Details





Titel:

4 NOVEMBER 1963. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte [verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen]. <KB 1993-02-28/33, art. 1, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> (NOTA 1 : De woorden " Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen " worden vervangen door de woorden " Kas der geneeskundige verzorging van N.M.B.S. Holding " ; zie KB2004-10-18/32, art. 38 ; Inwerkingtreding : 01-01-2005) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 20-10-2004)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. (Algemeen comité, Algemene raad, Verzekeringscomité, Beheerscomité's van de Dienst voor uitkeringen en Comité's van de Dienst voor Geneeskundige controle en van de Dienst voor Administratieve controle.) <KB 1993-02-28/33, art. 2, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993>
Afdeling 1. (Algemeen comité.) <KB 1993-02-28/33, art. 3, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993>
Art. 1-4
Afdeling 2. (De Algemene raad van de verzekering voor geneeskundige verzorging.) <KB 1993-02-28/33, art. 8, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993>
Art. 5-9
Afdeling 2bis. <Ingevoegd bij KB 1993-02-28/33, art. 14, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> Het Verzekeringscomité.;;
Art. 10
Afdeling 3. Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen.
Art. 11-16
Afdeling 4. Comité van de Dienst voor geneeskundige controle.
Art. 17-20
Afdeling 5. Comité van de Dienst voor administratieve controle.
Art. 21-25
Afdeling 6. Gemene bepalingen ter zake van de in dit hoofdstuk bedoelde Algemene raad en Comité's.
Art. 26-28
HOOFDSTUK II. Bestendige Commissies belast met het onderhandelen over en het sluiten van de overeenkomsten.
Afdeling 1. Overeenkomsten met de geneesheren. (Opgeheven) <KB 28-9-1965, art. 6>
Art. 29
Afdeling 2. Overeenkomsten met de apothekers.
Art. 30
Afdeling 3. (Overeenkomsten met de rust-en verzorgingstehuizen en de rustoorden voor bejaarden.) <KB 1986-12-16/30, art. 1, 035>
Art. 31
Afdeling 3bis. Overeenkomsten met psychiatrische verzorgingstehuizen. <Ingevoegd bij KB 1990-07-10/35, art. 1, 080; Inwerkingtreding : 26-07-1990>
Art. 31bis
Afdeling 4. Overeenkomsten met de verplegingsinrichtingen.
Art. 32
Afdeling 4bis. - Overeenkomsten met de vertegenwoordigers van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten. <Ingevoegd bij KB 1990-11-20/34, art. 1, 083; Inwerkingtreding : 08-12-1990>
Art. 32bis
Afdeling 5. Overeenkomsten met de vroedvrouwen.
Art. 33
Afdeling 6. Overeenkomsten met de verpleegsters.
Art. 34
Afdeling 7. Overeenkomsten met de kinesitherapeuten.
Art. 35
Afdeling 8. Overeenkomsten met de opticiens.
Art. 36
Afdeling 9. Overeenkomsten met de orthopedisten.
Art. 37
Afdeling 10. Overeenkomsten met de gehoorprothesisten.
Art. 38
Afdeling 11. Overeenkomsten met de bandagisten.
Art. 39
(Afdeling 12. (Overeenkomsten met de verstrekkers van implantaten).) <KB 1989-10-27/36, art. 1, 1, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989> <KB 1995-04-06/25, art. 1, 129; Inwerkingtreding : 01-11-1995>
Art. 39bis
Afdeling(13.) Gemene bepalingen. <KB 1989-10-27/36, art. 1, 2, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989>
Art. 40-44
HOOFDSTUK IIbis. (Nationale Commissies geneesheren-ziekenfondsen en tandheelkundigen-ziekenfondsen.) <KB 28-09-1965, art. 7>
Afdeling 1. (Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen.) <KB 28-09-1965, art. 7>
Art. 44bis
Afdeling 2. (Nationale Commissie tandheelkundigen-ziekenfondsen.) <KB 28-09-1965, art. 7>
Art. 44ter
Afdeling 3. (Gemene bepalingen ter zake van de Nationale Commissies geneesheren-ziekenfondsen en tandheelkundigen-ziekenfondsen.) <KB 28-07-1965, art. 7>
Art. 44quater
HOOFDSTUK IIter. (Commissie belast met het sluiten van de akkoorden betreffende het forfait.) <KB 20-04-1966, art. 1>
Art. 44quinquies, 44sexties, 44septies, 44octies, 44nonies, 44decies, 44undecies, 44duodecies, 44tredecies
HOOFDSTUK IIquater. <Ingevoegd bij KB 1991-04-23/31, art. 1, 092; Inwerkingtreding : 25-05-1991> Commissie voor begrotingscontrole.
Art. 44quaterdecies, 44quindecies, 44sedecies, 44septiesdecies, 44duodevicies, 44undevicies
HOOFDSTUK III. (Geneeskundige Raad voor invaliditeit.) <KB 22-12-1969, art. 1>
Afdeling 1. (Samenstelling van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit en werkgebied van de gewestelijke commissies.) <KB 22-12-1969, art. 1>
Art. 45
Afdeling 2. (Hoge Commissie.) <KB 22-12-1969, art. 1>
Art. 46-49
Afdeling 3. (De gewestelijke commissie en haar afdelingen.) <KB 22-12-1969, art. 1>
Art. 50-54
Afdeling 4. (Tussenkomsten van de adviserend geneesheren en van de geneesheren-inspecteurs met betrekking tot de staat van invaliditeit.) <KB 22-12-1969, art. 1>
Art. 55
Afdeling 5. (Gemene bepalingen ter zake van de commissies van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit.) <KB 22-12-1969, art. 1>
Art. 56-65
Afdeling 6. (Kennisgevingen.) <KB 22-12-1969, art. 1>
Art. 66-76
HOOFDSTUK IV. Technische Raden.
Afdeling 1. Technische ziekenfondsraad.
Art. 77-82
Afdeling 2. (Technische geneeskundige raad.) <opgeheven> <KB 28-9-1965, art. 8>
Art. 83
Afdeling 3. Technische farmaceutische raad.
Art. 84
Afdeling 4. - Technische raad voor kinesitherapie. <KB 1995-01-13/33, art. 1, 124; Inwerkingtreding : 11-02-1995>
Art. 85
Afdeling 5. Technische raad voor ziekenhuisverpleging.
Art. 86
Afdeling 6. Technische raad voor farmaceutische specialiteiten.
Art. 87, 87bis
Afdeling 6bis. (opgeheven) <KB 1986-03-28/30, art. 2, 022>
Art. 87ter, 87quater, 87quinquies
(Afdeling 6ter. Technische raad voor implanten.) <KB 1989-10-27/36, art. 2, 1, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989>
Art. 87sexies
Afdeling 7. (Gemene bepalingen ter zake van de technische farmaceutische raad, (de technische raad voor kinesitherapie), de technische raad voor ziekenhuisverpleging (, de technische raad voor farmaceutische specialiteiten en de technische raad voor implantaten.) <KB 1989-10-27/36, art. 3, 2, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989> <KB 28-09-1965, art. 8> <KB 1995-01-13/33, art. 2, 124; Inwerkingtreding : 11-02-1995>
Art. 88-95
HOOFDSTUK IVbis. (Technische geneeskundige en tandheelkundige raden.) <Ingevoegd bij KB 28-09-1965, art. 9>
Afdeling 1. (Technische geneeskundige raad.) <KB 28-09-1965, art. 9>
Art. 95bis
Afdeling 2. (Technische tandheelkundige raad.) <KB 28-09-1965, art. 9>
Art. 95ter
Afdeling 3. (Gemene bepalingen ter zake van de technische geneeskundige en tandheelkundige raden.) <KB 28-09-1965, art. 9>
Art. 95quater, 95quinquies
HOOFDSTUK V. Profielcommissies. <KB 1992-08-19/48, art. 1, 104; Inwerkingtreding : 12-09-1992>
Art. 96-103
HOOFDSTUK VI. Erkenning en inschrijving van de paramedische medewerkers.
Afdeling 1. Erkenningsraden.A. Erkenningsraad voor kinesitherapeuten.
Art. 104-106, 106bis, 106ter, 106quater, 106quinquies, 106sexies, 107-115, 115bis, 115ter, 116, 116bis, 116ter, 116quater, 117-133
Afdeling 2. Inschrijving van de paramedische medewerkers.
Art. 134-136
Afdeling 3. Mededeling van de lijsten der paramedische medewerkers aan de verzekeringsinstellingen.
Art. 137
HOOFDSTUK VII. - (Revalidatie en herscholing.) <KB 1991-06-11/32, art. 1, 093; Inwerkingtreding : 20-07-1991>
Afdeling 1. - College van geneesheren-directeurs.
Art. 138-144
Afdeling 1bis. <Ingevoegd bij KB 1991-06-11, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 20-07-1991> - Raad voor advies inzake revalidatie.
Art. 144bis, 144ter, 144quater, 144quinquies, 144sexies, 144septies
Afdeling 2. - Tegemoetkoming in de revalidatiekosten.
Art. 145-151, 151bis
Afdeling 3. - Tegemoetkoming in de reiskosten betreffende de revalidatie.
Art. 152
Afdeling 4. - Tegemoetkoming in de herscholingskosten.
Art. 153
HOOFDSTUK VIIbis. - (Raad voor klinische biologie.) <Ingevoegd bij KB 25-09-1978, art. 1>
Art. 153bis, 153quater, 153quinquies, 153sexies, 153septies, 153octies, 153nonies
HOOFDSTUK VIIter. <KB 1991-04-10/34, art. 1, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991> - De tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven en het Nationaal college van adviserend geneesheren.
Afdeling 1. - De tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven.
Art. 153decies, 153undecies, 153duodecies, 153terdecies, 153quaterdecies, 153quindecies, 153sedecies
Afdeling 2. Het Nationaal college van adviserend geneesheren.
Art. 153septiesdecies, 153duodevicies, 153undevicies
HOOFDSTUK VIIquater. - (De tegemoetkoming voor geneeskundige verzorging naar aanleiding van een bronkuur.) <KB 1986-12-31/50, art. 1, 037>
Art. 153vicies, 153viciesSemel, 153viciesBis, 153viciesTer, 153viciesQuater
HOOFDSTUK VIIquinquies. (Opgeheven.) <KB 1991-04-10/34, art. 3, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991>
Art. 153viciesquinquies, 153viciessexies, 153viciessepties, 153duodetricies, 153undetricies, 153tricies
HOOFDSTUK VIIsexies. (Bijzondere regels met betrekking tot de verzekeringstegemoetkoming voor verstrekkingen van klinische biologie aan in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden.) <Ingevoegd bij KB 1989-01-30/31, art. 1, 061; Inwerkingtreding : 01-02-1989>
Art. 153triciesSemel
Hoofdstuk VIIsepties. <Ingevoegd bij KB 1992-09-24/31, art. 1, Inwerkingtreding : 01-10-1992> - Bijzondere regels met betrekking tot de verzekeringstegemoetkoming voor verstrekkingen van klinische biologie aan niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden.
Art. 153triciesBis
HOOFDSTUK VIII. Sociale ziekten.
Eerste afdeling. Geestesziekten.
Art. 154-155
Afdeling 2. Tuberculose.
Art. 156-157
Afdeling 3. Kanker.
Art. 158-159
Afdeling 4. Poliomyelitis.
Art. 160-161
Afdeling 5. Aangeboren aandoeningen en misvormingen.
Art. 162-163
HOOFDSTUK VIIIbis. <Ingevoegd bij KB 1993-06-24/34, art. 1, 114; Inwerkingtreding : 01-07-1993> Het voorschrijfgedrag van de geneesheren inzake klinische biologie.
Afdeling I. <Ingevoegd bij KB 1993-06-24/34, art. 1, 114;
Art. 163bis
Afdeling II. <Ingevoegd bij KB 1993-06-24/34, art. 1, 114; Inwerkingtreding : 01-07-1993> Het vaststellen van de overschrijding van de normen en het opleggen van de sancties.
Art. 163ter, 163quater, 163quinquies, 163sexies
Afdeling III. <Ingevoegd bij KB 1993-06-24/34, art. 1, 114; Inwerkingtreding : 01-07-1993> Opschorting van de uitvoering van de sanctie.
Art. 163septies, 163octies, 163novies
Afdeling IV. <Ingevoegd bij KB 1993-06-24/34, art. 1, 114; Inwerkingtreding : 01-07-1993> Hoger beroep.
Art. 163decies, 163undecies
Afdeling V. <Ingevoegd bij KB 1993-06-24/34, art. 1, 114; Inwerkingtreding : 01-07-1993> Gemeenschappelijke bepalingen voor het hoger beroep en voor de opschorting van de uitvoering van de beslissing.
Art. 163duodecies, 163terdecies, 163quaterdecies, 163quindecies
Afdeling VII. <Ingevoegd bij KB 1993-06-24/34, art. 1, 114; Inwerkingtreding : 01-07-1993> Normen.
Art. 163sedecies, 163septiesdecies
HOOFDSTUK IX. Toepassingssfeer.
Eerste afdeling. Gecontroleerde werkloosheid.
Art. 164
Afdeling 2. Personen ten laste van rechthebbenden.
Art. 165-167, 167bis, 168
Afdeling 3. (Wezen.) <KB 03-09-1971, art. 4>
Art. 168bis
Afdeling 4. (In het kader van de uitkeringsverzekering geldende omschrijving van seizoenarbeiders, arbeiders bij tussenpozen en deeltijdse werknemers.) <KB 1989-04-26/31, art. 2, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Art. 168ter, 168quater, 168quinquies, 168sexies
HOOFDSTUK X. Voorwaarden tot toekenning van de prestaties.
Eerste afdeling. Regelen ter zake van inschrijving en aansluiting bij een verzekeringsinstelling.
Art. 169-172
Afdeling 2. Mutaties.A. Individuele mutaties.
Art. 173, 173bis, 174-183, 183bis, 184-193
Afdeling 3. (Bijdragebescheiden en dokumenten aan de hand waarvan de hoedanigheid van gerechtigde wordt vastgesteld). <KB 1989-04-26/31, art. 11, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Art. 194-195, 195bis, 196-200
Afdeling 4. Afgifte van de bijdragebescheiden.
Art. 201-203
Afdeling 5. (Wachttijd voor het recht op uitkeringen). <KB 1989-04-26/31, art. 18, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Art. 204, 204bis
Afdeling 5bis. (Wachttijd voor het recht op geneeskundige verstrekkingen.) <Ingevoegd bij KB 1989-04-26/31, art. 21, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Art. 204ter
Afdeling 6. (Minimumwaarde van de bijdragebescheiden voor de sektor geneeskundige verzorging en de sektor uitkeringen.) <KB 1989-04-26/31, art. 22, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Art. 205-210, 210bis, 211-213
Afdeling 6bis. (De persoonlijke bijdrage te betalen voor de ascendenten en door sommige gepensioneerden, weduwnaren of weduwen.) <Ingevoegd bij KB 1989-04-26/31, art. 32, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Art. 213bis, 213ter
Afdeling 7. (Vrijstelling van wachttijd voor het recht op uitkeringen.) <KB 1989-04-26/31, art. 33, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Art. 214
Afdeling 7bis. (Nadere regelen inzake wachttijd in geval van overgang van één sector van de verzekering voor geneeskundige verzorging naar een andere.) <KB 03-09-1971, art. 16>
Art. 214bis, 214ter
Afdeling 7ter. (Regelen inzake wachttijd in geval van overgang van één sector van de verzekering voor uitkeringen naar een andere.) <KB 03-11-1975, art. 1>
Art. 214quater
Afdeling 7quater. (Bijzondere regelen inzake het behoud van het recht op geneeskundige verstrekkingen.( <Ingevoegd bij KB 1990-05-23/34, art.3, 078; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
Art. 214quinquies, 214sexies, 214septies, 214octies
Afdeling 8. (Behoud van de rechten van de seizoenarbeiders en de arbeiders bij tussenpozen.) <KB 18-05-1982, art. 5>
Art. 215
Afdeling 9. Voortgezette verzekering.
Art. 216-217, 217bis, 218-220
Afdeling 10. Buitenlands verleende prestaties.
Art. 221
Afdeling 11. Rechten van de gerechtigden die aanspraak hebben op invaliditeitspensioen krachtens de wetgeving op de rustpensioenregeling voor mijnwerkers, over de laatste zes maanden van de primaire arbeidsongeschiktheid.
Art. 222-224
Afdeling 12. (Hoegrootheid van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, maximum- en minimum bedrag van de invaliditeitsuitkering.) <KB 19-07-1971, art. 1>
Art. 225, 225bis, 226-227, 227bis, 227ter, 227quater
Afdeling 12bis. Bedragen van de moederschapsuitkering en toekenningsvoorwaarden <ingevoegd bij KB 1990-01-10/31, art. 3, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990>
Art. 227quinquies, 227sexies, 227septies, 227octies
Afdeling 12ter. Omzetting van een deel van de nabevallingsrust in vaderschapsverlof. <KB 1994-07-25/40, art. 1, 121; Inwerkingtreding : 01-10-1994>
Art. 227nonies, 227decies, 227decies-bis
Afdeling 12quater. - De verlenging van de nabevallingsrust. <KB 1994-02-10/45, art. 2, 119; Inwerkingtreding : 06-05-1994>
Art. 227undecies
Afdeling 13. Regelmatig werknemer.
Art. 228
Afdeling 14. Werknemer met "personen ten laste"
Art. 229
Afdeling 14bis. (Werknemer zonder persoon ten laste aan wie een hogere uitkering kan worden toegekend wegens verlies van enig inkomen.) <Ingevoegd bij KB 1986-07-30/31, art. 3, 027>
Art. 229bis
(Afdeling 14ter). <Ingevoegd bij KB 1987-10-15/30, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 01-11-1987>
Art. 229ter
Afdeling 15. (Weigering van de uitkeringen) <KB 02-06-1980, art. 1>
Art. 230
Afdeling 16. (Vermindering van de uitkeringen.) <KB 16-12-1969, art. 1>
Art. 231-232, 232bis, 233-235, 235bis, 236
Afdeling 17. (Aanpassing van de uitkeringen aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen) <KB 13-01-1976, art. 3>
Art. 237
Afdeling 18. Bedrag van de uitkering voor begrafeniskosten.
Art. 238
Afdeling 19. Bijzondere voorwaarden inzake verkrijgen van het recht op de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid.
Art. 239, 239bis, 240, 240bis, 240ter, 240quater
Afdeling 20. Toekenning van prestaties in geval van door een andere wetgeving gedekte schade.
Art. 241
Afdeling 21. (Monetaire beschikkingen inzake cumulatie van uitkeringen met door het buitenland verschuldigde uitkeringen) <KB 14-12-1978, art. 1>
Art. 241bis, 241ter
HOOFDSTUK XI. Geneeskundige controle.
Eerste afdeling. Geschillen tussen de adviserend geneesheren en de geneesheren-inspecteurs.
Art. 242-245
Afdeling 2. Commissies van beroep.
Art. 246-252
HOOFDSTUK XII. (Administratieve controle.) <KB 1986-05-14/31, art. 8, 025>
(...) <Titel opgeheven door KB 1986-05-14/31, art. 8, 025>
Afdeling 1. (Straffen die toepasselijk zijn op de verzekeringsinstellingen en op de tariferingsdiensten) <KB 1996-03-15/34, art. 1, 139; Inwerkingtreding : 07-05-1996>
Art. 253-254, 254bis, 255-256
Afdeling 2. (Vermindering van de op de uitgavenbescheiden vermelde bedragen.) <Ingevoegd bij KB 1986-05-14/31, art. 10, 025>
Art. 256bis
HOOFDSTUK XIII. (Terugvordering van de ten onrechte betaalde prestaties.) <KB 30-09-1976, art. 4>
Art. 257-262
HOOFDSTUK XIIIbis. (Schorsing, wegens overmacht, van de verjaring van de vorderingen tot betaling van prestaties.) <KB 1991-07-12/32, art. 1, 094; Inwerkingtreding : 24-08-1991>
Art. 262bis, 262ter, 263-306
HOOFDSTUK XIV. Financiële en statistische bepalingen.
Eerste afdeling. Ontvangstbescheiden.
Art. 307-311
Afdeling 2. Uitgavenbescheiden.
Art. 312, 312bis, 313-317
Afdeling 2bis. (Verzamelbescheiden en financiële bescheiden) <Ingevoegd bij KB 1986-05-14/31, art. 19, 025>
Art. 318-319, 319bis
Afdeling 3. Getalsterktestaten.
Art. 320
Afdeling 4. Statistische tabellen.
Art. 321-322, 322bis, 322ter, 322quater, 322quinquies, 323, 323bis
Afdeling 5. Bijzondere bepalingen ter zake van de internationale verdragen.
Art. 324-325
HOOFDSTUK XV. Openbaarmaking.
Afdeling 1. (Openbaarmaking van de verzekeringsreglementering van de lijsten van erkende personen en van personen en verplegingsinrichtingen, die tot een overeenkomst of tot een akkoord zijn toegetreden.) <KB 03-09-1971, art. 32>
Art. 326
Afdeling 2. Openbaarmaking van de beslissingen tot verbod van verzekeringstegemoetkoming.
Art. 327
HOOFDSTUK XVI. Beëdiging.
Art. 328
HOOFDSTUK XVII. Overgangsbepalingen.
Art. 329-330, 330bis, 330ter, 330quater
HOOFDSTUK XVIII. Inwerkingtreding.
Art. 331-332, N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. _ (Algemeen comité, Algemene raad, Verzekeringscomité, Beheerscomité's van de Dienst voor uitkeringen en Comité's van de Dienst voor Geneeskundige controle en van de Dienst voor Administratieve controle.)
Afdeling 1. _ (Algemeen comité.)
Artikel 1. <KB 1993-02-28/33, art. 4, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> Het Algemeen comité is samengesteld uit :
  1° een voorzitter;
  2° twee ondervoorzitters, die benoemd worden uit de in 3°, 4° en 5° hierna bedoelde leden;
  3° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden, benoemd uit kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten worden voorgedragen door de representatieve werkgeversorganisaties en door de representatieve organisaties van de zelfstandigen;
  4° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden, benoemd uit kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten worden voorgedragen door de representatieve werknemersorganisaties;
  5° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden, benoemd uit kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen.
  Indien de voorzitter niet uit de leden bedoeld in het eerste lid, 3°, 4° en 5° wordt benoemd, is hij niet stemgerechtigd.
  De voorzitter, de ondervoorzitters en de leden worden benoemd voor een termijn van zes jaar. Hun mandaat kan worden hernieuwd.
  Er wordt onverwijld in de vervanging voorzien van elk lid dat voor de normale verstrijkingsdatum van zijn mandaat ophoudt lid te zijn van het Algemeen comité. Het nieuwe lid dat hiertoe wordt aangesteld, voltooit het mandaat van degene die hij vervangt.
  Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van het werkend lid van zijn groep.

Art.2. <KB 1993-02-28/33, art. 5, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> Het Algemeen comité wordt in vergadering bijeengeroepen door zijn voorzitter, hetzij op zijn initiatief, hetzij op verzoek van de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, hetzij op vraag van tenminste drie leden, welke schriftelijk wordt geformuleerd en het onderwerp van de vergadering vermeldt; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.

Art.3. <KB 1993-02-28/33, art. 6, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> Het Algemeen comité houdt deugdelijk zitting indien ten minste de helft van zijn leden aanwezig zijn.
  De beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid van de leden die aan de stemming deelnemen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onthoudingen. Bij staking van stemmen is het voorstel afgewezen.

Art.4. <KB 1993-02-28/33, art. 7, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> De voorzitter en de ondervoorzitters van het Algemeen comité zijn gemachtigd om, de ene of de andere, samen met de administrateur-generaal van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of zijn plaatsvervanger, de akten te ondertekenen welke het Instituut verbinden buiten die welke betrekking hebben op het dagelijks beheer of uitgaan van bijzondere lasthebbers.

Afdeling 2. _ (De Algemene raad van de verzekering voor geneeskundige verzorging.)
Art.5. <KB 1993-02-28/33, art. 9, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> § 1. De algemene raad van de verzekering voor geneeskundige verzorging is samengesteld uit :
  1° een voorzitter;
  2° twee ondervoorzitters te benoemen uit de leden bedoeld in 3°, 4°, 5° en 6°, overeenkomstig de regelen inzake voordracht bepaald in het huishoudelijk reglement van de Algemene raad;
  3° vijf leden, die de overheid vertegenwoordigen, benoemd overeenkomstig de bepalingen van artikel 11, eerste lid, a), van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
  4° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden, benoemd uit de kandidaten, voorgedragen door de representatieve werkgeversorganisaties en de representatieve organisaties van de zelfstandigen in een dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten;
  5° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden, benoemd uit de kandidaten, voorgedragen door de representatieve werknemersorganisaties in een dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten;
  6° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden, benoemd uit de kandidaten voorgedragen door de verzekeringsinstellingen in een dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten;
  7° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, waarvan respectievelijk vier geneesheren, drie vertegenwoordigers van de beheerders van de verplegingsinrichtingen en een verpleegkundige, benoemd uit de kandidaten, in een dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten voorgedragen door de beroepsorganisaties op lijsten, opgemaakt door de organisaties die vertegenwoordigd zijn in de commissies bedoeld in de hoofdstukken II en IIbis;
  § 2. De leden bedoeld in § 1, 4°, 5°, 6° en 7°, worden benoemd voor een termijn van zes jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.
  § 3. De voorzitter en de ondervoorzitter worden benoemd voor een termijn van zes jaar. Hun mandaat kan worden hernieuwd.
  § 4. Er wordt onverwijld in de vervanging voorzien van elk lid dat voor de normale verstrijkingsdatum van zijn mandaat ophoudt lid te zijn van de Algemene raad. Het nieuwe lid dat hiertoe wordt aangesteld, voltooit het mandaat van degene die hij vervangt.
  § 5. Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid van zijn groep.

Art.6. <KB 1993-02-28/33, art. 10, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> De Algemene raad wordt in vergadering bijeengeroepen door zijn voorzitter, hetzij op zijn initiatief, hetzij op verzoek van de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale Voorzorg behoort, hetzij op vraag van tenminste drie leden welk schriftelijk wordt geformuleerd en het onderwerp van de vergadering vermeldt; de bijeenroeping vermeld in elk geval het onderwerp van de vergadering.

Art.7. <KB 1993-02-28/33, art. 11, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> De Algemene raad is rechtsgeldig samengesteld indien tenminste de helft van de leden van elke groep aanwezig zijn.
  Behoudens voor de toepassing van de beschikkingen van artikel 12, § 3, van de wet, worden de beslissingen genomen bij gewone meerderheid der leden welke aan de stemming deelnemen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onthoudingen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen.

Art.8. <KB 1993-02-28/33, art. 12, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> De voorzitter en de ondervoorzitters van de Algemene raad zijn gemachtigd om, de ene of de andere, samen met de leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging of zijn plaatsvervanger, de akten te ondertekenen welke worden genomen op grond van artikel 12, 1°, 3°, 4°, 7° en 9° van de wet.

Art.9. <KB 1993-02-28/33, art. 13, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> Binnen drie maanden na de mededeling van de verslagen, bedoeld in artikel 12, § 1, 6° van de wet, brengt de Algemene raad aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale Voorzorg behoort, verslag uit over de maatregelen welke de Algemene raad besloten heeft te nemen of welke hij aan de Minister voorstelt.

Afdeling 2bis. _ Het Verzekeringscomité.;;
Art.10. <KB 1993-02-28/33, art. 15, 110; Inwerkingtreding : 09-03-1993> § 1. Het Verzekeringscomité is samengesteld uit :
  1° een voorzitter;
  2° twee ondervoorzitters;
  3° eenentwintig werkende en eenentwintig plaatsvervangende leden, benoemd uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen;
  4° acht werkende en acht plaatsvervangende leden waarvan respectievelijk zeven geneesheren en een tandheelkundige, benoemd uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten worden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties;
  5° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, apothekers, benoemd uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties.
  Tot de werkende of plaatsvervangende leden, dienen verplichtend een officina-apotheker, een ziekenhuisapotheker en een apotheker-bioloog te behoren;
  6° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden benoemd uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten worden voorgedragen, door de representatieve beroepsorganisaties van de beheerders van de verplegingsinrichtingen, diensten en instellingen bedoeld in artikel 23, 12°, 13°, 14° en 19°, van hoger genoemde wet en van de inrichtingen voor revalidatie en herscholing;
  7° zes werkende en zes plaatsvervangende leden waarvan respectievelijk een verpleegkundige, een kinesitherapeut, een logopedist, een (opticien), een verstrekker van prothesen en toestellen, een verstrekker van implantaten, benoemd uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten zijn voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties; <KB 1995-04-07/78, art. 1, 125; Inwerkingtreding : 29-05-1995>
  8° zes werkende en zes plaatsvervangende leden waarvan respectievelijk drie leden worden benoemd uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten worden voorgedragen door de representatieve werkgeversorganisaties en de vertegenwoordigers van de representatieve organisaties van de zelfstandigen en drie leden die worden gekozen uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten worden voorgedragen door de werknemersorganisaties; zij hebben raadgevende stem.
  § 2. De leden bedoeld in § 1, 4°, 5°, 6° en 7°, worden voorgedragen in dubbel aantal van dat der te begeven mandaten, op lijsten die worden opgemaakt door de beroepsorganisaties, vertegenwoordigd in de commissies die worden belast met het afsluiten van de overeenkomsten en conventies, bedoeld in de hoofdstukken II en IIbis van dit besluit. Bij ontstentenis van zodanige organisaties worden de leden door Ons aangeduid uit de zorgverstrekkers met de vereiste beroepskwalificatie.
  § 3. Een plaatsvervangend lid heeft slechts zitting bij afwezigheid van een werkend lid van zijn groep.
  § 4. De voorzitter heeft beslissende stem indien hij is benoemd uit de leden bedoeld in § 1, 3° tot 7° van dit artikel.
  § 5. De twee ondervoorzitters worden benoemd uit de leden bedoeld in paragraaf 1, 3° tot 7°, overeenkomstig de regelen inzake voordracht bepaald in het huishoudelijk reglement van het Verzekeringscomité.
  § 6. Het Verzekeringscomité wordt in vergadering bijeengeroepen door zijn voorzitter, hetzij op zijn initiatief, hetzij op verzoek van de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale Voorzorg behoort, hetzij op schriftelijke aanvraag van ten minste drie leden, waarin het onderwerp van de vergadering vermeldt; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.
  § 7. Het Verzekeringscomité houdt rechtsgeldig zittign indien tenminste de helft van de leden van de groep, samengesteld uit de vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen en van de groep, samengesteld uit de zorgverstrekkers, aanwezig zijn.
  De beslissingen worden genomen indien deze twee derden van de stemmen van de stemgerechtigde leden waaruit het Verzekeringscomité is samengesteld, behalen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onthoudingen.
  Indien dit quorum niet wordt bereikt, doch tenminste de meerderheid wordt behaald der stemgerechtigde leden waaruit het Verzekeringscomité is samengesteld, legt de voorzitter dezelfde voorstellen op de volgende vergadering ter stemming voor.
  Indien dezelfde meerderheid opnieuw wordt behaald, zijn de beslissingen genomen.
  § 8. Indien aan het Verzekeringscomité een voorstel of een advies wordt voorgelegd door een overeenkomsten- of akkoordencommissie bedoeld in artikel 19 van de wet en het Comité oordeelt hieraan een wijziging te moeten aanbrengen, wordt het voorstel of het advies aan de overeenkomsten- of akkoordencommissie voor een nieuw onderzoek teruggestuurd, en dit vóór er enige definitieve beslissing wordt genomen.
  § 9. De voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van het Verzekeringscomité worden benoemd voor een termijn van zes jaar. Hun mandaat kan worden hernieuwd.
  § 10. Er wordt onverwijld in de vervanging voorzien van elk lid dat voor de normale verstrijkingsdatum van zijn mandaat ophoudt lid te zijn van het Verzekeringscomité. Het nieuwe lid dat hiertoe wordt aangesteld, voltooit het mandaat van degene die hij vervangt.

Afdeling 3. _ Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen.
Art.11. Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering is samengesteld uit:
  1° een voorzitter en twee ondervoorzitters, die de Koning benoemt uit de in 2°, 3° en 4° hierna bedoelde leden;
  2° zeven werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve werkgeversorganisaties;
  3° zeven werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve werknemersorganisaties;
  4° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen. Elke verzekeringsinstelling heeft recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Art.12. Het Beheerscomité wordt in vergadering bijeengeroepen door zijn voorzitter hetzij op dezes initiatief, hetzij op verzoek van de Minister van Sociale Voorzorg, hetzij op vraag van ten minste drie leden welke schriftelijk wordt gedaan en het onderwerp van de vergadering vermeldt; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.

Art.13. Het Beheerscomité houdt deugdelijk zitting indien ten minste de helft van zijn leden aanwezig zijn.
  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de leden die aan de stemming deelnemen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onthoudingen. Bij stemmenstaking is het voorstel afgewezen.
  Wanneer de leden die eensdeels de werknemers en anderdeels de werkgevers vertegenwoordigen, bij een stemming over de in artikel 40, 1° tot en met 6° van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde zaken niet in gelijk aantal aanwezig zijn, onthouden het of de jongste leden van de overtallige partij zich om de pariteit te herstellen.
  Wanneer een voorstel met betrekking tot een der in het vorige lid bedoelde zaken wordt afgewezen tegen het eenparig advies van de vertegenwoordigers, hetzij van de werknemers, hetzij van de werkgevers, kan de groep die voor het voorstel is, vragen dat het de Minister van Sociale Voorzorg wordt voorgelegd; die vraag kan tijdens de vergadering, en in de notulen opgetekend, of schriftelijk binnen acht dagen na de vergadering gedaan worden. Ze wordt door de voorzitter geadresseerd aan de Minister van Sociale Voorzorg.
  De Minister beslist en geeft kennis van zijn beslissing binnen dertig dagen na de tot hem gerichte vraag, zoniet is de afwijking van het voorstel definitief.

Art.14. De voorzitter en de ondervoorzitters van het Beheerscomité zijn gemachtigd om, de ene of de andere , samen de leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen of zijn plaatsvervanger, de akten te ondertekenen welke, wat de Dienst voor uitkeringen betreft, het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering verbinden buiten deze welke betrekking hebben op het dagelijks beheer of uitgaan van bijzondere lasthebbers.

Art.15. Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen brengt binnen drie maanden na de mededeling van de in de artikelen 79, eerste lid, 13°, a, en 93, eerste lid, 3°, b, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde verslagen, bij de Minister van Sociale Voorzorg verslag uit over de maatregelen waartoe het besloten heeft of welke het hem voorstelt ingevolge de bevindingen van de Dienst voor geneeskundige controle en van de Dienst voor administratieve controle.

Art.16. Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen geeft binnen drie maanden na het opmaken van zijn jaarverslag , de Minister van Sociale Voorzorg kennis van de maatregelen welke het voorstelt of heeft vastgesteld uitgaande van de elementen van dat verslag.

Afdeling 4. _ Comité van de Dienst voor geneeskundige controle.
Art.17. <KB 28-09-1965, art. 3> De bijeenroeping van de vergaderingen van het comité van de Dienst voor geneeskundige controle vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.

Art.18. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.19. (opgeheven) <KB 28-09-1965, art. 5>

Art.20. De in artikel 79, 13°, van vorenbedoeld e wet van 9 augustus 1963 bedoelde verslagen worden om het kwartaal door het comité opgemaakt.
  Ze worden overeenkomstig artikel 79, 14°, van genoemde wet, samen met de in die littera bedoelde aanbevelingen bezorgd in het kwartaal na dat waarin de bevindingen zijn gedaan.
  Het Comité kan evenwel te allen tijde omstandige bijzondere verslagen opmaken wanneer de gedane bevindingen naar zijn mening onverwijld ter kennis moeten worden gebracht van de Minister van Sociale Voorzorg, van de Algemene Raad, van het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging of van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen.

Afdeling 5. _ Comité van de Dienst voor administratieve controle.
Art.21. Het Comité van de Dienst voor administratieve controle is samengesteld uit:
  1° een voorzitter, magistraat;
  2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve werkgeversorganisaties;
  3° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve werknemersorganisaties;
  4° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen. Elke verzekeringsinstelling heeft het recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.
  De voorzitter en de in 2° en 3° bedoelde leden mogen geen deel hebben in het bestuur van een verzekeringsinstelling en ook niet in haar dienst zijn. (...) <KB 1993-09-29/32, art. 1, 117; Inwerkingtreding : 19-11-1993>

Art.22. Het Comité houdt deugdelijk zitting indien ten minste de helft van zijn leden aanwezig zijn.

Art.23. De voorzitter en de leden zijn stemgerechtigd.
  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van hen die aan de stemming deelnemen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onthoudingen. Bij stemmenstaking beslist de stem van de voorzitter.

Art.24. Het Comité wordt in vergadering bijeengeroepen door zijn voorzitter hetzij op dezes initiatief, hetzij op verzoek van de Minister van Sociale Voorzorg, hetzij op vraag van ten minste drie leden welke schriftelijk wordt gedaan en het onderwerp van de vergadering vermeldt; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.

Art.25. De in artikel 93, 3°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde verslagen worden om het kwartaal door het Comité opgemaakt.
  Ze worden overeenkomstig artikel 93, 4°, van genoemde wet, samen met de in die littera bedoelde aanbevelingen bezorgd in het kwartaal na dat (waarin van de bevindingen kennis is gegeven.) <KB 23-10-1967, art. 2>
  Het Comité kan evenwel ten allen tijde omstandige bijzondere verslagen opmaken wanneer de gedane bevindingen naar zijn mening onverwijld ter kennis moeten worden gebracht van de Minister van Sociale Voorzorg, van het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging of van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen.

Afdeling 6. _ Gemene bepalingen ter zake van de in dit hoofdstuk bedoelde Algemene raad en Comité's.
Art.26. De leden van de Algemene Raad en van de in dit hoofdstuk bedoelde Comite's worden benoemd voor zes jaar. Het mandaat loopt om de drie jaar af voor de helft van de leden van elk der vertegenwoordigde groepen.
  Het mandaat van de leden wordt evenwel voor het eerst vernieuwd op 1 januari 1967 en de uittredende leden worden bij loting aangewezen.
  Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd.
  Binnen drie maanden wordt in de vervanging voorzien van ieder lid dat, vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat , geen deel meer uitmaakt van de Algemene raad of van het Comité waarin hij zitting heeft. Het aldus aangewezen nieuw lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.

