9 JANUARI 1995. - [Koninklijk besluit tot vaststelling voor de handarbeiders en ermee gelijkgestelden die verzekeringsplichtig zijn ten opzichte van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders [...] van het fictief loon voor de inactiviteitsdagen die met normale werkelijke arbeidsdagen worden gelijkgesteld door de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.] <KB 2005-12-22/79, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2003> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-03-1995 en tekstbijwerking tot 31-03-2022)
Art. 1-4, 4bis, 5-6
1998022614 2003121651 2004022470 2006022064 2018203211 2022201716
Artikel 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 3, is het fictief dagloon voor de inactiviteitsdagen die overeenkomstig de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers met (normale werkelijke arbeidsdagen) worden gelijkgesteld voor de handarbeider of voor de daarmede gelijkgestelde krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (...), gelijk aan 100 % van zijn overeenkomstig artikel 2 vastgesteld (gemiddeld dagbedrag). <KB 1998-09-23/30, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 02-11-1998> <KB 2004-06-22/31, art. 13, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <KB 2005-12-22/79, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Het totaal van de fictieve lonen, zoals bepaald in vorig lid en de werkelijke bezoldigingen van het vakantiedienstjaar, mag in geen enkel geval het totaal van de werkelijke bezoldigingen overschrijden die in aanmerking hadden kunnen genomen worden voor hetzelfde dienstjaar, indien aan de werknemer geen inactiviteitsdagen zouden zijn toegekend die gelijkgesteld worden met (normale werkelijke arbeidsdagen). <KB 2004-06-22/31, art. 13, 2°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.2. <KB 2004-06-22/31, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Het gemiddeld dagbedrag is, in iedere tewerkstellingssituatie van een werknemer, gelijk aan het quotiënt van de deling met als deeltal 100/108 van het totaal der bezoldigingen die als basis gediend hebben voor de berekening van de bijdrage die voor de samenstelling van het vakantiegeld verschuldigd was en, met als deler het aantal bezoldigde dagen in toepassing van de wetgeving op de sociale zekerheid der werknemers.
Art.3.Indien bij ontstentenis van bezoldigde dagen, het (gemiddeld dagbedrag) niet overeenkomstig artikel 2 kan worden vastgesteld, wordt het vakantiegeld van de arbeider voor de gelijkgestelde dagen berekend op basis van het (gemiddeld dagbedrag), vastgesteld op basis van de bezoldiging en de prestaties die voorafgingen aan de arbeidsongeschiktheid, die aanleiding gaf tot gelijkstelling [1 ...]1. <KB 2004-06-22/31, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
----------
(1)<KB 2018-06-07/05, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.4.[1 Voor de personen die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst voor het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren van artistieke werken in de zin van artikel 1bis, § 1, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, mag het in artikel 1 bedoelde fictief dagloon voor de met normale werkelijke arbeidsdagen gelijkgestelde dagen het bedrag van 110 euro en 39 cent niet overstijgen.
Vanaf het vakantiejaar 2022 wordt het hierboven vermelde bedrag elk vakantiejaar aangepast op grond van de evolutie van de waarde van de afgevlakte gezondheidsindex. De indexatie gebeurt als volgt: basisbedrag zoals hierboven vermeld vermenigvuldigd met de afgevlakte gezondheidsindex van de maand voorafgaand aan 1 januari van het vakantiejaar en gedeeld door de afgevlakte gezondheidsindex van de maand voorafgaand aan 1 januari van het voorgaande vakantiejaar.]1
----------
(1)<KB 2022-03-17/12, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 10-04-2022>
Art. 4bis.
<Opgeheven bij KB 2022-03-17/12, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 10-04-2022>
Art.5. Dit besluit is voor de eerste maal van toepassing voor de berekening van het vakantiegeld voor het vakantiejaar 1995, vakantiedienstjaar 1994.
Art. 6. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.