Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

28 JUNI 1971. - Wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-01-1981 en tekstbijwerking tot 29-12-2016)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I Inleidende bepalingen.
Art. 1-2, 2bis, 2ter
HOOFDSTUK II Duur en tijdstip van de vakantie.
Art. 3-8
HOOFDSTUK III- Vakantiegeld.
Art. 9, 9bis, 10-17
HOOFDSTUK IIIbis. [1 De aanvullende vakantie aan het begin of bij de hervatting van de activiteit]1
Art. 17bis
HOOFDSTUK IV- Financiering.
Art. 18-22, 22bis, 23
HOOFDSTUK V Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie.
Afdeling I Benaming. Zetel. Opdracht.
Art. 24-26
Afdeling II- Commissie van advies betreffende de vakantie van de jonge werknemers.
Art. 27-29
Afdeling III- Beheer.
Art. 30-33, 33bis, 34
Afdeling IV Bepalingen van financiële aard.
Art. 35-39
Afdeling V Boekhouding van de vakantiebijdragen en vakantiegelden.
Art. 40-43
HOOFDSTUK VI Bijzondere fondsen.
Art. 44-46
Hoofdstuk VIbis. <Ingevoegd bij W 2001-12-30/30, art. 30; Inwerkingtreding : 01-01-2002> - De verjaring betreffende de vakantiegelden van de arbeiders en leerling-arbeiders (en van de personen onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hen geleverde artistieke prestaties en/of de door hen geproduceerde artistieke werken). <W 2002-12-24/31, art. 180; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 46bis
HOOFDSTUK VIter. - De verjaring betreffende de vakantiegelden van de bedienden en leerling-bedienden. <ingevoegd bij W 2008-12-22/32, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
Art. 46ter
HOOFDSTUK VII Toezicht en strafbepalingen.
Afdeling I Toezicht.
Art. 47-53
Afdeling II Strafbepalingen.
Art. 54-61
HOOFDSTUK VIII- Slot- of overgangsbepalingen
Art. 62-65, 65bis, 66



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

  1965041603  1969050901  1975040906  1981000144  1981000500  1981001371  1985022231  1986022064  1986022289  1987022030  1987022273  1989022240  1989022384  1990022413  1991022084  1993022112  1994022123  1994022248  1994022430  1994022465  1994122353  1995022023  1995022032  1995022122  1995110650  1995112150  1995120452  1995120552  1995121251  1995122253  1995922450  1996022006  1996022113  1996022138  1996022237  1996022271  1996022386  1996092501  1996110751  1996120952  1996121753  1996121951  1996122052  1997022042  1997022217  1997022261  1997022265  1997022266  1997022348  1997022349  1997022394  1997022855  1997022858  1997062651  1998022145  1998022146  1998022147  1998022228  1998022229  1998022324  1998022401  1998022430  1998022575  1998022614  1998A22228  1998A22229  1998A22324  1999012226  1999022174  1999022189  1999022243  1999022244  1999022245  1999022341  1999022342  1999022343  1999022344  1999022345  1999022347  1999022392  1999024083  1999024088  1999A22342  1999A22343  1999A22344  1999A22347  2000022420  2000022423  2000022424  2000022425  2000022426  2000022476  2001013274  2001022101  2001022102  2001022103  2001022104  2001022298  2001022314  2001022404  2001022462  2001022463  2001A22101  2001A22102  2001A22104  2001A22298  2001A22314  2002022101  2002022240  2002022375  2002022376  2002022377  2002022378  2002022379  2002022902  2002A22375  2002A22376  2002A22377  2002A22378  2002A22379  2003022103  2003022193  2003022291  2003022419  2003023024  2003121651  2004022351  2004022470  2004022893  2006022064  2006022224  2006022568  2009012278  2010205411  2011200721  2012201893  2012203517  2012204122  2012204123  2013022213  2013201731  2013204990  2013204991  2013204992  2013206292  2014202308  2015202829  2015204762  2015205829  2017200742  2017201016  2017201625  2017203064  2017205084  2018203211  2020031347  2020200110  2020205713  2021205905  2022201716  2022202514  2022203701  2022203702  2023046064  2023202939 



Artikels:

HOOFDSTUK I_ Inleidende bepalingen.
Artikel 1. Deze gecoördineerde wetten zijn toepasselijk op de personen die onderworpen zijn aan de sociale zekerheidsregelingen voor :
  1° werknemers;
  2° (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 154, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  3° zeelieden ter koopvaardij.
  Zij zijn evenwel niet toepasselijk op :
  1° de handarbeiders die onttrokken zijn aan de regeling voor de jaarlijkse vakantie van de werknemers krachtens de bepalingen van het artikel 2, § 1, 2° en 4°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
  2° de categorieën van personen die met een andere wettelijke jaarlijkse vakantieregeling begunstigd zijn.

Art.2. (De werknemers bedoeld in artikel 1, zowel zij die in het stelsel van voltijdse arbeid als zij die in het stelsel van deeltijdse arbeid tewerkgesteld zijn, hebben recht op een jaarlijkse vakantie naar verhouding tot hun dienstprestaties.
  De Koning bepaalt wat in de zin van deze wetten moet worden verstaan onder overgang van het ene arbeidsstelsel naar het andere.) <KBN4 1982-02-15/02,Art.1, 003> (Nota : artikel 3 van KBN4 1982-02-15/02 bepaalt : "Dit besluit is van toepassing op de vakanties die moeten genomen worden vanaf 1983")
  Het recht op vakantie is aan de werknemers verworven niettegenstaande elke strijdige overeenkomst. Het is de werknemer verboden van de vakantie waarop hij recht heeft, af te zien.