Art.27. Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid van zijn groep.

Art.28. Wanneer de Algemene raad of één van de in dit hoofdstuk bedoelde Comité's in vergadering wordt bijeengeroepen op verzoek van de Minister van Sociale Voorzorg, heeft de vergadering plaats binnen acht dagen na het verzoek.

HOOFDSTUK II. _ Bestendige Commissies belast met het onderhandelen over en het sluiten van de overeenkomsten.
Afdeling 1. _ Overeenkomsten met de geneesheren. (Opgeheven)
Art.29. (opgeheven) <KB 28-09-1965, art. 6>

Afdeling 2. _ Overeenkomsten met de apothekers.
Art.30. De Commissie is samengesteld uit:
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve beroepsorganisaties van apothekers ;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 3. _ (Overeenkomsten met de rust-en verzorgingstehuizen en de rustoorden voor bejaarden.)
Art.31. <KB 02-12-1982, art. 1> De Commissie is samengesteld uit:
  1° (acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve organisaties van de rust- en verzorgingstehuizen en de rustoorden voor bejaarden, bedoeld in artikel 23, 12° en 13° van de voornoemde wet van 9 augustus 1963); <KB 1986-12-16/30, art. 2, 035>
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elkeen heeft tenminste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 3bis. _ Overeenkomsten met psychiatrische verzorgingstehuizen.
Art. 31bis. <Ingevoegd bij KB 1990-07-10/35, art. 1, 080; Inwerkingtreding : 26-07-1990> De Commissie is samengesteld uit :
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve organisaties van de psychiatrische verzorgingstehuizen;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de representativiteit van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elkeen heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 4. _ Overeenkomsten met de verplegingsinrichtingen.
Art.32. De Commissie is samengesteld uit:
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve verenigingen van verplegingsinrichtingen;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 4bis. - Overeenkomsten met de vertegenwoordigers van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten.
Art. 32bis. <Ingevoegd bij KB 1990-11-20/34, art. 1, 083; Inwerkingtreding : 08-12-1990> De Commissie is samengesteld uit :
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve organisaties van de initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de representativiteit van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elkeen heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 5. _ Overeenkomsten met de vroedvrouwen.
Art.33. De Commissie is samengesteld uit:
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve beroepsorganisaties van vroedvrouwen;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 6. _ Overeenkomsten met de verpleegsters.
Art.34. De Commissie is samengesteld uit:
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve beroepsorganisaties van verpleegsters;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 7. _ Overeenkomsten met de kinesitherapeuten.
Art.35. De Commissie is samengesteld uit:
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve beroepsorganisaties van kinesitherapeuten;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 8. Overeenkomsten met de opticiens.
Art.36. De Commissie is samengesteld uit:
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve beroepsorganisaties van opticiens;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 9. _ Overeenkomsten met de orthopedisten.
Art.37. De Commissie is samengesteld uit:
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve beroepsorganisaties van orthopedisten;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen, elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en van één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 10. _ Overeenkomsten met de gehoorprothesisten.
Art.38. De Commissie is samengesteld uit:
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve beroepsorganisaties van gehoorprothesisten;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling 11. _ Overeenkomsten met de bandagisten.
Art.39. De Commissie is samengesteld uit:
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve beroepsorganisaties van bandagisten;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

(Afdeling 12. _ (Overeenkomsten met de verstrekkers van implantaten).)
Art. 39bis. <Ingevoegd bij KB 1989-10-27/36, art. 1, 1, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989> De Commissie is samengesteld uit :
  1° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de representatieve beroepsorganisaties van (verstrekkers) van implantaten; <KB 1995-04-06/25, art. 1, 129; Inwerkingtreding : 01-11-1995>
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.

Afdeling(13.) _ Gemene bepalingen.
Art.40. Er wordt onmiddellijk in de vervanging voorzien van ieder lid dat geen deel meer uitmaakt van een commissie.

Art.41. Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een erkend lid van zijn groep.

Art.42. De commissies worden in vergadering bijeengeroepen door hun voorzitter, hetzij op dezes initiatief, hetzij op verzoek van het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging, hetzij op vraag van ten minste drie leden welke schriftelijk wordt gedaan en het onderwerp van de vergadering vermeldt; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.

Art.43. Een commissie houdt deugdelijk zitting indien ten minste vijf leden van elke groep aanwezig zijn.
  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de leden die aan de stemming deelnemen; er wordt geen rekening gehouden met de onthoudingen. De uiteindelijke sluiting van de overeenkomst is slechts verworven indien ze door ten minste zes leden van elke van beide groepen is goedgekeurd; onthoudingen zijn niet toegelaten.
  Ingeval de leden bij een stemming zijn in gelijk aantal in elk van beide groepen aanwezig zijn, onthouden het of de jongste leden van de overtallige partij zich om de pariteit te herstellen.

Art.44. <KB 23-10-1967, art. 3> De tekst van elke gesloten overeenkomst wordt het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging binnen de drie dagen medegedeeld door de voorzitter die daarover, op de eerstvolgende vergadering van voornoemd Beheerscomité, verslag uitbrengt.
  Dit geldt ook voor de in artikel 27, tweede lid, van de wet van 9 augustus 1963 bedoelde voorstellen, voor zover er geen bevoegde technische raad voorhanden is; indien een bevoegde technische raad bestaat, moeten deze voorstellen, binnen de drie dagen, aan bedoelde technische raad worden medegedeeld door de voorzitter, die daarover op de eerstvolgende vergadering van de voornoemde technische raad verslag uitbrengt.

HOOFDSTUK IIbis. _ (Nationale Commissies geneesheren-ziekenfondsen en tandheelkundigen-ziekenfondsen.)
Afdeling 1. _ (Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen.)
Art. 44bis. <KB 28-09-1965, art. 7> De Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen is samengesteld uit :
  1° (elf) werkende en (elf) plaatsvervangende leden, door Ons benoemd uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten voorgedragen worden door de representatieve organisaties van het geneesherenkorps; <KB 12-05-1975, art. 1>
  2° (elf) werkende en (elf) plaatsvervangende leden, door Ons benoemd uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten voorgedragen worden door de verzekeringsinstellingen. <KB 12-05-1975, art. 1>

Afdeling 2. _ (Nationale Commissie tandheelkundigen-ziekenfondsen.)
Art. 44ter. <KB 28-09-1965, art. 7> De Nationale Commissie tandheelkundigen-ziekenfondsen is samengesteld uit :
  1° tien werkende en tien plaatsvervangende leden, door Ons benoemd uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten voorgedragen worden door de representatieve organisaties van de tandheelkundigen;
  2° tien werkende en tien plaatsvervangende leden, door Ons benoemd uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten voorgedragen worden door de verzekeringsinstellingen.

Afdeling 3. _ (Gemene bepalingen ter zake van de Nationale Commissies geneesheren-ziekenfondsen en tandheelkundigen-ziekenfondsen.)
Art. 44quater. <KB 28-07-1965, art. 7> De leden van de Nationale Commissies geneesheren-ziekenfondsen en tandheelkundigen-ziekenfondsen worden benoemd voor zes jaar.
  Het mandaat der leden van die commissies wordt om de drie jaar per helft vernieuwd. Het mandaat der leden van genoemde raden wordt evenwel voor het eerst vernieuwd op 1 januari (1970) en uittredende leden worden bij loting aangewezen. Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd. <KB 02-12-1968, art. 1>
  Binnen drie maanden wordt in de vervanging voorzien van ieder lid dat, vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat, geen deel meer uitmaakt van zijn commissie. Het nieuw lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.
  (...) <KB 16-12-1966, art. 3>

HOOFDSTUK IIter. _ (Commissie belast met het sluiten van de akkoorden betreffende het forfait.)
Art. 44quinquies. <KB 20-04-1966, art. 1> De akkoorden betreffende de forfaitaire betaling van de gezondheidsprestaties worden gesloten in een commissie samengesteld uit:
  1° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, aangewezen door de verzekeringsinstellingen;
  2° de bij het akkoord bedoelde verstrekkers van verzorging of hun vertegenwoordiger, indien het een rechtspersoon betreft.

Art. 44sexties. <KB 20-04-1966, art. 1> De aanvraag tot sluiting van een akkoord dient schriftelijk gericht aan de voorzitter van de commissie.

Art. 44septies. <KB 20-04-1966, art. 1> De commissie komt bijeen op verzoek van de voorzitter. Deze is er evenwel toe gehouden de commissie binnen de vijftien dagen na de ontvangst van een aanvraag tot sluiting van een akkoord bijeen te roepen.
  De bijeenroeping vermeldt het voorwerp van de vergadering.
  De voorzitter roept voor de vergaderingen van de commissie bijeen, hetzij al de leden bedoeld bij artikel 44quinquies, 2°, hetzij uitsluitend diegenen bedoeld bij het ontwerp van akkoord dat op de dagorde werd geplaatst.

Art. 44octies. <KB 20-04-1966, art. 1> De commissie houdt deugdelijk zitting wanneer ten minste vier leden bedoeld bij artikel 44quinquies, 1° aanwezig zijn.

Art. 44nonies. <KB 20-04-1966, art. 1> Een plaatsvervangend lid bedoeld bij artikel 44quinquies, 1°, heeft slechts zitting bij afwezigheid van een werkend lid van zijn groep.

Art. 44decies. <KB 20-04-1966, art. 1> De voorbereidende beslissingen tot het sluiten van de akkoorden moeten de goedkeuring bekomen, enerzijds , van de leden aanwezig op de vergadering, bedoeld bij artikel 44quinquies, 2°, en, anderzijds, van de meerderheid van twee derden van de leden bedoeld bij artikel 44quinquies, 1°.

Art. 44undecies. <KB 20-04-1966, art. 1> De commissie kan voor het volbrengen van haar zending een beroep doen op experten wier taak zij vaststelt.

Art. 44duodecies. <KB 20-04-1966, art. 1> Het ontwerp van akkoord, aangenomen door de aanvrager, wordt de commissie ter goedkeuring voorgelegd.

Art. 44tredecies. <KB 20-04-1966, art. 1> De tekst van het akkoord wordt binnen de acht dagen meegedeeld aan het beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging door de voorzitter van de commissie, die het comité op zijn eerstvolgende vergadering verslag uitbrengt.

HOOFDSTUK IIquater. Commissie voor begrotingscontrole.
Artikel 44quaterdecies. <Ingevoegd bij KB 1991-04-23/31, art. 1, 092; Inwerkingtreding : 25-05-1991> De leden van de Commissie voor begrotingscontrole worden benoemd voor zes jaar. Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd.
  Er wordt onmiddellijk in de vervanging voorzien van ieder lid dat, vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat, geen deel meer uitmaakt van de Commissie. Het nieuwe lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.
  Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid van zijn groep.

Artikel 44quindecies. <Ingevoegd bij KB 1991-04-23/31, art. 1, 092; Inwerkingtreding : 25-05-1991> Het voorzitterschap van de Commissie wordt bekleed door de in artikel 120bis van de eerder genoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde begrotings- en financieel adviseur.
  Indien deze niet is aangewezen of indien hij is verhinderd, wordt het voorzitterschap van de Commissie waargenomen door het oudste lid in jaren van de onder artikel 120bis, 5° van de eerder genoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde leden.

Artikel 44sedecies. <Ingevoegd bij KB 1991-04-23/31, art. 1, 092; Inwerkingtreding : 25-05-1991> De Commissie wordt in vergadering bijeengeroepen door de voorzitter, hetzij op dezes initiatief, hetzij op verzoek van de Minister van Sociale Zaken, hetzij op verzoek van het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging, hetzij op vraag van ten minste drie leden; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.

Artikel 44septiesdecies. <Ingevoegd bij KB 1991-04-23/31, art. 1, 092; Inwerkingtreding : 25-05-1991> De Commissie houdt deugdelijk zitting indien ten minste de helft van de leden aanwezig zijn.
  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van hen die aan de stemming deelnemen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onthoudingen.

Artikel 44duodevicies. <Ingevoegd bij KB 1991-04-23/31, art. 1, 092; Inwerkingtreding : 25-05-1991> De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging.

Artikel 44undevicies. <Ingevoegd bij KB 1991-04-23/31, art. 1, 092; Inwerkingtreding : 25-05-1991> De functies van secretaris en adjunct-secretaris van de Commissie worden waargenomen door personeelsleden van de Dienst voor geneeskundige verzorging, aangewezen door de leidend ambtenaar van genoemde dienst.

HOOFDSTUK III. _ (Geneeskundige Raad voor invaliditeit.)
Afdeling 1. _ (Samenstelling van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit en werkgebied van de gewestelijke commissies.)
Art.45. <KB 22-12-1969, art. 1> De geneeskundige Raad voor invaliditeit omvat een Hoge Commissie en gewestelijke commissies.
  De Hoge Commissie heeft haar zetel te Brussel.
  Er zijn negen gewestelijke commissies; elk van haar heeft het grondgebied van een provincie tot werkgebied.
  De zetel van elke gewestelijke commissie is in de hoofdplaats van de provincie van haar werkgebied gevestigd. Elke gewestelijke commissie bevat afdelingen die een afzonderlijke zetel en een afzonderlijk werkgebied hebben.
  Te allen tijde kan, volgens de behoeften van de dienst of de verplaatsingsmogelijkheden van de gerechtigde, het in artikel 49, 6°, beoogde toezenden van de dossiers, aan elke afdeling geschieden, ongeacht haar werkgebied (evenals aan de gewestelijke commissie van een aangrenzende provincie of aan een van haar afdelingen). <KB 23-12-1982, art. 1>

Afdeling 2. _ (Hoge Commissie.)
Art.46. <KB 22-12-1969, art. 1> De Hoge Commissie is samengesteld uit:
  1° twee leden, doctors in de geneeskunde, ambtenaren bij de Dienst voor uitkeringen;
  2° twaalf werkende en twaalf plaatsvervangende leden, doctors in de geneeskunde, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat van de toe te wijzen mandaten, door de verzekeringsinstellingen worden voorgedragen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt er rekening gehouden met haar respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en op één mandaat van plaatsvervangend lid;
  3° twee leden, doctors in de geneeskunde, ambtenaren bij de Dienst voor geneeskundige controle.
  De Koning wijst onder de leden van de Hoge Commissie, op haar voordracht, de voorzitter aan.

Art.47. <KB 22-12-1969, art. 1> Alle leden van de Hoge Commissie zijn stemgerechtigd. Wanneer de voorzitter van de Hoge Commissie verhinderd is, wijzen de aanwezige leden uit hun midden een voorzitter van de vergadering aan.

Art.48. <KB 22-12-1969, art. 1> De Hoge Commissie heeft tot opdracht:
  1° volgens de bij haar huishoudelijk reglement bepaalde modaliteiten en aanwezigheidsrol van haar werkende en plaatsvervangende leden op te maken voor de uitvoering van het bepaalde in artikel 49;
  2° het aantal van de afdelingen van de gewestelijke commissies vast te stellen en de zetel en het werkgebied ervan te bepalen;
  3° haar huishoudelijk reglement, evenals dat van de gewestelijke commissies, op te maken;
  4° te waken over de goede werking van de gewestelijke commissies, ter vervulling van die opdracht, kan zij één of meer van haar leden afvaardigen om de zittingen van de gewestelijke commissies en van haar afdelingen bij te wonen en om over haar bedrijvigheid verslag uit te brengen;
  5° uitspraak te doen over de staat van invaliditeit van de gerechtigden, in de zin van artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, en de duur te bepalen onverminderd de toepassing van artikel 51, tweede lid, van dezelfde wet en van artikel 54 van dit besluit;
  6° de door haar aangewezen afdeling van de gewestelijke commissie de dossiers te bezorgen die betrekking hebben op de gerechtigden voor wie zij een lichamelijk onderzoek nodig acht;
  7° de adviserend geneesheer te verzoeken elk verslag dat ze nuttig acht dringend op te maken en haar toe te sturen;
  8° onder de (in artikel 229, 5°), bepaalde voorwaarden uitspraak te doen over de voorstellen van de adviserend geneesheer om te erkennen dat een gerechtigde die niemand ten laste heeft, bij arbeidsongeschiktheid andermans hulp behoeft; alvorens te beslissen kan zij, hetzij het advies vragen van één van haar leden of van een afdeling van een gewestelijke commissie, hetzij betrokkene vragen voor haar te verschijnen, hetzij een onderzoek door een verpleegster, ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen, bevelen in de gevallen waarin de gevraagde inlichtingen niet de bemoeiing van een geneesheer vergen; <KB 17-6-1982, art. 1>
  9° overeenkomstig artikel 42 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 te adviseren over de kwesties met betrekking tot het tijdvak van invaliditeit, welke haar hetzij door de Minister van Sociale Voorzorg, hetzij door het Beheerscomité of door de leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen, hetzij door de verzekeringsinstellingen worden voorgelegd; dit advies moet worden uitgebracht binnen de maand na de datum waarop het wordt ingewonnen;
  10° samen te werken met het in artikel 19 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde College van geneesheren-directeurs, door het ervan in kennis te stellen welke gerechtigden in aanmerking kunnen komen voor revalidatie of herscholing en het alle inlichtingen te verschaffen die het ter uitoefening van zijn opdracht aanvraagt;
  11° het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen elk kwartaal verslag uit te brengen over de werking van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit.

Art.49. <KB 22-12-1969, art. 1> De in artikel 48, 5°, 6° en 7°, bedoelde opdrachten worden eveneens geldig uitgevoerd door een afzonderlijk optredend lid van de Hoge Commissie, tenzij betrekking hebben op een geval waarin het dossier bij toepassing van artikel 62, tweede lid, aan de Hoge Commissie is toegezonden of waarvoor de beslissing door het huishoudelijk reglement aan de Hoge Commissie is voorbehouden.

Afdeling 3. _ (De gewestelijke commissie en haar afdelingen.)
Art.50. <KB 22-12-1969, art. 1> Elke gewestelijke commissie is samengesteld uit:
  1° (de eerstaanwezend geneesheer-inspecteur-hoofd van de dienst van de Dienst voor geneeskundige controle van de provincie waar de gewestelijke commissie haar zetel heeft;) <KB 23-12-1982, art. 2>
  2° twaalf werkende en twaalf plaatsvervangende leden, doctors in de geneeskunde, gekozen uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat van de toe te wijzen mandaten door de verzekeringsinstellingen worden voorgedragen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen wordt er rekening gehouden met haar respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend en één mandaat van plaatsvervangend lid;
  3° (een geneesheer-inspecteur van de Dienst voor geneeskundige controle, voor elke zitting van de commissie en van elke van haar afdelingen bedoeld in artikel 45, derde lid, aangeduid door de in 1° beoogde eerstaanwezend geneesheer-inspecteur-hoofd van dienst.) <KB 23-12-1982, art. 2>
  De gewestelijke commissie wordt voorgezeten door het in het vorige lid, 1°, beoogde lid.

Art.51. <KB 22-12-1969, art. 1> Alle leden van de gewestelijke commissie zijn stemgerechtigd. Indien de voorzitter van de gewestelijke commissie verhinderd is, duiden de aanwezige leden uit hun midden een voorzitter van de vergadering aan.

Art.52. <KB 22-12-1969, art. 1> De gewestelijke commissies hebben tot opdracht:
  1° uit haar midden de in artikel 53 bedoelde afdelingen samen te stellen;
  2° een aanwezigheidsrol van de leden van hun afdelingen op te maken zonder enig onderscheid onder de werkende en de plaatsvervangende leden;
  3° te waken over de goede werking van haar afdelingen;
  4° gevolg te geven aan de aanvragen om advies welke haar door de Hoge Commissie worden gezonden.

Art.53. <KB 22-12-1969, art. 1> De afdelingen van de gewestelijke commissie bestaan uit:
  1° ten minste twee leden die deel uitmaken van de in artikel 50, eerste lid, 2°, beoogde groep, ieder van hen moet voor zijn benoeming tot lid van de gewestelijke commissie door een verschillende verzekeringsinstelling voorgedragen zijn;
  2° het in artikel 50, eerste lid, 3°, beoogde lid.

Art.54. <KB 22-12-1969, art. 1> De afdelingen van de gewestelijke commissies hebben tot opdracht:
  1° de door de Hoge Commissie of een lid ervan gevraagde lichamelijke onderzoekingen te verrichten;
  2° voor ieder van die lichamelijke onderzoekingen een omstandig verslag op te stellen, rekening gehouden met de verschillende beoordelingsmaatstaven, vastgesteld in artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963;
  3° ten aanzien van de gerechtigden die zij aan een lichamelijk onderzoek hebben onderworpen, een van de volgende beslissingen te nemen:
  a) het bestaan van de staat van invaliditeit in de zin van artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, vast te stellen, in welk geval zij tevens de Hoge Commissie adviseren over de duur ervan;
  b) het einde van die staat vast te stellen;
  4° ten aanzien van de gerechtigden die, hoewel opgeroepen, niet voor haar zijn verschenen, het bestaan van de staat van invaliditeit vast te stellen en de Hoge Commissie over de duur ervan te adviseren, mits zij in het bezit zijn gesteld van gegevens die zij voldoende achten;
  5° de Hoge Commissie de in 3° en 4° bedoelde beslissingen, ook als zij genomen zijn bij toepassing van het tweede lid, de verslagen en enquêtes die daarmee verband houden, evenals een afschrift van de kennisgeving aan de gerechtigde wanneer het gaat om het vaststellen van het einde van de staat van arbeidsongeschiktheid, toe te zenden;
  6° gevolg te geven aan de aanvragen om advies die haar door de Hoge Commissie worden toegezonden.
  Als de gerechtigde ten huize moet worden onderzocht, worden de in het eerste lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde opdrachten eveneens geldig uitgevoerd door een afzonderlijk optredend geneesheer die de afdeling daartoe aanwijst onder haar leden.

Afdeling 4. _ (Tussenkomsten van de adviserend geneesheren en van de geneesheren-inspecteurs met betrekking tot de staat van invaliditeit.)
Art.55. <KB 22-12-1969, art. 1> § 1. 1° Tussen de zevende en de vijfde week vóór de aanvangsdatum van het tijdvak van invaliditeit maakt de adviserend geneesheer ten behoeve van de Hoge Commissie een verslag op , waarin alle gegevens voorkomen welke de leden van deze commissie er kunnen over voorlichten of het aangewezen is de staat van invaliditeit in de zin van artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 vast te stellen. Dit verslag bevat het advies van de adviserend geneesheer.
  Op grond van verslag worden de beslissingen binnen de laatste vier weken van het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid getroffen.
  2° Uiterlijk zes weken vóór het verstrijken van elk tijdvak waarvoor de Geneeskundige Raad voor invaliditeit de staat van invaliditeit heeft vastgesteld, maakt de adviserend geneesheer een omstandig verslag op met zijn advies of het aangewezen is, voor een nieuw tijdvak, de staat van invaliditeit in de zin van artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 vast te stellen.
  Op grond van hogergenoemde verslagen worden de beslissingen getroffen binnen vier weken vóór het verstrijken van het tijdvak waarvoor de staat van invaliditeit werd erkend.
  3° Wanneer ofwel de geneesheer-inspecteur ofwel de adviserend geneesheer het einde van de staat van invaliditeit vaststelt, bericht deze laatste zulks onmiddellijk aan de Hoge Commissie met een verslag waarin de basisgegevens van zijn beslissing zijn vermeld en samen met een afschrift van de kennisgeving aan de gerechtigde.
  4° Afgezien van de onder 1° tot en met 3° bepaalde verslagen, neemt de adviserend geneesheer in bijkomende verslagen, die hij aan de Hoge Commissie zendt zodra zij zijn opgemaakt alle opmerkingen op waardoor de prognose kan gewijzigd worden die hij in zijn vorig verslag had opgenomen met betrekking tot de evolutie van de staat van invaliditeit van een gerechtigde.
  Voorts stelt de adviserend geneesheer elk verslag op dat door de Hoge Commissie of door één van haar leden nuttig wordt geacht en zendt haar dit dringend door.
  5° Ingeval de staat van arbeidsongeschiktheid opnieuw optreedt binnen drie maanden na het einde van een invaliditeitstijdvak, kan de staat van invaliditeit door de adviserend geneesheer voor ten hoogste veertien dagen te rekenen van de dag waarop die staat van arbeidsongeschiktheid opnieuw is opgetreden, worden erkend.
  Indien de adviserend geneesheer oordeelt dat de staat van invaliditeit moet worden erkend voor een periode die veertien dagen niet overschrijdt te rekenen van de dag waarop die staat opnieuw optreedt, stelt zijn beslissing tezelfder tijd het einde van de staat van invaliditeit vast bij het verstrijken van het erkende tijdvak. Het verslag waarin de basisgegevens van zijn beslissing zijn vermeld en een afschrift van de kennisgeving aan de gerechtigde worden onmiddellijk aan de Hoge Commissie gezonden.
  Indien de adviserend geneesheer oordeelt dat de periode van arbeidsongeschiktheid veertien dagen kan overschrijden, maakt hij een verslag op waarin alle gegevens zijn opgenomen welke de Hoge commissies er kunnen over voorlichten of het aangewezen is de staat van invaliditeit voor een nieuw tijdvak vast te stellen en zendt hij haar dit verslag.
  Indien de adviserend geneesheer beslist het wederoptreden van de staat van arbeidsongeschiktheid te ontkennen, bericht hij dit onmiddellijk aan de Hoge commissie met een verslag waarin de basisgegevens van zijn beslissing zijn vermeld; vergezeld van een afschrift van de kennisgeving aan de gerechtigde.
  Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op de geneesheer-inspecteur die de gerechtigde op aanvraag van de adviserend geneesheer onderzoekt. Deze laatste is ermede belast de voor de Hoge Commissie bestemde documenten te verzenden.
  6° De adviserend geneesheer deelt de Hoge Commissie onmiddellijk de namen mede van de gerechtigden in staat van invaliditeit wanneer dezen spontaan de arbeid hebben hervat.
  Zo ook deelt de verzekeringsinstelling onmiddellijk aan de Hoge Commissie elke gebeurtenis mede die de administratieve toestand van de gerechtigde wijzigt.
  7° De adviserend geneesheer maakt de in artikel 48, 8°, bepaalde verslagen op met betrekking tot de gerechtigden die niemand ten laste hebben en bij arbeidsongeschiktheid op de hulp van een derde zijn aangewezen, en zendt ze aan de Hoge Commissie.
  § 2. De bij § 1, 1°, 2°, 4°, 6°, eerste lid, en 7°, bepaalde verslagen worden door de adviserend geneesheren aan de geneeskundige directie van hun verzekeringsinstelling gezonden; de geneesheer-directeur van die verzekeringsinstelling zendt ze aan de Hoge Commisssie door.
  De bij § 1, 1° en 2°, bepaalde verslagen moeten de Hoge Commissie toekomen ten laatste vier weken vóór de grensdatum waarop de beslissing op grond van die verslagen moet genomen worden.
  De bij § 1, 3° en 5°, bepaalde verslagen worden aan de Hoge commissie gezonden door de adviserend geneesheren, die er tegelijkertijd een afschrift van zenden aan de geneeskundige directie van hun verzekeringsinstelling.

Afdeling 5. _ (Gemene bepalingen ter zake van de commissies van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit.)
Art.56. <KB 22-12-1969, art. 1> Het secretariaat van de Hoge Commissie, van de gewestelijke commissies en van de afdelingen van de gewestelijke commissies, wordt waargenomen door personeelsleden die worden aangewezen door de leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen.

Art.57. <KB 22-12-1969, art. 1> Wanneer een lid van een in de Geneeskundige Raad voor invaliditeit werkende commissie verhinderd is om zitting te houden, moet het de nodige schikkingen treffen om in zijn vervanging door een plaatsvervangend lid van dezelfde commissie te voorzien. Voor de afdelingen van de gewestelijke commissies kan die vervanging geschieden door een lid van een andere afdeling van dezelfde gewestelijke commissie.

Art.58. <KB 22-12-1969, art. 1> Een plaatsvervangend lid houdt enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid. Nochtans, in de Hoge Commissie, wanneer de leden zitting houden bij toepassing van artikel 49, alsook in de afdelingen van de gewestelijke commissies, nemen de plaatsvervangende evengoed als de werkende leden aan de werking ervan deel.

Art.59. <KB 22-12-1969, art. 1> De Hoge Commissie en de gewestelijke commissies houden geldig zitting, indien ten minste de helft van de leden aanwezig zijn.
  De beslissingen worden bij eenvoudige meerderheid genomen. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.

Art.60. <KB 22-12-1969, art. 1> De afdelingen van de gewestelijke commissies houdend geldig zitting wanneer ten minste twee andere leden dan degene die zijn voorgedragen door de verzekeringsinstelling waartoe de gerechtigde behoort wiens geval dient te worden behandeld, aanwezig zijn.

Art.61. <KB 22-12-1969, art. 1> Wanneer de Hoge Commissie of één van haar leden onderzoekingen aanvraagt, wordt de staat van arbeidsongeschiktheid geacht te zijn erkend tot dat een beslissing wordt genomen waarin met de uitslag van die onderzoekingen rekening wordt gehouden.

Art.62. <KB 22-12-1969, art. 1> De beslissingen van de afdelingen van de gewestelijke commissies zijn geldig, indien zij bij eenparigheid van stemmen zijn genomen; de leden die door een bepaalde verzekeringsinstelling zijn voorgedragen, moeten zich ervan onthouden aan de stemming deel te nemen, wanneer deze betrekking heeft op een gerechtigde die bij deze instelling is ingeschreven.
  Wanneer er geen eenparigheid is, zendt de afdeling van de gewestelijke commissie het dossier, aangevuld met een gemotiveerd verslag, aan de Hoge Commissie die bij gewone meerderheid van stemmen beslist.

Art.63. <KB 22-12-1969, art. 1> De beslissingen van de Hoge Commissie en van de afdelingen van de gewestelijke commissies worden gemotiveerd.

Art.64. <KB 22-12-1969, art. 1> Ter vervulling van de opdrachten die zij moeten volbrengen kunnen de leden van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit van de verzekeringsinstellingen en van hun adviserend geneesheren alsook van de erkende controlediensten, bedoeld in artikel 48bis van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, alle door hen nuttig geachte inlichtingen eisen.

Art.65. <KB 22-12-1969, art. 1> De leden van de Hoge Commissie en van de gewestelijke commissies worden benoemd voor zes jaar.
  Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd.
  Binnen drie maanden wordt in de vervanging voorzien van ieder lid dat, vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat , niet langer deel uitmaakt van de Hoge Commissies en van de gewestelijke commissies.
  Het aldus aangewezen nieuw lid voleindigt het mandaat van het lid dat het vervangt.
  De bepalingen van dit artikel gelden niet voor de leden bedoeld in de artikelen 46, 1° en 3°, en 50, 1° en 3°.

Afdeling 6. _ (Kennisgevingen.)
Art.66. <KB 22-12-1969, art. 1> Van de beslissing van de Hoge Commissie van haar leden tot vaststelling van de staat van invaliditeit wordt, in de voorwaarden die bij het huishoudelijk reglement zijn bepaald kennis gegeven aan de verzekeringsinstelling.

Art.67. <KB 22-12-1969, art. 1> Van de beslissing van een afdeling van de gewestelijke commissie of van één van haar leden, tot vaststelling van de staat van invaliditeit wordt kennis gegeven aan de Hoge Commissie. Deze beschikt over vijftien werkdagen om van haar beslissing tot vaststelling van de duur kennis te geven aan de verzekeringsinstelling.
  Van de beslissing van een afdeling van een gewestelijke commissie of één van haar leden, of van de Hoge Commissie bij toepassing van artikel 62, tweede lid, tot vaststelling van het einde van de staat van invaliditeit, wordt kennis gegeven aan de gerechtigde; aan de verzekeringsinstelling, aan de administratieve dienst van het verbind of van de Gewestelijke Dienst en aan de adviserend geneesheer. Die kennisgevingen worden gedaan binnen drie werkdagen na de dag van de beslissing.

Art.68. <KB 22-12-1969, art. 1> Van de beslissing van de adviserend geneesheer of van de geneesheer-inspecteur tot vaststelling van het einde van de staat van invaliditeit of die tot ontkenning van het wederoptreden van de staat van arbeidsongeschiktheid binnen drie maand na het einde van een invaliditeitsperiode; wordt kennis gegeven aan de gerechtigde, aan de verzekeringsinstelling en aan de administratieve dienst van het verbond of van de Gewestelijke dienst.
  Die kennisgevingen worden verricht:
  1° Wanneer het een vaststelling betreft van het einde van de staat van invaliditeit: binnen drie werkdagen na de dag van de beslissing;
  2° Wanneer het gaat om een beslissing bedoeld in artikel 55, § 1, 5°, vierde lid: binnen vijf werkdagen na de dag van ontvangst van het getuigschrift of van de aangifte van arbeidsongeschiktheid of van de kennisgeving van arbeidsongeschiktheid, afgeleverd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Art.69. <KB 22-12-1969, art. 1> De in de artikelen 67 en 68 bedoelde kennisgevingen aan de gerechtigden worden tegen ontvangstbewijs afgegeven. Worden zij evenwel bij een ter post aangetekende brief gedaan, dan worden zij geacht plaats te hebben gehad de eerste dag na de afgifte ter post; zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen worden evenwel niet meegeteld.

Art.70. <KB 22-12-1969, art. 1> De in onderhavige afdeling bedoelde kennisgevingen van de beslissingen van de Hoge Commissie of van één van haar leden, van een afdeling van een gewestelijke commissie, van de adviserend geneesheer en van de geneesheer-inspecteur, moeten overeenstemmen met de modellen die door de Hoge Commissie worden opgemaakt.
  De modellen van de kennisgevingen die voor de gerechtigden zijn bestemd en die betrekking hebben op de beslissingen waarbij hun staat van invaliditeit wordt ontkend of tot de vaststelling van het einde van die staat, bevatten de nodige inlichtingen om nuttig een beroep te doen op de in artikel 100 van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bepaalde rechtscolleges.

Art.71. (opgeheven) <KB 22-12-1969, art. 1>

Art.72. (opgeheven) <KB 22-12-1969, art. 1>

Art.73. (opgeheven) <KB 23-10-1967, art. 7>

Art.74. (opgeheven) <KB 22-12-1969, art. 1>

Art.75. (opgeheven) <KB 22-12-1969, art. 1>

Art.76. (opgeheven) <KB 22-12-1969, art. 1>

HOOFDSTUK IV. _ Technische Raden.
Afdeling 1. _ Technische ziekenfondsraad.
Art.77. (De krachtens artikel 43 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bij de Dienst voor uitkeringen ingestelde technische ziekenfondsraad is samengesteld:
  1. Uit drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve werkgeversorganisaties;
  2. Uit drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve werknemersorganisaties;
  3. Uit acht werkende en acht plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.) <KB 23-10-1967, art. 11>
  De voorzitter wordt door de Koning benoemd uit de leden van de Raad.
  De leidende ambtenaren van de Dienst voor uitkeringen, van de Dienst voor geneeskundige controle en van de Dienst voor administratieve controle wonen rechtens de vergaderingen van de Raad bij.
  De voorzitter kan ieder ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen of van de Algemene diensten, wiens aanwezigheid nuttig wordt geacht, ter vergadering oproepen om er voortdurend of bij gelegenheid zitting te hebben.
  Het secretariaat van de Raad wordt waargenomen door een personeelslid van de Dienst voor uitkeringen, aangewezen door de leidend ambtenaar van genoemde dienst.

Art.78. De leden van de Raad worden benoemd voor zes jaar. Hun mandaat kan om de drie jaar per helft worden vernieuwd.
  Het mandaat der leden van de Technische ziekenfondsraad wordt evenwel voor het eerst vernieuwd op 1 januari 1967 en de uittredende leden worden bij loting aangewezen.
  Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd.
  Binnen drie maanden wordt in de vervanging voorzien van ieder lid dat, vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat, geen deel meer uitmaakt van de Technische ziekenfondsraad. Het aldus aangewezen nieuw lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.

Art.79. Een plaatsvervangend lid heeft enkelzitting bij afwezigheid van een werkend lid.
  Wanneer de voorzitter verhinderd is, wordt hij vervangen door een plaatsvervangend voorzitter die door de Koning wordt benoemd uit de leden van de Raad.

Art.80. De Raad wordt in vergadering bijeengeroepen, hetzij op dezes initiatief, hetzij op verzoek van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen, hetzij op vraag van ten minste drie leden welke schriftelijk wordt gedaan en het onderwerp van de vergadering vermeldt; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.
  De Raad houdt deugdelijk zitting indien ten minste de helft van zijn leden aanwezig zijn.

Art.81. De door de Technische ziekenfondsraad uitgebrachte adviezen worden door zijn voorzitter medegedeeld aan het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen.

Art.82. De Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen.

Afdeling 2. _ (Technische geneeskundige raad.)
Art.83. (opgeheven) <KB 28-09-1965, art. 8>

Afdeling 3. _ Technische farmaceutische raad.
Art.84. De krachtens artikel (20) van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 ingestelde technische farmaceutische raad is samengesteld uit: <KB 1995-05-19/65, art. 1, 130; Inwerkingtreding : 26-09-1995>
  1° de voorzitter;
  2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, apothekers, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstelling; elke verzekeringsinstelling heeft recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid;
  3° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden, apothekers, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties van het Apothekerskorps;
  (3°bis één werkend en één plaatsvervangend lid, apothekers, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties van de ziekenhuisapothekers;) <KB 1995-05-19/65, art. 1, 130; Inwerkingtreding : 26-09-1995>
  4° een werkend en een plaatsvervangend lid, doctors in de geneeskunde, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door representatieve organisaties van de geneesheren die een geneesmiddelendepot houden;
  5° een werkend en een plaatsvervangend lid, apothekers, aangewezen door de Minister van Sociale Voorzorg;
  6° een werkend en een plaatsvervangend lid, apothekers, aangewezen door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin.

Afdeling 4. - Technische raad voor kinesitherapie.
Art.85. <KB 1995-01-13/33, art. 1, 124; Inwerkingtreding : 11-02-1995> De Technische raad voor kinesitherapie, ingesteld krachtens artikel 27 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, is samengesteld uit :
  1° de voorzitter;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende lede, kinesitherapeuten, doctors in de geneeskunde of artsen, gekozen uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid;
  3° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, kinesitherapeuten, gekozen uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat ter toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties van de kinesitherapeuten; elke beroepsorganisatie draagt daarbij ten minste één werkend lid voor dat de kinesitherapie onderwijst;
  4° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, kinesitherapeuten, gekozen omwille van hun deskundigheid op het vlak van de kinesitherapie;
  5° één werkend en één plaatsvervangend lid, kinesitherapeuten, doctors in de geneeskunde of artsen, aangewezen door de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale Voorzorg behoort;
  6° één werkend en één plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.

