15 MAART 1994. - Koninklijk besluit tot vaststelling voor de handarbeiders en ermee gelijkgestelden die verzekeringsplichtig zijn ten opzichte van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, van het fictief loon voor de inactiviteitsdagen die met werkelijke arbeidsdagen worden gelijkgesteld door de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
Art. 1-6
Artikel 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 3, is het fictief dagloon voor de inactiviteitsdagen die overeenkomstig de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers met werkelijke arbeidsdagen worden gelijkgesteld voor de handarbeider of voor de daarmede gelijkgestelden krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gelijk aan 100 % van zijn overeenkomstig artikel 2 vastgesteld gemiddeld dagloon.
(Het totaal van de fictieve lonen, zoals bepaald in vorig lid en de werkelijke bezoldigingen van het vakantiedienstjaar, mag in geen enkel geval het totaal van de werkelijke bezoldigingen overschrijden die in aanmerking hadden kunnen genomen worden voor hetzelfde dienstjaar, indien aan de werknemer geen gelijkgestelde inactiviteitsdagen zouden zijn toegekend die gelijkgesteld worden met werkelijke arbeidsdagen.) <KB 1994-06-10/38, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 1994-01-01>
Art.2. Het gemiddeld dagloon van de werknemer is gelijk aan het quotiënt van de deling met als deeltal 100/108 van het totaal der bezoldigingen van het vakantiedienstjaar die als basis hebben gediend voor de berekening van de bijdrage, die voor de samenstelling van het vakantiegeld verschuldigd was door de laatste werkgever die hem tewerkstelde voor de tot gelijkstelling aanleiding gevende gebeurtenis en, met als deler het aantal bezoldigde dagen door deze werkgever aangegeven over hetzelfde dienstjaar in toepassing van de wetgeving op de sociale zekerheid der werknemers.
Wat evenwel de werknemer betreft, die van een vakantiefonds afhangt, waar de tewerkstellingsperiodes bij verschillende werkgevers voor de toekenning van het vakantiegeld, getotaliseerd worden, is het gemiddelde dagloon gelijk aan het quotiënt van de deling van 100/108 van het totaal van de bezoldigingen over het vakantiedienstjaar, aangegeven door deze werkgevers, die als basis hebben gediend voor de berekening van de voor de samenstelling van het vakantiegeld verschuldigde bijdrage, door de som van de bezoldigde dagen over hetzelfde dienstjaar, die getotalisserd werden.
Art.3. Indien bij ontstentenis van bezoldigde dagen, het gemiddeld dagloon niet overeenkomstig artikel 2 kan worden vastgesteld, wordt het vakantiegeld van de arbeider voor de gelijkgestelde dagen berekend op basis van het gemiddeld dagloon, vastgesteld op basis van de bezoldiging en de prestaties die voorafgingen aan de arbeidsongeschiktheid, die aanleiding gaf tot gelijkstelling; deze bepalingen gelden eveneens voor de arbeider die, wanneer hij arbeidsongeschikt is, met toestemming van de geneesheer-adviseur het werk gedeeltelijk herneemt.
Art.4. Voor de arbeiders in de bedrijfstakken, beroepen of ondernemingen, waar het globale loon of het uurrooster niet kan worden gemeten, wordt het vakantiegeld voor de met effectief gewerkte dagen gelijkgestelde dagen berekend op basis van een als volgt vastgestelde forfaitaire bezoldiging :
1° andere werknemers dan die bedoeld onder 2° :
a) werknemers van 18 jaar of meer op 31 december van het vakantiedienstjaar : 1 690 F;
b) werknemers van minder dan 18 jaar op 31 december van het vakantiedienstjaar : 1 220 F;
2° leerlingen wier leerovereenkomst of gecontroleerde leerverbintenis overeenkomstig de reglementering betreffende de voortdurende opleiding in de middenstand werd erkend en leerlingen wier leerovereenkomst onder het toezicht van het Paritair Comité voor de diamantnijverheid en -handel werd gesloten : 620 F.
Art.5. Dit besluit is van toepassing voor de berekening van het vakantiegeld voor het vakantiejaar 1994, vakantiedienstjaar 1993.
Art. 6. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.