Art. 2bis. <ingevoegd bij KB 2001-06-10/58, art. 11; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Voor de toepassing van deze gecoördineerde wetten en de uitvoeringsbesluiten ervan gelden de definities van de arbeidstijdgegevens zoals vastgesteld bij koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

Art. 2ter. [1 Voor de toepassing van deze wet wordt de flexi-jobwerknemer als bedoeld in artikel 3, 3°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken beschouwd als hoofdarbeider.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2015-11-16/05, art. 21, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2015>


HOOFDSTUK II_ Duur en tijdstip van de vakantie.
Art.3. De duur van de vakantie wordt bepaald per vakantiedienstjaar op basis van de duur van de in de loop van dit dienstjaar verrichte prestaties. De Koning mag nochtans voor sommige bedrijfstakken of voor sommige categorieën werknemers waarop deze berekeningsbasis van de duur van de vakantie niet toepasselijk is, de berekening toelaten volgens het tijdens het vakantiedienstjaar verdiende loon.
  De vakantieduur moet ten minste (vierentwintig) dagen bedragen voor twaalf maanden arbeid, met inbegrip van de inactiviteitsdagen die bij koninklijk besluit met (de dagen normale werkelijke arbeid) zijn gelijkgesteld. Wordt als dienstjaar beschouwd voor de berekening van deze duur het kalenderjaar dat het jaar voorafgaat waarin de vakantie dient toegekend. <W. 28-3-1975, art. 1> <KB 2001-06-10/58, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (Ten aanzien van de werknemers die zijn overgegaan van het stelsel van deeltijdse arbeid naar dat van voltijdse of omgekeerd, kan de Koning, in de gevallen en voorwaarden die Hij bepaalt, vaststellen in welke mate deze overgang een weerslag heeft op de berekeningswijze van de duurtijd van de vakantie.)<KB4 1982-02-15/02,art. 2, 003> (Nota : artikel 3 van KB4 1982-02-15/02 bepaalt : "Dit besluit is van toepassing op de vakanties die moeten genomen worden vanaf 1983")

Art.4. Het aantal bij artikel 3 bedoelde vakantiedagen kan voor alle werknemers of voor sommige categorieën werknemers worden verhoogd bij koninklijk besluit, naargelang de geldelijke middelen waarover de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie en de bijzondere vakantiefondsen gezamenlijk beschikken.

Art.5. <W 2001-05-22/36, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001> De jeugdige werknemers, die aan de krachtens artikel 7, § 1ter, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de werknemers, gestelde voorwaarden voldoen, hebben recht op aanvullende vakantiedagen van maximum vier weken, verminderd met de bij deze wet bedoelde vakantiedagen.
  (De oudere werknemers, die aan de krachtens artikel 7, § 1quater, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gestelde voorwaarden voldoen, hebben recht op aanvullende vakantiedagen ten belope van maximum vier weken, verminderd met de bij deze wet bedoelde vakantiedagen.) <W 2005-12-23/30, art. 55, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.6. De in een paritair orgaan gesloten collectieve arbeidsovereenkomst waarbij langere dan in de artikelen 3 (en 4) bepaalde vakanties worden aangenomen, kan door de Koning algemeen verbindend verklaard worden; in dit geval zijn de belanghebbende werkgevers evenredige bijkomende bijdragen verschuldigd. <WL 2001-05-22/36, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.7. De paritaire organen mogen in de door hen bepaalde gevallen het verlenen van aanvullende vakantie voorstellen om de bij artikel 3 bepaalde vakantie van (vierentwintig) dagen te verzekeren aan de gerechtigden die geen volledige vakantie genieten. Dergelijke voorstellen mogen ingediend worden ten gunste van de gerechtigden die werken in een onderneming waar de vakantie gemeenschappelijk of bij beurtregeling wordt verleend. <W. 28-3-1975, art. 2>

Art.8. De algemene toepassingsmodaliteiten van bovenstaande bepalingen worden bij koninklijk besluit bepaald.
  De Koning kan de beslissingen algemeen verbindend verklaren die door een paritair orgaan getroffen zijn en waarbij worden aangenomen hetzij modaliteiten voor de verdeling van de vakantie hetzij een periode of data van de vakantie die afwijken van deze, op grond van voorgaand lid, vastgesteld.

HOOFDSTUK III- Vakantiegeld.
Art.9.[1 § 1.]1 (Het bedrag van het vakantiegeld wordt door de Koning vastgelegd, na advies van de Nationale Arbeidsraad en van het bevoegde Beheerscomité, onder de vorm van een percentage van de bezoldigingen van het vakantiedienstjaar, die als basis gediend hebben voor de berekening van de verschuldigde bijdrage voor de samenstelling van bedoeld vakantiegeld, eventueel vermeerderd door een fictieve bezoldiging voor de inactiviteitsdagen die met (dagen normale werkelijke arbeid) gelijkgesteld zijn.) <W 2001-05-22/36, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001> <KB 2002-11-05/43, art. 12, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  Voor de hoofdarbeiders, (met uitzondering van de personen onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hen geleverde artistieke prestaties en/of de door hen geproduceerde artistieke werken,) de zeevarende officieren en daarmede gelijkgestelde personen (...), mag de Koning in de door Hem bepaalde gevallen en onder de door Hem vastgestelde voorwaarden een andere basis of wijze van berekening voorschrijven dan deze welke bepaald zijn bij het vorig lid. <W 2001-05-22/36, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001> <W 2002-12-24/31, art. 176, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  De rechthebbenden van een overleden (hoofdarbeider) (,behalve wanneer het gaat om een persoon onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hem geleverde artistieke prestaties en/of de door hem geproduceerde artistieke werken,) kunnen onmiddellijk betaling vragen van elk vakantiegeld verworven gedurende het lopend dienstjaar en van dat verworven gedurende het verlopen dienstjaar, indien ze hem nog niet werden uitbetaald. <W 1998-02-22/43, art. 187, 013; Inwerkingtreding : 13-03-1998> <W 2002-12-24/31, art. 176, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  [1 § 2. In afwijking van § 1, wordt het vakantiegeld van de gelegenheidsarbeiders, in de zin van artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot her-ziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, van de werkgevers die onder het paritair comité voor het hotelbedrijf ressorteren of die onder het paritair comité voor de uitzendarbeid ressorteren, wanneer de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf, berekend overeenkomstig artikel 41bis van het voornoemd koninklijk besluit van 28 november 1969 [2 en wordt het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3, 6°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, bepaald overeenkomstig artikel 5, § 3, van dezelfde wet]2.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/77, art. 33, 032; Inwerkingtreding : 01-10-2013>
  (2)<W 2015-11-16/05, art. 22, 034; Inwerkingtreding : 01-12-2015>