Afdeling 5. _ Technische raad voor ziekenhuisverpleging.
Art.86. De krachtens artikel 16 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 ingestelde Technische raad voor ziekenhuisverpleging is samengesteld uit:
  1° de voorzitter;
  2° (acht werkende en acht plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen, om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen, elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid;) <KB 1989-10-11/34, art. 1, 1°, 067; Inwerkingtreding : 08-11-1989>
  3° (zes werkende en zes plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de verpleeginrichtingen; ten minste één van die kandidaten moet een universitair ziekenhuis vertegenwoordigen;) <KB 1989-10-11/34, art. 1, 2°, 067; Inwerkingtreding : 08-11-1989>
  (3° bis twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die worden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties van de ziekenhuisapothekers;) <KB 1989-10-11/34, art. 1, 3°, 067; Inwerkingtreding : 08-11-1989>
  4° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Sociale Voorzorg;
  5° een werkend en een plaastvervangend lid, aangewezen door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin.

Afdeling 6. _ Technische raad voor farmaceutische specialiteiten.
Art.87. De krachtens artikel 16 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 ingestelde Technische raad van farmaceutische specialiteiten is samengesteld uit:
  1° de voorzitter;
  2° (acht werkende en acht plaatsvervangende leden, doctors in de geneeskunde of apothekers, gekozen uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid;) <KB 25-06-1969, art. 1, 1°>
  3° (zes werkende en zes plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die worden voorgedragen door de faculteiten der geneeskunde van de Belgische universiteiten; elke universiteit, draagt vier kandidaten voor, onder wie ten minste één professor in de geneeskundige kliniek en één professor in de farmacologie; elke universiteit heeft recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid;) <KB 29-09-1971, art. 1>
  4° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, apothekers, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties van het Apothekerskorps;
  (4°bis twee werkende en twee plaatsvervangende leden, doctors in de geneeskunde, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties van het geneesherenkorps;) <KB 25-06-1969, art. 1, 2°>
  (4°ter één werkend en één plaatsvervangend lid, gekozen uit de kandidaten die worden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties van de ziekenhuisapothekers;) <KB 1989-10-11/34, art. 2, 067; Inwerkingtreding : 08-11-1989>
  5° een werkend en een plaatsvervangend lid, doctors in de geneeskunde of apothekers, aangewezen door de Minister van Sociale Voorzorg;
  6° een werkend en plaatsvervangend lid, doctors in de geneeskunde of apothekers, aangewezen door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin.

Art. 87bis. (opgeheven) <KB 1986-03-28/30, art. 1, 022>

Afdeling 6bis. _ (opgeheven)
Art. 87ter. (opgeheven) <KB 1986-03-28/30, art. 2, 022>

Art. 87quater. (opgeheven) <KB 1986-03-28/30, art. 2, 022>

Art. 87quinquies. (opgeheven) <KB 1986-03-28/30, art. 2, 022>

(Afdeling 6ter. _ Technische raad voor implanten.)
Art. 87sexies. <Ingevoegd bij KB 1989-10-27/36, art. 2, 1, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989> Bij de Dienst voor geneeskundige verzorging wordt een Technische raad voor implantaten ingesteld die is samengesteld uit :
  1° de voorzitter;
  2° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, doctors in de geneeskunde of apothekers, gekozen uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid;
  3° zeven werkende en zeven plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die worden voorgedragen door de Belgische universiteiten; vier van de werkende leden en vier van de plaatsvervangende leden zijn doctors in de geneeskunde, gespecialiseerd voor heelkunde, de drie overige werkende leden en de drie overige plaatsvervangende leden zijn apothekers of zijn gespecialiseerd voor medische ingenieurstechniek op het gebied van implanteerbaar materieel; voor elk van die twee groepen draagt elke universiteit één kandidaat werkend lid en één kandidaat plaatsvervangend lid voor; elke universiteit heeft recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid;
  4° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, apothekers, houders van het diploma van ziekenhuisapotheker, die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties van de ziekenhuisapothekers;
  5° een werkend en een plaatsvervangend lid, doctors in de geneeskunde of apothekers, aangewezen door de Minister van Sociale Voorzorg;
  6° een werkend en een plaatsvervangend lid, doctors in de geneeskunde of apothekers, aangewezen door de Minister van Volksgezondheid en van Leefmilieu.

Afdeling 7. _ (Gemene bepalingen ter zake van de technische farmaceutische raad, (de technische raad voor kinesitherapie), de technische raad voor ziekenhuisverpleging (, de technische raad voor farmaceutische specialiteiten en de technische raad voor implantaten.)
Art.88. De leden van de bij de Dienst voor geneeskundige verzorging ingestelde technische raden worden benoemd voor zes jaar. Hun mandaat kan om de drie jaar per helft worden vernieuwd.
  (Het mandaat van de leden van de Technische raad voor kinesitherapie wordt evenwel voor het eerste op 1 januari 1998 vernieuwd; de aftredende leden worden bij loting aangewezen.) <KB 1995-01-13/33, art. 3, 124; Inwerkingtreding : 11-02-1995>
  Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd.
  Binnen drie maanden wordt in de vervanging voorzien van ieder lid dat, vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat, geen deel meer uitmaakt van zijn raad. Het aldus aangewezen nieuw lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.

Art.89. <KB 1995-01-13/33, art. 4, 124; Inwerkingtreding : 11-02-1995> Een plaatsvervangend lid heeft alleen zitting bij afwezigheid van een werkend lid. Het kan nochtans zonder stemgerechtigd te zijn, de vergaderingen bijwonen om redenen van deskundigheid. Wanneer de voorzitter verhinderd is, wordt hij vervangen door een plaatsvervangend voorzitter die door de Koning wordt aangewezen op voordracht van het Verzekerigscomité. De plaatsvervangend voorzitter mag altijd de vergaderingen bijwonen waarin de voorzitter zitting heeft.

Art.90. De voorzitters en de plaatsvervangende voorzitters hebben geen stemrecht; alleen de leden van de technische raden zijn stemgerechtigd behoudens zij die door de Minister van Sociale Voorzorg respectief de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin zijn aangewezen.

Art.91. De technische raden houden deugdelijk zitting indien ten minste de helft van hun leden aanwezig zijn.
  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de leden die aan de stemming deelnemen; er wordt geen rekening gehouden met de onthoudingen. Bij stemmenstaking is het voorstel afgewezen.
  Wanneer een probleem met de nomenclatuur op initiatief van de beroepsorganisaties onderzocht is, moet de uitslag van de daarover uitgebrachte stemming medegedeeld worden aan het Beheerscomité, welk ook die uitslag zij, en die mededeling moet het oorspronkelijke voorstel van de beroepsorganisaties vermelden.

Art.92. De voorstellen of adviezen van de technische raden worden door de voorzitter medegedeeld aan het (Verzekeringscomité). <KB 1995-01-13/33, art. 5, 124; Inwerkingtreding : 11-02-1995>

Art.93. De technische raden worden in vergadering bijeengeroepen door hun voorzitter, hetzij op dezes initiatief , hetzij op verzoek van het (Verzekeringscomité), hetzij op vraag van tenminste drie leden welke schriftelijk wordt gedaan en het onderwerp van de vergadering vermeldt; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering. <KB 1995-01-13/33, art. 5, 124; Inwerkingtreding : 11-02-1995>

Art.94. De functies van secretaris en adjunct-secretaris van de technische raden worden waargenomen door personeelsleden van de Dienst voor geneeskundige verzorging, aangewezen door de leiden ambtenaar van genoemde dienst.

Art.95. <KB 1995-01-13/33, art. 6, 124; Inwerkingtreding : 11-02-1995> Elk van die technische raden maakt zijn huishoudelijk reglement op dat de Koning ter goedkeuring wordt voorgelegd.

HOOFDSTUK IVbis. _ (Technische geneeskundige en tandheelkundige raden.)
Afdeling 1. _ (Technische geneeskundige raad.)
Art. 95bis. <KB 29-09-1971, art. 2> De technische geneeskundige raad is samengesteld uit:
  1° de voorzitter;
  2° (zeven) werkende en (zeven) plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die door de faculteiten der geneeskunde van de Belgische universiteiten voorgedragen worden ; elke universiteit heeft recht op één mandaat van werkend lid en op één mandaat van plaatsvervangend lid; <KB 03-07-1975, art. 1, 1°>
  3° (elf) werkende en (elf) plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die door de representatieve beroepsorganisaties van het geneesherenkorps voorgedragen worden; <KB 03-07-1975, art. 1, 2°>
  4° (negen) werkende en (negen) plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die door de verzekeringsinstellingen voorgedragen worden ; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen ; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid. <KB 03-07-1975, art. 1, 3°>
  (Wanneer de voorzitter verhinderd is, wordt hij vervangen door een plaatsvervangend voorzitter, doctor in de geneeskunde, lid van het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging, die door de Koning wordt benoemd op voordracht van de Technische geneeskundige raad.) <KB 1992-08-19/46, art. 1, 101; Inwerkingtreding : 09-09-1992>

Afdeling 2. _ (Technische tandheelkundige raad.)
Art. 95ter. <KB 29-09-1971, art. 3> De technische tandheelkundige raad is samengesteld uit:
  1° de voorzitter;
  2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die door de faculteiten der geneeskunde van de Belgische universiteiten voorgedragen worden ; elke universiteit heeft recht op één mandaat van werkend lid en op één mandaat van plaatsvervangend lid;
  3° tien werkende en tien plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die door de representatieve beroepsorganisaties van de tandheelkundigen voorgedragen worden;
  4° acht werkende en acht plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die door de verzekeringsinstellingen voorgedragen worden ; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen ; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste
  recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid.
  (Wanneer de voorzitter verhinderd is, wordt hij vervangen door een plaatsvervangend voorzitter, tandheelkundige, lid van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, die door de Koning wordt benoemd op voordracht van de Technische tandheelkundige raad.) <KB 1995-09-14/49, art. 1, 134; Inwerkingtreding : 31-10-1995>

Afdeling 3. _ (Gemene bepalingen ter zake van de technische geneeskundige en tandheelkundige raden.)
Art. 95quater. <KB 28-09-1965, art. 9> De leden van de technische geneeskundige en tandheelkundige raden worden benoemd voor zes jaar.
  Het mandaat der leden van de technische en tandheelkundige raden wordt om de drie jaar per helft vernieuwd. Het mandaat der leden van genoemde raden wordt evenwel voor het eerst vernieuwd op (1 januari 1970) en uittredende leden worden bij loting aangewezen. Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd. <KB 23-10-1967, art. 12>
  Binnen drie maanden wordt in de vervanging voorzien van ieder lid dat, vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat, geen deel meer uitmaakt van zijn raad. Het nieuw lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.
  Van het bepaalde in het eerste lid kan afgeweken worden bij de eerste benoeming van leden.

Art. 95quinquies. <KB 28-09-1965, art. 9> De technische geneeskundige en tandheelkundige raden worden in vergadering bijeengeroepen door hun voorzitter, hetzij op dezes initiatief, hetzij op verzoek van het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging, hetzij op vraag van tenminste drie leden welke schriftelijk wordt gedaan en het onderwerp van de vergadering vermeldt ; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.

HOOFDSTUK V. _ Profielcommissies.
Art.96. <KB 1992-08-19/48, art. 1, 104; Inwerkingtreding : 12-09-1992> Bij de Dienst voor geneeskundige verzorging worden profielcommissies ingesteld voor :
  1° de verstrekkingen van de kinesitherapeuten;
  2° de verstrekkingen van de verpleegkundigen;
  3° de verstrekkingen van de tandheelkundigen;
  4° de verstrekkingen en de voorschriften van de algemeen geneeskundigen;
  5° de verstrekkingen en de voorschriften van de geneesheren-specialisten, andere dan die bedoeld onder 6°;
  6° de verstrekkingen van de geneesheren, specialist voor klinische biologie, voor nucleaire geneeskunde of voor pathologische anatomie, de apothekers-biologen en de licentiaten in de wetenschappen die door de Minister van Volksgezondheid zijn erkend om verstrekkingen inzake klinische biologie te verrichten;
  7° de verstrekkingen die in een ziekenhuis worden verricht en de verpleegdagen.

Art.97. <KB 1992-08-19/49, art. 1, 102; Inwerkingtreding : 12-09-1992> § 1. De Profielcommissie voor de verstrekkingen van de kinesitherapeuten is samengesteld uit :
  1° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve beroepsorganisaties van de kinesitherapeuten voorgedragen worden;
  2° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve beroepsorganisaties van de geneesheren voorgedragen worden;
  3° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de verzekeringsinstellingen voorgedragen worden;
  4° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve werkgeversorganisaties, de representatieve organisaties van de zelfstandigen en de representatieve werknemersorganisaties voorgedragen worden.
  De vier werkende en de vier plaatsvervangende leden, vermeld onder 3° en 4°, moeten, respectievelijk, twee geneesheren en twee kinesitherapeuten zijn.
  § 2. De Profielcommissie voor de verstrekkingen van de verpleegkundigen is samengesteld uit :
  1° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve beroepsorganisaties van de verpleegkundigen voorgedragen worden;
  2° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve beroepsorganisaties van de geneesheren voorgedragen worden;
  3° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de verzekeringsinstellingen voorgedragen worden;
  4° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve werkgeversorganisaties, de representatieve organisaties van de zelfstandigen en de representatieve werknemersorganisaties voorgedragen worden.
  De vier werkende en de vier plaatsvervangende leden, vermeld onder 3° en 4°, moeten, respectievelijk, twee geneesheren en twee verpleegkundigen zijn.
  § 3. De Profielcommissie voor de verstrekkingen van de tandheelkundigen is samengesteld uit :
  1° vier werkende en vier plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve beroepsorganisaties van de tandheelkundigen voorgedragen worden;
  2° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de verzekeringsinstellingen voorgedragen worden;
  3° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve werkgeversorganisaties, de representatieve organisaties van de zelfstandigen en de representatieve werknemersorganisaties voorgedragen worden.
  Alle werkende en plaatsvervangende leden moeten tandheelkundigen zijn.
  § 4. De Profielcommissie voor de verstrekkingen en de voorschriften van de algemeen geneeskundigen is samengesteld uit :
  1° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve beroepsorganisaties van de geneesheren voorgedragen worden;
  2° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de verzekeringsinstellingen voorgedragen worden;
  3° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve werkgeversorganisaties, de representatieve organisaties van de zelfstandigen en de representatieve werknemersorganisaties voorgedragen worden.
  Alle werkende en plaatsvervangende leden moeten geneesheren zijn.
  § 5. De Profielcommissie voor de verstrekkingen en de voorschriften van de geneesheren-specialisten, andere dan die bedoeld onder § 6, is samengesteld uit :
  1° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve beroepsorganisaties van de geneesheren voorgedragen worden;
  2° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de verzekeringsinstellingen voorgedragen worden;
  3° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve werkgeversorganisaties, de representatieve organisaties van de zelfstandigen en de representatieve werknemersorganisaties voorgedragen worden.
  Alle werkende en plaatsvervangende leden moeten geneesheren zijn.
  § 6. De Profielcommissie voor de verstrekkingen van de geneesheren, specialist voor klinische biologie, voor nucleaire geneeskunde of voor pathologische anatomie, de apothekers-biologen en de licenciaten in de wetenschappen die door de Minister van Volksgezondheid zijn erkend om verstrekkingen inzake klinische biologie te verrichten, is samengesteld uit :
  1° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve beroepsorganisaties van de apothekers-biologen voorgedragen worden;
  2° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve beroepsorganisaties van de geneesheren voorgedragen worden;
  3° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de verzekeringsinstellingen voorgedragen worden;
  4° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve werkgeversorganisaties, de representatieve organisaties van de zelfstandigen en de representatieve werknemersorganisaties voorgedragen worden.
  De vier werkende en de vier plaatsvervangende leden, vermeld onder 3° en 4°, moeten, respectievelijk, twee geneesheren en twee apothekers-biologen zijn.
  § 7. De Profielcommissie voor de verstrekkingen die in een ziekenhuis worden verricht en de verpleegdagen is samengesteld uit :
  1° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve verenigingen van de ziekenhuizen voorgedragen worden;
  2° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve beroepsorganisaties van de geneesheren voorgedragen worden;
  3° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de verzekeringsinstellingen voorgedragen worden;
  4° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, door de representatieve werkgeversorganisaties, de representatieve organisaties van de zelfstandigen en de representatieve werknemersorganisaties voorgedragen worden.
  Indien een probleem in verband met de paramedici besproken wordt in deze Profielcommissie, kan de voorzitter te allen tijde beroep doen op de vertegenwoordiger van de betrokken discipline die zitting heeft in het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging.

Art.98. <KB 1992-08-19/49, art. 1, 102; Inwerkingtreding : 12-09-1992> De geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle en de directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging of hun afgevaardigde, nemen ambtshalve, zonder stemrecht, deel aan de vergaderingen van de profielcommissies.
  De secretaris-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid of zijn afgevaardigde, neemt ambtshalve, zonder stemrecht, deel aan de vergaderingen van de Profielcommissie voor de verstrekkingen die in de ziekenhuizen worden verricht en voor de verpleegdagen.
  Het secretariaat van de verschillende profielcommissies wordt waargenomen door de Dienst voor geneeskundige verzorging.
  Tijdens de vergaderingen van de commissies kan elk lid zich laten bijstaan door een raadgever; deze moet niet nominatief worden aangewezen en heeft geen stemrecht.

Art.99. <KB 1992-08-19/49, art. 1, 102; Inwerkingtreding : 12-09-1992> § 1. De leden van de profielcommissies worden benoemd voor zes jaar. Het mandaat loopt om de drie jaar af voor de helft van de leden. Wanneer het mandaat voor het eerst wordt vernieuwd, worden de uittredende leden bij loting aangewezen.
  Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd.
  Binnen drie maanden wordt voorzien in de vervanging van ieder lid dat vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat geen deel meer uitmaakt van de profielcommissie. Het aldus aangewezen nieuw lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.
  Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid.
  § 2. Elke profielcommissie heeft twee voorzitters : een van de Franse taalrol en een van de Nederlandse taalrol. De ene voorzitter behoort tot de groep die is samengesteld uit de vertegenwoordigers van de verstrekkers, de andere behoort tot de groep die de verzekeringsinstellingen en de sociale partners vertegenwoordigt.
  De Koning wijst onder de leden van elke profielcommissie, op haar voordracht, de voorzitters aan.
  De voorzitters zitten om beurt de vergaderingen voor, te beginnen met de oudste. Voor het gedeelte van de besprekingen dat wordt bijgewoond door de verstrekker wiens dossier wordt behandeld, wordt de vergadering evenwel voorgezeten door de voorzitter van dezelfde taalrol als die van bedoelde verstrekker of, bij zijn afwezigheid, door het oudste lid van dezelfde taalrol als die van deze verstrekker.
  Bij afwezigheid van de twee voorzitters wordt de vergadering voorgezeten door het oudste lid.
  § 3. Elke profielcommissie wordt samengeroepen door de persoon die, overeenkomstig § 2, geroepen is om de vergadering voor te zitten, hetzij op zijn initiatief, hetzij op verzoek van ten minste drie leden, dat schriftelijk wordt gedaan en het onderwerp van de vergadering vermeldt, hetzij op verzoek van het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging. De oproeping die in alle gevallen de agenda van de vergadering vermeldt, wordt aan de leden gestuurd door het Secretariaat van de commissie.
  § 4. De profielcommissie houdt deugdelijk zitting indien ten minste de helft van haar leden aanwezig is.
  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de leden die aan de stemming deelnemen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onthoudingen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen.
  § 5. Elke profielcommissie is ertoe gehouden het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging jaarlijks een verslag over haar activiteiten te bezorgen.

Art.100. <KB 1992-08-19/49, art. 1, 102; Inwerkingtreding : 12-09-1992> De profielcommissies, hebben tot opdracht de evaluatie van de individuele profielen. Te dien einde is de commissie bevoegd om :
  1° kennis te nemen van de statistische tabellen per verstrekker, per voorschrijver of per ziekenhuis;
  2° de betrouwbaarheid van deze gegevens te onderzoeken, eventueel door betrokkenen schriftelijk te ondervragen of mondeling na oproeping;
  3° indien dit nodig wordt geacht, deze gegevens over te maken aan de bevoegde instanties;
  4° een preventieve en educatieve actie te voeren ten aanzien van de verstrekkers en/of de voorschrijvers die aanleiding geven tot aanzienlijke uitgaven.

Art.101. (opgeheven) <KB 28-09-1965, art. 10>

Art.102. (opgeheven) <KB 28-09-1965, art. 10>

Art.103. (opgeheven) <KB 28-09-1965, art. 10>

HOOFDSTUK VI. _ Erkenning en inschrijving van de paramedische medewerkers.
Afdeling 1. _ Erkenningsraden.A. Erkenningsraad voor kinesitherapeuten.
Art.104. <KB 1992-10-20/35, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De Erkenningsraad voor kinesitherapeuten is samengesteld uit :
  1° de voorzitter;
  2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, kinesitherapeuten, door de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale Voorzorg behoort gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve organisaties van de kinesitherapeuten;
  3° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale Voorzorg behoort;
  4° een werkend lid en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.

Art.105. <KB 1992-10-20/35, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De Erkenningsraad voor kinesitherapeuten heeft tot taak het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging de erkenning voor te stellen van de personen die bij volgens de hierna vastgestelde criteria als bevoegd erkent om de rechthebbenden van de verzekering de verzorging te verlenen welke luidens de in artikel 24 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bepaalde nomenclateuur van de geneeskundige verstrekkingen tot de bevoegdheid van de kinesitherapeuten behoort.
  De erkenningsaanvragen worden gezonden aan de Dienst voor geneeskundige verzorging, die ze bezorgt aan de Erkenningsraad.

Art.106. <KB 1992-10-20/35, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Er worden twee types van erkenningen ingevoerd, namelijk :
  § 1. de erkenning van het type A wordt op voorstel van de Erkenningsraad voor kinesitherapeuten, door het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging verleend aan de houders van het diploma van kinesitherpeut dat door de scholen van de categorieën A1 en B1is uitgewerkt, aan de houders van het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie, ingevoerd bij het koninklijk besluit van 20 januari 1960, aan de licentiaten in de lichamelijke opvoeding van wie het diploma of een bijkomend getuigschrift de kennis van de kinesitherapie aantoont, alsook aan de licentiaten in de kinesitherapie;
  § 2. de bijzodere erkenning van het type B wordt, op voorstel van de Erkenningsraad voor kinesitherapeuten, door het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging verleend aan een houder van de erkenning van het type A die voldoet aan de bepalingen van artikel 106ter.

Art. 106bis. <Ingevoegd bij KB 1992-10-20/35, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. De houder van de erkenning van het type A heeft het recht om de kinesitherapieverstrekkingen te verrichten, behalve die welke zijn bedoeld in artikel 7, § 1, A, B, Ea en Eb, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
  § 2. De houder van de bijzondere erkenning van het type B mag alle kinesitherapieverstrekkingen verrichten.

Art. 106ter. <Ingevoegd bij KB 1992-10-20/35, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. De bijzondere erkenning van het type B wordt verleend aan een houder van een erkenning van het type A die voldoet aan de volgende voorwaarden :
  a) houder zijn van een erkenningsgetuigschrift van het type A;
  b) over een kinesitherapiepraktijkkamer kunnen beschikken. Daartoe moet de aanvrager een verklaring op erewoord bezorgen met vermelding van het adres van de kinesitherapiepraktijkkamer.
  § 2. De kinesitherapiepraktijkkamer, bedoeld in artikel 106ter, § 1, b), omvat ten minste :
  a) een lokaal, voorzien van één of meer cabines, en sanitaire installaties, uitsluitend bestemd vor beroepsgebruik, die gedurende 38 uur per week beschikbaar zijn;
  b) een wachtkamer;
  c) materieel dat beantwoordt aan de normen inzake veiligheid en doeltreffendheid, waarbij alle geneeskundige voorschriften die worden aanvaard door de kinesitherapeut of kinesitherapeuten die er praktizeren, integraal kunnen worden uitgevoerd;
  d) een op een zichtbare plaats ten behoeve van de patiënten aangebracht bericht dat de nodige informatie bevat met betrekking tot de tarifering en de eventuele toetreding tot de nationale overeenkomst van de kinesitherapeut of kinesitherapeuten die in de kinesitherapiepraktijkkamer praktizeren.

Art. 106quater. <Ingevoegd bij KB 1992-10-20/35, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De overeenstemming van de kinesitherapiepraktijkkamers met de bepalingen van artikel 106ter wordt door de Erkenningsraad voor kinesitherapeuten aangenomen op grond van de verklaring op erewoord, bedoeld in artikel 106ter, § 1, b). De erkende kinesitherapiepraktijkkamers worden geïdentificeerd door hun adres. Elke adreswijziging moet onverwijld met een ter post aangetekende brief worden meegedeeld aan de secretaris van de Erkenningsraad voor kinesitherapeuten.

Art. 106quinquies. <Ingevoegd bij KB 1992-10-20/35, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Indien verscheidene kinesitherapeuten, houder van de bijzondere erkenning van het type B, dezelfde kinesitherapiepraktijkkamer delen, zijn zij ertoe gehouden dat mee te delen aan de Erkenningsraad voor kinesitherapeuten en bij hun verklaring ofwel een afschrift van de overeenkomst onder zelfstandige kinesitherapeuten, ofwel een afschrift van de overeenkomst onder zelfstandige kinesitherapeuten, ofwel een afschrift van de arbeidsovereenkomst te voegen; in die overeenkomst moeten de uren zijn vermeld tijdens welke elke kinesitherapeut kan beschikken over een lokaal en over het materieel, bedoeld in artikel 106ter, § 2.

Art. 106sexies. <Ingevoegd bij KB 1992-10-20/35, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Iedere valse of onjuiste verklaring of iedere tekortkoming bij het naleven van de voorwaarden die zijn gesteld met het oog op de bijzondere erkenning van het type B, kan worden beschouwd als een tekortkoming in de uitoefening van het beroep en kan de toepassing van artikel 133 van dit besluit tot gevolg hebben.

Art.107. De erkenning als kinesitherapeut kan tot een bepaalde verzorging worden beperkt. Dat wordt vermeld op het erkenningsgetuigschrift.B. Erkenningsraad voor orthopedisten.

Art.108. De Erkenningsgraad voor orthopedisten is samengesteld uit :
  1° de voorzitter;
  2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, door de Minister van Sociale Voorzorg gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve organisaties van orthopedisten;
  3° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Sociale Voorzorg;
  4° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin.

Art.109. De erkenningsraad voor orthopedisten heeft tot taak het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging, de erkenning voor te stellen van de personen die hij als bevoegd erkent om de rechthebbenden van de verzekering de prothesen en orthopedische toestellen te verstrekken welke luidens (de vorenbedoelde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen), in de bevoegdheid vallen van de orthopedisten. <KB 1985-08-02/36, art. 2, 013>
  De erkenningsaanvragen worden gezonden aan de Dienst voor geneeskundige verzorging die ze bezorgt aan de Erkenningsraad.

Art.110. <KB 03-08-1983, art. 1> § 1. Voor de verstrekkingen betreffende orthopedie en orthopedische zolen, bedoeld in artikel 29 (van de vorenbedoelde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen), kunnen ter erkenning worden voorgesteld, de personen die gedurende tenminste vier en een half jaar een theoretische en praktische opleiding van orthopedist hebben gevolgd en voldoen aan een door de Raad georganiseerd technisch bevoegdheidsexamen; het programma van dat examen wordt door Ons bepaald na advies van de Raad. <KB 1985-08-02/36, art. 3, 013>
  § 2. Voor de verstrekkingen betreffende orthopedie, prothesen en orthopedische zolen, bedoeld in artikel 29 (van de vorenbedoelde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen), kunnen ter erkenning worden voorgesteld de personen die gedurende tenminste vijf en een half jaar een theoretische en praktische opleiding van orthopedist hebben gevolgd en voldoen aan een door de Raad georganiseerd technisch bevoegdheidsexamen; het programma van dat examen wordt door Ons bepaald na advies van de Raad. <KB 1985-08-02/36, art. 3, 2°, 013>
  § 3. Voor de verstrekkingen betreffende orthopedische schoenen en orthopedische zolen, bedoeld in artikel 29 (van de vorenbedoelde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen), kunnen ter erkenning worden voorgesteld, de personen die gedurende tenminste vijf en een half jaar een theoretische en praktische opleiding van orthopedist hebben gevolgd en voldoen aan een door de Raad georganiseerd technisch bevoegdheidsexamen; het programma van dat examen wordt door Ons bepaald na advies van de Raad. <KB 1985-08-02/36, art. 3, 2°, 013>
  Die opleidingsduur wordt evenwel verminderd tot twee jaar voor de personen die de onder § 1, bedoelde opleiding hebben gevolgd.

Art.111. <KB 03-08-1983, art. 2> De erkenning blijft behouden voor de personen die op 1 september 1983 als orthopedist zijn erkend.
  Die erkenning geldt evenwel slechts voor de verstrekkingen waarvoor die personen als bevoegd zijn erkend.
  Die personen kunnen een verruiming van hun bevoegdheid bekomen als zij, na een passende theoretische en praktische opleiding te hebben gevolgd, een technisch bevoegdheidsexamen afleggen waarvan het programma door Ons wordt bepaald na advies van de Raad.

Art.112. (opgeheven) <KB 03-08-1983, art. 7>C. Erkenningsraad voor bandagisten.

Art.113. De Erkenningsraad voor bandagisten is samengesteld uit :
  1° de voorzitter;
  2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, door de Minister van Sociale Voorzorg gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve organisaties van bandagisten;
  3° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Sociale Voorzorg;
  4° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin.

Art.114. De Erkenningsraad voor bandagisten heeft tot taak het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging de erkenning voor te stellen van de personen die hij als bevoegd erkent om de rechthebbenden van de verzekering de banden te verstrekken welke luidens de (van de vorenbedoelde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen) in de bevoegdheid vallen van de bandagisten. <KB 1985-08-02/36, art. 4, 013>
  De erkenningsaanvragen worden gezonden aan de Dienst voor geneeskundige verzorging die ze bezorgt aan de Erkenningsraad.

Art.115. <KB 03-08-1983, art. 3> § 1. Voor de verstrekkingen bedoeld in artikel 27, (van de vorenbedoelde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen), kunnen ter erkenning worden voorgesteld, de personen die gedurende tenminste drie en een half jaar een theoretische en praktische opleiding van bandagist hebben gevolgd en voldoen aan een door de Raad georganiseerd technisch bevoegdheidsexamen; het programma van dat examen wordt door Ons bepaald na advies van de Raad. <KB 1985-08-02/36, art. 5, 013>
  § 2. Voor de verstrekkingen betreffende de toerusting voor kunstaars, het ambulant urinaal en de tracheacanule, kunnen ter erkenning worden voorgesteld, de apothekers die gedurende zes maanden een passende opleiding hebben ontvangen.
  (De apothekers, houders van het diploma van ziekenhuisapotheker, uitgereikt door een door het Rijk erkende universiteit, worden evenwel bevoegd erkend voor die verstrekkingen.) <KB 1988-01-11/31, art. 1, 049; Inwerkingtreding : 1988-01-15>

Art. 115bis. <KB 1989-10-27/36, art. 3, 4, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989> Voor de verstrekkingen bedoeld in artikel 28, § 6, 1° van de vorenbedoelde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen, kunnen ter erkenning worden voorgesteld, de personen die gedurende tenminste twee jaar een passende theoretische en praktische opleiding hebben gevolgd en voldoen aan een door de Raad georganiseerd technisch bevoegdheidsexamen; het programma van dat examen wordt door Ons bepaald na advies van de Raad.

Art. 115ter. <KB 1989-10-27/36, art. 3, 4, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989> De erkenning blijft behouden voor de personen die op 1 september 1983 als bandagist zijn erkend.
  Die erkenning geldt evenwel slechts voor de verstrekkingen waarvoor die personen als bevoegd zijn erkend.
  Die personen kunnen verruiming van hun bevoegdheid bekomen als zij, na een passende theoretische en praktische opleiding te hebben gevolgd, een technisch bevoegdheidsexamen afleggen waarvan het programma door Ons wordt bepaald na advies van de Raad.
  (D. (Erkenningsraad voor verstrekkers van implantaten.) <Ingevoegd bij KB 1989-10-27/36, art. 3, 1, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989> <KB 1995-04-06/25, art. 1, 129; Inwerkingtreding : 01-11-1995>

Art.116. <KB 1989-10-27/36, art. 3, 2, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989> De Erkenningsraad voor (verstrekkers) van implantaten is samengesteld uit : <KB 1995-04-06/25, art. 1, 129; Inwerkingtreding : 01-11-1995>
  1° de voorzitter;
  2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, door de Minister van Sociale Voorzorg gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve organisaties van de personen die erkend zijn voor het (verstrekken) van implantaten; <KB 1995-04-06/25, art. 1, 129; Inwerkingtreding : 01-11-1995>
  3° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Sociale Voorzorg;
  4° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Volksgezondheid en van Leefmilieu.

Art. 116bis. <KB 1989-10-27/36, art. 3, 2, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989> De Erkenningsraad voor (verstrekkers) van implantaten heeft tot taak het Beheerscomite van de Dienst voor geneeskundige verzorging de erkenning voor te stellen van de personen die hij als bevoegd erkend om aan de rechthebbende van de verzekering de implantaten te leveren welke zijn opgenomen in de lijst met vergoedbare apparaten. <KB 1995-04-06/25, art. 1, 129; Inwerkingtreding : 01-11-1995>
  De erkenningsaanvragen worden gezonden aan de Dienst voor geneeskundige verzorging die ze bezorgt aan de Erkenningsraad.

Art. 116ter. <KB 1989-10-27/36, art. 3, 2, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989> § 1. Worden als bevoegd erkend de apothekers, houders van het diploma van ziekenhuisapotheker, afgeleverd door een door het Rijk erkende universiteit.
  § 2. Kunnen ter erkenning worden voorgesteld, de personen die gedurende ten minste één jaar een passende theoretische en praktische opleiding hebben gevolgd en voldoen aan een door de Raad georganiseerd technisch bevoegdheidsexamen; het programma van dat examen wordt door Ons bepaald, na advies van de Raad.
  (§ 3. Overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 juni 1960 betreffende de fabricatie, de bereiding en distributie in het groot en de terhandstelling van geneesmiddelen, worden de officina-apothekers van ambtswege erkend voor de aflevering van artikelen die in steriele vorm worden verstrekt.
  § 4. De erkenning kan worden beperkt tot het afleveren van bepaalde verstrekkingen. Die vermelding komt voor op het erkenningsgetuigschrift.) <KB 1989-10-27/36, art. 3, 3, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989>

Art. 116quater. (opgeheven) <KB 1989-10-27/36, art. 3, 4, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989>

Art.117. De erkenningsraad voor gehoorprothesisten is samengesteld uit :
  1° de voorzitter;
  2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, door de Minister van Sociale Voorzorg gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve organisaties van gehoorprothesisten;
  3° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Sociale Voorzorg;
  4° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin.

Art.118. De Erkenningsraad voor de gehoorprothesisten heeft tot taak het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging de erkenning voor te stellen van de personen die hij als bevoegd erkent om de rechthebbenden van de verzekering de prothesen en hoortoestellen te verstrekken welke luidens de (vorenbedoelde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen) in de bevoegdheid vallen van de gehoorprothesisten. <KB 1985-08-02/36, art. 8, 013>
  De erkenningsaanvragen worden gezonden aan de Dienst voor geneeskundige verzorging die ze bezorgt aan de Erkenningsraad.

Art.119. § 1. Worden als bevoegd erkend de doctors in de geneeskunde, specialisten in de oto-rhino-laryngologie.
  (§ 1bis. Worden als bevoegd erkend de houders van een diploma van gegradueerde in de audiologie, waarvan het leerplan erkend is door het Ministerie van Nationale Opvoeding.) <KB 1988-04-08/31, art. 1, 054; Inwerkingtreding : 16-04-1988>
  § 2. Kunnen ter erkenning worden voorgesteld, de personen die sedert ten minste drie jaar het beroep van gehoorprothesist uitoefenen hetzij als ondernemingshoofd, hetzij als technicus in dienst bij een gehoorprothesist.
  De Raad beoordeelt de omstandigheden van de beroepsopleiding en de beroepsbekwaamheid van de kandidaten en legt hun, in voorkomend geval, een technisch bevoegdheidsexamen op dat hij inricht; het programma van dat examen wordt door de Koning bepaald na advies van de Erkenningsraad.

Art.120. De personen die niet voldoen aan de in artikel 119, § 2, eerste lid, vermelde voorwaarde, kunnen eveneens ter erkenning worden voorgesteld mits zij sedert ten minste een jaar hun beroep uitoefenen als ondernemingshoofd of als technicus in dienst bij een gehoorprothesist of mits zij, als apotheker sedert ten minste een jaar prothesen en hoortoestellen afleveren en zij, in elk geval, voldoen aan een door de Raad ingericht technisch bevoegdheidsexamen; het programma van dat examen wordt door de Koning bepaald na advies van de Erkenningsraad.(F.) Erkenningsraad voor opticiens. <KB 1989-10-27/36, art. 3, 5, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989>

Art.121. De Erkenningsraad voor opticiens is samengesteld uit:
  1° de voorzitter;
  2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden, door de Minister van Sociale Voorzorg gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve organisaties van opticiens;
  3° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Sociale Voorzorg;
  4° een werkend en een plaatsvervangend lid, aangewezen door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin.

Art.122. De Erkenningsraad voor opticiens heeft tot taak het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging de erkenning voor te stellen van de personen die hij als bevoegd erkent om de rechthebbenden van de verzekering de brillen en oogprothesen te verstrekken welke luidens de (vorenbedoelde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen), in de bevoegdheid vallen van de opticiens. <KB 1985-08-02/36, art. 9, 013>
  De erkenningsaanvragen worden gezonden aan de Dienst voor geneeskundige verzorging die ze bezorgt aan de Erkenningsraad.

