9 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, wat betreft de uitbetaling van het vakantiegeld in geval van overlijden van de arbeider of leerling-arbeider.
Art. 1-3
Artikel 1. Artikel 24 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, opgeheven bij het koninklijk besluit van 23 april 1997, wordt hersteld in de volgende lezing :
" Art. 24. In geval van overlijden van de gerechtigde op een vakantiegeld voor arbeider of leerling-arbeider wordt het verschuldigde vakantiegeld uitbetaald in volgende orde :
1° aan de echtgenoot met wie de arbeider of de leerling-arbeider samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;
2° aan de kinderen met wie de arbeider of de leerling-arbeider samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;
3° aan ieder persoon met wie de arbeider of leerling-arbeider samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;
4° aan de persoon die in de verplegingskosten tussengekomen is, beperkt tot het bedrag van de werkelijk gedragen kosten;
5° aan de persoon die de begrafeniskosten heeft betaald, beperkt tot het bedrag van de werkelijk gedragen kosten.
Het verschuldigd vakantiegeld wordt van ambtswege aan de in het eerste lid, 1°, beoogde rechthebbende en, bij ontstentenis van deze, aan de in het eerste lid, 2°, beoogde rechthebbenden uitbetaald. Het bewijs wordt, wat de voorwaarde van samenleving betreft, gehaald uit de informatiegegevens die in het Rijksregister opgenomen en bewaard worden krachtens artikel 3, eerste lid, 5° van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, behoudens de gevallen waarin uit andere hiertoe aangevoerde bewijsmiddelen blijkt dat de in aanmerking te nemen toestand niet of niet langer meer overeenstemt met voornoemde vermeldingen in het Rijksregister.
De overige hierboven vermelde rechthebbenden die dit vakantiegeld te hunnen voordele wensen te bekomen, richten een aanvraag rechtstreeks tot de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of het bevoegd Bijzonder vakantiefonds. De aanvraag, gedateerd en ondertekend, wordt opgemaakt op een formulier conform het door het Beheerscomité van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie, goedgekeurd model. De burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had of de burgemeester van de gemeente waar de overledene samenleefde met één der in het eerste lid, 3°, bedoelde personen bevestigt de juistheid van de op dit formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede. De personen bedoeld in het eerste lid, 4° en 5°, kunnen de aanvraag laten ondertekenen door de burgemeester van hun hoofdverblijfplaats.
Op straffe van verval worden de aanvragen tot uitbetaling van het vakantiegeld ingediend binnen een termijn van één jaar. Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving van de beslissing indien dit plaats had na het overlijden.
Wanneer de kennisgeving aan de afzender teruggezonden wordt wegens het overlijden van de gerechtigde, wordt bij ontstentenis van de in het eerste lid, 1° en 2° bedoelde personen, een nieuwe kennisgeving gezonden aan de burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had. De burgemeester bezorgt die kennisgeving aan de persoon die, krachtens het eerste lid, voor de uitbetaling van dit vakantiegeld in aanmerking komt. "
Art.2. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004.
Art. 3. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 november 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werk,
F. VANDENBROUCKE.