Art. 9bis. <W 2002-12-24/31, art. 169, 023; Inwerkingtreding : 10-01-2003> De Koning bepaalt de personen aan wie het vakantiegeld van een overleden arbeider of leerling-arbeider wordt uitbetaald, de volgorde waarin die personen dat voordeel kunnen genieten, alsmede de na te leven vormvereisten voor het verkrijgen van kwestieuze betaling en de termijn waarin de eventuele aanvraag moet worden ingediend.

Art.10. Onverminderd de bepalingen bedoeld bij artikel 11, bepaalt de Koning de met (dagen normale werkelijke arbeid) gelijkgestelde inactiviteitsdagen, de voorwaarden waaronder zij kunnen in aanmerking worden genomen, alsmede het fictief loon dat voor de berekening van het vakantiegeld van de gelijkgestelde dagen als grondslag moet dienen. <KB 2001-06-10/58, art. 15, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  Op voorstel van het betrokken paritair orgaan en na raadpleging van de Nationale Arbeidsraad, kan de Koning aan sommige nijverheidstakken afwijkingen toestaan van de bepalingen van het eerste lid.

Art.11. De Koning bepaalt voor de hoofdarbeiders, voor de zeevarende officieren en daarmede gelijkgestelde personen, de inactiviteitsdagen die met (dagen normale werkelijke arbeid) worden gelijkgesteld, de voorwaarden waaronder zij in aanmerking mogen worden genomen, alsook het fictief loon dat aan de berekening van het vakantiegeld van de gelijkgestelde dagen als grondslag moet dienen. <KB 2001-06-10/58, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

Art.12. Wat de handarbeiders betreft (en de personen onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hen geleverde artistieke prestaties en/of de door hen geproduceerde artistieke werken), wordt het vakantiegeld uitgekeerd door de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of door de bijzondere vakantiefondsen. <W 2002-12-24/31, art. 177, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2003>

Art.13. Het gewone en aanvullende vakantiegeld van de andere dan de in artikel 12 bedoelde werknemers wordt rechtstreeks door de werkgever uitgekeerd.

Art.14. De in een paritair orgaan gesloten collectieve arbeidsovereenkomst waarbij hogere dan de (krachtens artikel 9) bepaalde verlofbezoldigingen worden aangenomen, kan door de Koning algemeen verbindend worden verklaard. In dit geval, zijn de belanghebbende werkgevers evenredige bijkomende bijdragen verschuldigd. <W 2001-05-22/36, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  (Bij ontstentenis van een bij het eerste lid bedoelde algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, kan de Koning, onder de door Hem te bepalen voorwaarden en nadere regelen hogere dan (krachtens artikel 9) bepaalde verlofbezoldigingen bepalen.) <KB 1997-01-27/34, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1997> <W 2001-05-22/36, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.15. Het vakantiegeld voor de vakantie bedoeld in de artikelen 3 en 4, mag door de Koning worden verhoogd in de mate waarin de geldmiddelen van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie en van de bijzondere vakantiefondsen gezamelijk dit mogelijk maken.

Art.16. De modaliteiten van toepassing van de artikelen 12 tot 15 worden bij koninklijk besluit bepaald.
  Het bedrag van het door de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie en de bijzondere vakantiefondsen uit te betalen vakantiegeld wordt vastgesteld zonder rekening te houden met de frankgedeelten van minder dan vijftien centiemen. De frankgedeelten van vijftig centiemen en meer worden voor één frank gerekend.
  De afronding op een frank naar boven of naar beneden geschiedt op het gezamelijk uit te betalen bedrag.

Art.17. De Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie en de bijzondere vakantiefondsen mogen in geen geval het uitbetalen van het vakantiegeld afhankelijk stellen van het storten door de werkgever van de bijdragen betreffende de jaarlijkse vakantie.
  (...) (Lid 2) <W 2001-12-30/30, art. 29, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

HOOFDSTUK IIIbis. [1 De aanvullende vakantie aan het begin of bij de hervatting van de activiteit]1   ----------   (1)
Art. 17bis.[1 Per periode van drie maanden activiteit [2 gedurende de periode van begin of van hervatting van een activiteit]2, kan de werknemer aanspraak maken op een week aanvullende vakantie vanaf de laatste week van de betreffende periode van drie maanden. De werknemer heeft recht op een bedrag gelijk aan zijn normale loon tijdens deze week vakantie. Het vakantiegeld, toegekend aan het begin of bij de hervatting van de activiteit, wordt gefinancierd door een aftrek, uitgevoerd op het gedeelte van het wettelijk vakantiegeld dat niet overeenstemt met het normale loon voor de vakantiedagen. De Koning bepaalt wanneer de aftrek gebeurt, het bedrag en de duur ervan.
   Hij bepaalt de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten van deze bepaling.]1
  [2 Hij bepaalt wat moet worden verstaan onder 'begin van een activiteit' en 'hervatting van een activiteit'.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-03-29/01, art. 58, 030; Inwerkingtreding : 09-04-2012>
  (2)<W 2014-04-25/77, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 01-04-2012>