Art.123. <KB 28-04-1975, art. 2> § 1. Worden als bevoegd erkend de personen welke houder zijn van één van de akten bedoeld in artikel 5, § 2 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1964 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepsbekwaamheid van opticien-brillenmaker in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, zoals dit gewijzigd werd bij koninklijk besluit van 14 januari 1975, en die een praktische leertijd hebben doorgemaakt onder de voorwaarden bepaald bij ditzelfde artikel; het bewijs van deze praktische leertijd moet geleverd worden zoals bepaald in artikel 5, § 2 van het voornoemde koninklijk besluit van 30 oktober 1964, gewijzigd bij koninklijk besluit van 14 januari 1975.
  § 2. Worden eveneens als bevoegd erkend de apothekers houders van een getuigschrift waarbij wordt bevestigd dat zij gedurende ten minste een jaar een door een representatieve beroepsvereniging van het Apothekerskorps erkende leergang in optica hebben gevolgd.

Art.124. Kunnen ter erkenning worden voorgesteld de personen die sedert ten minste drie jaar het beroep van opticien uitoefenen hetzij als ondernemingshoofd, hetzij als technicus in dienst bij een opticien.
  De Raad beoordeelt de omstandigheden van de beroepsopleiding en de beroepsbekwaamheid van de kandidaten en legt hun, in voorkomend geval, een technisch bevoegdheidsexamen op dat hij inricht; het programma van dat examen wordt door de Koning bepaald na advies van de Erkenningsraad.

Art.125. De personen die niet voldoen aan de in artikel 124, eerste lid, gestelde voorwaarden, kunnen eveneens ter erkenning worden voorgesteld mits zij sedert ten minste een jaar hun beroep uitoefenen als ondernemingshoofd of als technicus in dienst bij een opticien of mits zij, als apotheker, sedert ten minste drie jaar brillen en oogprothesen afleveren en zij, in elk geval, voldoen aan een door de Raad ingericht technisch bevoegdheidsexamen; in het programma van dat examen wordt door de Koning bepaald na advies van de Erkenningsraad.(G.) Gemene bepalingen ter zake van de erkenningsraden. <KB 1989-10-27/36, art. 3, 5, 068; Inwerkingtreding : 12-12-1989>

Art.126. De leden van de erkenningsraden worden benoemd voor zes jaar. Hun mandaat kan om de drie jaar per helft worden vernieuwd.
  Het mandaat der leden van genoemde raden wordt evenwel voor het eerst vernieuwd op 1 januari 1967 en de uittredende leden worden bij loting aangewezen.
  Het mandaat der uittredende leden kan worden vernieuwd.
  Binnen drie maanden wordt in de vervanging voorzien van ieder lid dat, vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat, geen deel meer uitmaakt van zijn raad. Het aldus aangewezen nieuw lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.

Art.127. Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid.
  Wanneer de voorzitter verhinderd is, wordt hij vervangen door een plaatsvervangend voorzitter die door de Koning wordt benoemd onder de in artikel 153, § 3, van de wet van 9 augustus 1963 gestelde voorwaarden.

Art.128. Alle leden van de erkenningsraden zijn stemgerechtigd.

Art.129. De erkenningsraden worden door hun voorzitter in vergadering bijeengeroepen.
  Een Raad houdt deugdelijk zitting indien ten minste de helft van zijn leden aanwezig zijn.
  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de leden die aan de stemming deelnemen; er wordt geen rekening gehouden met de onthoudingen. Bij stemmenstaking is het voorstel afgewezen.

Art.130. De functies van secretaris en adjunct-secretaris van de erkenningsraden worden waargenomen door personeelsleden van de Dienst voor geneeskundige verzorging, aangewezen door de leidend ambtenaar van genoemde Dienst.

Art.131. De erkenning wordt behouden door de personen die daarom verzoeken en die, op 31 december 1963, erkend zijn bij toepassing van de bepalingen van het organiek koninklijk besluit van 22 september 1955 van de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
  Die erkenning heeft evenwel slechts betrekking op de verstrekkingen waarvoor die personen als bevoegd erkend waren hetzij bij toepassing van de voorheen geldende tarieven voor geneeskundige verzorging, hetzij volgens de vermelding op het erkenningsgetuigschrift.
  Die personen kunnen evenwel verzoeken dat een uitbreiding van hun bevoegdheid wordt erkend; daartoe moeten zij een technisch examen afleggen waarvan het programma door de Koning wordt bepaald na advies van de Erkenningsraad.

Art.132. Ieder erkend persoon behoort de doktervoorschriften stipt in acht te nemen.

Art.133. <KB 18-11-1970, art. 1> Het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging kan te allen tijde, op voorstel van de bevoegde Erkenningsraad de erkenning schorsen of intrekken van ieder erkend persoon die een feit heeft gepleegd dat door die Erkenningsraad als een tekortkoming in het beoefenen van het beroep wordt aangezien. De in deze bepaling bedoelde personen worden vooraf in hun verweermiddelen gehoord door de Erkenningsraad; indien zij zich na een tweede oproeping niet aanbieden moeten zij niet worden gehoord.

Afdeling 2. _ Inschrijving van de paramedische medewerkers.
Art.134. De houdsters van een diploma van verpleegster, verzorgster of ziekenoppasster moeten de Dienst voor geneeskundige verzorging om inschrijving verzoeken op de in artikel 12, 8°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 genoemde lijst.
  Zij voegen bij hun aanvraag het met het origineel eensluidend gewaarmerkte afschrift van hun diploma.

Art.135. De houdsters van een der in artikel 134, genoemde diploma's die op 31 december 1963 erkend zijn bij toepassing van de bepalingen van het organiek koninklijk besluit van 22 september 1955 van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, zijn vrijgesteld van de in artikel 134 voorgeschreven formaliteit.

Art.136. Het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging legt de lijst aan van de verpleegsters, verzorgsters en ziekenoppassters die het inschrijft onder de in de artikelen 134 en 135 bedoelde voorwaarden alsmede de lijsten van de kinesitherapeuten, orthopedisten, bandagisten, gehoorprothesisten en opticiens die het erkent onder de in afdeling 1 van dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.

Afdeling 3. _ Mededeling van de lijsten der paramedische medewerkers aan de verzekeringsinstellingen.
Art.137. De Dienst voor geneeskundige verzorging deelt onverwijld de in artikel 136 bedoelde en door het Beheerscomité aangelegde lijsten der paramedische medewerkers mede aan de verzekeringsinstellingen.
  Die lijsten bevatten de nieuwe inschrijvingen en al de wijzigingen in de vorige lijsten.

HOOFDSTUK VII. - (Revalidatie en herscholing.)
Afdeling 1. - College van geneesheren-directeurs.
Art.138. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Het krachtens artikel 19 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 ingestelde College van geneesheren-directeurs is samengesteld uit :
  1° een voorzitter, doctor in de geneeskunde, ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging;
  2° 9 werkende en 9 plaatsvervangende leden, doctors in de geneeskunde, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt rekening gehouden met hun respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid; elke verzekeringsinstelling draagt onder haar kandidaten de geneesheer voor die met haar geneeskundige directie is belast;
  3° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, doctors in de geneeskunde, ambtenaren van de dienst voor geneeskundige verzorging.

Art.139. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> De leden van het College van geneesheren-directeurs worden door de Koning benoemd voor zes jaar.
  Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd.
  Binnen drie maanden wordt in de vervanging voorzien van ieder lid dat, vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat, geen deel meer uitmaakt van het College van geneesheren-directeurs. Het aldus aangewezen nieuw lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.

Art.140. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid.
  Wanneer de voorzitter verhinderd is, wordt hij vervangen door een plaatsvervangend voorzitter die door de Koning wordt benoemd onder de in artikel 19, laatste lid, van de wet van 9 augustus 1963 gestelde voorwaarden.

Art.141. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Het College van geneesheren-directeurs houdt deugdelijk zitting indien ten minste de helft van zijn leden aanwezig zijn.
  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van degenen die aan de stemming deelnemen; er wordt geen rekening gehouden met de onthoudingen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

Art.142. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Het College van geneesheren-directeurs wordt in vergadering bijeengeroepen door zijn voorzitter, hetzij op zijn initiatief, hetzij op verzoek van het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging, hetzij op vraag van ten minste drie leden welke schriftelijk wordt gedaan en het onderwerp van de vergadering vermeldt; de bijeenroeping vermeldt in elk geval het onderwerp van de vergadering.

Art.143. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> De functies van secretaris en adjunct-secretaris van het College van geneesheren-directeurs worden waargenomen door personeelsleden van de Dienst voor geneeskundige verzorging, aangewezen door de leidend ambtenaar van bedoelde Dienst.

Art.144. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> _ Het College van geneesheren-directeurs maakt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging.

Afdeling 1bis. - Raad voor advies inzake revalidatie.
Art. 144bis. <Ingevoegd bij KB 1991-06-11/32, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 20-07-1991> De in artikel 19 bis, § 4, van voornoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde Raad voor advies inzake revalidatie wordt in vergadering bijeengeroepen door de voorzitter hetzij op zijn initiatief, hetzij op verzoek van de Minister van Sociale Zaken, hetzij op verzoek van het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, hetzij op verzoek van het College van geneesheren-directeurs, hetzij op schriftelijk verzoek van tenminste drie leden; de bijeenroeping vermeldt het onderwerp van de vergadering.

Art. 144ter. <Ingevoegd bij KB 1991-06-11, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 20-07-1991> De voorzitter maakt de adviezen van de Raad voor advies inzake revalidatie over aan het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, na ze te hebben meegedeeld aan het College van geneesheren-directeurs, dat er zijn opmerkingen bijvoegt.

Art. 144quater. <Ingevoegd bij KB 1991-06-11, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 20-07-1991> De leden van de Raad voor advies inzake revalidatie worden benoemd voor zes jaar. Het mandaat loopt om de drie jaar af voor de helft van de leden. Het mandaat der leden wordt evenwel voor het eerst vernieuwd op 1 januari 1995 en de uittredende leden worden bij loting aangewezen. Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd.
  Binnen drie maanden wordt in de vervanging voorzien van ieder lid dat vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat geen deel meer uitmaakt van de raad. Het nieuwe lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.
  Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid.

Art. 144quinquies. <Ingevoegd bij KB 1991-06-11, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 20-07-1991> De raad voor advies inzake revalidatie houdt op geldige wijze zitting indien ten minste de helft van zijn leden aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de leden die aan de stemming deelnemen; er wordt geen rekening gehouden met de onthoudingen. Bij stemmenstaking is het voorstel afgewezen.

Art. 144sexies. <Ingevoegd bij KB 1991-06-11, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 20-07-1991> De functies van secretaris en adjunct-secretaris van de Raad voor advies inzake revalidatie worden waargenomen door personeelsleden van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, aangewezen door de leidend ambtenaar van deze dienst.

Art. 144septies. <Ingevoegd bij KB 1991-06-11, art. 2, 093; Inwerkingtreding : 20-07-1991> De Raad voor advies inzake revalidatie maakt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.

Afdeling 2. - Tegemoetkoming in de revalidatiekosten.
Art.145. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> De verstrekkingen inzake revalidatie zijn, onder de voorwaarden die zijn omschreven in de door het College van geneesheren-directeurs of door de adviserend geneesheer aangenomen revalidatieprogramma's, die waarin is voorzien in de overeenkomsten bedoeld bij (artikel 15bis, 6°), van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 en onder de voorwaarden die daarin zijn bedongen of de verstrekkingen waarin is voorzien in de nomenclatuur van de revalidatieverstrekkingen, opgemaakt bij toepassing van (artikel 16, § 2, tweede lid), van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963. <KB 1993-09-09/35, art. 1, 116; Inwerkingtreding : 21-10-1993>

Art.146. <KB 1993-09-09/35, art. 2, 116; Inwerkingtreding : 01-01-1994> De tegemoetkoming in de kosten voor de revalidatieverstrekkingen is afhankelijk van de voorafgaande toestemming van :
  1° het College van geneesheren-directeurs voor de verstrekkingen waarin is voorzien in de overeenkomsten die zijn bedoeld in artikel 15bis, 6°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, behalve voor de verstrekkingen voorzien in de overeenkomsten bedoeld in 2°, b) en c);
  2° de adviserend geneesheer :
  a) voor de verstrekkingen waarin is voorzien in de nomenclatuur welke is opgemaakt bij toepassing van artikel 16, § 2, tweede lid, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, tenzij genoemde nomenclatuur de tegemoetkoming afhankelijk stelt van de voorafgaande toestemming van het College van geneesheren-directeurs;
  b) voor de verstrekkingen voorzien in de revalidatieovereenkomsten betreffende de zelfcontrole thuis van de glycemie bij diabetes patiënten en betreffende de langdurige zuurstoftherapie thuis voor ernstige chronische ademhalings-insufficiëntie;
  c) voor de verstrekkingen voorzien in de revalidatieovereenkomsten betreffende het respiratoir en cardiorespiratoir toezicht thuis op zuigelingen met risico voor wiegedood.
  (d) de revalidatieovereenkomsten bedoeld bij artikel 22, 6° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, afgesloten na 1 juli 1995 en ofwel met betrekking tot de revalidatie van rechthebbenden van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor wie op het ogenblik van tenlasteneming de ernst van de taal-, spraak- of stemstoornissen een intensieve multidisciplinaire revalidatie vergt, ofwel met betrekking tot de revalidatie van rechthebbenden van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging die hun negentiende verjaardag niet bereikten, voor wie op het ogenblik van de tenlasteneming de ernst van de mentale- of gedragsstoornissen een intensieve multidisciplinaire revalidatie vergt.) <KB 1995-09-28/38, art. 1, 136; Inwerkingtreding : 01-07-1995>

Art.147. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> De aanvragen om tegemoetkoming worden ingediend door de rechthebbende van de verzekering voor geneeskundige verzorging, bij de adviserend geneesheer van de mutualiteit, de gewestelijke dienst of de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen waarbij hij is aangesloten of ingeschreven.
  De aanvragen moeten worden opgemaakt aan de hand van een formulier conform het door het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging goedgekeurd model.

Art.148. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> § 1. De adviserend geneesheer maakt de aanvragen betreffende de in artikel 146, 1°, bedoelde verstrekkingen, samen met zijn advies door toedoen van de geneesheer-directeur van de verzekeringsinstelling, onverwijld over aan het College van geneesheren-directeurs.
  § 2. Aangaande de verstrekkingen bedoeld in artikel 146, 2°, geeft de adviserend geneesheer kennis van zijn beslissing aan de rechthebbende en, in voorkomend geval, aan de verstrekker.
  Elke beslissing tot weigering wordt gemotiveerd.

Art.149. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> _ Het College van geneesheren-directeurs onderzoekt, op verslag van de Dienst voor geneeskundige verzorging, de door de adviserend geneesheer toegestuurde aanvragen. De beslissingen worden door de voorzitter meegedeeld aan de medische directie van de betrokken verzekeringsinstellingen die op haar beurt de betrokkene en, in voorkomend geval, het revalidatiecentrum ervan kennis geeft.
  Elke beslissing tot weigering wordt gemotiveerd.

Art.150. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> § 1. In geval van akkoord, stelt het College van geneesheren-directeurs of de adviserend geneesheer voor elk geval een revalidatieprogramma vast dat met name de aard, het aantal, het ritme en de duur van de toegestane verstrekkingen omvat alsmede de naam van de inrichting en de andere voorwaarden inzake plaats.
  § 2. Het College van geneesheren-directeurs of de adviserend geneesheer stelt, voor elk afzonderlijk geval, de datum vast vanaf welke de tegemoetkoming wordt toegekend.
  (Behoudens andersluidende bepalingen wordt de tegemoetkoming geweigerd voor de verstrekkingen die zijn verricht langer dan dertig dagen vóór de datum waarop de aanvraag door de adviserend geneesheer is ontvangen) <KB 1993-09-09/35, art. 3, 116; Inwerkingtreding : 21-10-1993>e adviserend geneesheer is ontvangen.
  § 3. (De verzekeringsinstelling wordt belast met de betaling van de tegemoetkoming in de kosten voor de door het College van geneesheren-directeurs of de adviserend geneesheer goedgekeurde verstrekkingen.) <KB 1993-09-09/35, art. 3, 116; Inwerkingtreding : 21-10-1993>
  § 4. De adviserend geneesheren zijn ertoe gehouden aan het College van geneesheren-directeurs om de zes maanden, overeenkomstig de door dit college bepaalde modaliteiten, per verstrekking een lijst te bezorgen met vermelding van het aantal en de aard van de weigeringen alsmede van het aantal en de aard van de genomen gunstige beslissingen.
  § 5. (opgeheven) <KB 1993-09-09/35, art. 3, 116; Inwerkingtreding : 21-10-1993>

Art.151. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Het College van geneesheren-directeurs kan enquêtes bevelen door verpleegkundigen of alle andere bevoegde personeelsleden van de Dienst voor geneeskundige verzorging en de adviserend geneesheer om elke bijkomende inlichting verzoeken.
  Met het oog op het toekennen van de prestaties bedoeld in artikel 146, 1°, van onderhavig besluit kan het College van geneesheren-directeurs bovendien de adviserend geneesheer opdragen de gerechtigde medisch te onderzoeken.
  De adviserend geneesheer kan te allen tijde een enquête bevelen door de sociale dienst van de verzekeringsinstelling of de rechthebbende medisch onderzoeken.

Art. 151bis. <ingevoegd bij KB 1993-09-09/35, art. 4, 116; Inwerkingtreding : 21-10-1993> De aanvragen tot verlenging van een revalidatieprogramma worden ingediend en behandeld overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling.

Afdeling 3. - Tegemoetkoming in de reiskosten betreffende de revalidatie.
Art.152. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> § 1. De Minister van Sociale zaken stelt de voorwaarden en de modaliteiten vast volgens welke een tegemoetkoming kan worden verleend in de reiskosten die overeenkomstig de door het College van geneesheren-directeurs of de adviserend geneesheer genomen beslissingen worden aangegaan.
  § 2. De rechthebbende die meent te kunnen aanspraak maken op de tegemoetkoming in de reiskosten welke hij heeft om verstrekkingen voor functionele revalidatie te bekomen dient daartoe een aanvraag in bij de adviserend geneesheer van de mutualiteit, de gewestelijke dienst of de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen waarbij hij is aangesloten of ingeschreven.
  De aanvraag wordt ingediend samen met de aanvraag bedoeld in artikel 147 van dit besluit.
  § 3. De adviserend geneesheer maakt de aanvragen betreffende de reiskosten gemaakt in verband met in artikel 146, 1°, bedoelde verstrekkingen, samen met zijn advies door toedoen van de geneesheer-directeur van de verzekeringsinstelling, onverwijld over aan het College van geneesheren-directeurs.
  § 4. Aangaande de reiskosten gemaakt in verband met verstrekkingen bedoeld in artikel 146, 2°, geeft de adviserend geneesheer kennis van zijn beslissing aan de rechthebbende.
  Elke beslissing tot weigering wordt gemotiveerd.
  § 5. Het College van geneesheren-directeurs onderzoekt, op verslag van de Dienst voor geneeskundige verzorging, de aanvragen bedoeld in § 3. De beslissingen worden door de voorzitter meegedeeld aan de medische directie van de betrokken verzekeringsinstellingen die op haar beurt de betrokkene ervan kennis geeft.
  Elke beslissing tot weigering wordt gemotiveerd.
  § 6. De verzekeringsinstelling wordt belast met de eventuele betaling van de tegemoetkoming.

Afdeling 4. - Tegemoetkoming in de herscholingskosten.
Art.153. <KB 1991-01-02/39, art. 1, 088; Inwerkingtreding : 01-01-1991> § 1. De herscholingsverstrekkingen zijn, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de door het College van geneesheren-directeurs aanvaarde omscholingsprogramma's, die waarin is voorzien in de overeenkomsten die zijn bedoeld in artikel 12, 7°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 en onder de daarin vastgestelde voorwaarden of, in de gevallen die niet gedekt zijn door dergelijke overeenkomsten, de kosten van onderzoek ter beroepskeuzevoorlichting, van inschrijving voor de cursussen en de examens, van internaat of van verblijf, van reizen, van verzekeringspremie tegen arbeidsongevallen, van materieel en toerusting die nodig zijn voor de beroepsopleiding.
  § 2. De aanvragen om tegemoetkoming worden ingediend bij het College van geneesheren-directeurs, hetzij door ieder rechthebbende van de verzekering voor geneeskundige verzorging rechtstreeks of door de adviserend geneesheren via hun geneeskundige directie, hetzij door de Geneeskundige raad voor invaliditeit, hetzij door de Dienst voor geneeskundige verzorging.
  § 3. Het College van geneesheren-directeurs behandelt de aanvraag op verslag van de Dienst voor geneeskundige verzorging die vooraf het advies van de adviserend geneesheer inwint.
  § 4. Het College van geneesheren-directeurs kan enquêtes bevelen door verpleegkundigen of alle andere bevoegde personeelsleden van de Dienst voor geneeskundige verzorging en de adviserend geneesheer om elke bijkomende inlichting verzoeken.
  § 5. Het College van geneesheren-directeurs stelt voor elk geval een scholingsprogramma vast dat met name de aard van de vereiste prestaties behelst, de inrichting en de andere plaatsvereisten welke zijn bepaald ter uitvoering van dat programma, alsmede de duur ervan. Dat programma wordt bezorgd aan de verzekeringsinstelling die de uitvoering ervan ten laste neemt.
  § 6. Het College van geneesheren-directeurs kan beslissen de rechthebbende, binnen het bestek van de door hem vastgestelde herscholingsprogramma's, renteloze leningen toe te staan ten einde de reclassering van de betrokkenen voor een bedrijvigheid die hij voor eigen rekening zal uitoefenen, mogelijk te maken of te bespoedigen.
  Het College bepaalt voor elk geval de regelen voor het terugbetalen van die leningen.
  De bedragen van die leningen en van de desbetreffende terugbetalingen worden ingeschreven op de in artikel 12, 2°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde begroting en rekeningen.

HOOFDSTUK VIIbis. - (Raad voor klinische biologie.)
Art. 153bis. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 153quater. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 153quinquies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 153sexies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 153septies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 153octies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 153nonies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

HOOFDSTUK VIIter. - De tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven en het Nationaal college van adviserend geneesheren.
Afdeling 1. - De tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven.
Art. 153decies. <KB 1991-04-10/34, art. 1, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991> § 1. De verstrekkingen, bedoeld in artikel 23, 12°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, omvatten :
  1° de verzorging verleend door verpleegkundigen;
  2° de kinesitherapieverstrekkingen verleend door de daartoe bevoegde verzorgingsverstrekkers;
  3° de logopedieverstrekkingen verleend door de daartoe bevoegde verzorgingsverstrekkers;
  4° de bijstand in de handelingen van het dagelijks leven en elke handeling tot reactivatie, revalidatie en sociale reïntegratie, inclusief de ergotherapie;
  5° het verzorgingsmateriaal in rust- en verzorgingstehuizen, met name : de ontsmettingsmiddelen, de verbanden, de steriele compressen, de ether en het injectiematerieel;
  6° de geneeskundige verstrekkingen verleend door psychiaters en neuropsychiaters in psychiatrische verzorgingstehuizen.
  § 2. De verstrekkingen, bedoeld in artikel 23, 13°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, omvatten :
  1° de verzorging verleend door verpleegkundigen;
  2° de logopedieverstrekkingen verleend door de daartoe bevoegde verzorgingsverstrekkers;
  3° de bijstand in de handelingen van het dagelijks leven en elke handeling tot reactivatie, revalidatie en sociale reïntegratie, inclusief de ergotherapie;
  4° het verzorgingsmateriaal, met name : de ontsmettingsmiddelen, de verbanden, de steriele compressen, de ether en het injectiematerieel.
  § 3. De tussenkomst van de ziekteverzekering voor de in artikel 23, 12° en 13°, van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, bedoelde verstrekkingen, bestaat uit een dagelijkse tegemoetkoming die tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt genoemd.

Art. 153undecies. <KB 1992-05-19/31, art. 1, 100; Inwerkingtreding : 01-04-1992> De tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 153decies, § 3, wat de rust- en verzorgingstehuizen betreft, wordt toegekend aan de rechthebbende die :
  1° geen dagelijks medisch toezicht en geen permanente specialistische medische verzorging meer behoeft, maar anderzijds in sterke mate aangewezen is en op verzorging en op bijstand van derde personen bij de essentiële handelingen van het dagelijks leven;
  2° verzorgd wordt door een dienst of is opgenomen in een instelling die erkend is met toepassing van artikel 5 van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging en die een overeenkomst bedoeld bij artikel 31bis van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 heeft afgesloten.
  Tot de door de Koning in uitvoering van artikel 5, § 4, eerste lid, van de vorenbedoelde wet van 27 juni 1978 bepaalde datum moeten de instellingen, met uitzondering van de instellingen, die hiervan door het uitvoeringsbesluit worden vrijgesteld, bovendien het in artikel 5, § 4, tweede lid, van dezelfde wet bedoeld bewijs leveren;
  3° beantwoordt aan de criteria van één van de hierna vermelde afhankelijkheidscategorieën :
  - categorie B : daarin zijn de rechthebbenden gerangschikt die :
  - fysisch afhankelijk zijn :
  zij zijn afhankelijk om zich te wassen en te kleden, én zij zijn afhankelijk om zich te verplaatsen en/of naar het toilet te gaan;
  - psychisch afhankelijk zijn :
  zij zijn gedesoriënteerd in tijd én ruimte, én zij zijn afhankelijk om zich te wassen en/of te kleden;
  - Categorie C : daarin zijn de rechthebbenden gerangschikt die :
  - fysisch afhankelijk zijn :
  zij zijn afhankelijk om zich te wassen en te kleden, én zij zijn afhankelijk om zich te verplaatsen en naar het toilet te gaan, én zij zijn afhankelijk wegens incontinentie en/of om te eten;
  - psychisch afhankelijk zijn :
  zij zijn gedesoriënteerd in tijd en ruimte, én zij zijn afhankelijk om zich te wassen en te kleden, én zij zijn afhankelijk wegens incontinentie, én zij zijn afhankelijk om zich te verplaatsen en/of om naar het toilet te gaan en/of om te eten.

Art. 153duodecies. <KB 1991-04-10/34, art. 1, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991> De tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 153decies, § 3, wat de psychiatrische verzorgingstehuizen betreft wordt toegekend aan de rechthebbende die
  1° in sterke mate aangewezen is én op verzorging, én op bijstand van derde personen bij de essentiële handelingen van het dagelijks leven;
  2° voldoet aan één van de volgende criteria voor opname in een psychiatrisch verzorgingstehuis :
  - hetzij psychiatrische patiënt zijn met een langdurig gestabiliseerde psychiatrische stoornis met dien verstande dat hij :
  - geen ziekenhuisbehandeling vergt;
  - niet in aanmerking komt voor opname in een rust- en verzorgingstehuis omwille van zijn psychiatrische toestand;
  - niet in aanmerking komt voor beschut wonen;
  - geen nood heeft aan een ononderbroken psychiatrisch toezicht;
  - nood heeft aan een continue begeleiding;
  - hetzij mentaal gehandicapt zijn met dien verstande dat hij
  - geen ziekenhuisbehandeling vergt;
  - niet in aanmerking komt voor beschut wonen;
  - niet in aanmerking komt voor opname in een medisch-pedagogische instelling;
  - geen nood heeft aan een ononderbroken psychiatrisch toezicht;
  - nood heeft aan een continue begeleiding;
  3° verzorgd wordt door een dienst of opgenomen is in een instelling die erkend is met toepassing van artikel 5 van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging en die een overeenkomst bedoeld bij artikel 31bis van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 heeft afgesloten.
  Tot de door de Koning in uitvoering van artikel 5, § 4, eerste lid, van de vorenbedoelde wet van 27 juni 1978 bepaalde datum moeten de instellingen, met uitzondering van de instellingen die hiervan door het uitvoeringsbesluit worden vrijgesteld, bovendien het in artikel 5, § 4, tweede lid, van dezelfde wet bedoeld bewijs leveren.

Art. 153terdecies. <KB 1992-05-19/31, art. 2, 100; Inwerkingtreding : 01-04-1992> De tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 153decies, § 3, wat de inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 23, 13°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 wordt toegekend aan de rechthebbende die beantwoordt aan de criteria van één van de hiernavermelde categorieën van zorgenbehoevendheid :
  - categorie O : daarin zijn de rechthebbenden gerangschikt die fysisch volledig onafhankelijk zijn en niet dement zijn;
  - categorie A : daarin zijn de rechthebbenden gerangschikt die :
  - fysisch afhankelijk zijn :
  zij zijn afhankelijk om zich te wassen en/of te kleden;
  - psychisch afhankelijk zijn :
  zij zijn gedesoriënteerd in tijd en ruimte, én zijn fysisch volledig onafhankelijk;
  - categorie B : daarin zijn de rechthebbenden gerangschikt die :
  - fysisch afhankelijk zijn :
  zij zijn afhankelijk om zich te wassen en te kleden, én zij zijn afhankelijk om zich te verplaatsen en/of naar het toilet te gaan;
  - psychisch afhankelijk zijn :
  zij zijn gedesoriënteerd in tijd én ruimte, én zij zijn afhankelijk om zich te wassen en/of te kleden;
  - categorie C : daarin zijn de rechthebbenden gerangschikt die :
  - fysisch afhankelijk zijn :
  zij zijn afhankelijk om zich te wassen en te kleden, én zij zijn afhankelijk om zich te verplaatsen en naar het toilet te gaan, én zij zijn afhankelijk wegens incontinentie en/of om te eten;
  - psychisch afhankelijk zijn :
  zij zijn gedesoriënteerd in tijd en ruimte, én zij zijn afhankelijk om zich te wassen en te kleden, én zij zijn afhankelijk wegens incontinentie, en zij zijn afhankelijk om zich te verplaatsen en/of om naar het toilet te gaan en/of om te eten.

Art. 153quaterdecies. <KB 1991-04-10/34, art. 1, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991> § 1. Voor de toepassing van de in artikelen 153undecies en 153terdecies bedoelde bepalingen wordt een rechthebbende als fysisch afhankelijk beschouwd als hij " 3 " of " 4 " scoort voor het desbetreffend criterium, zoals hierna vermeld.
  a) Afhankelijkheid om zich te wassen :
  (1) kan zichzelf helemaal wassen zonder enige hulp;
  (2) heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te wassen onder de gordel;
  (3) heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te wassen zowel boven als onder de gordel;
  (4) moet volledig geholpen worden om zich te wassen zowel boven als onder de gordel.
  b) Afhankelijkheid om zich te kleden :
  (1) kan zich helemaal aan- en uitkleden zonder enige hulp;
  (2) heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te kleden onder de gordel (veters uitgezonderd);
  (3) heeft gedeeltelijke hulp nodig om zich te kleden zowel boven als onder de gordel;
  (4) moet volledig geholpen worden om zich te kleden zowel boven als onder de gordel.
  c) Afhankelijkheid om zich te verplaatsen :
  (1) kan volledig zelfstandig opstaan en zich zonder mechanische hulp of hulp van derden verplaatsen;
  (2) kan zelfstandig in en uit een stoel of bed, maar gebruikt mechanische hulpmiddelen om zich zelfstandig te verplaatsen (krukken, rolstoel);
  (3) heeft volstrekt hulp van derden nodig om op te staan en zich te verplaatsen;
  (4) is bedlegerig of zit in een rolstoel en is volledig afhankelijk van anderen om zich te verplaatsen.
  d) Afhankelijkheid om naar het toilet te gaan :
  (1) kan alleen naar het toilet gaan of zich reinigen;
  (2) heeft gedeeltelijk hulp van derden nodig om naar het toilet te gaan of zich te reinigen;
  (3) moet volledig worden geholpen om naar het toilet te gaan of zich te reinigen;
  (4) kan niet naar het toilet gaan en evenmin op de toiletstoel.
  e) Afhankelijkheid wegens incontinentie (urine/faeces) :
  (1) is continent voor urine en faeces;
  (2) is accidenteel incontinent voor urine of faeces (inclusief blaassonde of kunstaars);
  (3) is incontinent voor urine (mictietraining inclusief);
  (4) is incontinent voor urine en faeces.
  f) Afhankelijkheid om te eten :
  (1) kan alleen eten en drinken;
  (2) heeft vooraf hulp nodig om te eten of te drinken;
  (3) heeft gedeeltelijke hulp nodig tijdens het eten of drinken;
  (4) de patiënt wordt gevoed.
  § 2. Voor de toepassing van de in artikelen 153undecies, en 153terdecies bedoelde bepalingen wordt een rechthebbende als psychisch afhankelijk beschouwd als hij " 3 ", " 4 " of " 5 " scoort voor het desbetreffende criterium, zoals hierna vermeld.
  a) Oriëntatie in de tijd :
  (1) geen probleem;
  (2) nu en dan, zelden probleem;
  (3) bijna elke dag probleem;
  (4) volledig gedesoriënteerd;
  (5) niet meer te testen omwille van zijn gevorderde toestand.
  b) Oriëntatie van plaats :
  (1) geen probleem;
  (2) nu en dan, zelden probleem;
  (3) bijna elke dag probleem;
  (4) volledig gedesoriënteerd;
  (5) niet meer te testen omwille van zijn gevorderde toestand.

Art. 153quindecies. <KB 1991-04-10/34, art. 1, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991> § 1. Van de rechthebbende die is opgenomen in een psychiatrisch verzorgingstehuis, wordt de aanvraag tot het verkrijgen van een tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven, binnen drie werkdagen na de datum van de opneming door de dienst of instelling die instaat voor de verzorging, ingediend bij de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven. De poststempel geldt als bewijs voor de datum van de aanvraag.
  Die aanvraag dient vergezeld te zijn van een geneeskundig getuigschrift, opgemaakt door de behandelend geneesheer, waaruit blijkt dat de rechthebbende voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 153duodecies, en van een getuigschrift van een in artikel 23, 12°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde dienst of instelling, waaruit blijkt dat deze instaat voor de verzorging van de rechthebbende.
  De aanvraag wordt ingediend aan de hand van een formulier dat is opgesteld door het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging op voorstel van de bestendige commissie, bedoeld in artikel 31bis.
  § 2. Voor de rechthebbenden opgenomen in een rust- en verzorgingstehuis of in een inrichting zoals bedoeld in artikel 23, 13°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, en die beantwoordt aan het criterium van de afhankelijkheidscategorie O bedoeld in de artikelen 153undecies en 153terdecies wordt, binnen de (zeven dagen) volgend op de datum van opneming, door de dienst of inrichting die instaat voor zijn verzorging een kennisgeving gestuurd aan de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven. De poststempel geldt als bewijs voor de datum van de aanvraag. <KB 1996-04-23/34, art. 1, 140; Inwerkingtreding : 22-06-1996>
  Van het vertrek van de rechthebbende uit de inrichting of zijn overlijden wordt binnen (zeven dagen) door de inrichting kennis gegeven aan de verzekeringsinstelling. <KB 1996-04-23/34, art. 1, 140; Inwerkingtreding : 22-06-1996>
  De in het eerste en tweede lid bedoelde kennisgevingen geschieden met een formulier dat door het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging wordt opgemaakt op voorstel van de in artikel 31 bedoelde bestendige commissie.
  § 3. Voor de rechthebbenden opgenomen in een rust- en verzorgingstehuis of in een inrichting zoals bedoeld in artikel 23, 13°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, en die beantwoordt aan de criteria van één van de afhankelijkheidscategorieën A, B of C wordt, binnen (zeven dagen) volgend op de datum van opneming, de aanvraag tot verkrijgen van een tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven door de dienst of instelling die instaat voor zijn verzorging ingediend bij de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven. De poststempel geldt als bewijs voor de datum van de aanvraag. <KB 1996-04-23/34, art. 1, 140; Inwerkingtreding : 22-06-1996>
  De aanvraag dient vergezeld te zijn :
  - van een evaluatieschaal die moet worden ingevuld door de verpleegkundige die de mogelijkheid heeft gehad om de rechthebbende te observeren bij het uitoefenen van de handelingen van het dagelijks leven, of door de behandelend geneesheer;
  - van een medisch verslag waaruit blijkt dat de rechthebbende zich bevindt in de toestand van zorgbehoevendheid zoals vermeld op de hiervoor genoemde evaluatieschaal.
  Van het vertrek van de rechthebbende uit de inrichting of zijn overlijden wordt binnen (zeven dagen) door de inrichting kennis gegeven aan de verzekeringsinstelling. <KB 1996-04-23/34, art. 1, 140; Inwerkingtreding : 22-06-1996>
  De in het eerste lid bedoelde aanvraag en de in het derde lid bedoelde kennisgeving worden ingediend aan de hand van een formulier dat door het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging wordt opgemaakt op voorstel van de in artikel 31 bedoelde bestendige commissie.
  De in het tweede lid bedoelde evaluatieschaal en medisch verslag worden ingediend aan de hand van een formulier dat is opgesteld door het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging op voorstel van het nationaal college, bedoeld in artikel 153septies decies.
  (§ 4. De diensten of inrichtingen die rechthebbenden huisvesten die zijn gerangschikt in de afhankelijkheidscategorieën A, B of C moeten een verzorgingsdossier per rechthebbende bijhouden.
  Dat individueel verzorgingsdossier dient minstens de volgende gegevens te bevatten :
  a) het plan inzake verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven, dat wordt opgemaakt door de persoon die in de inrichting verantwoordelijk is voor de verzorging, en die de bijdrage van de verschillende categorieën van personeel dat voorzien is in de forfaitaire tegemoetkoming, omschrijft. Dat plan wordt op zijn minst één keer per maand geëvalueerd en aangepast in functie van de ontwikkeling van de zorgafhankelijkheid;
  b) in geval het gaat om rechthebbenden die gedesoriënteerd zijn in tijd en ruimte, een preciese opsomming van de verwarrende gedragsstoornissen inzonderheid :
  1. uitdrukkingsmoeilijkheden;
  2. verbaal storend gedrag;
  3. onwelvoeglijk gedrag;
  4. rusteloos gedrag;
  5. destructief gedrag;
  6. verstoord nachtelijk gedrag;
  c) voor de technische handelingen die worden verricht door het verpleegkundig en paramedisch personeel dat voorzien is in de forfaitaire tegemoetkoming : de geneeskundige voorschriften, de aard en de frequentie van de technische handelingen en de identiteit van degene die ze heeft toegediend.) <KB 1996-04-23/34, art. 1, 140; Inwerkingtreding : 22-06-1996>

Art. 153sedecies. <KB 1991-04-10/34, art. 1, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991> § 1. Als het gaat om een rechthebbende die is opgenomen in een psychiatrisch verzorgingstehuis, gaat de adviserend geneesheer na of hij de in artikel 153duodecies vermelde voorwaarden vervult. Daartoe kan hij de rechthebbende onderwerpen aan een lichamelijk onderzoek en de behandelende geneesheer vragen hem alle medische informatie te verstrekken die hij nodig acht.
  De adviserend geneesheer geeft de rechthebbende uiterlijk de vijftiende dag na ontvangst van de aanvraag kennis van zijn beslissing. Hij zendt terzelfdertijd een afschrift van die kennisgeving aan de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven en aan de dienst die instaat voor de verzorging van de rechthebbende of de instelling waarin de rechthebbende is opgenomen.
  Ingeval hij de aanvraag goedkeurt, stelt de adviserend geneesheer de periode vast waarvoor de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt toegekend. Die periode gaat ten vroegste in op de dag van de opneming als de aanvraag binnen drie werkdagen na de dag van de opneming is ingediend. In voorkomend geval kan een verlenging van die periode worden aangevraagd door de dienst of de instelling die instaat voor de verzorging van de rechthebbende, volgens de in artikel 153quindecies beschreven procedure.
  § 2. (Als het gaat om een rechthebbende die is opgenomen in een rust- en verzorgingstehuis of in een in artikel 34, 12°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bedoelde inrichting, stelt de adviserend geneesheer de afhankelijkheidscategorie die overeenstemt met de toestand van de rechthebbende, vast, rekening houdende met de in artikel 153quaterdecies bepaalde voorwaarden, alsmede de periode tijdens welke de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt toegekend. Die periode, die niet langer dan één jaar mag duren, gaat ten vroegste in de dag van de opneming als de in artikel 153quindecies, § 3, bedoelde aanvraag binnen zeven dagen na de dag van de opneming is ingediend.
  Als die termijn van zeven dagen niet in acht wordt genomen, gaat de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging in, de dag van ontvangst van de voormelde aanvraag.
  De adviserend geneesheer stelt de afhankelijkheidscategorie vast, hetzij op basis van de in artikel 153quindecies, § 3, bedoelde aanvraag, hetzij na een lichamelijk onderzoek, hetzij op basis van een verslag, daartoe opgesteld door een door hem gemandateerde verpleegkundige na een onderzoek ter plaatse. De adviserend geneesheer kan de behandelende geneesheer vragen hem alle medische informatie te verstrekken die hij nodig acht. De adviserend geneesheer en de door hem gemandateerde verpleegkundige kunnen het in artikel 153quindecies, § 4, bedoelde individueel verzorgingsdossier van de rechthebbende bij het uitvoeren van hun opdracht raadplegen.
  In voorkomend geval kan, een maand vóór het verstrijken van de instemming, een verlenging van de in het eerste lid van deze paragraaf bedoelde periode worden aangevraagd door de instelling die instaat voor de verzorging van de rechthebbende, volgens de in artikel 153quindecies, § 3, beschreven procedure. In dat geval stelt de adviserend geneesheer de afhankelijkheidscategorie die overeenstemt met de toestand van de rechthebbende, vast, rekening houdende met de in artikel 153quaterdecies bepaalde voorwaarden, alsmede de periode tijdens welke de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt toegekend. Die periode, die niet langer dan één jaar mag duren, gaat ten vroegste in de dag van de indiening van de aanvraag om verlenging bij de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven. Het poststempel geldt als bewijs voor de datum van de aanvraag.
  Tijdens de voormelde periodes moet volgens dezelfde procedure een aanvraag om herziening van de beslissing van de adviserend geneesheer worden ingediend als de situatie van de rechthebbende zo evolueert dat een andere afhankelijkheidscategorie in overweging zou kunnen worden genomen. In dat geval stelt de adviserend geneesheer de afhankelijkheidscategorie die overeenstemt met de toestand van de rechthebbende, vast, rekening houdende met de in artikel 153quaterdecies bepaalde voorwaarden, alsmede de periode tijdens welke de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt toegekend. Die periode, die niet langer dan één jaar mag duren, gaat ten vroegste in de dag van de indiening van de aanvraag om herziening bij de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven. Het poststempel geldt als bewijs voor de datum van de aanvraag.
  Als de beslissing van de adviserend geneesheer niet overeenstemt met de in artikel 153quindecies, § 3, bedoelde aanvraag, kan een aanvraag om herziening van die beslissing wegens een verergering van de afhankelijkheidsgraad evenwel pas worden ingediend ten minste zes maanden na de datum van de laatste beslissing van de adviserend geneesheer, behalve in geval van een medische of verpleegkundige indicatie die wordt gestaafd door een omstandig verslag van de behandelend geneesheer.
  De adviserend geneesheer stelt de rechthebbende uiterlijk de vijftiende dag na ontvangst van de aanvraag in kennis van zijn beslissing. Hij zendt terzelfdertijd een afschrift van deze kennisgeving aan de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven en aan de inrichting waarin de rechthebbende is opgenomen.
  De adviserend geneesheer kan te allen tijde zijn beslissing herzien. Die nieuwe beslissing moet gemotiveerd zijn en kan geen terugwerkende kracht hebben.) <KB 1996-04-23/34, art. 2, 140; Inwerkingtreding : 22-06-1996>
  § 3. Indien de dienst of inrichting zoals bedoeld in (artikel 23, 12° en 13°,) van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 die instaat voor de verzorging van de rechthebbende, erkend wordt met terugwerkende kracht, kan de adviserend geneesheer, voor zover de in artikel 153quindecies bedoelde aanvraag werd ingediend binnen de dertig dagen na de datum waarop de dienst of instelling zijn toetreding tot de in artikel 31bis van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde overeenkomst ondertekend heeft, afwijkend van de bepalingen van het vorige lid, de periode waarvoor de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt toegekend met terugwerkende kracht laten ingaan op een datum die evenwel niet mag voorafgaan aan de datum waarop de toetreding van de dienst of instelling tot de vorenbedoelde overeenkomst van kracht wordt. <KB 1992-05-19/31, art. 3, 100; Inwerkingtreding : 01-04-1992>

Afdeling 2. Het Nationaal college van adviserend geneesheren.
Art. 153septiesdecies. <KB 1991-04-10/34, art. 1, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991> Bij de Dienst voor geneeskundige verzorging wordt een nationaal college van adviserend geneesheren ingesteld. Dat college heeft tot opdracht :
  1° een huishoudelijk reglement op te maken;
  2° de opvolging te verzekeren van de in artikel 153sedecies van dit besluit en in artikel 8, § 8, van het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen bedoelde beslissingen van de adviserend geneesheren.
  Daartoe bezorgen de adviserend geneesheren elk kwartaal aan het nationaal college van adviserend geneesheren, via hun medische directie en volgens de door het nationaal college van adviserend geneesheren vastgestelde modaliteiten, de statistische informatie betreffende hun beslissingen.
  Het nationaal college verricht het lichamelijk onderzoek bij de rechthebbenden als het dat nodig acht en wijzigt eventueel de door de adviserend geneesheer genomen beslissing. De beslissing van het nationaal college kan geen terugwerkende kracht hebben. (Zij blijft geldig voor een periode van maximum één jaar. Tijdens de eerste zes maanden volgend op die beslissing mag geen enkele nieuwe aanvraag wegens verergering van de afhankelijkheidsgraad bij de adviserend geneesheer worden ingediend, behalve in geval van een medische of verpleegkundige indicatie die wordt gestaafd door een omstandig verslag van de behandelend geneesheer.) <KB 1996-04-23/34, art. 3, 140; Inwerkingtreding : 22-06-1996>
  (Van die beslissing wordt kennis gegeven aan de rechthebbende, aan de verzekeringsinstelling waarbij hij is aangesloten of ingeschreven, aan de inrichting waarin hij is opgenomen of aan de verpleegkundige die instaat voor de in het kader van de thuisverpleging vereiste zorg.) <KB 1996-04-23/34, art. 3, 140; Inwerkingtreding : 22-06-1996>
  3° de in artikel 23, 12° en 13°, van de in de wet van 9 augustus 1963 bedoelde diensten en instellingen, met name aan de hand van statistische gegevens die het op zijn verzoek door bedoelde diensten of instellingen zijn bezorgd te controleren op de wijze waarop ze de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering naleven;
  4° het Comité van de Dienst voor geneeskundige controle in kennis te stellen van elke onregelmatigheid die het bij het uitvoeren van zijn opdracht vaststelt;
  5° de leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging jaarlijks verslag uit te brengen van zijn activiteiten.

Art. 153duodevicies. <KB 1991-04-10/34, art. 1, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991> Het nationaal college van adviserend geneesheren is samengesteld uit twaalf werkende en twaalf plaatsvervangende leden, adviserend geneesheren, gekozen uit kandidaten die in dubbel aantal van dat van de toe te wijzen mandaten door de verzekeringsinstellingen worden voorgedragen; om de vertegenwoordiging van de verzekeringsinstellingen vast te stellen, wordt er rekening gehouden met haar respectieve ledentallen; elke verzekeringsinstelling heeft tenminste recht op één mandaat van werkend lid en op één mandaat van plaatsvervangend lid. Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid.
  De leden worden door de Koning benoemd.
  Het college stelt onder zijn leden een voorzitter aan.
  De leden van het nationaal college van adviserend geneesheren worden benoemd voor zes jaar. Het mandaat loopt om de drie jaar af voor de helft van de leden. Het mandaat van de helft van de leden wordt voor het eerst vernieuwd op 1 januari 1986 en de uittredende leden worden bij loting aangewezen.
  Het mandaat van de uittredende leden kan worden vernieuwd.
  Binnen drie maanden wordt in de vervanging voorzien van ieder lid dat, vóór de normale afloopdatum van zijn mandaat, geen deel meer uitmaakt van het nationaal college van adviserend geneesheren. Het aldus aangestelde lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.

Art. 153undevicies. <KB 1991-04-10/34, art. 1, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991> Het nationaal college van adviserend geneesheren houdt deugdelijk zitting indien tenminste de helft van de leden aanwezig zijn.
  Alle leden van het nationaal college zijn stemgerechtigd. De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de leden die aan de stemming deelnemen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen.
  Het nationaal college kan de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 153septies decies, 2°, 3° en 4° toevertrouwen aan in zijn schoot opgerichte afdelingen.
  De functies van secretaris en adjunct-secretaris van het nationaal college van adviserend geneesheren worden waargenomen door personeelsleden van de dienst voor geneeskundige verzorging, aangewezen door de leidend ambtenaar van bedoelde dienst.

HOOFDSTUK VIIquater. - (De tegemoetkoming voor geneeskundige verzorging naar aanleiding van een bronkuur.)
Art. 153vicies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 153viciesSemel. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 153viciesBis. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 153viciesTer. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 153viciesQuater. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

HOOFDSTUK VIIquinquies. (Opgeheven.)
Art. 153viciesquinquies. (Opgeheven.) <KB 1991-04-10/34, art. 3, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991>

Art. 153viciessexies. (Opgeheven.) <KB 1991-04-10/34, art. 3, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991>

Art. 153viciessepties. (Opgeheven.) <KB 1991-04-10/34, art. 3, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991>

Art. 153duodetricies. (Opgeheven.) <KB 1991-04-10/34, art. 3, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991>

Art. 153undetricies. (Opgeheven.) <KB 1991-04-10/34, art. 3, 090; Inwerkingtreding : 01-04-1991>

Art. 153tricies. (Opgeheven.) <KB 1990-06-20/30, art. 1, 079; Inwerkingtreding : 01-07-1990>

HOOFDSTUK VIIsexies. _ (Bijzondere regels met betrekking tot de verzekeringstegemoetkoming voor verstrekkingen van klinische biologie aan in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden.)
Art. 153triciesSemel. <Ingevoegd bij KB 1989-01-30/31, art. 1, 061; Inwerkingtreding : 01-02-1989> De verstrekkingen van klinische biologie, bedoeld in de artikelen 3, 18, § 2, e en 24 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering met uitzondering van de verstrekkingen nrs. 591091-591102, 591113-591124, 591135-591146 en (591986), worden voor drievierde vergoed op basis van een forfaitair honorarium, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van Titel III, Hoofdstuk 4, afdeling 1septies en 1decies van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963. De forfaitaire honoraria komen in de plaats van 75 pct. van de honoraria zoals die voor de betreffende verstrekkingen zijn vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 34 van de t van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. <KB 1990-02-06/30, art. 1, 074; Inwerkingtreding : 01-02-1990> <KB 1995-06-23/68, art. 1, 132; Inwerkingtreding : 01-03-1995>

Hoofdstuk VIIsepties. - Bijzondere regels met betrekking tot de verzekeringstegemoetkoming voor verstrekkingen van klinische biologie aan niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden.
Art. 153triciesBis. <Ingevoegd bij KB 1992-09-24/31, art. 1, 107; Inwerkingtreding : 01-10-1992> Behalve de verstrekkingen die als uitzondering worden vermeld in het koninklijk besluit van 31 januari 1977 tot bepaling van de verstrekkingen van klinische biologie bedoeld in artikel 153, § 6, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, wanneer die verstrekkingen worden uitgevoerd in een laboratorium dat niet is erkend krachtens het koninklijk besluit van 29 mei 1989 betreffende erkenning van laboratoria inzake klinische biologie door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, worden de verstrekkingen inzakel klinische biologie, bedoeld in de artikelen 3, § 1, A, II, B et CI, 18, § 2, B, e) en 24, § 1 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, voor 42,5 pct. vergoed op basis van forfaitaire honoraria, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 34undecies, § 2, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963. De forfaitaire honoraria komen in de plaats van 42,5 pct. van de honoraria zoals die voor de betreffende verstrekkingen zijn vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 34 van dezelfde wet van 9 augustus 1963 (...). <KB 1995-06-23/68, art. 2, 132; Inwerkingtreding : 01-03-1995>

HOOFDSTUK VIII. _ Sociale ziekten.
Eerste afdeling. _ Geestesziekten.
Art.154. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.155. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Afdeling 2. _ Tuberculose.
Art.156. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.157. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Afdeling 3. _ Kanker.
Art.158. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.159. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Afdeling 4. _ Poliomyelitis.
Art.160. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.161. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Afdeling 5. _ Aangeboren aandoeningen en misvormingen.
Art.162. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.163. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

HOOFDSTUK VIIIbis. _ Het voorschrijfgedrag van de geneesheren inzake klinische biologie.
Afdeling I.
Art. 163bis. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Afdeling II. _ Het vaststellen van de overschrijding van de normen en het opleggen van de sancties.
Art. 163ter. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 163quater. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 163quinquies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 163sexies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Afdeling III. Opschorting van de uitvoering van de sanctie.
Art. 163septies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 163octies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 163novies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Afdeling IV. _ Hoger beroep.
Art. 163decies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>993>

Art. 163undecies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Afdeling V. Gemeenschappelijke bepalingen voor het hoger beroep en voor de opschorting van de uitvoering van de beslissing.
Art. 163duodecies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 163terdecies.(Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 163quaterdecies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 163quindecies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Afdeling VII. _ Normen.
Art. 163sedecies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 163septiesdecies. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

HOOFDSTUK IX. _ Toepassingssfeer.
Eerste afdeling. _ Gecontroleerde werkloosheid.
Art.164. <KB 23-10-1967, art. 13> (Onder gecontroleerde werkloosheid, bedoeld in artikel 21, eerste lid, 3°, van voornoemde wet van 9 augustus 1963 wordt verstaan, elke werkloosheidsdag dat de werknemer zijn verplichtingen inzake werklozencontrole heeft vervuld of daarvan regelmatig was vrijgesteld en waarover in uitvoering van de reglementering inzake werkloosheid :
  1° een werkloosheidsuitkering werd uitbetaald;
  2° het recht op werkloosheidsuitkering voor een beperkte duur werd ontzegd wegens een administratieve sanctie, opgelegd met toepassing van de artikelen 153 tot 156 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
  3° het recht op werkloosheidsuitkering voor een beperkte duur werd geweigerd of ontzegd met toepassing van de artikelen 52 tot 54 van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, omdat de werknemer werkloos is of wordt wegens omstandigheden die afhankelijk zijn van zijn wil;
  4° het recht op werkloosheidsuitkering voor een beperkte duur werd ontzegd met toepassing van artikel 56, § 2, van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, omdat de werkloze voor zijn wedertewerkstelling voorwaarden stelt die niet gerechtvaardigd zijn;
  5° het recht op werkloosheidsuitkering werd ontzegd, omdat de werknemer zich niet als werkzoekende had laten inschrijven, terwijl hij daarvan niet regelmatig was vrijgesteld;
  6° het recht op werkloosheidsuitkering werd ontzegd :
  a) met toepassing van artikel 55, 1°, van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991;
  b) met toepassing van artikel 101, §§ 1 en 2 (of van artikel 131bis), van hetzelfde besluit, wegens deeltijdse arbeid; <KB 1995-04-06/05, art. 1, 126; Inwerkingtreding : 01-06-1993>
  7° het recht op werkloosheidsuitkering werd ontzegd, omdat de werknemer de aanvraag om uitkeringen of het administratief dossier buiten de reglementaire termijnen heeft ingediend;
  8° het recht op werkloosheidsuitkering werd ontzegd, omdat de werknemer op zondag, een wettelijke feestdag of een gewone dag inactiviteit gearbeid heeft;
  9° het recht op werkloosheidsuitkering aan de huisarbeider met toepassing van artikel 75 van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 werd ontzegd, behoudens het geval, bepaald in het tweede lid, 1°, van genoemd artikel 75;
  10° het recht op werkloosheidsuitkering werd ontzegd, omdat de werkloze die, overeenkomstig artikel 48 van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, op bijkomstige wijze een activiteit uitoefent of die met een zelfstandige samenwoont en verzuimd heeft hiervan aangifte te doen overeenkomstig artikel 50 van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991;
  11° de gerechtigde vrijwillig heeft verzaakt aan het recht op werkloosheidsuitkeringen onder de voorwaarden van artikel 42, § 2, 9°, van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991.) <KB 1993-04-28/34, art. 1, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  (Onder gecontroleerde werkloosheid, bedoeld in ((artikel 21, eerste lid, 3°,)) van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, wordt eveneens verstaan, de periode gedurende dewelke de in artikel 21, 1°, van die wet bedoelde werknemer zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken in toepassing van artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, en een onderbrekingsuitkering geniet waarvoor hem een bewijs van rechthebbende op een onderbrekingsuitkering wordt uitgereikt als bedoeld in artikel 198, § 4 of § 5; voor de werknemer die vóór de onderbreking van zijn beroepsloopbaan niet beschouwd werd als een in artikel 45, § 1, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde uitkeringsgerechtigde, blijft de werkingssfeer van deze bepaling evenwel beperkt tot de sector van de geneeskundige verzorging.) <KB 1986-11-05/31, art. 1, 033> <KB 1993-04-28/34, art. 1, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  (Die gelijkstelling wordt bovendien niet in aanmerking genomen voor het verlengen van de nabevallingsrust met toepassing van artikel 61quinquies, tweede lid van de wet van 9 augustus 1963) <KB 1994-02-10/45, art. 1, 119; Inwerkingtreding : 06-05-1994>
  (Onder gecontroleerde werkloosheid ((bedoeld in artikel 21, eerste lid, 3°,)) van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 wordt eveneens verstaan de periode gedurende welke de zelfstandige die zijn activiteit definitief heeft stopgezet, geen aanspraak heeft op werkloosheidsuitkeringen, in toepassing ((van artikel 44 van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 en)) van artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1983 tot instelling van een tegemoetkoming in de achtergestelde leningen toegekend door het Participatiefonds dat bij de Nationale Kas voor Beroepskrediet is opgericht, aan de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen die zich als zelfstandige wensen te vestigen of een onderneming wensen op te richten.) <KB 1987-08-03/30, art. 1, 3°, 041; Inwerkingtreding : 01-10-1986> <KB 1993-04-28/34, art. 1, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  (Onder gecontroleerde werkloosheid als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd 14 juli 1994, wordt eveneens verstaan het tijdvak tijdens hetwelk het statuut van deeltijds werknemer met behoud van rechten wordt verleend aan de gerechtigde, overeenkomstig het bepaalde in artikel 29, § 2, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende werkloosheidsreglementering.) <KB 1995-04-06/05, art. 1, 126; Inwerkingtreding : 01-06-1993>

Afdeling 2. _ Personen ten laste van rechthebbenden.
Art.165. § 1. De hoedanigheid van persoon ten laste van een gerechtigde of van een werknemer als bedoeld in artikel 21 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, wordt toegewezen aan de personen en onder de voorwaarden bepaald in dit artikel en in de artikelen 166, 167 en 168:
  1. (de echtgenoot of echtgenote van de vrouwelijke of mannelijke gerechtigde of van de werknemer of werkneemster.
  De niet uit de echt, doch feitelijk gescheiden, of van tafel en bed gescheiden echtgenoot of echtgenote kan persoon ten laste zijn in een van de volgende gevallen:
  a) hij of zij staat in voor het onderhoud van ten minste één als persoon ten laste beschouwd kind. De hoedanigheid van persoon ten laste van dit kind wordt beoordeeld als bedoeld in punt 4 alsof de feitelijk gescheiden of van tafel en bed gescheiden echtgenoot of echtgenote zelf gerechtigde was;
  b) (hij of zij alimentatiegeld heeft verkregen, hetzij bij rechterlijke beslissing, hetzij, ingeval van procedure tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed met onderlinge toestemming, bij notariële akte;) <AR 1986-04-25/30, art. 1, 024>
  c) hij of zij is gemachtigd sommen te innen, door derden aan zijn echtgenote of haar echtgenoot verschuldigd krachtens artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek;
  d) hij of zij geniet een krachtens een wetsbepaling aan de gescheiden echtgenoot of echtgenote toegekend pensioen.) <KB 16-5-1980, art. 1, 1°>
  2. (...) <KB 16-05-1980, art. 1, 2°>
  3. (de niet beloonde persoon, ongeacht het geslacht, die zich bezighoudt met het huishouden van de mannelijke of van de vrouwelijke gerechtigde of van de werknemer of werkneemster wanneer die persoon, overeenkomstig artikel 169, sedert langer dan zes maanden als gezinslid van de gerechtigde is ingeschreven of wanneer hij of zij sedert langer dan zes maanden deel uitmaakt van het gezin van de werknemer, bedoeld in artikel 21, 12° van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963.
  De termijn van zes maanden is niet vereist voor die persoon als deze bij zijn of haar inschrijving reeds uit enigen anderen hoofde recht had op geneeskundige verstrekkingen.
  Zijn of haar inschrijving als persoon ten laste is niet mogelijk wanneer de echtgenoot of echtgenote van de vrouwelijke of mannelijke gerechtigde of van de werkneemster of werknemer zelf die hoedanigheid heeft of wanneer de echtgenoot of echtgenote, zelf gerechtigde, onder het dak van de echtgenote of echtgenoot woont.) <KB 16-05-1980, art. 1, 3°>
  4. De hierna opgesomde kinderen wanneer zij voldoen aan een van de onder 1° tot en met 7° bedoelde voorwaarden:
  a) de wettige, gewettigde, aangenomen, erkende natuurlijke kinderen van de gerechtigde of werknemer en zij in wier geboorteakte dezes naam is vermeld;
  b) de niet gemeenschappelijke kinderen van de gerechtigde of werknemer en zijn echtgenoot, wettige, gewettigde, aangenomen of erkende natuurlijke kinderen van laatstgenoemde en zij in wier geboorteakte de naam van die echtgenoot is vermeld wanneer de echtgenoot voor hun onderhoud instaat;
  (c) de niet gemeenschappelijke kinderen van de gerechtigde of werknemer en de in punt 3 bedoelde persoon te zijnen laste, wettige, gewettigde, aangenomen of erkende natuurlijke kinderen van laatstgenoemde en zij in wier geboorteakte de naam van die persoon is vermeld wanneer die persoon voor hun onderhoud instaat;
  d) de kleinkinderen van de gerechtigde of werknemer, van zijn echtgenoot of echtgenote of van de in punt 3 bedoelde persoon, wanneer die gerechtigde of werknemer voor het onderhoud van die kinderen instaat;
  e) de kinderen en de kleinkinderen van de echtgenoot of echtgenote van de gerechtigde of werknemer of die van de in punt 3 bedoelde persoon, als bedoeld in de bepalingen onder b, c en d voor wier onderhoud die gerechtigde of werknemer instaat na het overlijden van die echtgenoot of echtgenote of van die persoon;) <KB 16-05-1980, art. 1, 4° tot 6°>
  f) de kinderen voor wier onderhoud de gerechtigde of werknemer instaat in de plaats van de vader, moeder of andere persoon die zulks normaal zou moeten doen, wanneer dezen overleden, in de gevangenis opgesloten of 66 pct. arbeidsongeschikt zijn voor welke ongeschiktheid zij echter geen uitkeringen ontvangen of wanneer zij die kinderen hebben verlaten; (...) <KB 1984-05-14/30, art. 1, 1°, 004>
  (g) de kinderen die aan de gerechtigden of aan de werknemer zijn toevertrouwd door een nationaal of internationaal solidariteitswerk, door de commissie van openbare onderstand of bij toepassing van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.) <KB 18-04-1970, art. 1, 1°>
  De hiervoren opgesomde kinderen moeten in een van volgende toestanden verkeren:
  1° (recht geven op kinderbijslag; worden met dezen gelijkgesteld :
  1. de kinderen van de gerechtigde die krachtens een internationaal verdrag geneeskundige verzorging in België geniet en die kinderbijslag zou hebben kunnen verwerven indien hij onderworpen was geweest aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de sociale zekerheid der mijnwerkers en met dezen gelijkgestelden.
  2. de kinderen die in het genot zijn van een inkomensvervangende tegemoetkoming bij toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten.) KB 1988-01-29/30, art. 1, 051; Inwerkingtreding : 01-07-1987>
  (De voorwaarde recht geven op kinderbijslag wordt evenwel niet vereist tot en met 31 december van het jaar waarin de kinderen, die zich bevinden in een van de onder littera's a), f) of g) bedoelde toestanden, achttien jaar worden;)) <KB 1987-11-06/30, art. 1, 045; Inwerkingtreding : 01-09-1987> <KB 1984-05-14/30, art. 1, 2°, 004> <KB 1986-08-04/34, art. 1, 028> <KB 1989-12-07/34, art. 1, 070; Inwerkingtreding : 01-02-1990>
  2° (jonger zijn dan ten volle 25 jaar), regelmatig leergangen van het middelbaar, hoger, vak- of technisch onderwijs volgen. Die leergangen moeten overdag worden gegeven en mogen niet beperkt zijn tot een gedeelte van het jaar.
  Deze bepalingen gelden voor de diocesane priesters die hun studies voortzetten, voor zover zij niet tot enig beloond ambt zijn benoemd, en voor de priesters van kloostergemeenschappen, broeders of kloosterzusters die hun studies voortzetten, voor zover zij hun eerste geloften niet hebben afgelegd.
  De onderbreking van de studies heeft het verlies van de hoedanigheid van persoon ten laste tot gevolg, behoudens indien de adviserend geneesheer ze gewettigd acht wegens de ziekte van het kind. Alsdan behoudt het kind de hoedanigheid van persoon ten laste tot de dag van de genezing wanneer deze voorkomt vóór het ten volle 25 jaar oud is en, gebeurlijk, over de duur van de hervatte studies totdat het kind die leeftijd bereikt; <KB 23-10-1967, art. 14, 4° >
  3° verbonden zijn door een leerovereenkomst waarvan de afsluiting is opgetekend en de uitvoering gecontroleerd door een erkend leersecretariaat; (worden hiermee gelijkgesteld, de kinderen die leergangen van de voortdurende vorming van de middenstand volgen, in het stadium van de opleiding tot ondernemingshoofd;) <KB 1988-05-03/30, art. 1, 056; Inwerkingtreding : 01-11-1986>
  4° ongehuwd kind, (ouder dan (achttien jaar) maar jonger dan vijfentwintig jaar zijn op het ogenblik waarop de toepassing van deze bepaling wordt gevraagd) en, hetzij de overleden echtgenoot of echtgenote of de in punt 3 bedoelde persoon in het huishoudwerk vervangen, hetzij in dat werk de echtgenote of de echtgenoot of de hierboven bedoelde persoon bijstaan in een gezin met ten minste vier kinderen van wie ten minste drie recht geven op kinderbijslag. Alsdan mogen noch het kind, noch de echtgenoot, noch de echtgenote, noch de hierboven bedoelde persoon een ander werk verrichten dan dat waarop deze bepaling betrekking heeft; <KB 1987-11-06/30, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-09-1987> <KB 1986-08-04/34, art. 2, 028> <KB 1989-12-07/34, art.2, 070; Inwerkingtreding : 01-02-1990>
  5° ongehuwd kind, (ouder dan (achttien jaar) maar jonger dan vijfentwintig jaar zijn op het ogenblik waarop de toepassing van deze bepaling wordt gevraagd) en de echtgenoot of de echtgenote, de in punt 3 bedoelde persoon of de weduwnaar of weduwe in het huishoudwerk vervangen wanneer deze sedert ten minste één maand wegens zijn of haar gezondheidstoestand in de volstrekte onmogelijkheid verkeert dat werk te doen. Dat de echtgenoot of de echtgenote, de hiervoren bedoelde persoon of de weduwnaar of weduwe wegens zijn of haar gezondheidstoestand onmogelijk zijn of haar huishouden kan doen, wordt met een geneeskundig getuigschrift gestaafd en moet worden vastgesteld door de adviserend geneesheer die daarop verder toezicht houdt. <KB 1987-11-06/30, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-09-1987> <KB 1986-08-04/34, art. 2, 028> <KB 1989-12-07/34, art. 2, 070; Inwerkingtreding : 01-02-1990>
  Wanneer het kind dat zelf gerechtigde is de arbeid volledig stopzet onder de in deze bepaling gestelde voorwaarden, wordt het onmiddellijk als rechthebbende beschouwd;
  6° ongehuwd kind, (ouder dan (achttien jaar) maar jonger dan vijfentwintig jaar zijn op het ogenblik waarop de toepassing van deze bepaling wordt gevraagd), geen beroep uitoefenen en in het huishoudwerk de vader die weduwnaar is of de moeder die weduwe is, de vader of de moeder die gescheiden of verlaten is, onder de sociale zekerheid staat en zijn of haar beroep voltijds uitoefent, vervangen;) <KB 1987-11-06/30, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-09-1987> <KB 1986-08-04/34, art. 2, 028> <KB 1989-12-07/34, art. 2, 070; Inwerkingtreding : 01-02-1990>
  (7° ongeacht de leeftijd, kind zijn voor wiens onderhoud de gerechtigde heeft gezorgd vóór het kind de leeftijd van 25 jaar had bereikt, en wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand ongeschikt zijn om enig beroep, inclusief dat van dienstbode, uit te oefenen, en elke herscholings- of revalidatiebehandeling volgen wanneer deze door het College van geneesheren-directeurs als aangewezen wordt beschouwd. De arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door dit College op voorstel van de adviserend geneesheer.) <KB 25-06-1969, art. 2>
  (...) <KB 03-09-1971, art. 34, 2°>
  (...) <KB 03-09-1971, art. 34, 2°>
  5. De ascendenten van de gerechtigde of werknemer of van zijn echtgenoot en, eventueel, hun stiefvaders en stiefmoeders, wanneer zij aan volgende voorwaarden voldoen:
  a) hetzij ouder zijn dan 55 jaar, hetzij wegens hun lichamelijke of geestestoestand blijvend ongeschikt zijn om enige arbeid te verrichten; de toestand wordt met een geneeskundig getuigschrift gestaafd en wordt erkend door de adviserend geneesheer die daarop verder toezicht houdt;
  b) (...) <KB 01-12-1982, art.1>
  c) sedert ten minste zes maanden ingeschreven zijn als deel uitmakend van het gezin van een gerechtigde overeenkomstig het bepaalde in artikel 169.
  Die termijn is niet vereist wanneer de betrokkenen bij hun inschrijving als ascendent reeds uit enigen andere hoofde recht hadden op geneeskundige verstrekkingen.
  § 2 . (...) <KB 01-12-1982, art.1>

Art.166. <KB 01-12-1982, art. 2> § 1. Als persoon ten laste kan evenwel niet worden beschouwd:
  1° de persoon die beschikt over een bij artikel 229, § 2bis bedoeld inkomen, pensioen, rente, tegemoetkoming of uitkering, voor zover het totaal bruto-bedrag ervan hoger is dan de met ingang van 1 juli 1983 in aanmerking te nemen grens. Het bedrag van dit inkomen wordt bewezen op de bij artikel 229 bedoelde wijze.
  Van deze uitsluiting wordt afgeweken ten voordele van:
  _ de in artikel 165, § 1, 4, bedoelde kinderen;
  _ de gerechtigden in de zin van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tot de zelfstandigen wordt verruimd (die op 31 maart 1983 als persoon) ten laste zijn ingeschreven en op deze datum de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt. <KB 08-06-1983, art. 1>
  (_ de personen die op 31 maart 1983 de volgende voorwaarden vervullen :
  a) ingeschreven zijn als persoon ten laste;
  b) de leeftijd van 60 of 65 jaar hebben bereikt naargelang het om een vrouw of een man gaat;
  c) rechthebbende zijn op een tegemoetkoming van minder-valide, toegekend krachtens de wet van 27 juni 1969 betreffende de toekenning van een tegemoetkoming aan de minder-validen, op grond van een ongeschiktheidsgraad van ten minste 70 pct.; het vervullen van die voorwaarde wordt bewezen door een getuigschrift dat is afgeleverd door de Dienst voor minder-validen van het Ministerie van Sociale Voorzorg.) <KB 1984-12-29/35, art. 1, 008>
  (Wordt niet als een vervangingsinkomen beschouwd het deel van het rustpensioen dat wettelijk aan de echtgenoot wordt toegekend in geval van feitelijke scheiding ten gevolge van een plaatsing in een instelling voor geesteszieken.) <KB 1989-07-13/31, art. 1, 065; Inwerkingtreding : 29-08-1989>
  2° (de persoon die de hoedanigheid heeft van gerechtigde als bedoeld in artikel 21, eerste lid, 1° tot 9° en zonder betaling van een aanvullende of persoonlijke bijdrage aanspraak kan maken op geneeskundige verstrekkingen.
  De in artikel 21, eerste lid, 13°, bedoelde wezen kunnen evenwel worden ingeschreven hetzij in de hoedanigheid van wees overeenkomstig artikel 168bis, hetzij als persoon ten laste onder de in artikel 165, § 1, 4, d), e), f) en g) gestelde voorwaarden.) <KB 1990-10-29/30, art. 1, 081; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
  3° de persoon die aanspraak kan maken op geneeskundige verstrekkingen krachtens zijn tewerkstelling in een nationale, internationale of supranationale publiekrechtelijke instelling die zelf een regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering organiseert waarbij haar personeel verplicht is aangesloten alsook de personen te zijnen laste, tenzij zij aanspraak kunnen maken op een bij deze afdeling bedoelde hoedanigheid van persoon ten laste die luidens de in artikel 167 bedoelde volgorde voorrang heeft op de hoedanigheid waarin zij als persoon ten laste aanspraak kunnen maken op verstrekkingen in vernoemde regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering georganiseerd in het kader van een nationale, internationale of supranationale publiekrechtelijke instelling.
  § 2. (De personen ten laste, in de zin van artikel 165, § 1, van een gerechtigde of van een werknemer, moeten deel uitmaken van zijn gezin; zij voldoen enkel aan deze voorwaarde wanneer zij dezelfde hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, hebben als de gerechtigde.) <KB 1992-12-17/38, art. 1, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
  Op die regel wordt een uitzondering gemaakt voor de in artikel 165, § 1, 1, bedoelde gescheiden echtgenoot of echtgenote en voor de kinderen die bij toepassing van artikel 165, § 1, 4, 1°, 2°, 3° en 7° ten laste zijn van de gerechtigde of werknemer.
  De hoedanigheid van persoon ten laste wordt niet verloren wanneer die persoon tijdelijk niet langer deel uitmaakt van het gezin van de gerechtigde of werknemer.
  (Het niet langer deel uitmaken van het gezin van de gerechtigde of de werknemer wordt geacht tijdelijk te zijn :
  _ wanneer het ten hoogste drie maanden duurt;
  _ voor de gehele duur van de opneming ter verpleging in een verplegingsinrichting die erkend is met toepassing van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen;
  _ voor de gehele duur van het verblijf in een rusthuis voor bejaarden dat erkend is met toepassing van de wet van 12 juli 1966 op de rusthuizen voor bejaarden;
  _ voor de gehele duur van het verblijf in een rust- en verzorgingstehuis dat erkend is met toepassing van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende andere vormen van verzorging.) <KB 1984-05-14/30, art. 2, 004>
  Dat tijdelijk niet langer deel uitmaken onderbreekt de in artikel 165, § 1, 5, c), voorgeschreven inschrijving van zes maanden niet.
  (§ 3. Het bewijs van de hoofdverblijfplaats dient, in de gevallen voorzien door § 2, te worden geleverd overeenkomstig de bepalingen van artikel 229, § 3.) <KB 1992-12-17/38, art. 1, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993>

Art.167. <KB 01-12-1982, art. 3> § 1. Wanneer een persoon kan aanspraak maken op verscheidene hoedanigheden als persoon ten laste, dient de inschrijving te gebeuren met inachtname van deze volgorde:
  1° art. 165, § 1, 1;
  2° art. 165, § 1, 4, (...); <KB 1984-05-14/30, art. 3, 1°, 004>
  3° art. 165, § 1, 5;
  4° art. 165, § 1, 3.
  (In afwijking van de bepalingen van het voorgaande lid kan de feitelijke of van tafel en bed gescheiden echtgeno(o)t(e) worden ingeschreven in de hoedanigheid van niet beloonde persoon die zich bezighoudt met het huishouden van een gerechtigde indien hij of zij voldoet aan de voorwaarden bedoeld bij artikel 165, § 1, 3, en voorzover zijn of haar echtgeno(o)t(e) niet eist dat hij of zij met toepassing van artikel 165, § 1, 1, te zijnen of te haren laste wordt ingeschreven.
  Als een kind verscheidene hoedanigheden bedoeld onder artikel 165, § 1, 4, a) tot en met g) kan doen gelden, en er betwisting bestaat onder de gerechtigden omtrent de vraag bij wie het als persoon ten laste moet worden ingeschreven, wordt het kind bij voorrang ingeschreven ten laste van de gerechtigde die instaat voor zijn onderhoud, of wiens echtgeno(o)t(e) of niet beloonde persoon die zich bezighoudt met het huishouden, respectievelijk bedoeld in artikel 165, § 1, 4, b) en c), instaat voor zijn onderhoud. Wordt geacht in te staan voor het onderhoud van een kind, de persoon die dat kind bij zich opvoedt.) <KB 1984-05-14/30, art. 3, 2°, 004>
  § 2. (Wanneer een persoon na toepassing van de bepalingen van § 1 ten laste kan worden ingeschreven van verschillende gerechtigden die onder hetzelfde dak wonen en gemeenschappelijk instaan voor het onderhoud van hetzelfde gezin, dan wordt die persoon ingeschreven :
  1° indien de verschillende gerechtigden recht hebben op een verschillend stelsel van geneeskundige verzorging, ten laste van de gerechtigde die recht heeft op alle geneeskundige verstrekkingen;
  2° indien de verschillende gerechtigden recht hebben op eenzelfde stelsel van geneeskundige verzorging ten laste van de oudste gerechtigde.
  Wanneer een persoon na toepassing van de bepalingen van § 1 kan worden ingeschreven ten laste van verschillende gerechtigden die niet onder hetzelfde dak wonen, dan wordt die persoon ingeschreven :
  1° indien de verschillende gerechtigden recht hebben op een verschillend stelsel van geneeskundige verzorging ten laste van de gerechtigde die recht heeft op alle geneeskundige verstrekkingen;
  2° indien de verschillende gerechtigden recht hebben op een zelfde stelsel van geneeskundige verzorging ten laste van de gerechtigde die instaat voor zijn of haar onderhoud.) <KB 1984-05-14/30, art. 3, 3°, 004>

Art. 167bis. <KB 01-12-1982, art. 4> De rechthebbende die krachtens de bepalingen van deze afdeling van toepassing op 1 april 1983 zijn hoedanigheid van persoon ten laste behoudt blijft ingeschreven ten laste van de persoon bij wie hij op 31 maart 1983 ingeschreven was, behalve indien de toepassing van deze bepalingen schriftelijk wordt gevraagd hetzij door de betrokken rechthebbende, hetzij door de gerechtigde te wiens laste hij kan zij krachtens diezelfde bepalingen.
  (lid 2 opgeheven) <KB 1984-05-14/30, art. 4, 004>
  Indien er op 1 april 1983, is een gezin evenwel ten minste een rechthebbende is die de hoedanigheid heeft van persoon ten laste van een bepaalde gerechtigde en zolang die toestand voortduurt :
  1° geldt de in het eerste lid bedoelde aanvraag, gedaan door de gerechtigde te wiens laste de rechthebbende op rechthebbenden krachtens de nieuwe bepalingen zouden zijn, of door een van die rechthebbenden, ten aanzien van die rechthebbenden;
  2° blijft de toestand van iedere nieuwe rechthebbende die ten laste van verscheidene gerechtigden zon kunnen zijn, geregeld door de vroegere bepalingen zolang de in het eerste lid bedoelde aanvraag niet is gedaan.