HOOFDSTUK IV- Financiering.
Art.18.<W 2001-05-22/36, art. 7, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001> § 1. Het vakantiegeld wordt, onverminderd de bijzondere bijdragen die mochten voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 6 en 14, gefinancierd door werkgeversbijdragen in het raam van de sociale zekerheid, behalve voor hoofdarbeiders (met uitzondering van de personen onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hen geleverde artistieke prestaties en/of de door hen geproduceerde artistieke werken,) en voor zeevarende officieren en daarmede gelijkgestelde personen. <W 2002-12-24/31, art. 178, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  Onverminderd de toepassing van de artikelen 35 en 45 wordt het fonds gevormd met de bijdragen bepaald in het eerste lid, insgelijks gespijsd door de intresten van de met bijdragen gevormde kapitalen en de intekeningspremies en/of commissies, na aftrek van de beheerskosten van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie en van de bijzondere vakantiefondsen als bepaald bij koninklijk besluit.
  § 2. Het in de § 1, tweede lid, bedoelde fonds wordt eveneens gespijsd door een tegemoetkoming van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van Maatschappelijke Integratie, teneinde bij te dragen tot de financiering van het vakantiegeld van bepaalde arbeiders, tewerkgesteld in een stelsel van activering van werkloosheidsuitkeringen, respectievelijk betaansminimum.
  De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag en de wijze van betaling van deze tegemoetkoming.
  § 3. Het in de § 1, tweede lid, bedoelde fonds wordt eveneens gespijsd door een bijdrage van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, teneinde bij te dragen tot de financiering van het vakantiegeld van de arbeiders voor de gelijkgestelde dagen bedoeld bij artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
  Deze bijdrage bedraagt 6 % van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen die door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening betaald worden aan de werknemers van wie de arbeidsovereenkomst werd geschorst met toepassing van de artikelen 49, 50 of 51 van bovengenoemde wet van 3 juli 1978.
  De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de betalingsmodaliteiten van deze bijdragen.
  [1 § 4. [2 Het fonds bedoeld in § 1 wordt eveneens gespijsd door de tegemoetkoming van de financiële middelen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 22, § 2, a), van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, als bijzondere toewijzing ter compensatie van de verminderde driemaandelijkse vakantiebijdrage.
   De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag en de wijze van betaling van deze tegemoetkoming.]2 ]1
  ----------
  (1)<W 2013-12-26/08, art. 106, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2015-04-23/01, art. 16, 033; Inwerkingtreding : 01-04-2015>

Art.19. <W. 13-5-1976, art. 1> § 1er. Het vakantiegeld voor gelijkgestelde dagen wordt gefinancierd :
  1° door een fonds gestijfd door een inhouding op het brutobedrag van de vakantiegelden (...) die worden uitbetaald door de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie, de bijzondere vakantiefondsen of door de Compensatiedienst voor betaald verlof der zeelieden; de Koning stelt het bedrag van deze inhouding vast; <W 1999-05-03/32, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  2° door het fonds bedoeld bij artikel 18.
  (De bij het eerste lid, 1°, bedoelde inhouding is bestemd voor de financiering van de vakantiegelden voor (voor de gelijkgestelde dagen ingevolge staking en militieverplichtingen). <KB 2001-06-10/58, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  De vakantiegelden voor de overige gelijkgestelde dagen worden gefinancierd uit het bij het eerste lid, 2°, bedoelde fonds.) <KB409 1986-04-18/35, art. 1, 004>
  (De bijkomende uitgaven, die het gevolg zijn van de wijziging aangebracht in de berekeningswijze van het fictief loon voor gelijkgestelde dagen (voortvloeiend uit de interprofessionele akkoorden 1993-1994 en 1995-1996) zullen gedragen worden door de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde fondsen, in evenredigheid met hun reserves op het einde van het vakantiedienstjaar.) <W 1993-06-10/32, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1993> <W 1995-04-03/35, art. 25, 010; Inwerkingtreding : 01-04-1995>
  (Lid 5 opgeheven) <W 1999-01-25/32, art. 158, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  § 2. Behalve wat de Compensatiedienst voor betaald verlof der zeelieden betreft maken de in § 1, eerste lid, 1°, bedoelde inhoudingen en de door de werkgevers in het raam van de sociale zekerheid overeenkomstig artikel 18 verschuldigde bijdragen respectievelijk het voorwerp uit van een nationale verevening door toedoen van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie die van elke der voornoemde inkomsten afzonderlijk boekhoudt.
  De Rijksdienst houdt tevens afzonderlijk boek van de vakantiegelden voor gelijkgestelde dagen naargelang het gaat om degene die gefinancierd worden door het in § 1, eerste lid, 1° of 2°, bedoelde fonds.
  § 3. Tot dekking van de uitgaven verbonden aan het in aanmerking nemenn gelijkgestelde dagen, bedoeld bij § 1, derde lid, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit :
  (1° de bijdrage voor de jaarlijkse vakantie, vastgesteld bij de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wijzigen; in dat geval past Hij de nog van kracht zijnde bepalingen van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende deze bijdrage, aan;) <W 1999-03-26/30, art. 116, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  2° de bijdrage voor de jaarlijkse vakantie, vastgesteld bij de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij wijzigen.