Art.168. <KB 1989-12-07/31, art. 1, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989> De personen ten laste die hun hoedanigheid verliezen, kunnen verder geneeskundige verstrekkingen genieten tot 30 juni van het jaar dat volgt op datgene waarin zij hun hoedanigheid verloren.
  Nochtans kunnen de hierna opgesomde personen ten laste die hun hoedanigheid verliezen, verder geneeskundige verstrekkingen genieten tijdens de hierna vermelde tijdvakken :
  - de in artikel 214, § 1, 3° bedoelde personen ten laste die deze hoedanigheid verliezen, voor de aldaar vastgestelde tijdvakken; het tijdvak gedurende hetwelk de betrokkene onder de wapens is opgeroepen of wederopgeroepen, of zijn dienst als gewetensbezwaarde vervult, is niet begrepen in dit tijdvak;
  - de niet in artikel 214, § 1, 3° bedoelde personen ten laste die hun hoedanigheid van persoon ten laste verliezen, voor het tijdvak van ten hoogste zes maanden dat ligt tussen de beëindiging of onderbreking van de studies en het verkrijgen van de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 21, 1° of 22, 5°, 6° of 7° van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963; het tijdvak gedurende hetwelk de betrokkene onder de wapens is opgeroepen of wederopgeroepen of zijn dienst als gewetensbezwaarde vervult, is niet begrepen in dit tijdvak;
  - de minder-valide kinderen, personen ten laste op basis van artikel 165, § 1, 4, 1°, die eenentwintig jaar worden en daardoor, tegelijkertijd hun kinderbijslag en hun hoedanigheid van persoon ten laste verliezen, kunnen verder geneeskundige verstrekkingen genieten gedurende een periode van maximum drie jaar.
  Het behoud van het genot op verstrekkingen zoals dit in deze bepaling is voorzien, wordt slechts toegekend voor zover niet uit andere hoofde recht op verstrekkingen kan bestaan. Indien de in deze bepaling bedoelde persoon echter recht verkrijgt op geneeskundige verstrekkingen in de hoedanigheid van gerechtigde of rechthebbende als bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tot de zelfstandigen wordt verruimd, dan kan hij verder geneeskundige verstrekkingen genieten als bedoeld in artikel 23 van de voormelde wet van 9 augustus 1963 tot het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin hij de hoedanigheid van gerechtigde of rechthebbende als bedoeld in artikel 3 van het voornoemde koninklijk besluit van 30 juli 1964 heeft verkregen.

Afdeling 3. _ (Wezen.)
Art. 168bis. <KB 03-09-1971, art. 4> Onder kinderen van gerechtigden als bedoeld in artikel 21, 13°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 worden verstaan de kinderen, die in een van de onder artikel 165, § 1, 4, tweede lid, 1° tot en met 7°, bepaalde toestanden verkeren en wettelijke, gewettigde, aangenomen of erkende natuurlijke kinderen van een gerechtigde zijn of in wier geboorteakte de naam van een gerechtigde is vermeld en van wie die gerechtigde bij zijn overlijden de overlevende van hun vader en moeder of hun enige natuurlijke ouder was.
  Deze bepaling geldt zelfs wanneer de kinderen op het tijdstip van dat overlijden, persoon ten laste van een andere gerechtigde zouden geweest zijn.

Afdeling 4. _ (In het kader van de uitkeringsverzekering geldende omschrijving van seizoenarbeiders, arbeiders bij tussenpozen en deeltijdse werknemers.)
Art. 168ter. <KB 18-05-1982, art. 2> Onder seizoenarbeiders wordt verstaan, de werknemers die arbeidstijdvakken vervullen waarvan de duur beperkt is hetzij wegens de seizoengebonden aard van het werk, hetzij omdat de ondernemingen die hen in dienst nemen, op bepaalde tijden van het jaar ertoe genoopt zijn hulppersoneel aan te werven.

Art. 168quater. <KB 18-05-1982, art. 2> Onder arbeiders bij tussenpozen wordt verstaan :
  1° de tijdelijke werknemers en de uitzendkrachten zoals die begrippen (zijn omschreven in de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.) <KB 1989-04-26/31, art. 3, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  2° de huisarbeiders als bedoeld in artikel 3, 4°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juni 1970.

Art. 168quinquies. <KB 1989-04-26/31, art. 4, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> Onder voorbehoud van de uitzonderingen waarin is voorzien in dit koninklijk besluit, dient onder deeltijdse werknemers te worden verstaan alle werknemers wier arbeidsregeling normaal niet gemiddeld per week het aantal arbeidsuren telt van dezelfde activiteit die voltijds wordt uitgeoefend in de onderneming of de activiteitssector; wat het onderwijzend personeel betreft dat is tewerkgesteld in een door het Rijk ingerichte of gesubsidieerde onderwijsinstelling, wordt de arbeidsregeling geacht deeltijds te worden verricht, wanneer ze normaal niet gemiddeld een aantal arbeidsuren per week telt dat gelijk is aan het aantal van een volledig uurrooster.

Art. 168sexies. <Ingevoegd bij KB 1989-04-26/31, art. 5, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> Voor de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 worden als seizoenarbeiders, als arbeiders bij tussenpozen of als deeltijdse werknemers beschouwd de in artikelen 168 ter, 168 quater, en 168 quinquies bedoelde werknemers die, buiten de in die artikelen bedoelde arbeidstijdvakken, enerzijds noch onderworpen zijn aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, noch onder de toepassing vallen van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en ermede gelijkgestelden, en anderzijds niet voldoen aan de voorwaarden om recht te hebben op werkloosheidsuitkering of die uitkeringen vrijwillig verzaken.

HOOFDSTUK X. _ Voorwaarden tot toekenning van de prestaties.
Eerste afdeling. _ Regelen ter zake van inschrijving en aansluiting bij een verzekeringsinstelling.
Art.169. <KB 1992-03-31/38, art. 1, 099; Inwerkingtreding : 05-05-1992> (Nota : De inschrijvingen bij de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen die gebeurden tussen 1 januari 1991 en 5 mei 1992, worden als regelmatig beschouwd ten opzichte van onderhavig artikel 169; KB 1992-03-31/38, art. 4.) Om een verzekeringsinstelling te kiezen, geven de in artikel 21, 1° tot en met 9°, 12° en 13° van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 vermelde rechthebbenden, aan een ziekenfonds, aan een Gewestelijke dienst van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of aan de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen een aanvraag om inschrijving naar model in bijlage af welke een bulletin bevat met de samenstelling van het gezin. De authenticiteit van de daarop vermelde inlichtingen wordt nagegaan door de afgevaardigde van de verzekeringsinstelling.
  De verzekeringsinstelling moet de rechthebbende ontvangst berichten van elke aanvraag om inschrijving en hem binnen één maand kennis geven van haar afwijzing of haar aanvaarding. Onverminderd de bepalingen van afdeling 2, A, van dit hoofdstuk, moet de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering iedere rechthebbende inschrijven die erom verzoekt.
  De rechthebbenden van de sociale werken van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen die geen andere hoedanigheid kunnen inroepen, zijn van rechtswege ingeschreven bij de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.
  De rechthebbenden die echter nog een andere hoedanigheid hebben, kiezen bij welke verzekeringsinstelling zij willen ingeschreven of aangesloten worden.
  (Zo de verzekeringsinstelling aanvaardt, heeft de inschrijving uitwerking op de datum dat de hoedanigheid van gerechtigde of persoon ten laste als bedoeld in artikel 21, 1° tot en met 13° van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 verworven werd. De aanvaarding heeft evenwel slechts uitwerking op voorwaarde dat de gerechtigde één der in artikel 194, § 2 bedoelde documenten afgeeft; de persoon ten laste dient te voldoen aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 165 tot en met 167bis.) <KB 1992-09-16/31, art. 1, 106; Inwerkingtreding : 01-10-1992>
  (zesde lid opgeheven) <KB 1995-06-08/30, art. 1, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  (lid opgeheven) <KB 1992-09-16/31, art. 1, 106; Inwerkingtreding : 01-10-1992>
  (Zowel voor de inschrijving als voor de latere wijzigingen in de samenstelling van het gezin is de gerechtigde verplicht de bewijzen te leveren op grond waarvan kan worden verantwoord dat de personen ten laste voldoen aan de in de artikelen 165 en 166 gestelde voorwaarden. Ingeval van wijzigingen in de samenstelling van het gezin is de gerechtigde wel vrijgesteld van het voorleggen van het attest uitgaande van de gemeente.) <KB 1992-12-17/38, art. 2, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
  De overgelegde bewijsstukken worden bewaard in het dossier voorgeschreven in artikel 171.
  De in dit artikel bedoelde rechthebbende die eveneens aanspraak kan maken op de hoedanigheid van rechthebbende, verworven krachtens de bepalingen van de koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 22 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, mag slechts aangesloten zijn bij één ziekenfonds of ingeschreven zijn bij één gewestelijke dienst van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
  De Dienst voor administratieve controle kan, in geval van dubbele inschrijving, hetzij uit eigen beweging, hetzij op verzoek van een verzekeringsinstelling, uitspraak doen over de regelmatigheid van de inschrijving.

Art.170. <KB 1989-04-26/31, art. 7, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> Wanneer de gerechtigde recht verkrijgt op de prestaties van de verzekering voor geneeskundige verzorging reikt de verzekeringsinstelling hem een verzekeringskaart uit.
  Deze kaart mag geen enkel medisch gegeven bevatten.
  De Minister van Sociale Zaken stelt het model van die kaart vast.
  Hij bepaalt ook de modaliteiten inzake afleveren en gebruik van die kaart.

Art.171. <KB 1989-04-26/31, art. 8, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> De verzekeringsinstelling legt op naam van ieder gerechtigde een dossier aan dat de aanvraag om inschrijving bevat alsook een kaart met volgende gegevens :
  1. inschrijvingsdatum en -nummer van de gerechtigde, zijn identiteit en die van de personen te zijnen laste en hun adres (alsmede hun identificatienummer in het Rijksregister). <KB 1989-12-07/31, art. 3, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  2. elke wijziging van aantal en hoedanigheid van de personen ten laste;
  3. (de aard van de bijdragebescheiden, het type van gegevensoverdracht en de gegevens die erop voorkomen die de verzekerbaarheid aanbelangen;) <KB 1995-06-08/30, art. 2, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  4. bedrag en aard van de persoonlijke en aanvullende bijdragen, datum van de betaling ervan en tijdvak waarop zij betrekking hebben;
  5. een opgave van de sancties die de gerechtigde en de personen te zijnen laste hebben opgelopen.
  Dat dossier bevat ook alle bescheiden betreffende de hoedanigheid van rechthebbende van de gerechtigde en van de personen te zijnen laste. Het dossier wordt bewaard in het verbond of in de gewestelijke dienst.
  Alle geneeskundige inlichtingen met betrekking tot de gerechtigde en personen te zijnen laste worden door de adviserend geneesheer in een bijzonder dossier bewaard.
  De verzekeringsinstelling moet uiterlijk op 1 juni van elk jaar, aan de gerechtigden die niet voldoen aan de bepalingen om vanaf 1 juli verder recht te hebben op de prestaties van de verzekering voor geneeskundige verzorging, een formulier richten waarop melding wordt gemaakt van de ontbrekende bijdragebescheiden en/of de achterstallige persoonlijke bijdragen.
  Een kopie van dit formulier wordt bewaard in het dossier van de gerechtigde.

Art.172. (opgeheven) <KB 1992-09-16/31, art. 2, 106; Inwerkingtreding : 01-10-1992>

Afdeling 2. _ Mutaties.A. Individuele mutaties.
Art.173. De individuele mutatie bestaat in het overgaan van een gerechtigde naar een andere verzekeringsinstelling dan die waarbij hij was ingeschreven.
  Ze mag geschieden de eerste dag van elk kalenderkwartaal, onder de in de artikelen 174 tot en met 190 gestelde voorwaarden.
  (...) <KB 03-09-1971, art. 34, 2°>

Art. 173bis. <Ingevoegd bij KB 1992-03-31, art. 2, 099; Inwerkingtreding : 05-05-1992> <Nota : De inschrijvingen bij de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen die gebeurden tussen 1 januari 1991 en 5 mei 1992, worden als regelmatig beschouwd ten opzichte van onderhavig artikel 173bis, lid 1.> Artikel 173, eerste lid, is niet van toepassing op de gerechtigden die de hoedanigheid van rechthebbende van de sociale werken van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen verkrijgen of verliezen en die in deze hoedanigheid moeten ingeschreven worden of ingeschreven zijn bij de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen. In deze gevallen geldt de inschrijving bij de verzekeringsinstelling vanaf de datum waarop de voornoemde gerechtigden hun nieuwe hoedanigheid bekomen.
  De nodige inlichtingen voor de samenstelling van het dossier dienen nochtans aan de nieuwe verzekeringsinstelling te worden toegezonden overeenkomstig artikel 178, tweede lid.

Art.174. De gerechtigde die naar een andere verzekeringsinstelling wenst over te gaan, moet daartoe een aanvraag indienen bij de verzekeringsinstelling waarbij hij wenst zich te laten inschrijven.
  Te dien einde vult hij een formulier aanvraag om mutatie in dat hem door de nieuwe verzekeringsinstelling wordt uitgereikt.

Art.175. <KB 13-04-1965, art. 1> De nieuwe verzekeringsinstelling verzendt1 de aanvraag om mutatie aan de vroegere verzekeringsinstelling uiterlijk de (5e) van de maand vóór die met ingang waarvan de mutatie wordt aangevraagd. Is de (5e) een zaterdag, een zondag of een feestdag, dan moet het formulier de eerste daaropvolgende werkdag verzonden worden. <KB 04-11-1974, art. 2>
  De aanvragen om mutatie worden ter post aangetekend gezonden samen met een borderel waarop naam en voornaam van de gerechtigde, zijn adres en zijn geboortedatum voorkomen.
  De nieuwe verzekeringsinstelling zendt terzelfder tijd een afschrift van het borderel aan de Dienst voor administratieve controle.

Art.176. De vroegere verzekeringsinstelling mag de mutatie alleen in de volgende gevallen weigeren of de inwilliging ervan intrekken:
  a) indien op de datum tegen welke de mutatie wordt gevraagd, geen 12 maanden verlopen zijn sedert de datum van de eerste inschrijving als gerechtigde bij de verzekeringsinstelling die hij wenst te verlaten;
  b) indien de gerechtigde op de datum tegen welke de mutatie wordt gevraagd, een sanctie ondergaat of indien vóór die datum te zijnen opzichte een sanctie is getroffen welke pas na die datum zal kunnen worden toegepast.
  Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op de sancties waarvoor bij de uitspraak uitstel is verleend;
  c) indien op de aanvraag om mutatie één van de volgende inlichtingen ontbreekt: naam, voornaam, inschrijvingsnummer of geboortedatum, plaats, benaming van het ziekenfonds of het verbond zoals ze in het lidboekje van de gerechtigde is vermeld, datum tegen welke de mutatie wordt gevraagd;
  d) indien de aanvraag om mutatie niet is gezonden binnen de in artikel 175 gestelde termijn;
  e) indien de gerechtigde bij zijn vroegere verzekeringsinstelling een schuld heeft voortvloeiende uit de toepassing van de bepalingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Het bedrag van de schuld wordt vermeld op de in artikel 177 bedoelde kennisgeving. De mutatie moet evenwel worden toegestaan indien de nieuwe verzekeringsinstelling het volle verschuldigde bedrag uiterlijk (de dag van de mutatie aan de vroegere verzekeringsinstelling doet toekomen.) <KB 04-11-1974, art. 3, 1°>
  (...) <KB 04-11-1974, art. 3, 2°>
  f) indien de gerechtigde bij verscheidene verzekeringsinstellingen tegen dezelfde datum om mutatie heeft gevraagd;
  g) ( ... ) <KB 04-11-1974, art. 3, 3°>
  h) indien de gerechtigde verklaart dat de handtekening op de aanvraag om mutatie niet de zijne is.
  (i) indien, behoudens een door de gerechtigde geschreven bevestiging van de mutatie- aanvraag binnen de termijn van een maand bepaald in artikel 183bis, tweede lid, de verzekeringsinstelling vaststelt dat de aanvraag om mutatie niet door de betrokken gerechtigde ondertekend is.) <KB 13-07-1981, art. 1>

Art.177. <KB 13-04-1965, art. 2> In de bij artikel 176, onder a tot en met f bedoelde gevallen moet de gerechtigde en de nieuwe verzekeringsinstelling van de gemotiveerde afwijzing kennis worden gegeven binnen een termijn van (20) dagen vanaf de eerste werkdag na de in artikel 175 vastgestelde datum. Die termijn wordt evenwel gerekend vanaf de datum van kennisgeving van de aanvraag om mutatie ingeval het formulier aanvraag om mutatie (aan de vroegere verzekeringsinstelling wordt verzonden) na de in artikel 175 vastgestelde datum. <KB 04-11-1974, art. 4, 1°> <KB 1989-12-07/31, art. 5, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (In het in artikel 176, onder h) bedoelde geval moet aan de gerechtigde en aan de nieuwe verzekeringsinstelling van de gemotiveerde afwijzing kennis worden gegeven binnen de in artikel 183 bepaalde termijn.) <KB 04-11-1974, art. 4, 2°>
  (In het in artikel 176 onder i), bedoelde geval moet aan de gerechtigde en aan de nieuwe verzekeringsinstelling van de gemotiveerde afwijzingsbeslissing kennis worden gegeven binnen de termijn die voor de afwijzingsbeslissing in artikel 183bis is bepaald.) <KB 13-07-1981, art. 2>
  De vroegere verzekeringsinstelling zendt tegelijkertijd een afschrift van haar afwijzing aan de Dienst voor administratieve controle.
  De gerechtigde wiens mutatie wordt afgewezen, kan het geschil voorleggen (aan de bevoegde arbeidsrechtbank). <KB 03-09-1971, art. 6>
  Verzuimt de vroegere verzekeringsinstelling binnen de vastgestelde termijn kennis te geven van de afwijzing, dan wordt de mutatie beschouwd te zijn ingewilligd.

Art.178. <KB 04-11-1974, art. 5> Wordt de mutatie ingewilligd, dan wordt hiervan aan de nieuwe verzekeringsinstelling kennis gegeven binnen dezelfde termijn als die welke is bepaald in artikel 177, eerste lid.
  Die kennisgeving geschiedt door toezending van de inlichtingen die nodig zijn voor het aanleggen van het in artikel 171 bedoelde dossier, en met name van het deugdelijk ingevulde formulier dat is bedoeld in artikel 181, samen met de bijlagen erbij.

Art.179. (Voor de per 1 januari ingewilligde mutaties dient de nieuwe verzekeringsinstelling het of de bijdragebescheiden met betrekking tot het kalenderjaar dat eindigt op de datum van de mutatie in ontvangst te nemen.) <KB 1989-04-26/31, art. 9, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  Wanneer de waarde van de bijdragebescheiden niet het minimum bereikt, moet de nieuwe verzekeringsinstelling onmiddellijk de nodige aanvullende bijdrage van de gerechtigde vorderen. Zij is het bedrag van die aanvulling aan de vroegere verzekeringsinstelling verschuldigd.
  De nieuwe verzekeringsinstelling stuurt elk van de vroegere verzekeringsinstellingen in een zelfde zending de bijdragebescheiden welke het aanbelangen, en de eventuele aanvullende bijdragen samen met een verzamelborderel.
  (Die zending moet toekomen binnen een termijn die niet verder loopt dan de 15e van de derde maand na die van de mutatie. Een dubbel van het verzamelborderel wordt binnen dezelfde termijn aan de Dienst voor administratieve controle gestuurd.) <KB 04-11-1974, art. 6, 1° >
  (...) <KB 04-11-1974, art. 6, 2°>
  (...) <KB 04-11-1974, art. 6, 2°>
  (...) <KB 04-11-1974, art. 6, 2°>

Art.180. <KB 1989-04-26/31, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> Bij inwilliging van de mutatie of in geval van transfer moet de door de vroegere verzekeringsinstelling opgemaakte verzekeringskaart, bedoeld bij artikel 170, door de nieuwe verzekeringsinstelling worden opgevraagd.
  De nieuwe verzekeringskaart mag slechts uitgereikt worden nadat de nieuwe verzekeringsinstelling in het bezit is van de door de vroegere verzekeringsinstelling opgemaakte verzekeringskaart.
  Op de nieuwe kaart vermeldt de nieuwe verzekeringsinstelling de mutatiedatum als ingangsdatum van het recht op de geneeskundige verstrekkingen.
  De door de vroegere verzekeringsinstelling uitgereikte verzekeringskaart moet door de nieuwe verzekeringsinstelling aan de Dienst voor administratieve controle worden doorgestuurd samen met de lijsten bedoeld bij artikel 308.

Art.181. (Voor de ingewilligde mutaties, tekent de vroegere verzekeringsinstelling op het formulier "aanvraag om mutatie" alle gevraagde inlichtingen op met betrekking tot de toestand van de gerechtigde ten aanzien van de ziekte- en invaliditeitsverzekering met inbegrip van de vermelding van een sanctie met uitstel welke tegen hem is uitgesproken. Het aldus ingevulde en ondertekende formulier wordt binnen de in artikel 177, eerste lid, bepaalde termijn aan de nieuwe verzekeringsinstelling gezonden.) <KB 04-11-1974, art. 7>
  (Bij de verzending van de " aanvragen om mutatie " wordt een borderel gevoegd waarop naam, voornaam, hoofdverblijfplaats en nationaal nummer van de gerechtigde voorkomen.) <KB 1992-12-17/38, art. 3, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
  Gelijk met de verzending van dat borderel en de bijlagen ervan, zendt de vroegere verzekeringsinstelling een afschrift van het borderel aan de Dienst voor administratieve controle.

Art.182. <KB 03-09-1971, art. 7> Wanneer de Dienst voor administratieve controle vaststelt dat de nieuwe verzekeringsinstelling de kennisgeving van een afwijzing niet ontvangen heeft en dat dezelfde verzekeringsinstelling het formulier "aanvraag om mutatie" behoorlijk ingevuld niet ontvangt binnen de termijn (bepaald in artikel 177, al. 1,) verzoekt hij de in gebreke gebleven verzekeringsinstelling ofwel schriftelijk ofwel door tussenkomst van een naar die verzekeringsinstelling afgevaardigd personeelslid, het formulier "aanvraag om mutatie", behoorlijk ingevuld op te maken en te verzenden binnen de twee maanden. <KB 04-11-1974, art. 8>

Art.183. <KB 13-04-1965, art. 4> Indien de gerechtigde de echtheid betwist van zijn op de aanvraag om mutatie voorkomende handtekening, kan de vroegere verzekeringsinstelling op zijn verzoek, de bijartikel 176 bedoelde mogelijkheid benutten: van de afwijking moet kennis worden gegeven binnen een termijn van één maand vanaf de dag waarop de gerechtigde in kennis werd gesteld van zijn mutatie. De vroegere verzekeringsinstelling brengt zulks binnen dezelfde termijn ter kennis van de Dienst voor administratieve controle en deelt hem daartoe de betwiste aanvraag om mutatie mede samen met de schriftelijke verklaring van de betrokkene.

Art. 183bis. <KB 13-07-1981, art. 3> Wanneer de vroegere verzekeringsinstelling gebruik wenst te maken van de mogelijkheid die haar bij artikel 176, i), is toegekend, geeft zij aan de gerechtigde en aan de nieuwe verzekeringsinstelling kennis van haar voornemen binnen een termijn van twintig dagen als bepaald in artikel 177, eerste lid.
  De gerechtigde beschikt over een maand om de mutatieaanvraag schriftelijk te bevestigen.
  Bij afwezigheid van een bevestiging van de mutatieaanvraag, geeft de vroegere verzekeringsinstelling van haar gemotiveerde afwijzigingsbeslissing kennis aan de gerechtigde en aan de nieuwe verzekeringsinstelling binnen een maand volgend op de termijn bepaald in het tweede lid. Binnen dezelfde termijn deelt zij een afschrift van haar afwijzingsbeslissing samen met de betwiste aanvraag om mutatie aan de Dienst voor administratieve controle mede.

Art.184. Wanneer een verzekeringsinstelling kennis heeft van een onregelmatige mutatie van een harer rechthebbenden naar een andere verzekeringsinstelling, deelt ze zulks mede aan de Dienst voor administratieve controle.
  Wordt die mededeling gedaan binnen de termijn van een jaar na de datum van de onregelmatige mutatie, dan stelt de Dienst voor administratieve controle de rechthebbende en de twee betrokken verzekeringsinstellingen ter post aangetekend ervan in kennis dat de inschrijving bij de nieuwe verzekeringsinstelling niet geldig is.
  De storting van de bijdragen met betrekking tot de in artikel 194 bedoelde bescheiden welke de rechthebbende heeft afgegeven bij de nieuwe verzekeringsinstelling waarbij hij zich onregelmatig had ingeschreven,alsmede de persoonlijke bijdragen welke hij haar heeft betaald, blijven ten bate van die instelling. De gedurende het tijdvak van onregelmatige inschrijving toegekende prestaties blijven ten laste van de verzekeringsinstelling die ze heeft toegekend. Alle verbintenissen van die uitstelling met betrekking tot prestaties welke nog niet zijn uitgevoerd op de datum van de in tweede lid bedoelde kennisgeving, zijn nietig.
  Alle na de datum van de kennisgeving in artikel 194 bedoelde afgegeven bescheiden en betaalde persoonlijke bijdragen worden overgedragen aan de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende regelmatig ingeschreven blijft. De na die datum toegekende prestaties blijven ten laste van de verzekeringsinstelling die ze heeft toegekend.

Art.185. <KB 13-4-1965, art. 5> De bewijslast van de verzending der in de artikelen 175, 177, 179, 181, (183 en 183bis) bedoelde bescheiden wordt gedragen door de verzekeringsinstelling die met die verzending gelast is. <KB 13-7-1981, art. 4>

Art.186. Ingeval de gerechtigde zijn woonplaats naar een andere gemeente overbrengt waar hij geen georganiseerde dienst van zijn landsbond of van de Hulpkas aantreft, geeft hij hiervan kennis aan het ziekenfonds of de gewestelijke dienst waarbij hij is aangesloten en aan het ziekenfonds of de gewestelijke dienst door hem gekozen.
  Zodra de gerechtigde in zijn nieuwe woonplaats is gevestigd, verzoekt de nieuwe verzekeringsinstelling de vroegere om het mutatiebiljet en om alle inlichtingen, vereist voor het regelmatige toekennen van de verschillende prestaties.
  Onder georganiseerde dienst wordt verstaan die welke de gerechtigde de mogelijkheid biedt om ten minste eens per week een afgevaardigde van zijn verzekeringsinstelling te ontmoeten, aan wie hij zijn bijdragebescheiden kan afgeven, de voortgezette verzekeringsbijdrage kan betalen, alle inlichtingen kan vragen met betrekking tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering en van wie hij de vergoeding van verstrekkingen of de uitbetaling van uitkeringen kan ontvangen.

Art.187. In geval van mutatie komen de geneeskundige verstrekkingen waarvoor de adviserend geneesheer vooraf toestemming heeft verleend, doch welke op de datum van de mutatie nog niet verricht, voor rekening van de nieuwe verzekeringsinstelling die geen nieuwe voorafgaande toestemming mag eisen.

Art.188. De overgang van een gerechtigde van een ziekenfonds naar een andere van dezelfde landsbond of van een gewestelijke dienst naar een andere, valt niet onder toepassing van het bepaalde in de artikelen 173 tot en met 187, doch alle inlichtingen vereist voor het aanleggen van het in artikel 171 bedoelde dossier moeten aan het nieuwe ziekenfonds, of aan de nieuwe gewestelijke dienst worden verstrekt.

Art.189. <KB 1992-12-17/38, art. 4, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993> De bepalingen betreffende de individuele mutaties zijn eveneens van toepassing op de rechthebbenden op een pensioen of een rente krachtens een buitenlandse wetgeving, op de seizoenarbeiders en de grensarbeiders die hun hoofdverblijfplaats in België hebben en in het buitenland arbeiden en die krachtens het bepaalde in een verdrag of verordening inzake sociale zekerheid recht hebben op geneeskundige verstrekkingen.

Art.190. De modellen van de verschillende in de artikelen 175, 177, 179 en 181 voorgeschreven bescheiden, worden door de Dienst voor administratieve controle opgemaakt. B.Gezamenlijke mutaties.

Art.191. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.192. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.193. In geval van gezamelijke mutatie, ontbinding of samensmelting van ziekenfondsen of verbonden, mogen hun aangeslotenen individueel om hun inschrijving bij een andere verzekeringsinstelling verzoeken waarbij de in de artikelen 173 tot en met 190 gestelde voorwaarden niet in acht moeten worden genomen. De inlichtingen nodig voor het aanleggen van het in artikel 171 bedoelde dossier, moeten evenwel door de vroegere verzekeringsinstelling aan de nieuwe worden verstrekt.

Afdeling 3. _ (Bijdragebescheiden en dokumenten aan de hand waarvan de hoedanigheid van gerechtigde wordt vastgesteld).
Art.194. <KB 1989-04-26/31, art. 12, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> § 1. Worden voor de toepassing van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 als bijdragebescheiden beschouwd :
  1. de bijdragebon en het bewijs van leerovereenkomst voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst;
  2. de bijdragebon " arbeidsongeval ";
  3. de bijdragebon " beroepsziekte ";
  4. het bewijs van werkloosheid;
  5. (opgeheven) <KB 1993-04-28/34, art. 2, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  6. het bewijs van huishoudelijke arbeid;
  7. de in artikel 217 bedoelde bewijsstukken op voorwaarde dat de bijdrage met betrekking tot de periode van voortgezette verzekering betaald is;
  8. het bewijs van rechthebbende op een onderbrekingsuitkering.
  De in artikel 199 bedoelde bewijzen van sociaal verzekerde milicien en van sociaal verzekerde gewetensbezwaarde worden met een bijdragebescheid gelijkgesteld.
  (De in artikel 199 bedoelde verklaring dat betrokkene een volle wees is en recht geeft op kinderbijslag en de verklaring dat betrokkene een volle wees is die recht heeft op de inkomensvervangende tegemoetkoming wordt gelijkgesteld met een bijdragebescheid.
  Dit geldt tevens voor de in artikel 199 bedoelde verklaring waarop de behandelende geneesheer de vermoedelijke bevallingsdatum vermeldt voor de in artikel 21, eerste lid, 4°, van voornoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde gerechtigde alsmede voor het in artikel 204ter, § 1, bedoelde dokument met betrekking tot de wachttijd.) <KB 1989-12-07/31, art. 6, 1°, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  § 2. De hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 21, eerste lid, 1°, 3°, (...) en 6° van de voormelde wet van 9 augustus 1963 wordt vastgesteld aan de hand van de in § 1 bedoelde bijdragebescheiden. <KB 1989-12-07/31, art. 6, 2°, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  De in artikel 21, eerste lid, 7°, 8° en 8° bis bedoelde gerechtigden bewijzen hun hoedanigheid van gerechtigde door een bewijs van rechthebbende op de in die bepalingen bedoelde voordelen. Het bewijs wordt opgemaakt door de instantie belast met de uitbetaling van die voordelen.
  De personen die voor het eerst de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 21, eerste lid, 1°, 3°, (...), 9° en 13° van voornoemde wet van 9 augustus 1963 verkrijgen, en in voorkomend geval in die hoedanigheid bijdragebescheiden ontvangen die jaarlijks worden opgemaakt, alsmede de personen die voor het eerst de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 45, § 1, van voornoemde wet van 9 augustus 1963 verkrijgen, doen van hun hoedanigheid van gerechtigde blijken door overlegging van één van de volgende dokumenten : <KB 1989-12-07/31, art. 6, 2°, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  - voor de in artikel 21, eerste lid, 1°, bedoelde gerechtigden alsmede voor diegenen bedoeld in artikel 45, § 1, 1°, a), van de voornoemde wet van 9 augustus 1963, een verklaring van de werkgever dat de gerechtigde een werknemer is, onderworpen aan één of beide sectoren van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of een werknemer onderworpen aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers of ermee gelijkgestelden;
  - voor de in artikel 21, eerste lid, 3°, bedoelde gerechtigden, alsmede voor diegenen bedoeld in artikel 45, § 1, 1°, c), van dezelfde wet, een verklaring uitgaande van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, dat de gerechtigde zich in gecontroleerde werkloosheid bevindt;
  - (opgeheven) <KB 1989-12-07/31, art. 6, 2°, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  - (opgeheven) <KB 1989-12-07/31, art. 6, 3°, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (- voor de in artikel 21, eerste lid, 9°, van dezelfde wet bedoelde gerechtigden, een uittreksel van de overlijdensakte of een attest dat betrokkene gerechtigd is op een overlevingspensioen opgemaakt door de instantie belast met de uitbetaling van het overlevingspensioen; voor de hier bedoelde gerechtigde die zich in die hoedanigheid bij een andere verzekeringsinstelling aansluit, een verklaring van de vroegere verzekeringsinstelling omtrent de laatste hoedanigheid van de overleden echtgenoot of echtgenote;) <KB 1989-12-07/31, art. 6, 4°, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (- voor de in artikel 21, eerste lid, 13°, van dezelfde wet bedoelde gerechtigden, een verklaring afgeleverd door de instantie die de kinderbijslag uitbetaalt, dat betrokkene een volle wees is en recht geeft op kinderbijslag of een attest afgeleverd door het Ministerie van Sociale Voorzorg dat betrokkene een minder-valide volle wees is die in het genot is van een inkomensvervangende tegemoetkoming als bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten.) <KB 1989-12-07/31, art. 6, 5°, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.195. <KB 1995-06-08/30, art. 3, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995> § 1. De Rijksdienst voor sociale zekerheid deelt voor de bij hem aangesloten werkgevers de identificatiegegevens van de werknemers en de verzekerbaarheidsgegevens, zoals bedoeld bij § 3, van de werknemers voor elk refertejaar mee aan de verzekeringsinstellingen.
  Indien de elektronische gegevensoverdracht niet mogelijk blijkt of indien de werknemer niet aangesloten of ingeschreven is bij een verzekeringsinstelling, bezorgt de Rijksdienst voor sociale zekerheid binnen twee weken na vaststelling van de onmogelijkheid om een elektronische bijdragebon door te sturen een papieren bijdragebon aan de werkgever. De werkgever bezorgt de bijdragebon binnen de twee weken aan de werknemer.
  De wijze waarop de bijdragebons worden opgemaakt en doorgestuurd wordt vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken.
  §2. De werkgevers aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of het Nationaal pensioenfonds voor mijnwerkers reiken binnen de twee maanden na de laatste loonuitbetaling van elk jaar of binnen de twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst een papieren bijdragebon uit aan hun werknemers.
  § 3. De bijdragebon vermeldt voor elk kwartaal van het refertejaar het loon waarop de bijdrage voor de uitkeringsverzekering en/of de bijdrage voor de geneeskundige verzorgingsverzekering wordt ingehouden, evenals het tijdvak waarop dit loon betrekking heeft zoals die begrippen respectievelijk in de reglementering inzake sociale zekerheid voor werknemers en in reglementering inzake sociale zekerheid voor mijnwerkers en ermee gelijkgestelden omschreven zijn. Voor het opmaken van de bijdragebon wordt het loon beperkt tot de uitkomst van de vermenigvuldiging van het maximum dagloon met het aantal arbeidsdagen. Het maximum dagloon is vastgesteld op 4 385 F voor de voltijds tewerkgestelde werknemers die volgens de vijfdagenweekregeling zijn tewerkgesteld en op 3 654 F voor de voltijdse werknemers tewerkgesteld in een andere regeling, de deeltijds tewerkgestelden, de seizoenarbeiders en de arbeiders bij tussenpozen; die bedragen zijn gekoppeld aan spilindexcijfer 127,50 en worden vanaf 1987 jaarlijks op 1 januari aangepast aan het spilindexcijfer dat is bereikt op 1 juli van het voorgaande jaar.
  De bijdragebon vermeldt voor elk kwartaal van het refertejaar eveneens het aantal arbeidsdagen, zoals omschreven in artikel 204 en het aantal dagen gedekt door de vergoeding betaald tijdens de tweede week van het gewaarborgd loon , voor de seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers vermeldt de bijdragebon voor elk kwartaal bovendien met aantal arbeidsuren.
  De bijdragebon vermeldt tevens voor de vier kwartalen, van het refertejaar de totale som van het loon, het totale aantal arbeidsdagen, het totale aantal dagen gedekt door de vergoeding betaald tijdens de tweede week van het gewaarborgd loon en, in voorkomend geval, het totale aantal arbeidsuren.
  Het bewijs van leerovereenkomst voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst wordt door de werkgever uitgereikt binnen de twee maanden na het einde van het refertejaar of binnen de twee maanden na het einde van de leerovereenkomst. Dit bewijs vermeldt, voor elk kwartaal van het refertejaar 'het aantal arbeidsdagen en -uren. Het vermeldt tevens het totale aantal arbeidsdagen en -uren voor de vier kwartalen samen van het refertejaar.

Art. 195bis. <KB 1995-06-08/30, art. 4, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995> Indien een werkgever bedoeld hij artikel 195, § 2, die nalaten de bijdragebons op te maken, kan de Dienst voor administratieve controle, op verzoek van de betrokken werknemer, de ontbrekende bijdragebons opmaken en ze hem bezorgen.
  Indien de procedure voorzien hij artikel 195, § 1 niet kan worden toegepast, maakt de Dienst voor administratieve controle, op verzoek van de verzekeringsinstellingen en op voorwaarde dat voldoende bewijsmateriaal wordt voorgelegd, de ontbrekende gegevens over aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, die, deze gegevens volgens de in artikel 195, § 1 bepaalde procedure aan de verzekeringsinstellingen overzendt;
  De Dienst voor administratieve controle kan daarenboven aan de benadeelde persoon een verklaring uitreiken die geldt als voorlopige bijdragebon. Aan de hand van deze verklaring en rekening houdend met de andere verzekerbaarheidsgegevens, mogen de verzekeringsinstellingen eventueel voorlopige verzekeringskaarten uitreiken. Deze voorlopige kaarten hebben een geldigheidsduur van drie maanden.
  (In afwijking op het voorgaande lid, mag de voorlopige verzekeringskaart, afgeleverd voor het refertejaar 1994, verlengd worden tot 31 maart 1996.) <KB 1996-01-11/32, art. 1, 137; Inwerkingtreding : 01-01-1996>

Art.196. (Degene die een vergoeding, bijslag, rente of kapitaal verschuldigd is krachtens de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen waarvan de rechthebbende valt onder het bepaalde in het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, reikt aan de betrokkene binnen twee maanden na het einde van het kalenderjaar de bijdragebon arbeidsongeval uit.) <KB 1989-04-26/31, art. 14, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (Die bijdragebon vermeldt met name, voor elk kwartaal van het kalenderjaar, de aard van de schadeloosstelling, het bedrag van die schadeloosstelling waarop de bijdrage voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering moet worden ingehouden, het tijdvak waarop ze betrekking heeft, alsmede de graad van arbeidsongeschiktheid.) <KB 1989-09-20/32, art. 2, 1, 066; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (Die bijdragebon vermeldt tevens het bedrag van de in het tweede lid bedoelde schadeloosstelling voor de vier kwartalen samen van het kalenderjaar.) <KB 1989-09-20/32, art. 2, 2, 066; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.197. (Het Fonds voor Beroepsziekten reikt de rechthebbende op vergoeding tegemoetkoming of rente welke bedoeld zijn in het koninklijk besluit van 18 januari 1964 tot regeling van de wijze van inning en verdeling van de sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd door de door beroepsziekten getroffenen die, krachtens de wetgeving op de schadeloosstelling inzake beroepsziekten, op vergoeding gerechtigd zijn, binnen twee maanden na het einde van elk kalenderjaar de bijdragebon beroepsziekte uit.) <KB 1989-04-26/31, art. 15, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (Die bijdragebon vermeldt met name, voor elk kwartaal van het kalenderjaar, de aard van de schadeloosstelling, het bedrag van die schadeloosstelling waarop de bijdrage voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering moet worden ingehouden, het tijdvak waarop ze betrekking heeft, alsmede de graad van arbeidsongeschiktheid.) <KB 1989-09-20/32, art. 3, 1, 066; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (Die bijdragebon vermeldt tevens het bedrag van de in het tweede lid bedoelde schadeloosstelling voor de vier kwartalen samen van het kalenderjaar.) <KB 1989-09-20/32, art. 3, 2, 066; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.198. <KB 1989-04-26/31, art. 16, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> § 1. (De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening deelt voor elk refertejaar aan de verzekeringsinstellingen de identificatiegegevens van de werklozen en de verzekerbaarheidsgegevens mee bedoeld in het derde en het vierde lid.
  Wanneer het elektronisch doorsturen van de gegevens onmogelijk blijkt of wanneer de werkloze niet bij een verzekeringsinstelling aangesloten of ingeschreven is, bezorgt de met de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen belaste instelling binnen twee weken na de vaststelling van de onmogelijkheid om de gegevens inzake de werkloosheid langs electronische weg door te sturen, een papieren bewijs van werkloosheid aan de werkloze.
  Het bewijs van werkloosheid vermeldt met name voor elk kwartaal van het kalenderjaar het aantal dagen gecontroleerde werkloosheid, het aantal wettelijke vakantiedagen en het tijdvak waarop die dagen betrekking hebben.
  Dat bewijs vermeldt tevens het aantal dagen gecontroleerde werkloosheid en het aantal wettelijke vakantiedagen voor de vier kwartalen samen van het kalenderjaar.) <KB 1996-05-21/42, art. 1, 142; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
  § 2. (opgeheven) <KB 1993-04-28/34, art. 3, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  § 3. Aan de werkloze die een einde maakt aan zijn werkloosheid en door toedoen van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening huishoudelijke arbeid aanvaardt, reikt die dienst binnen de twee maanden na het einde van elk kalenderjaar, eventueel via de werkgever, het bewijs van huishoudelijke arbeid uit.
  (Dat bewijs vermeldt met name, voor elk kwartaal van het kalenderjaar, het aantal dagen huishoudelijke arbeid en het tijdvak waarop die dagen betrekking hebben.
  Dat bewijs vermeldt tevens het aantal dagen huishoudelijke arbeid voor de vier kwartalen samen van het kalenderjaar.) <KB 1989-09-20/32, art. 4, C, 066; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  § 4. Aan de werknemer die een onderbrekingsuitkering geniet, bedoeld bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 januari 1985 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, of bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 juli 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en de andere diensten van de ministeries, of bij artikel 6, § 3, tweede en derde lid van het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, of bij artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 27 november 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de leden van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de universitaire instellingen of bedoeld bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1986 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, reikt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening binnen twee maanden na het einde van elk kalenderjaar gedurende hetwelk hij een onderbrekingsuitkering heeft genoten, een bewijs van rechthebbende op een onderbrekingsuitkering uit.
  (Dat bewijs vermeldt, voor elk kwartaal van het kalenderjaar, het tijdvak waarover de werknemer de in het eerste lid bedoelde onderbrekingsuitkering heeft genoten.
  Dat bewijs vermeldt tevens voor de vier kwartalen samen van het kalenderjaar de totale duur van de tijdvakken waarover de werknemer de in het eerste lid bedoelde onderbrekingsuitkeringen heeft genoten.) <KB 1989-09-20/32, art. 4, D, 066; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  § 5. (...) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.199. <KB 12-02-1969, art. 2> Bij het begin en op het einde van het tijdvak waarin de werknemer legerdienst doet, reikt de militaire overheid hem een bewijs van sociaal verzekerde milicien uit, waarop respectievelijk de begin- en einddatum van zijn oproeping of wederoproeping onder de wapens vermeld staan.
  Bij het begin en op het einde van het tijdvak waarin de werknemer, met toepassing van de (wettelijke regeling betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden dienst doet, reikt) de Dienst van de civiele bescherming bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken hem een bewijs van sociaal verzekerde gewetensbezwaarde uit, waarop respectievelijk de begin- en einddatum van zijn oproeping of wederoproeping in dienst vermeld staan. <KB 17-10-1977, art. 1, 1°>
  Die bewijzen moeten bij de verzekeringsinstelling worden afgegeven binnen dertig dagen na de uitreiking ervan.
  De in artikel 21, 11°, van voornoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde rechthebbenden verkrijgen het genot van de prestaties slechts op voorwaarden dat (de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden) of een buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid op de werknemer toepasselijk is geweest tot ten minste de dertigste dag vóór de oproeping of de wederoproeping onder de wapens, of de (indiensttreding met toepassing van de bepalingen van de wettelijke regeling betreffende) het statuut van de gewetensbezwaarden. <KB 03-09-1971, art. 9> <KB 17-10-1977, art. 1, 2°>
  (De instantie die de kinderbijslag uitbetaalt reikt de volle wees binnen de twee maanden na het einde van elk kalenderjaar een verklaring uit dat de gerechtigde een volle wees is die gerechtigd is op kinderbijslag. De verklaring vermeldt de periode uit het beschouwde kalenderjaar waarvoor de kinderbijslag werd betaald.
  De minder-valide volle wees die een inkomensvervangende tegemoetkoming geniet in toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, wordt gelijkgesteld met de volle wees die kinderbijslag geniet.
  Het Ministerie van Sociale Voorzorg reikt de hiervoor bedoelde minder-valide volle wees binnen de twee maanden na het einde van elk kalenderjaar een verklaring uit dat de gerechtigde een volle wees is die gerechtigd is op een inkomensvervangende tegemoetkoming.
  Die verklaring vermeldt de periode uit het beschouwde kalenderjaar waarover de inkomensvervangende tegemoetkoming werd verleend.
  Die verklaringen moeten bij de verzekeringsinstelling worden afgegeven binnen de drie maanden na het kalenderjaar waarop ze betrekking hebben.
  De in artikel 21, eerste lid, 4°, van de vorengenoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde gerechtigde is ertoe gehouden ten bewijze van haar toestand een verklaring over te leggen waarop haar behandelende geneesheer de vermoedelijke bevallingsdatum vermeldt. Deze verklaring moet bij de verzekeringsinstelling worden afgegeven binnen de dertig dagen na de aanvangsdatum van de in het voormelde artikel 21, eerste lid, 4°, bedoelde rust wegens zwangerschap.) <KB 1989-12-07/31, art. 7, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.200. Bij de aanvang van elk in artikel 21, 6°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoeld tijdvak van voortgezette verzekering, maakt de verzekeringsinstelling een getuigschrift van voortgezette verzekering op, op basis van de door de betrokkene overgelegde bewijzen tot staving dat hij in de in artikel 216 gestelde voorwaarden verkeert.

Afdeling 4. _ Afgifte van de bijdragebescheiden.
Art.201. <KB 1996-05-21/42, art. 2, 142; Inwerkingtreding : 01-01-1996> In afwijking van het tweede en derde lid moeten de bijdragebescheiden bedoeld bij artikel 194, § 1, 1 tot 3 en 6 tot 8, door de gerechtigden aan hun verzekeringsinstelling worden afgegeven binnen de dertig dagen na uitreiking van die documenten.
  De verzekerbaarheidsgegevens afgeleid uit de driemaandelijkse aangiften van de werkgevers aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid en de verzekerbaarheidsgegevens bedoeld in artikel 198, § 1, worden elektronisch naar de verzekeringsinstellingen doorgestuurd, respectievelijk door de voormelde Rijksdienst en door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, uiterlijk op 20 maart van het jaar na dat waarop de gegevens betrekking hebben.
  De werknemers die een papieren bijdragebon hebben ontvangen van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en de werklozen die een papieren bewijs van werkloosheid hebben ontvangen van de met de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen belaste instelling, moeten dit bijdragedocument binnen de maand na ontvangst ervan aan hun verzekeringsinstelling afgeven.
  Wanneer de gerechtigde de bijdragebescheiden met betrekking tot het kalenderjaar niet heeft afgegeven vóór 1 juli van het volgende jaar, mogen de prestaties voor geneeskundige verstrekkingen verleend vanaf de voormelde datum niet worden betaald vóór de overhandiging van deze bijdragebescheiden.

Art.202. (opgeheven) <KB 23-10-1967, art. 22>

Art.203. Onverminderd de bepalingen van artikel 201 is de verzekeringsinstelling gehouden tot aanvaarding van de buiten de in bedoeld artikel (gestelde termijn) overgelegde bijdragebescheiden. <KB 1986-05-14/31, art. 2, 025>

Afdeling 5. _ (Wachttijd voor het recht op uitkeringen).
Art.204. (Voor de toepassing van artikel 128, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, moeten de gerechtigden in een tijdvak van zes maanden minimum 120 arbeidsdagen aantonen, zoals dit begrip gedefinieerd is in het kader van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers.) <KB 1995-06-08/30, art. 6, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  <lid 1bis> (De werknemers tewerkgesteld in uitvoering van een overeenkomst afgesloten in het kader van het koninklijk besluit nr. 179 van 30 december 1982 betreffende de experimenten voor aanpassing van de arbeidstijd in de ondernemingen met het oog op een herverdeling van de beschikbare arbeid, worden geacht een aantal arbeidsdagen te presteren gelijk aan het aantal dagen dat verricht wordt in het kader van een voltijdse gepresteerde arbeid, wanneer het loon, dat hen krachtens de overeenkomst wordt toegekend, gelijk is aan dit voor een gelijkwaardige voltijdse arbeidsprestatie.) <KB 1985-04-22/30, art. 1, 010>
  (De werknemers tewerkgesteld in uitvoering van een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 42, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad op 2 juni 1987 betreffende de uitvoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen en die een loon ontvangen dat gelijk is aan of hoger is dan het bedrag van het gewaarborgd gemiddelde minimum maandinkomen, worden geacht voltijds arbeidsprestaties te leveren.) <KB 1989-04-26/31, art. 19, 2°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (In afwijking van de bepalingen van het eerste lid volbrengen de seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers hun wachttijd, indien zij over een periode van zes maanden vierhonderd arbeidsuren presteren. De referteperiode wordt evenwel verlengd tot maximaal achttien maanden voor de seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers die zich wegens hun arbeidsregeling in de onmogelijkheid bevinden hun wachttijd te vervullen binnen zes maanden.) <KB 1995-06-08/30, art. 6, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  Worden voor de toepassing van hetzelfde artikel met arbeidsdagen gelijkgesteld :
  1. de dagen inactiviteit voortvloeiende uit een arbeidsongeval of een beroepsziekte waarmede een arbeidsongeschiktheid gemoeid is, zoals deze is omschreven in artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963;
  (1bis. de dagen waarover de gerechtigde uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid geniet krachtens de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 of krachtens de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten;) <KB 1987-11-03/31, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 1987-11-10>
  2. de dagen wettelijke jaarlijkse vakantie;
  3. de in artikel 164 omschreven dagen gecontroleerde werkloosheid;
  4. (opgeheven) <KB 1993-04-28/34, art. 4, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  5. (de dagen waarop de werkloze huishoudelijke arbeid verricht, door toedoen van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, om een einde te maken aan zijn werkloosheid;) <KB 1989-04-26/31, art. 19, 4°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  6. de dagen van staking welke door de vakorganisaties is erkend;
  7. de dagen arbeidsonderbreking ingevolge lock-out;
  8. de dagen waarop geen arbeid werd verricht en waarover de werkgever loon moet betalen;
  9. (de rustdagen bestemd om de wekelijkse arbeidsduur te verminderen tot een gemiddelde lager dan 40 uur;) <KB 1989-04-26/31, art. 19, 5°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  10. de dagen waarover de werknemer bij toepassing van artikel 239 beschouwd wordt in staat van arbeidsongeschiktheid te zijn;
  (11. de dagen tijdens welke ambten als rechter of raadsheer in sociale zaken bij de arbeidsgerechten worden uitgeoefend;) <KB 12-11-1970, art. 6>
  (12. de dagen gedurende dewelke het lid van het onderwijzend personeel of ermee gelijkgesteld, die tijdelijk aangeworven is, geacht wordt niet van zijn wedde verstoken te zijn daar zijn maandwedde gelijk was aan het tiende van de jaarwedde die hem zou toegekend zijn indien hij vast aangeworven was;) <KB 03-09-1971, art. 11, 1°>
  (13. de niet-bezoldigde gewettigde afwezigheidsdagen die ten gevolge van sectoriële collectieve overeenkomsten, ondernemingsovereenkomsten of individuele overeenkomsten tussen werkgever en werknemer worden toegekend omwille van (dwingende redenen). De gelijkstelling blijft evenwel beperkt tot maximaal tien dagen per jaar, ongeacht of zij nu ineens dan wel met gedeelten worden toegekend.) <KB 12-7-1976, art. 10> <KB 1990-05-10/31, art. 1, 077; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
  (Voor de seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers worden de in het vorig lid vermelde inactiviteitsperiodes,voor zover zij samenvallen met dagen of periodes waarop de betrokken werknemers normaal zouden hebben gewerkt,meegerekend (ten belope van het aantal arbeidsuren) dat zij tijdens deze periodes zouden gepresteerd hebben.) <KB 18-05-1982, art.4> <KB 1995-06-08/30, art. 6, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  (Voor de voltijdse werknemers die op permanente wijze tewerkgesteld zijn in een arbeidsregime van vijf dagen per week, wordt het aantal dagen van de vorengenoemde tijdvakken, waarover de wekelijkse activiteit van de werknemer verdeeld is of zou zijn geweest over vijf dagen, vermeerderd met 20 pct., behalve wanneer die dagen werden opgegeven zonder dat rekening is gehouden met die wekelijkse arbeidsregeling. Indien het bekomen resultaat een breuk bevat, dan wordt het resultaat naar de hogere eenheid afgerond.) <KB 1995-06-08/30, art. 6, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  (lid opgeheven) <KB 1989-04-26/31, art. 19, 6°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art. 204bis. <KB 1989-04-26/31, art. 20, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> § 1. Onverminderd het bepaalde in art. 75 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 behouden de gerechtigden bedoeld in artikel 72, § 1, en de gerechtigden bedoeld in artikel 72, § 2, tweede lid van dezelfde wet, die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 215, het recht om verstrekkingen te genieten tot het einde van het kwartaal na dat waarin zij de wachttijd hebben volbracht.
  § 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 75 van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 behouden de gerechtigden die zijn vrijgesteld van wachttijd overeenkomstig artikel 72, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, het recht om verstrekkingen te genieten tot het einde van het tijdvak dat aanvangt de dag waarop zij de hoedanigheid van gerechtigde hebben verkregen en eindigt op het einde van het daarop volgende kwartaal.
  Zij behouden dit recht :
  1° gedurende het eerste kwartaal volgend op het in het eerste lid bedoelde tijdvak, op voorwaarde dat zij over het kwartaal waarin zij de hoedanigheid van gerechtigde hebben verkregen, voldoen aan de voorwaarden inzake bijdragen, gesteld in afdeling 6 van dit hoofdstuk;
  2° gedurende het tweede kwartaal volgend op het in het eerste lid bedoeld tijdvak, op voorwaarde dat ze, over ditzelfde tijdvak voldoen aan de voorwaarden inzake bijdragen, gesteld in afdeling 6 van dit hoofdstuk.

Afdeling 5bis. _ (Wachttijd voor het recht op geneeskundige verstrekkingen.)
Art. 204ter. <Ingevoegd bij KB 1989-04-26/31, art. 21, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> § 1. In toepassing van artikel 66, § 2 en volgende van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963, moeten de hierna opgesomde personen een wachttijd van zes maanden volbrengen die aanvangt (bij het begin van de maand waarin) dat zij de hoedanigheid van gerechtigde verwerven : <KB 1990-05-23/34, art. 1, 078; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  1. (de personen die in de zes maanden voorafgaand aan hun aansluiting of inschrijving geen tegemoetkomingen voor geneeskundige verzorging ten laste van een Belgische overheid konden genieten;) <KB 1991-08-19/36, art. 1, 096; Inwerkingtreding : 15-06-1991>
  2. de personen die in de zes maanden voorafgaand aan hun aansluiting of inschrijving geen rechthebbende waren in een stelsel van verzekering voor geneeskundige verzorging georganiseerd door een lidstaat van de E.E.G. of van een staat waarmee België een akkoord inzake sociale zekerheid heeft gesloten in verband met de samentelling van de verzekeringstijdvakken;
  3. (de hierboven bedoelde personen die in België hun hoofdverblijfplaats hebben en die, in de zes maanden voorafgaand aan hun aansluiting of inschrijving, niet onder de toepassing vallen van een statuut van een instelling van internationaal of Europees recht, gevestigd in België, dat een tussenkomst voorziet in de kosten van gezondheidszorgen.) <KB 1992-12-17/38, art. 5, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
  (Binnen de maand die volgt op het einde van de wachttijd worden voor de gerechtigden bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, de gegevens overgemaakt bedoeld in artikel 195, weliswaar beperkt tot de duur van de wachttijd, volgens de procedure vermeld in laatstgenoemd artikel.
  Binnen de maand die volgt op het einde van de wachttijd wordt voor de gerechtigden die niet zijn bedoeld in het vorige lid een document afgegeven door de instanties of de personen die voor de betrokken gerechtigden de bijdragebescheiden bedoeld in artikel 194, § 1 afgeven en dat dezelfde gegevens bevat als deze bijdragebescheiden, weliswaar beperkt tot de duur van de wachttijd.
  De gerechtigde levert het in het vorige lid bedoelde document of de papieren bijdragebon die hij desgevallend in toepassing van artikel 195, § 1 ontvangt, in bij zijn verzekeringsinstelling binnen de twee maanden na het einde van de wachttijd.
  De verzekeringsinstelling gaat na of op basis van de hiervoor vermelde gegevens of documenten de minimumwaarde bereikt wordt in het kader van de verzekering voor geneeskundige verzorging, en desgevallend, van de uitkeringsverzekering; zij vordert eventueel een aanvullende bijdrage, volgens de regels vermeld in artikel 210. Zij gaat hierbij uit van de helft van het jaarlijks minimumloon, evenals van de noemer 120.) <KB 1995-06-08/30, art. 7, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  § 2. Voor de persoon van wie de wachttijd bedoeld in artikel 66, § 2 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 is onderbroken wegens zijn oproeping of wederoproeping onder de wapens en die binnen dertig dagen na het einde van zijn legerdienst opnieuw de in artikel 21, 1°, 3° en 5° (evenals in artikel 22, 6° en 7°) van voormelde wet, omschreven hoedanigheid van gerechtigde verkrijgt, wordt de wachttijd als volbracht beschouwd zodra hij rekening houdende met het reeds volbrachte gedeelte van de wachttijd, en met de waarde van de afgegeven bijdragebescheiden, voldoet aan de in vorengenoemd artikel 66 gestelde voorwaarden.<KB 1989-12-07/31, art. 9, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  Wanneer de in het vorige lid bedoelde persoon, binnen de dertig dagen nadat hij huiswaarts of met onbepaald verlof werd gezonden, zich bevindt in een staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 56, § 1, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 terwille van een ongeval overkomen of een aandoening opgedaan tijdens de aanwezigheid onder de wapens, wordt de wachttijd als vervuld beschouwd.
  Dit geldt ook wanneer die persoon, opgeroepen of wederopgeroepen onder de wapens, om gezondheidsredenen afwezig is uit zijn dienst, in zoverre zijn afwezigheid niet aangerekend wordt op de duur van zijn oproeping.
  § 3. Voor de toepassing van deze bepaling wordt gelijkgesteld met een periode van oproeping of wederoproeping onder de wapens, de periode van vervulling van de plichten krachtens de wettelijke regeling betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden.
  § 4. De bepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op de in artikel 21, 7° tot en met 9° en 13° van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde gerechtigden.
  (De bepalingen van dit artikel zijn evenmin van toepassing op de gerechtigden die in de loop van de zes maanden vóór hun aansluiting of inschrijving in België zijn toegekomen onder de bescherming van de Belgische Regering en aan wie de hoedanigheid van politieke vluchteling werd toegekend door de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen.) <KB 1989-12-07/31, art. 10, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  § 5. (De duur van het tijdvak waarover betrokkene door zijn werkgever of door zijn geestelijke overheid naar het buitenland gezonden wordt om aldaar een zending te vervullen, onderbreekt de termijn van 6 maanden vermeld in § 1, onder 1, 2 en 3.) <KB 1991-08-19/36, art. 2, 096; Inwerkingtreding : 15-06-1991>

Afdeling 6. _ (Minimumwaarde van de bijdragebescheiden voor de sektor geneeskundige verzorging en de sektor uitkeringen.)
Art.205. <KB 1989-04-26/31, art. 23, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> De minimumwaarde welke de bijdragebescheiden moeten bereiken is gelijk aan het produkt van de vermenigvuldiging van de hierna vastgestelde jaarlijkse lonen met de som van de hoegrootheden der bijdragen voor sociale zekerheid, bestemd voor de sector geneeskundige verzorging en, desgevallend, voor de sektor uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekeringen, respectievelijk voor de handarbeiders, de hoofdarbeiders en de mijnwerkers :
  21 jaar en ouder ...
  zes maal het bedrag van het gemiddeld minimum maandinkomen dat wordt gewaarborgd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 die is afgesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit van 29 juli 1988;
  19 en 20 jaar ...
  drie vierden van het bedrag dat in aanmerking moet worden genomen voor de leeftijdsschijf boven de 21 jaar;
  17 en 18 jaar ...
  de helft van het bedrag dat in aanmerking moet worden genomen voor de leeftijdsschijf boven 21 jaar;
  jonger dan 17 jaar ...
  een derde van het bedrag dat in aanmerking moet worden genomen voor de leeftijdsschijf boven 21 jaar.
  De minimumwaarde die de gerechtigde dient te bewijzen is deze voor de leeftijdscategorie waartoe hij behoort bij het begin van het kalenderjaar of deze waaraan hij beantwoordt op het ogenblik van zijn inschrijving. De aanpassing van het gemiddeld minimum maandinkomen aan de index per consumptieprijzen in de loop van een kalenderjaar heeft, voor het bepalen van de minimumwaarde die moet bewezen worden, slechts uitwerking op 1 januari die volgt op de toepassing ervan.
  Nochtans worden voor de minder-validen die in de beschutte werkplaatsen zijn tewerkgesteld de in aanmerking te nemen jaarlijkse lonen aldus vastgesteld :
  21 jaar en ouder.....80.400
  19 en 20 jaar........64.800
  17 en 18 jaar........48.000
  jonger dan 17 jaar...40.800
  De minimumwaarde die moet bereikt worden voor het tijdvak bedoeld bij artikel 66, § 2, of 72, § 1, van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963 is gelijk aan de helft van de hierboven vermelde minimumwaarde.
  (Deze minimumwaarde wordt op dezelfde wijze aangepast in verhouding tot de referteperiode die in aanmerking moet worden genomen wanneer deze referteperiode is teruggebracht tot een kortere periode of langer is dan één jaar.) <KB 1989-12-07/31, art. 12, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.206. <KB 1986-05-14/31, art. 3, 025> De gerechtigde voor wie de verzekeringsinstelling één of meer bijdragebescheiden heeft ontvangen welke voor (een jaar) samen een bijdragewaarde beneden de in artikel 205 vastgestelde minimumwaarde vertegenwoordigen, heeft persoonlijk en voor de personen te zijnen laste slechts recht op de bij vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bepaalde prestaties op voorwaarde dat hij aan de verzekeringsinstelling (voor het in artikel 68 van voornoemde wet bedoelde refertejaar) alle zogenoemde aanvullende bijdragen ter dekking van het verschil heeft gestort. <KB 1989-04-26/31, art. 24, 1° en 2°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.207. <KB 1989-04-26/31, art. 25, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> (...) <KB 1989-12-07/31, art. 13, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  Het recht op de prestaties van de verzekering voor geneeskundige verzorging wordt opgeschort tot de aanvullende bijdrage is betaald.
  De betaling van de uitkeringen waarop de gerechtigde aanspraak zou kunnen maken vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op het voornoemde refertejaar, wordt eveneens geschorst zolang de gerechtigde de aanvullende bijdrage niet heeft betaald die vereist is in het kader van de uitkeringsverzekering voor het voormelde refertejaar, indien de gerechtigde wegens het ontbreken van deze aanvullende bijdrage de vereiste verzekeringsvoorwaarden niet vervult die gesteld worden voor de toekenning van de uitkeringen in toepassing van de artikelen 72 tot 74 van de hierboven vernoemde wet van 9 augustus 1963; in dergelijk geval vordert de verzekeringsinstelling bovendien de uitkeringen terug die ten onrechte aan de gerechtigde werden betaald.

Art.208. <KB 1986-05-14/31, art. 5, 025> Door de verzekeringsinstellingen worden ter beschikking van de Dienst voor administratieve controle de (lijsten) gehouden van de aanvullende bijdragen die ze van hun leden hebben geïnd of de documenten waaruit blijkt dat de aanvullende bijdragen werden geïnd. <KB 1989-04-26/31, art. 26, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.209. (opgeheven vanaf 01-01-1989) <KB 1989-12-07/31, art. 14, 069>

Art.210. <KB 1991-08-19/36, art. 3, 096; Inwerkingtreding : 15-06-1991, uitgezonderd punt A, 2, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1991.> De aanvullende bijdrage wordt als volgt berekend :
  A. Van het jaarloon vastgesteld in artikel 205 worden afgetrokken :
  1. Het bedrag vermeld op de bijdragebons;
  2. Voor elk van de hierna opgesomde tijdvakken uit het refertejaar, zoals die in voorkomend geval zijn vermeld op de respectievelijke bijdragebescheiden, het bedrag dat bekomen wordt door het jaarloon vastgesteld in artikel 205 te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gevormd wordt door het aantal werkdagen van het tijdvak en waarvan de noemer 240 bedraagt :
  1° het tijdvak tijdens hetwelk de gerechtigde arbeidsongeschikt is erkend of zich in moederschapsrust bevindt, zoals bedoeld in de vorengenoemde wet van 9 augustus 1963;
  2° het tijdvak tijdens hetwelk de gerechtigde in de plaats van de moeder de rest van de nabevallingsrust heeft opgenomen, overeenkomstig artikel 67quinquies, 4elid, van de wet van 9 augustus 1963;
  3° het tijdvak, bestaande uit de dagen tijdens welke de gerechtigde gecontroleerd werkloze was;
  4° het tijdvak in de loop waarvan de werkneemster de arbeid of een tijdvak van gecontroleerde werkloosheid had onderbroken om ten vroegste vanaf de vijfde maand van de zwangerschap te rusten;
  5° het tijdvak in de loop waarvan de gerechtigde, om een einde te maken aan zijn werkloosheid, huishoudelijke arbeid heeft verricht en toch, voor de toepassing van de reglementering inzake werkloosheidsverzekering, de hoedanigheid van gewoon werknemer in loondienst heeft behouden;
  6° het tijdvak, waarover de gerechtigde door een leerovereenkomst voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst verbonden was;
  7° het tijdvak van voortgezette verzekering; dit tijdvak mag echter slechts in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat de in artikel 219 bedoelde bijdrage van voortgezette verzekering betaald werd;
  8° het tijdvak van legerdienst, of het tijdvak waarin de werknemer, met toepassing van de wettelijke regeling betreffende het statuut van gewetensbezwaarden, dienst doet;
  9° het tijdvak waarover betrokkene ingeschreven was in de hoedanigheid bedoeld in artikel 21, 7° tot 9° van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963; voor de in artikel 21, 7° tot 9° bedoelde gerechtigden die gehouden zijn een persoonlijke bijdrage te betalen wordt dit tijdvak echter slechts in aanmerking genomen indien die persoonlijke bijdrage betaald werd;
  10° het tijdvak waarover de gerechtigde persoon ten laste was in de zin van artikel 21, 10° tot 12° van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963 of in toepassing van een regeling ingesteld in uitvoering van artikel 22 van dezelfde wet of verder recht had op verstrekkingen in toepassing van artikel 168, alsmede het tijdvak waarover de gerechtigde de hoedanigheid had van gerechtigde als bedoeld in artikel 21, eerste lid, 13°, van de voorgenoemde wet van 9 augustus 1963;
  11° het tijdvak gevormd door het kwartaal of de kwartalen waarvoor de in artikel 214septies bedoelde bijdrage werd betaald of waarvoor vrijstelling van betaling, overeenkomstig hetzelfde artikel, werd bekomen;
  12° het tijdvak waarover aanspraak op tegemoetkomingen voor geneeskundige verzorging ten laste van een Belgische overheid bestond buiten de regelingen voor verplichte verzekering welke onder het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering ressorteren, of waarover recht op tegemoetkomingen bestond krachtens een regeling voor verplichte verzekering van een vreemd land waarmede een verdrag inzake sociale zekerheid is gesloten of krachtens een regeling voor verplichte verzekering georganiseerd door één van de lid-Staten van de E.E.G.;
  13° het tijdvak gevormd door de werkdagen van onderwerping aan een regeling ingesteld in uitvoering van artikel 22 van de voormelde wet van 9 augustus 1963; zulk tijdvak mag echter slechts in aanmerking worden genomen in zoverre voor dat tijdvak de bijdragen werden betaald die voorzien zijn bij toepassing van de voormelde stelsels van verzekering voor geneeskundige verzorging; indien evenwel blijkt dat de gerechtigde gedurende gans het refertejaar als gerechtigde onderworpen was aan het hogervermeld koninklijk besluit van 30 juli 1964 en dat hij het recht op verstrekkingen op grond van dat besluit verder kan verlengen zonder genoodzaakt te zijn tot het betalen van een persoonlijke bijdrage, dan wordt het tijdvak van onderwerping aan dat besluit echter niet in aanmerking genomen;
  14° het tijdvak van de wettelijke jaarlijkse vakantieperiode;
  15° het tijdvak besteed aan het vervullen van burgerplichten, een publiek mandaat of vakbondsverplichtingen;
  16° het tijdvak gevormd door de werkdagen bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie;
  17° het tijdvak gevormd door de dagen van staking die door de vakorganisatie is erkend of de dagen van arbeidsonderbreking ingevolge lock-out.
  B. § 1. Het bedrag der aanvullende bijdrage wordt verkregen door het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van littera A, afgerond tot het naasthogere honderdtal, te vermenigvuldigen met de som van de hoegrootheid van de verschuldigde bijdragen voor de sector geneeskundige verzorging en desgevallend voor de sector uitkeringen van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
  Ligt dit bedrag echter lager dan 400 F, dan hoeft geen aanvullende bijdrage te worden gevorderd.
  § 2. Indien in het beschouwde refertejaar één of meer maanden voorkomen van de wachttijd, bedoeld in artikel 204ter, en met betrekking tot die wachttijd een aanvullende bijdrage werd betaald, dan dient die aanvullende bijdrage verhoudingsgewijze in mindering te worden gebracht van de aanvullende bijdrage die met betrekking tot het beschouwde refertejaar moet worden betaald.
  Het bedrag dat aldus in mindering moet worden gebracht, wordt berekend door het bedrag van de voor de wachttijd betaalde aanvullende bijdrage te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gevormd wordt door het aantal maanden van die wachttijd die in het beschouwde refertejaar voorkomen en de noemer door het aantal maanden van de wachttijd.
  § 3. Indien moet worden nagegaan of een aanvullende bijdrage verschuldigd is voor een refertejaar, waarin een tijdvak voorkomt dat geen deel kan uitmaken van de tijdvakken opgesomd in A. 2, van deze bepaling en dat zich situeert vóór de aanvang van de wachttijd die in datzelfde refertejaar valt, dan dient voor de berekening van de aanvullende bijdrage de minimumwaarde bedoeld in artikel 205 te worden verminderd in verhouding tot de duur van dit tijdvak.

Art. 210bis. <KB 03-10-1967, art. 19> (Voor de personen die onderworpen zijn, enerzijds, hetzij aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, voor het stelsel van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sectoren van de geneeskundige verzorging en van de uitkeringen, hetzij aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, en anderzijds aan de voornoemde wet van 27 juni 1969 voor het stelsel van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, beperkt tot de sector van de geneeskundige verzorging, moeten de bepalingen (van artikel 210, A en B), afzonderlijk worden toegepast voor de sector geneeskundige verzorging en de sector uitkeringen.) <KB 03-09-1971, art. 14, 1°> <KB 1989-04-26/31, art. 29, 1°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (lid 2 opgeheven) <KB 1989-04-26/31, art. 29, 2°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (lid 3 opgeheven) <KB 1989-04-26/31, art. 29, 2°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (lid 4 opgeheven) <KB 1989-04-26/31, art. 29, 2°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.211. <KB 1989-04-26/31, art. 30, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> Voor de arbeiders bij tussenpozen, de seizoenarbeiders en de deeltijds tewerkgestelde werknemers, die niet vrijgesteld zijn van wachttijd, wordt de tijdens de wachttijd voor het recht op uitkeringen verschuldigde aanvullende bijdrage berekend als bepaald in artikel 210; nochtans dient voor de toepassing van punt A.2 van dit artikel, het aantal werkdagen gelegen tussen de opeenvolgende perioden van onderwerping in mindering te worden gebracht.

Art.212. (opgeheven vanaf 01-01-1989) <KB 1989-04-26/31, art. 31, 063>

Art.213. <KB 1986-05-14/31, art. 7, 025> Wanneer de aanvullende bijdrage die krachtens artikel 207 is gevorderd ontoereikend is, worden de prestaties van de verzekering pas verkregen nadat het juiste bedrag is betaald.