Art.20. Op voorstel van het betrokken paritair orgaan en na raadpleging van de Nationale Arbeidsraad, kan de Koning aan sommige nijverheidstakken afwijkingen toestaan van de bepalingen van artikel 19.

Art.21. Voor de hoofdarbeiders (, met uitzondering van de personen onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hen geleverde artistieke prestaties en/of de door hen geproduceerde artistieke werken,) en voor de zeevarende officieren en daarmede gelijkgestelde personen is de financiering van het vakantiegeld met betrekking tot de gelijkgestelde inactiviteitsdagen ten laste van de werkgever bij wie de belanghebbende werkzaam is op het tijdstip van de gebeurtenis welke de inactiviteit ten gevolge heeft. <W 2002-12-24/31, art. 179, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2003>

Art.22. (Opgeheven) <W 2001-05-22/36, art. 18, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art. 22bis. <W. 1980-12-24/04,art. 9, 002> Er wordt bij de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie een bijzonder Fonds ter bevordering van de jaarlijkse vakantie der werknemers ingesteld, belast bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen bepaald bij de artikelen 22 en 26, 6° en 7°.
  Het Fonds wordt beheerd door het Beheerscomité van de Rijksdienst en is gestijfd door overdrachten afkomstig van het Fonds bedoeld bij artikel 18, hetzij van het Fonds bedoeld bij artikel 19, hetzij van beide.
  Deze overdrachten zijn onderworpen aan de toestemming van de voogdijminister en van de Minister van Financiën.
  De Koning bepaalt, op de voordracht van het Beheerscomité van de Rijksdienst, de werkingsvoorwaarden van het Fonds en de voorwaarden waaronder het leningen mag toekennen.
  Het Beheerscomité van de Rijsdienst bepaalt in een bijzonder reglement alle andere toepassingsmodaliteiten met betrekking tot de werking van het Fonds. Dit reglement treedt in werking na goedkeuring van de voogdijminister.
  De werkingskosten van het Fonds zijn te zijnen laste. Elk jaar, vóór 1 april, brengt het Beheerscomité bij de voogdijminister verslag uit over het beheer van het Fonds.

Art.23. Op voorstel van het betrokken paritair orgaan en na raadpleging van de Nationale Arbeidsraad kan de Koning aan sommige nijverheidstakken afwijkingen toestaan van de bepalingen van de artikelen 18 en 22.

HOOFDSTUK V_ Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie.
Afdeling I_ Benaming. Zetel. Opdracht.
Art.24. Er wordt een Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie opgericht, waarvan de opdracht en de statuten vastgesteld worden bij deze gecoördineerde wetten en hun uitvoeringsbesluiten.

Art.25. De Rijksdienst is een openbare instelling opgericht bij het Ministerie van Sociale Voorzorg en wordt beheerd volgens de regels van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg. Hij heeft zijn zetel te Brussel of in de Brusselse agglomeratie.

Art.26. De Rijksdienst heeft als opdracht :
  1° de vakantiegelden uit te keren aan de werknemers die van hem afhangen overeenkomstig de bepalingen van deze gecoördineerde wetten, inzonderheid de artikelen 12, 14 en 15, en haar uitvoeringsbesluiten en volgens de door de Minister van Sociale Voorzorg, op voorstel van het beheerscomité van de Rijksdienst bepaalde modaliteiten;
  2° onder de bijzondere vakantiefondsen nadat hij daarvan het voor hem bestemde gedeelte heeft afgehouden, de sommen te verdelen die hem te dien einde door de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid worden overgemaakt (of door de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden); <KB 1997-02-18/30, art. 27, 012; Inwerkingtreding : 26-02-1997>
  3° de overschotten van de bijzondere vakantiefondsen te innen en te verdelen;
  4° elke door de Minister van Sociale Voorzorg inzake jaarlijkse vakantie voorgelegde zaak te onderzoeken en er haar advies over uit te brengen;
  5° elke haar inzake jaarlijkse vakantie door de Minister van Sociale Voorzorg gegeven opdracht uit te voeren;
  6° door elke aangepaste tussenkomst bij te dragen tot de werkelijke verwezenlijking van de door de wetgever ten voordele van de gerechtigden op jaarlijkse vakantie nagestreefde sociale doeleinden, inzonderheid door de actie te steunen en de ontwikkeling te bevorderen van de instellingen die tot het rationeel aanwenden van de jaarlijkse vakantie bijdragen;
  7° alle maatregelen, bestemd ter bevordering der organisatie van de vakantie der arbeiders, te nemen.

Afdeling II- Commissie van advies betreffende de vakantie van de jonge werknemers.
Art.27. (Opgeheven) <W 2001-05-22/36, art. 18, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.28. (Opgeheven) <W 2001-05-22/36, art. 18, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.29. (Opgeheven) <W 2001-05-22/36, art. 18, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Afdeling III- Beheer.
Art.30. De Rijksdienst wordt beheerd door een beheerscomité samengesteld uit :
  1° een voorzitter;
  2° zeven leden die de representatieve werkgeversorganisaties vertegenwoordigen;
  3° zeven leden die de representatieve werknemersorganisaties vertegenwoordigen.

Art.31. De verbintenissen van de Rijksdienst doen in hoofde van de leden van het beheerscomité geen enkele persoonlijke verbintenis ontslaan. Deze zijn slechts verantwoordelijk voor de uitvoering van hun opdracht.

Art.32. Het beheerscomité van de Rijksdienst kan dadingen aangaan in alle gevallen waarin de belangen van de regeling voorjaarlijkse vakantie betrokken zijn.

Art.33. De Koning bepaalt de voorwaarden, waaronder het beheerscomité van de Rijksdienst zowel voor zichzelf als voor de bijzondere vakantiefondsen van de terugvordering van onverschuldigd verrichte betalingen mag afzien.
  (De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de vakantiegelden of de saldo's van vakantiegelden die na herberekening verschuldigd zijn en die het door Hem vast te leggen bedrag niet bereiken, niet worden uitbetaald.) <W 1999-01-25/32, art. 160, 014; Inwerkingtreding : 16-02-1999>

Art. 33bis. [1 De Rijksdienst maakt de dossiers van de onwillige schuldenaars over aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen, met het oog op de invordering van onverschuldigd verrichte betalingen overeenkomstig de artikelen 3 en volgende van de domaniale wet van 22 december 1949.
   Alle vervolgings- en gerechtskosten, de schadevergoedingen en de overige kosten waartoe de voornoemde administratie zou worden veroordeeld, blijven ten laste van de Rijksdienst en kunnen door deze administratie van het ingevorderde bedrag worden afgehouden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/48, art. 38, 035; Inwerkingtreding : 08-01-2017>


Art.34. Het dagelijks beheer van de Rijksdienst wordt toevertrouwd aan een administrateur-generaal, bijgestaan door een adjunct-administrateur-generaal.

Afdeling IV_ Bepalingen van financiële aard.
Art.35. De Rijksdienst dekt zijn beheerskosten door een afneming van de inkomsten uit de door hem beheerde kapitalen. Deze afneming is gelijk aan het totaal bedrag van de door het beheerscomité goedgekeurde jaarrekening.

Art.36.De kapitalen beheerd door de Rijksdienst worden, in afwachting van hun betaalbaarstelling, hetzij bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, hetzij bij [1 bpost]1, hetzij bij de Nationale Bank van België of bij het Gemeentekrediet van België gedeponeerd.
  De overschotten van de beschikbare gelden nodig voor de werking van de Rijksdienst mogen belegd worden :
  1° in door de Belgische Staat uitgegeven of gewaarborgde effecten;
  2° bij elke instelling die daartoe door de Minister van Sociale Voorzorg en de Minister van Financiën aangenomen is.
  ----------
  (1)<W 2010-12-13/07, art. 4, 029; Inwerkingtreding : 17-01-2011>

Art.37. Voor de toepassing van de wetten betreffende de registratie-, zegel-, griffie-, hypotheek- en successierechten, betreffende de met het zegel gelijkgestelde taksen, alsmede betreffende de andere rechtstreekse of onrechtstreekse belastingen, wordt de Rijksdienst met de Staat gelijkgesteld. Hij is vrijgesteld van alle belastingen of taksen ten voordele van de provincies en van de gemeenten.
  De gemeenten en andere openbare instellingen zijn ertoe gehouden zowel aan de Rijksdienst als aan de bijzondere vakantiefondsen, (...) aan de Compensatiedienst voor betaald verlof der zeelieden alsmede aan de in artikel 48 bedoelde ambtenaren, kosteloos alle inlichtingen te verstrekken betreffende de toepassing van de wetten en besluiten inzake jaarlijkse vakantie van de werknemers. <W 2002-12-24/31, art. 155, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

Art.38. Na advies van het beheerscomité van de Rijksdienst kan de Koning alle maatregelen treffen om het financieel evenwicht te verzekeren van het stelsel van de jaarlijkse vakantie. Inzonderheid kan hij, te dien einde, de bepalingen van deze wetten, die betrekking hebben op de beheerskosten van de Rijksdienst en van de bijzondere vakantiefondsen wijzigen.
  Deze maatregelen mogen geen verhoging van de werkgeversbijdrage noch een vermindering van de voordelen, aan de werknemers toegekend, tot gevolg hebben.

Art.39. Het bedrag van de niet uitbetaalde vakantiegelden dat door de bijzondere vakantiefondsen aan de Rijksdienst wordt overgedragen ter uitvoering van artikel 45, evenals het bedrag van het vakantiegeld dat niet tijdig is opgevorderd door de werknemers die door de aangeslotenen van de Rijksdienst zijn tewerkgesteld, worden bestemd voor (het fonds gevormd door de inhouding bedoeld bij artikel 19, § 1, eerste lid, 1°). <W. 13-5-1976, art. 2>

Afdeling V_ Boekhouding van de vakantiebijdragen en vakantiegelden.
Art.40. Al de sommen waarover de Rijksdienst het beheer heeft, worden samengebracht.
  Een speciale boekhouding wordt gehouden, enerzijds, wat de overeenkomstig artikel 26, 2°, aan de bijzondere fondsen over te maken sommen betreft, en, anderzijds, de sommen waarvan sprake in artikel 45, tweede lid.
  De Rijksdienst mag zich door de bijzondere vakantiefondsen de staten laten overmaken, die hij nodig acht om de van de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid ontvangen gelden te verdelen.

Art.41. De kaarten voor jaarlijkse vakantie en de individuele steekkaarten van de werknemers, waarvan het vakantiegeld werd vereffend, worden gedurende een jaar bewaard. De door de titularissen van de betalingstoelatingen afgeleverde kwitantiën worden gedurende twee jaren bewaard.

Art.42. De Rijksdienst dient, overeenkomstig de onderrichtingen die daaromtrent door de Minister van Sociale Voorzorg kunnen gegeven worden, alle bescheiden te houden, die het opmaken van statistieken en de controle over de goede werking van de instelling mogelijk maken.

Art.43. De modaliteiten van uitvoering van dit hoofdstuk en, inzonderheid deze betreffende de wijze van uitkering van de vakantiegelden, de werking van de commissie van advies betreffende de vakantie van de jonge werknemers worden bij koninklijk besluit bepaald.

HOOFDSTUK VI_ Bijzondere fondsen.
Art.44.[1 De oprichting van een bijzonder vakantiefonds voor een bepaalde bedrijfstak of voor een bepaalde categorie arbeiders, de opheffing ervan, evenals de wijziging van de benaming en de verruiming van de bevoegdheden ervan, mogen bij koninklijk besluit worden toegelaten, genomen ten gevolge van een collectieve arbeidsovereenkomst. Deze bijzondere fondsen hebben tot opdracht aan de arbeiders die van hen afhangen het vakantiegeld uit te betalen waarop zij door hun tussenkomst, ter uitvoering van deze gecoördineerde wetten of hun uitvoeringsbesluiten, aanspraak kunnen maken.]1
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/01, art. 124, 027; Inwerkingtreding : 10-01-2010>

Art.45. De beheerskosten van de bijzondere vakantiefondsen worden gedekt volgens de bij koninklijk besluit vastgestelde modaliteiten en voorwaarden.
  Het bedrag van het niet betaald vakantiegeld wordt uiterlijk op 31 maart van het derde jaar volgend op het verstrijken van het vakantiedienstjaar aan de Rijksdienst overgedragen.

Art.46.Na advies van de administrateur-generaal en van het beheerscomité der Rijksdienst kan de Koning geleidelijk de administratieve organisatie éénmaken der bijzondere vakantiefondsen toegelaten krachtens artikel 44 van deze gecoördineerde wetten.
  [1 Wanneer de werking van een bijzonder vakantiefonds van aard is het algemeen belang te schaden of nadeel zou kunnen berokkenen aan de belangen van de gerechtigden van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie :
   1° kan het Beheerscomité van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie dit bijzonder vakantiefonds tijdelijk plaatsen onder het voorlopig bestuur van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie;
   2° kan de Koning, na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst, de samensmelting van de bijzondere vakantiefondsen, hetzij met andere bijzondere vakantiefondsen, hetzij met de Rijksdienst, gelasten.]1
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/01, art. 125, 027; Inwerkingtreding : 10-01-2010>

Hoofdstuk VIbis. - De verjaring betreffende de vakantiegelden van de arbeiders en leerling-arbeiders (en van de personen onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hen geleverde artistieke prestaties en/of de door hen geproduceerde artistieke werken).
Art. 46bis. <Ingevoegd bij W 2001-12-30/30, art. 30; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De vordering met het oog op de uitbetaling van het vakantiegeld van een arbeider of een leerling-arbeider (of van een persoon onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hem geleverde artistieke prestaties en/of de door hem geproduceerde artistieke werken) verjaart na (drie jaar), vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft. <W 2002-12-24/31, art. 181, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2008-12-22/32, art. 88, 1°, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  De vordering met het oog op de terugvordering van het vakantiegeld of van het gedeelte van het bedrag ervan dat ten onrechte aan een arbeider of leerling-arbeider (of aan een persoon onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hem geleverde artistieke prestaties en/of de door hem geproduceerde artistieke werken) toegekend werd, verjaart na (drie jaar) vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft. (Deze termijn bedraagt twee jaar vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft in geval van een vergissing toe te schrijven aan het vakantiefonds.) <W 2002-12-24/31, art. 181, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2005-12-27/31, art. 129, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2006> <W 2008-12-22/32, art. 88, 1°, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (In afwijking van het tweede lid wordt de termijn gebracht op vijf jaar vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft, indien de ten onrechte uitbetaalde uitkeringen werden verkregen door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledige verklaringen. In geval van bedrieglijke onderwerping aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers, heeft de eventuele teruggave van de vakantiegelden betrekking op een periode van maximum drie jaar vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft.) <W 2008-12-22/32, art. 88, 2°, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (Het beroep tegen de beslissingen tot terugvordering moet, op straffe van verval, ingediend worden binnen drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing of de kennisneming ervan in geval van gebrek aan kennisgeving.) <W 2005-12-27/31, art. 129, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  Er mag niet afgezien worden van het voordeel van de in de vorige leden bedoelde verjaringen. Een aangetekende brief volstaat om een bij dit artikel bepaalde verjaring te stuiten. De stuiting kan hernieuwd worden. Een stuiting die jegens de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of een bijzonder vakantiefonds verricht wordt geldt voor alle vakantiefondsen.

HOOFDSTUK VIter. - De verjaring betreffende de vakantiegelden van de bedienden en leerling-bedienden.
Art. 46ter. <ingevoegd bij W 2008-12-22/32, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-2009> De vordering met het oog op de uitbetaling van het vakantiegeld van een bediende of een leerling-bediende verjaart na drie jaar, vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft.

HOOFDSTUK VII_ Toezicht en strafbepalingen.
Afdeling I_ Toezicht.
Art.47. De werkgevers moeten de bepalingen van de besluiten tot uitvoering van de wet van 26 januari 1951, betreffende de vereenvoudiging der documenten, waarvan het bijhouden door de sociale wetgeving opgelegd is, naleven.

Art.48. <W 1989-12-22/31, art. 123, 007; Inwerkingtreding : 09-01-1990> Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
  [De bevoegde Minister zal eveneens aan de agenten van de Rijksdienst de bevoegdheid waarvan sprake in alinea 1 kunnen toekennen. Die stellen elk onderzoek in ofwel op eigen initiatief ofwel op verzoek van een instelling die meewerkt aan de toepassing van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie en de uitvoeringsbesluiten ervan.] <W 1998-02-22/43, art. 188, 013; Inwerkingtreding : 13-03-1998>
  [1 De inbreuken op de bepalingen van deze wetten en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
   De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wetten en hun uitvoeringsbesluiten ervan.]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 58, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.49. <W 1998-02-22/43, art. 189, 013; Inwerkingtreding : 13-03-1998> De in alinea 2 van artikel 48 van deze wet, bedoelde personeelsleden oefenen bovendien controle uit over de toekenning van de vakantiegelden en de vakantiedagen die krachtens een wettelijke bepaling, een collectieve overeenkomst of een contract verschuldigd zijn.

Art.50. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 123, 007; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.51. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 123, 007; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.52. De Rijksdienst en de bijzondere vakantiefondsen zijn gehouden, volgens de onderrichtingen die door de Minister van Sociale Voorzorg kunnen worden gegeven, alle bescheiden te houden die het opmaken van statistieken, alsmede de controle over de goede werking van de Rijksdienst en de bijzondere vakantiedsen en de toepassing van deze gecoördineerde wetten en hun uitvoeringsbesluiten toelaten.
  Zij zijn eveneens gehouden aan de door artikel 48 bedoelde ambtenaren, alsmede aan de door de Minister van Sociale Voorzorg aangewezen leden van het personeel van de Rijksdienst alle inlichtingen te verstrekken en alle bescheiden die zij voor dezelfde doeleinden zouden vragen, zonder verplaatsing, voor te leggen.

Art.53. De bijzondere vakantiefondsen die niet paritair worden beheerd door de vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, staan elk onder toezicht van een paritair toezichtscomité samengesteld uit vertegenwoordigers van deze organisaties. De bevoegdheid, de samenstelling en de nadere werkingsregelen van deze comités worden bij koninklijk besluit bepaald.

Afdeling II_ Strafbepalingen.
Art.54. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 25°, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.55. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 25°, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.56. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 25°, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.57. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 25°, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.58. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 25°, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.59. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 25°, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.60. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 25°, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


Art.61. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 25°, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2011>


HOOFDSTUK VIII- Slot- of overgangsbepalingen
Art.62. Geschillen tussen de werknemers en de Rijksdienst of de bijzondere Vakantiefondsen, ontstaan uit de toepassing van deze wetten en hun uitvoeringsbesluiten, behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank.

Art.63. Alvorens de bij artikelen 3 tot 6,8,10 tot 15 en 19 bedoelde reglementaire maatregelen te treffen wint de regering het advies in hetzij van de Nationale Arbeidsraad, hetzij van het bevoegd paritair comité of subcomité, of bij ontstentenis daarvan, van de meest representatieve organisaties van de betrokken werkgevers en werknemers.
  De op grond van dit artikel geraadpleegde organen dienen hun advies in binnen twee maanden na de vraag hun daartoe gedaan; bij gebrek daarvan mag het advies worden verwaarloosd.

Art.64. (Opgeheven) <W. 27-12-1973, art. 1>

Art.65. <W 2001-05-22/36, art. 8, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001> § 1. De Koning kan beslissen dat een deel van 8 % of van 6 %, begrepen in de jaarlijkse bijdrage van 10,27 % bedoeld bij artikel 3, § 4, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, niet verschuldigd is door de werkgevers die dienen bij te dragen in een fonds voor bestaanszekerheid, zo de aan dat fonds verschuldigde bijdrage respectievelijk dient tot het toekennen hetzij van het dubbel vakantiegeld voor de tweede week, het gewoon en het dubbel vakantiegeld voor de derde vakantieweek en het gewoon vakantiegeld voor de vierde week, hetzij van het dubbel vakantiegeld voor de tweede week, het gewoon of het dubbel vakantiegeld voor de derde week en het gewoon en het dubbel vakantiegeld voor de vierde vakantieweek.
  In dat geval stort het fonds voor bestaanszekerheid aan de instelling belast met de uitbetaling van het vakantiegeld aan de werknemers die tijdens het vakantiedienstjaar tewerkgesteld waren bij de werkgevers die dienen bij te dragen tot het Fonds, een bedrag gelijk aan het bij het eerste lid bedoelde deel van 8 % of van 6 %.
  § 2. De Koning kan beslissen dat het deel van 10,27 % bedoeld bij artikel 3, § 4, vierde lid, van voornoemde besluitwet van 28 december 1944 op de werkgevers die bijdrageplichtig zijn aan het Fonds voor bestaanszekerheid voor de arbeiders van de bouwnijverheid niet toepasselijk is, wanneer de aan dat fonds verschuldigde bijdrage bestemd is voor de toekenning van het dubbel vakantiegeld voor de tweede vakantieweek, het gewoon en het dubbel vakantiegeld voor de derde vakantieweek, het gewoon en het dubbel vakantiegeld voor de vierde vakantieweek en het gewoon en dubbel vakantiegeld voor (de andere gelijkgestelde dagen dan de dagen ingevolge militieverplichtingen en staking). In dat geval stort het fonds voor bestaanszekerheid aan de instelling die belast is met het betalen van het vakantiegeld aan de werknemers die bij de aan dit fonds bijdrageplichtige werkgevers waren tewerkgesteld, het bedrag van de werkelijk geïnde bijdragen van het in het eerste lid bedoelde gedeelte van 10,27 %. <KB 2002-11-05/43, art. 12, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

Art. 65bis. <ingevoegd bij W 1996-04-29/32, art. 137, Inwerkingtreding : 01-01-1999> De Rijksdienst voor Jaarlijkse vakantie neemt de bevoegdheden en taken over van het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de jaarlijkse vakantie, de bijkomende vakantie, het vakantiegeld en de kosteloze reisbiljetten van de mijnwerkers en gelijkgestelden.

Art. 66. Artikel 27, 6°, van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders, wordt opgeheven.
  <NOTA : Lijst van de niet-gecoördineerde bepalingen : zie B.S. 30-9-1971>