Afdeling 6bis. _ (De persoonlijke bijdrage te betalen voor de ascendenten en door sommige gepensioneerden, weduwnaren of weduwen.)
Art. 213bis. <Ingevoegd bij KB 1989-04-26/31, art. 32, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> De geneeskundige verstrekkingen worden voor de ascendent, beschouwd als persoon ten laste van een gerechtigde, onder de in artikel 165, § 1, 5 van dit besluit gestelde voorwaarden, toegekend voor zover de gerechtigde een maandelijkse bijdrage van 120 F per ascendent ten zijnen laste betaalt.
  Wanneer evenwel twee echtgenoten als ascendent ten laste van dezelfde gerechtigde zijn opgenomen, wordt de door laatstgenoemde voor die twee personen te betalen bijdrage beperkt tot 180 F.
  Deze bijdrage is verschuldigd vanaf de maand na die waarin de ascendent als deel uitmakend van het gezin van de gerechtigde is ingeschreven.
  Ze moet worden betaald uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op datgene waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn.
  (Het recht op geneeskundige verstrekkingen wordt geschorst tot de persoonlijke bijdragen met betrekking tot het refertejaar zijn betaald.) <KB 1989-12-07/31, art. 16, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  De in dit artikel vastgestelde bedragen zijn gekoppeld aan spilindexcijfer 148.80 van het indexcijfer der consumptieprijzen. Die bedragen worden op 1 januari van elk jaar aangepast aan de hoegrootheid die het indexcijfer der consumptieprijzen heeft bereikt op 31 oktober van het vorige jaar.

Art. 213ter. <Ingevoegd bij KB 1989-04-26/31, art. 32, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> Het bedrag van de persoonlijke bijdrage welke verschuldigd is door de in artikel 70, laatste lid, van evengenoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde gepensioneerden, weduwnaren en weduwen wordt, per kalenderjaar, vastgesteld op 2 160 F of 1 440 F, naargelang de gerechtigde al dan niet personen ten laste heeft.
  De jaarlijkse bijdrage mag worden betaald met maandelijkse gedeelten van respectievelijk 180 F of 120 F.
  Indien het tijdvak waarvoor een bijdrage verschuldigd is, minder dan één kalenderjaar telt, wordt de bijdrage verminderd tot een aantal maandelijkse gedeelten, gelijk aan het aantal volledige of onvolledige maanden begrepen in dat tijdvak.
  De in dit artikel vastgestelde bedragen zijn gekoppeld aan spilindex 148.80 van het indexcijfer der consumptieprijzen. Die bedragen worden op 1 januari van elk jaar aangepast aan de hoegrootheid die het indexcijfer der consumptieprijzen heeft bereikt op 31 oktober van het vorige jaar.
  Voor de in artikel 70, laatste lid, van evengenoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde gepensioneerde is de persoonlijke bijdrage verschuldigd vanaf de maand waarin het pensioen ingaat.
  Indien die gepensioneerde evenwel rechthebbende is op het bijzonder brugpensioen dat ten behoeve van oudere werklozen en bejaarde invaliden is ingesteld bij de artikelen 101 tot 108 en 161 tot 167 van de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978, is de persoonlijke bijdrage op zijn vroegst verschuldigd vanaf de maand waarin hij de Rijksdienst voor pensioenen ervan kennis geeft dat hij definitief opteert voor het vervroegd pensioen dat wordt toegekend in het raam van voornoemde wet.
  Voor de in artikel 70, laatste lid, van evengenoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde weduwnaar en weduwe is de persoonlijke bijdrage verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand na die waarin hij of zij weduwnaar of weduwe is geworden.
  De persoonlijke bijdrage moet worden betaald uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op datgene waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn.
  (Het recht op geneeskundige verstrekkingen wordt geschorst tot de persoonlijke bijdragen met betrekking tot het refertejaar zijn betaald.) <KB 1989-12-07/31, art. 17, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Afdeling 7. _ (Vrijstelling van wachttijd voor het recht op uitkeringen.)
Art.214. § 1. (Zijn van wachttijd vrijgesteld wat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de uitkering voor begrafeniskosten betreft :) <KB 1989-04-26/31, art. 34, 1°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  1° de bij de volgende wet en koninklijke besluiten bedoelde personen onder de daarin vastgestelde voorwaarden :
  a) wet van 28 juni 1960 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de personen die bij het leger tijdelijk diensten volbracht hebben;
  b) koninklijk besluit van 28 november 1956 tot vaststelling van de aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering onderworpen gewezen personeelsleden van de Belgische Spoorwegen of voor hun weduwen, van de voorwaarden van toekenning der verstrekkingen;
  c) (...) <KB 03-09-1971, art. 34, 2°>
  d) koninklijk besluit van 11 januari 1958 waarbij voor de oud-leden van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag, of hun weduwen, onderworpen aan de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, de voorwaarden tot toekenning van de verstrekkingen worden bepaald;
  e) koninklijk besluit van 15 april 1958 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de verstrekkingen der ziekte- en invaliditeitsverzekering worden toegekend aan de vluchtelingen van Hongaarse nationaliteit;
  f) koninklijk besluit van 6 augustus 1962 waarbij sommige categorieën van personen die hun beroepsbedrijvigheid hetzij in Congo, hetzij in Ruanda-Urundi, hebben uitgeoefend, worden vrijgesteld van de voorwaarden van toelating tot de werkloosheidsverzekering en de ziekte- en invaliditeitsverzekering ;
  2° (de persoon, die, binnen de dertig dagen na het einde van zijn oproeping of wederoproeping onder de wapens de hoedanigheid krijgt of opnieuw verkrijgt van gerechtigde in de zin van artikel 45, §1, 1°, van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963.) <KB 1991-01-23/37, art. 1, 087; Inwerkingtreding : 01-01-1990> <Erratum, B.S. 19-04-1991, blz. 8182>
  3° a) (de persoon ten laste en de volle wees, als bedoeld in artikel 21 van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963 of in één van de koninklijke besluiten ter uitvoering van artikel 22 van dezelfde wet, die hetzij studies hebben beëindigd in een onderwijsinstelling die door een Gemeenschap is opgericht, erkend of gesubsidieerd, hetzij een diploma of studiegetuigschrift hebben behaald voor de bevoegde examencommissie van een Gemeenschap, op voorwaarde dat zij uiterlijk de dag na het tijdvak van (zeven maanden) volgend op de beëindiging van hun studies of het behalen van een diploma of studiegetuigschrift voor de bevoegde examencommissie van een Gemeenschap, de hoedanigheid van gerechtigde hebben verworven als bedoeld in artikel 45, § 1, 1°, a) of c), van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963, en dat het gaat om : <KB 1995-04-06/05, art. 2, 126; Inwerkingtreding : 01-07-1994>
  - studies van de lagere secundaire cyclus met technische of beroepsvorming;
  - studies van de hogere secundaire cyclus.
  Gelijkgesteld wordt met een persoon ten laste of een volle wees die de lagere secundaire cyclus met een technische of een beroepsvorming beëindigd heeft, de persoon ten laste of de volle wees die voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, § 1, eerste lid, 2°, f) en g), van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.) <KB 1993-04-28/34, art. 5, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  (Indien de persoon ten laste of de volle wees andere studies aanvat nadat hij onderwijs van de hogere secundaire cyclus of van de lagere secundaire cyclus met een technische of een beroepsopleiding heeft beëindigd, gaat de in het vorige lid vastgestelde termijn in de dag na het einde van de laatst voltooide studies of de dag na het stopzetten van de studies indien daaraan voortijdig een einde werd gemaakt;) <KB 1990-05-10/30, art. 1, 076; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
  b) (de persoon ten laste en de volle wees, als bedoeld in artikel 21 van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963 of in één van de koninklijke besluiten ter uitvoering van artikel 22 van dezelfde wet, die een leertijd hebben beëindigd zoals bepaald in de wetgeving betreffende de vorming en de opleiding in een zelfstandig beroep, op voorwaarde dat zij uiterlijk daags na het tijdvak van (zeven maanden) volgend op de beëindiging van de leertijd de hoedanigheid hebben verkregen van gerechtigde als bedoeld in artikel 45, § 1, 1°, a) of c), van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963.) <KB 1993-04-28/34, art. 5, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992> <KB 1995-04-06/05, art. 2, 126; Inwerkingtreding : 01-07-1994>
  De in a en b bedoelde termijn wordt verlengd met :
  1. (drie maanden of (zes maanden) voor de personen die, krachtens artikel 36, § 1, eerste lid, 4°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, na de beëindiging van hun studies of hun leertijd moeten ingeschreven zijn als werkzoekende gedurende respectievelijk ten minste 155 of 310 werkdagen vooraleer werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten;) <KB 1993-04-28/34, art. 5, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992> <KB 1995-04-06/05, art. 2, 126; Inwerkingtreding : 01-07-1994>
  2. de duur van de overeenkomst voor tewerkstelling van studenten uitgevoerd gedurende de maanden juli, augustus of september, wanneer de student tijdens die tewerkstelling onttrokken is aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid voor werknemers;
  3. de duur van de periode tijdens welke de betrokkene door zijn oproeping of wederoproeping onder de wapens niet in staat is geweest om de hoedanigheid van gerechtigde te verkrijgen als bedoeld in artikel 21, 1° of 3° van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963;
  4. (de duur van de periode tijdens welke de betrokkene arbeidsongeschikt is, met moederschapsrust of in vaderschapsverlof is als bedoeld in vorengenoemde wet van 9 augustus 1963;) <KB 1993-04-28/34, art. 5, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  c) onder de in a en b bepaalde voorwaarden, de personen ten laste :
  1. (opgeheven) <KB 1993-04-28/34, art. 5, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  2. van een verzekerde in de overzeese sociale zekerheidsregeling;
  3. van een lid van de (Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden), of van zijn weduwe; <KB 1995-05-19/56, art. 14, 128; Inwerkingtreding : 13-08-1995>
  4. van een werknemer als bedoeld in § 2, 7° van dit artikel;
  5. (van een werknemer die in België zijn hoofdverblijfplaats heeft en die ressorteert onder de wettelijke regeling van een land waarmee België een bilateraal of multilateraal verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten of die onder het toepassingsgebied valt van de Verordening (E.E.G.) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen;
  6. van een werknemer die in België zijn hoofdverblijfplaats heeft en die krachtens een op hem toepasselijk statuut van een in België gevestigde instelling van Europees of internationaal recht, tussenkomsten voor de geneeskundige verzorging geniet;) <KB 1992-12-17/38, art. 6, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
  (4° (de persoon die binnen dertig dagen na het einde van zijn hechtenis de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 45, § 1, 1°, van voornoemde wet van 9 augustus 1963 opnieuw verkrijgt of arbeidsongeschikt wordt in de zin van artikel 56, § 1, van dezelfde wet, voor zover hij de in artikel 72 van dezelfde wet bedoelde wachttijd vervuld had of daarvan was vrijgesteld en hij bij de aanvang van zijn hechtenis voldeed aan de toekenningsvoorwaarden voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen;) <KB 1993-04-28/34, art. 5, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  5° de persoon die gedurende een tijdvak van zes maanden ononderbroken heeft deelgenomen aan de verzekering waarin is voorzien bij de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, de bij de artikelen 17 en 19 van dezelfde wet bepaalde bijdragen heeft gestort en binnen dertig dagen na het einde hetzij van zijn deelneming aan die verzekering, hetzij aan het tijdvak tijdens hetwelk hij de in die wet bepaalde verstrekkingen inzake ziekte en invaliditeitsverzekering heeft genoten, de hoedanigheid van gerechtigde verkrijgt als bedoeld in artikel 45, § 1, 1°, a of c, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963.
  Indien de persoon gedurende een tijdvak van minder dan zes maanden ononderbroken heeft deelgenomen aan de verzekering waarin is voorzien bij de wet van 17 juli 1963, wordt het tijdvak dat gedekt is door de krachtens die wet gestorte bijdragen, gelijkgesteld met een tijdvak dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de (in artikel 72 van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963) bedoelde wachttijd. Die samenstelling mag evenwel slechts geschieden indien niet meer dan dertig dagen zijn verstreken tussen het einde van de deelneming aan de wetgeving waarin is voorzien bij de wet van 17 juli 1963, en het verkrijgen van de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 45, § 1, 1°, a of c, van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963.) <KB 03-09-1971, art. 15, 4°> <KB 1989-04-26/31, art. 34, 5°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  § 2. (opgeheven) <KB 1989-04-26/31, art. 34, 6°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (§ 3. (Voor de toekenning van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid van de in artikel 56, vijfde lid, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde gerechtigde vrouw) en van de uitkering van begrafeniskosten wordt de (in artikel 72 van dezelfde wet) bepaalde wachttijd verminderd tot drie maanden welke ten minste (zestig arbeidsdagen) omvatten, voor de gerechtigde die, wanneer zij zich niet langer in één van de toestanden bevindt bedoeld in artikel 45, § 1, van dezelfde wet, na de hiervoren bedoelde wachttijd te hebben volbracht of daarvan te zijn vrijgesteld, opnieuw onderworpen is aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, indien hij intussen voortdurend effectief lid of persoon ten laste is geweest van een ziekenfonds voor de verstrekkingen inzake moederschap en overlijden.) <KB 03-09-1971, art. 15, 6> <KB 1987-11-03/31, art. 3, 2°, 046; Inwerkingtreding : 1987-11-10> <KB 1989-04-26/31, art. 34, 7°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> <KB 1990-05-10/30, art. 1, 076; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (De seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers volbrengen de verminderde wachttijd indien zij over een periode van drie maanden (tweehonderd arbeidsuren) presteren. De referteperiode wordt evenwel verlengd tot maximaal negen maanden voor de seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers die zich wegens hun arbeidsregeling in de onmogelijkheid bevinden hun verminderde wachttijd in drie maanden te volbrengen.) <KB 1987-11-03/31, art. 3, 3°, 046; Inwerkingtreding : 1987-11-10> <KB 1995-06-08/30, art. 8, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  (§ 3bis. Voor de toekenning van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid of van de uitkering voor begrafeniskosten, wordt de (in artikel 72 van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963) bepaalde wachttijd verminderd tot een maand die tenminste (twintig arbeidsdagen) omvat, ten gunste van de gerechtigde die, na zich niet langer in één van de toestanden te bevinden bedoeld in artikel 45, § 1, van de wet van 9 augustus 1963, na de hiervoren beoogde wachttijd te hebben volbracht of daarvan te zijn vrijgesteld, opnieuw onderworpen is aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en ermede gelijkgestelden, voor zover de onderbreking, die niet mag verdeeld zijn: <KB 1989-04-26/31, art. 34, 8°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> <KB 1987-11-03/31, art. 3, 4°, 046; Inwerkingtreding : 10-11-1987>
  1° tot doel heeft, op grond van een geschreven verklaring van de gerechtigde hem toe te laten zich te wijden aan de opvoeding van een kind dat met hem onder hetzelfde dak woont en persoon ten laste is hetzij van de gerechtigde zelf, hetzij van de persoon waarbij de gerechtigde gedurende de hierboven vermelde onderbreking als persoon ten laste was ingeschreven met toepassing van de bepalingen van artikel 165, § 1, 1 en 3;
  2° in de periode valt van drie jaar volgend op de geboortedatum van het kind.) <KB 23-10-1981, art. 3>
  De periode van drie jaar wordt verdubbeld wanneer het een kind betreft dat de bijkomende bijslag voor minder-valide kinderen geniet bij toepassing van de wetgeving betreffende de kinderbijslag voor werknemers of van die betreffende de kinderbijslag voor zelfstandigen.
  Wanneer een nieuwe geboorte zich voordoet vóór het einde van de onderbreking, kan deze worden verlengd, zonder respectievelijk de drie of de zes jaar volgend op de datum van deze nieuwe geboorte te mogen overschrijden.) <KB 18-05-1971, art. 1>
  (De seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers vervullen de verminderde wachttijd indien zij over een periode van een maand (zevenenzestig arbeidsuren) presteren. De referteperiode wordt evenwel verlengd tot maximaal drie maanden voor de seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers die zich wegens hun arbeidsregeling in de onmogelijkheid bevinden hun verminderde wachttijd te volbrengen in een maand.) <KB 1987-11-03/31, art. 3, 5°, 046; Inwerkingtreding : 10-11-1987> <KB 1995-06-08/30, art. 9, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  § 4. (Voor de persoon die de hoedanigheid had van gerechtigde in de zin van artikel 45, §1, 1°, van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 tot ten minste de dertigste dag voor zijn oproeping of wederoproeping onder de wapens en die, ten laatste binnen de dertig dagen na het einde van zijn oproeping of wederoproeping onder de wapens zich bevindt in staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 56, §1, van hetzelfde wet, wordt de wachttijd als vervuld beschouwd.) <KB 1991-01-23/37, art. 1, 087; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
  (Wanneer de in het vorige lid bedoelde persoon, binnen de dertig dagen nadat hij huiswaarts of met onbepaald verlof werd gezonden, zich bevindt in een staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 56, § 1, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 terwille van een ongeval overkomen of een aandoening opgedaan tijdens de aanwezigheid onder de wapens, wordt de wachttijd als vervuld beschouwd. Dit geldt ook wanneer die persoon, opgeroepen of wederopgeroepen onder de wapens, om gezondheidsredenen afwezig is uit zijn dienst, in zoverre zijn afwezigheid niet aangerekend wordt op de duur van zijn oproeping.) <KB 03-09-1971, art. 15, 7, 1° en 2° >
  (§ 4bis. Voor de toekenning van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid of van de uitkering voor begrafeniskosten is er, onder de in artikel 214, § 1, 3°, a bepaalde voorwaarde, vrijstelling van wachttijd voor de rechthebbenden bedoeld in artikel 1, 1° van het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de studenten van het hoger onderwijs.) <KB 1987-11-03/31, art. 3, 6°, 046; Inwerkingtreding : 10-11-1987>
  (§ 4ter. Van wachttijd vrijgesteld wat het recht op de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid en op de uitkering voor begrafeniskosten betreft, is de persoon die binnen dertig dagen na het einde van de periode waarover hij het genot had van het overlevingspensioen, bedoeld in artikel 21, § 1, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der werknemers, of van een daaraan gelijkaardig voordeel, toegekend krachtens een Belgische of vreemde wetgeving, de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 45, § 1, 1°, van de wet van 9 augustus 1963 opnieuw verkrijgt of zich in staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 56, § 1, van dezelfde wet bevindt, voor zover hij de (in artikel 72 van dezelfde wet) bedoelde wachttijd vervuld of daarvan was vrijgesteld en hij voornoemde hoedanigheid van gerechtigde had tot daags voor het ingaan van het overlevingspensioen.) <KB 1989-04-26/31, art. 34, 11°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> <KB 1990-05-10/30, art. 1, 076; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (§ 5. Voor de toepassing van dit besluit, wordt gelijkgesteld met een periode van oproeping of wederoproeping onder wapens, de periode voor vervulling van de plichten krachtens wettelijke regeling betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden.) <KB 17-10-1977, art. 2>
  § 6. (opgeheven) <KB 1989-04-26/31, art. 34, 12°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Afdeling 7bis. _ (Nadere regelen inzake wachttijd in geval van overgang van één sector van de verzekering voor geneeskundige verzorging naar een andere.)
Art. 214bis. <KB 1989-04-26/31,art. 35, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> (De personen die overeenkomstig artikel 204ter gehouden zijn tot het vervullen van een wachttijd en die de hoedanigheid van gerechtigde krachtens artikel 21, 1° of 3° van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 verkrijgen in de loop van een periode van eventuele wachttijd voorzien in een stelsel van geneeskundige verzorging ingesteld door een besluit ter uitvoering van artikel 22 van die wet, hebben recht op prestaties na vervulling van een wachttijd met een duur gelijk aan de wachttijd die ze nog dienden te vervullen in het stelsel voor geneeskundige verzorging ingesteld door een besluit ter uitvoering van artikel 22 van de voormelde wet van 9 augustus 1963. Deze verminderde wachttijd wordt slechts toegepast indien de bijdragen voor het gedeelte van de verstreken wachttijd in het stelsel ingesteld door een besluit ter uitvoering van artikel 22, betaald worden.) <KB 1989-12-07/31, art. 18, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  De personen die de hoedanigheid van gerechtigde krachtens artikel 21, 1° en 3° van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 verkrijgen nadat ze de hoedanigheid van rechthebbende hadden, beoogd in artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tot de zelfstandigen wordt verruimd, hebben zonder wachttijd recht op de prestaties opgesomd in artikel 23 van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 die niet voorzien zijn bij artikel 1 van het voormelde koninklijk besluit indien zij voorheen bijdragen hebben gestort bij een ziekenfonds voor deze prestaties en dit met betrekking tot het tijdvak van onderwerping aan dat koninklijk besluit, gelegen in de zes maanden voor het verkrijgen van de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 21 van de voornoemde wet van 9 augustus 1963.

Art. 214ter. (opgeheven vanaf 01-01-1989) <KB 1989-04-26/31, art. 36, 063>

Afdeling 7ter. _ (Regelen inzake wachttijd in geval van overgang van één sector van de verzekering voor uitkeringen naar een andere.)
Art. 214quater. <KB 03-11-1975, art. 1> Voor de toekenning van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid of voor begrafeniskosten, wordt de (in artikel 72 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963) bepaalde wachttijd verminderd tot drie maanden die tenminste (zestig arbeidsdagen) omvatten, ten gunste van de persoon die de hoedanigheid verkrijgt van gerechtigde in de zin van artikel 45, § 1, 1° van voornoemde wet van 9 augustus 1963 op voorwaarde dat hij genoemde hoedanigheid verkrijgt uiterlijk de 30ste dag nadat hij de hoedanigheid van gerechtigde beoogd in artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering voor arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen verloor en hij de in die regeling voorgeschreven wachttijd heeft volbracht of ervan was vrijgesteld. <KB 1987-11-03/31, art. 4, 1°, 046; Inwerkingtreding : 10-11-1987> <KB 1989-04-26/31, art. 37, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (De seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers volbrengen de verminderde wachttijd indien zij over een periode van drie maanden, (tweehonderd arbeidsuren) presteren. De referteperiode wordt evenwel verlengd tot maximaal negen maanden voor de seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers die zich wegens hun arbeidsregeling in de onmogelijkheid bevinden hun verminderde wachttijd in drie maanden te volbrengen.) <KB 1987-11-03/31, art. 4, 046; Inwerkingtreding : 10-11-1987> <KB 1995-06-08/30, art. 10, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Afdeling 7quater. _ (Bijzondere regelen inzake het behoud van het recht op geneeskundige verstrekkingen.(
Art. 214quinquies. <Ingevoegd bij KB 1990-05-23/34, art.4, 078; Inwerkingtreding : 09-01-1990> De personen, die vanaf 1 januari 1990 de hoedanigheid van gerechtigde verkrijgen als bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tot de zelfstandigen wordt verruimd, terwijl ze nog rechthebbenden zijn krachtens artikel 67 of 68 van de voormelde wet van 9 augustus 1963, maar hun hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 21, eerste lid, 1° tot en met 9° en 13° van de voormelde wet van 9 augustus 1963 hebben verloren, kunnen, in toepassing van artikel 70bis, 1° van de voormelde wet van 9 augustus 1963 het recht op verstrekkingen slechts behouden tot het einde van het kwartaal dat volgt op datgene waarin zij de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 3 van het voormelde koninklijk besluit van 30 juli 1964 hebben verkregen, tenzij zij het bewijs leveren dat zij vóór het einde van deze periode opnieuw de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in het voormelde artikel 21, eerste lid, 1° tot en met 9° en 13° hebben verkregen. <KB 1990-05-23/34, art. 4, 078; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art. 214sexies. <Ingevoegd bij KB 1990-05-23/34, art.5, 078; Inwerkingtreding : 09-01-1990> § 1. In toepassing van artikel 70bis, 2°, van de voormelde wet van 9 augustus 1963 kan het recht op geneeskundige verstrekkingen niet verder verlengd worden indien de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 21, eerste lid, 1° tot en met 9° en 13° van de voormelde wet van 9 augustus 1963 in het laatste kwartaal van het refertejaar niet meer bestond, tenzij deze hoedanigheid opnieuw verworven werd vóór 1 juli volgend op het beschouwde refertejaar.
  § 2. Voor de gerechtigden die gehouden zijn tot het vervullen van de wachttijd vooraleer zij het recht op geneeskundige verstrekkingen kunnen openen, kan die wachttijd slechts als vervuld worden beschouwd indien zij in het laatste volledige kwartaal van de wachttijd of in het daarop volgende resterende gedeelte van die wachttijd nog de hoedanigheid van gerechtigde hadden.

Art. 214septies. <Ingevoegd bij KB 1990-05-23/34, art.6, 078; Inwerkingtreding : 09-01-1990> De personen die hun recht op geneeskundige verstrekkingen kunnen verlengen in toepassing van artikel 68 van de voormelde wet van 9 augustus 1963 en met inachtname van de bepalingen van artikel 214quinquies, 214sexies en 330quater van dit besluit, maar waarvoor wordt vastgesteld dat in het beschouwde refertejaar periodes van tenminste een geheel kwartaal voorkomen die niet gedekt zijn door een bijdragebon of door één van de tijdvakken, opgesomd in artikel 210, A, 2, kunnen, in afwijking van artikel 68 van de voormelde wet van 9 augustus 1963, hun recht op verstrekkingen slechts verlengen indien zij voor elk niet gedekt kwartaal een bijzondere bijdrage betalen die gelijk is aan (driemaal het in het verstreken kalenderjaar geldende bedrag van de hoogste maandelijkse bijdrage die vastgesteld is in het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tot de nog niet beschermde personen;) <KB 1991-08-19/36, art. 4, 096; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
  (Lid 2 opgeheven.) <KB 1991-08-19/36, art. 4, 096; Inwerkingtreding : 15-06-1991>
  De personen die het bewijs leveren dat zij in het beschouwde refertejaar geen inkomen hebben van meer dan twaalf maal het bedrag bedoeld in artikel 229, § 2bis, van dit besluit, worden vrijgesteld van de betaling van de voornoemde bijdragen. Onder inkomen in de zin van deze bepaling moet het inkomen worden verstaan zoals dat omschreven is in artikel 229, § 2bis, van dit besluit.
  (Het tijdvak dat zich situeert vóór de datum vanaf wanneer de in het eerste lid bedoelde persoon onder toepassing viel van de bepalingen die de opening en het behoud van het recht op tegemoetkomingen regelen, kan echter geen aanleiding geven tot de betaling van de voornoemde bijzondere bijdrage.) <KB 1991-08-19/36, art. 4, 096; Inwerkingtreding : 15-06-1991>

Art. 214octies. <KB 1991-08-19/36, art. 5, 096; Inwerkingtreding : 15-06-1991> § 1. De personen bedoeld in artikel 214sexies, van wie het recht op geneeskundige verstrekkingen werd stopgezet, die in de periode tussen de op het beschouwde refertejaar volgende data van 1 juli en 31 december de hoedanigheid van gerechtigde opnieuw verwerven, kunnen het recht op geneeskundige verstrekkingen slechts heropenen indien zij alsnog voldoen aan alle bijdragevereisten voor het voorbije kalenderjaar, inbegrepen de vereiste bijdrage bedoeld in artikel 214septies, zoals die gesteld worden voor gerechtigden die hun recht op geneeskundige verstrekkingen kunnen verlengen.
  Indien aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, dient een wachttijd van zes maanden vervuld te worden vooraleer het recht op geneeskundige verstrekkingen opnieuw kan worden geopend.
  § 2. Indien personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 214sexies, de verlenging van het recht op geneeskundige verstrekkingen niet verkrijgen omdat ze niet voldoen aan alle bijdragevereisten die voor het refertejaar gesteld zijn, en zij nadien het recht op tegemoetkomingen opnieuw openen, worden de tegemoetkomingen onder volgende voorwaarden verleend : bij opening van het recht op geneeskundige verstrekkingen in de op het beschouwde refertejaar volgende periode van 1 juli tot 30 juni, wordt het bedrag van de bijdrage die voor de verlenging van het recht verschuldigd was, in mindering gebracht op het bedrag van de tegemoetkomingen voor prestaties van geneeskundige verzorging, die verstrekt worden tijdens de vorenbedoelde periode van 1 juli tot 30 juni.

Afdeling 8. _ (Behoud van de rechten van de seizoenarbeiders en de arbeiders bij tussenpozen.)
Art.215. (De seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers behouden het recht op uitkeringen op voorwaarde dat zij tijdens het tweede en het derde kwartaal voor dat waarin ze om prestaties vragen enerzijds het in artikel 204, derde lid, bepaalde (aantal arbeidsuren) hebben gepresteerd, en anderzijds voldaan hebben aan de voorwaarden van artikel 74, eerste lid, 2° van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963. De seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers die niet voldoen aan deze voorwaarden behouden evenwel het recht op uitkeringen voor zover er zich tijdens de drie kwartalen vóór dat waarin ze om deze prestaties vragen geen doorlopende onderbreking van meer dan dertig dagen heeft voorgedaan in hun hoedanigheid van gerechtigde, zoals deze is omschreven in artikel 45, § 1, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 en voor zover zij voldaan hebben aan de voorwaarden van artikel 74, eerste lid, 2° van dezelfde wet.) <KB 1989-04-26/31, art. 38, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> <KB 1995-06-08/30, art. 11, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  Nochtans geniet (de seizoenarbeider, de arbeider bij tussenpozen of de deeltijdse werknemer) die op het einde van een kwartaal in het genot is van uitkeringen, verder prestaties tot op het einde van de lopende arbeidsongeschiktheid. <KB 18-05-1982, art. 6>

Afdeling 9. _ Voortgezette verzekering.
Art.216. § 1. Wordt beschouwd in een behartigenswaardige maatschappelijke toestand te verkeren als bedoeld in artikel 21, 6°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 en kan, indien hij aan de (in artikel 66 of artikel 72) van genoemde wet gestelde voorwaarden heeft voldaan, in voortgezette verzekering treden tijdens de hierna vastgestelde tijdvakken : <KB 1993-04-28/34, art. 6, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  1° (de werkloze gerechtigde wie werkloosheidsuitkeringen ontzegd zijn met toepassing van de volgende artikelen van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering :
  a) de artikelen 30 tot 34, 37 en 38, omdat hij de gestelde toelaatbaarheidsvoorwaarden niet vervult;
  b) artikel 44, omdat hij niet zonder loon is;
  c) de artikelen 52, § 3, 52bis, § 1, tweede lid, en § 2, 56, § 1, eerste lid, en 155, tweede lid, omdat hij voor onbepaalde tijd van het recht op werkloosheidsuitkeringen is uitgesloten;
  d) artikel 81, omdat de duur van zijn werkloosheid het in deze bepaling gestelde maximum overschrijdt.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer dan twaalf maanden; evenwel wordt in het geval dat is bepaald onder b), de voortgezette verzekering toegestaan voor de duur van de periode tijdens welke de betrokkene niet zonder loon is.) <KB 1993-04-28/34, art. 6, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  2° de werkloze gerechtigde die voldoet aan de voorwaarden om werkloosheidsuitkeringen te genieten, doch daarvan vrijwillig en tijdelijk afziet, hetzij om een niet verzekeringsplichtig beroep uit te oefenen, hetzij om welke andere reden ook (,zonder dat hij in dit laatste geval evenwel de voorwaarden vervult, bepaald in artikel 164, eerste lid, 11°. <KB 1993-04-28/34, art. 6, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke niet korter mag zijn dan één maand en niet langer dan drie maanden;
  3° (de gerechtigde, seizoenarbeider, mits hij in België tewerkgesteld is, er zijn hoofdverblijfplaats heeft en hem werkloosheidsuitkeringen zijn ontzegd.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke niet korter mag zijn dan één maand en niet langer dan negen maanden;) <KB 1992-12-17/38, art. 7, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
  4° (De gerechtigde die niet langer arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 en die met de instemming van het College van geneesheren-directeurs, om zijn reclassering te verzekeren, hetzij een beroep uitoefent waardoor hij onderworpen is aan de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, hetzij een beroep uitoefent waarop geen verzekeringsplicht staat krachtens één der wetgevingen inzake sociale zekerheid.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een tijdvak van twee jaar dat door het College van geneesheren-directeurs kan worden vernieuwd;) <KB 23-10-1967, art. 32, 3°>
  5° de gerechtigde wiens arbeidsovereenkomst na akkoord der partijen is geschorst.
  De voortgezette verzekering mag toegestaan worden voor een duur welke niet langer mag zijn dan (drie maanden) per kalenderjaar; <KB 23-10-1967, art. 32, 3°>
  6° de gerechtigde die haar kind zoogt.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke niet langer mag zijn dan het einde van de vijfde maand na de bevalling;
  7° (...) <KB 03-09-1971, art. 34, 2°>
  8° de gerechtigde die een gevangenisstraf ondergaat, in een gesticht voor sociale bescherming is geïnterneerd of in een bedelaarsgesticht is geplaatst. Indien hij echter bij de aanvang van zijn detinering, internering of plaatsing in staat van arbeidsongeschiktheid is als bedoeld in artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, gaat het tijdvak van voortgezette verzekering pas in de dag dat die staat van arbeidsongeschiktheid afloopt.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke niet langer mag zijn dan de periode van detinering, internering of plaatsing;
  9° de gerechtigde die tijdelijk of definitief niet meer arbeidt in de loop van een periode van vijf jaar welke afloopt op het einde van de maand waarin hij de in artikel 60, 1°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde leeftijd bereikt.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke afloopt op het einde van de maand waarin de gerechtigde de in genoemd artikel vastgestelde leeftijd bereikt wanneer het gaat om een definitieve stopzetting en voor de duur aangegeven door de gerechtigde bij zijn aanvraag om in voortgezette verzekering te treden, wanneer het gaat om een tijdelijke stopzetting;
  10° (de gerechtigde man of vrouw die de arbeid verzaakt opdat zijn gerechtigde echtgenote of haar gerechtigde echtgenoot het maximale bedrag van haar of zijn ouderdomspensioen zou kunnen genieten.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke afloopt op he einde van de maand waarin de gerechtigde 65 of 60 jaar wordt naargelang het een man of een vrouw betreft;) <KB 1987-12-11/36, art. 1, 048; Inwerkingtreding : 06-08-1985>
  11° de gerechtigde die na zijn normale legerdienst bij tuchtmaatregel onder de wapens gehouden of teruggeroepen wordt.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke niet korter noch langer mag zijn dan die van het behoud of van de terugroeping onder de wapens;
  12° de gerechtigde die in het buitenland tijdelijk hetzelfde beroep uitoefent als hetgeen hij in België uitoefende, wanneer hij niet verzekeringsplichtig is krachtens de wetgeving inzake de sociale zekerheid van zijn nieuwe arbeidsplaats.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke niet langer mag zijn dan die van de tewerkstelling in het buitenland;
  13° (de gerechtigde in staking of lock-out of van wie de werkloosheid het rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg is van een staking (of lock-out) en die bij ontstentenis van een toelating van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, geen aanspraak heeft op werkloosheidsuitkeringen. <KB 1993-04-28/34, art. 6, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke niet langer mag zijn dan die van de staking of het lock-out;) <KB 23-10-1967, art. 32, 4°>
  14° de gerechtigde die wegens een geval van overmacht de arbeid verzuimt.
  De Dienst voor administratieve controle doet op verzoek van de verzekeringsinstelling uitspraak over de gevallen van overmacht die zij erkent.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor de duur welke door die Dienst wordt vastgesteld;
  15° de gerechtigde die krachtens het koninklijk besluit van 11 maart 1954, houdende statuut van het Korps voor burgerlijke bescherming, de cursussen volgt van de School voor burgerlijke bescherming.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur die niet langer mag zijn dan deze van de zittijd waaraan de gerechtigde deelneemt;
  16° de gerechtigde die een pensioen geniet ten laste van een openbaar bestuur of een pensioen waarvan de betaling door de Belgische Staat is gewaarborgd en die tijdelijk niet meer arbeidt ingevolge een erkende arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 waarover uitkeringen worden ontzegd krachtens artikel 60, 3°, van genoemde wet.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor de duur van de arbeidsongeschiktheid;
  17° de gerechtigde die generlei arbeid ter verkrijging van inkomen verricht en regelmatig leergangen van het hoger middelbaar vak- of technisch onderwijs volgt, op voorwaarde dat die leergangen gegeven worden gedurende de dag, de vakantie, de zondagen en de feestdagen daargelaten.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur die niet langer mag zijn dan die waarover de gerechtigde de leergangen volgt;
  18° (de gerechtigde die de leergangen van een erkende school voor gezinshelp(st)ers volgt. De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur die niet langer mag zijn dan die waarover de gerechtigde de leergangen volgt;) <KB 11-08-1978, art. 1>
  (19° de gerechtigde die, nadat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, voort arbeidt of die na die leeftijd de arbeid hervat, wanneer hij de arbeid tijdelijk onderbreekt en geen pensioen aanvraagt.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke door de gerechtigde bij zijn aanvraag wordt opgegeven; zij eindigt evenwel zodra het pensioen ingaat;
  20° de gerechtigde die wegens lichamelijke ongeschiktheid voortijdig gepensioneerd is, wanneer hij niet voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 56, eerste lid, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, waar het de arbeidsongeschiktheidsgraad beoogt, gedurende een tijdvak dat niet verder mag gaan dan de pensioengerechtigde leeftijd krachtens de wetgeving inzake de rust- en overlevingspensioenen van de arbeiders en de bedienden.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan vanaf de dag waarop de gerechtigde niet langer 66 pct. arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963;) <KB 23-10-1967, art. 32, 5°>
  (21° de gerechtigde waarvan de onderwerping voor het stelsel van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, beperkt is tot de geneeskundige verzorging en die :
  a) geen arbeidsprestaties moet verrichten, hetzij op grond van persoonlijke aangelegenheden, hetzij ingevolge tuchtmaatregelen.
  De voorgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke gelijk is aan die van het tijdvak waarin de gerechtigde geen arbeidsprestaties moet verrichten;
  b) zijn ambt in het buitenland uitoefent en aldaar zijn administratieve standplaats heeft.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor de duur van het tijdvak waarin de gerechtigde zijn ambt in het buitenland uitoefent en aldaar zijn administratieve standplaats heeft;
  c) door de administratieve gezondheidsdienst definitief arbeidsongeschikt wordt geacht voor zover hij niet werkongeschikt is in de zin van artikel 56, § 1, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963, en niet het vereiste aantal jaren dienst heeft om een vervroegd pensioen te genieten.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor de duur van het tijdvak dat afloopt op de pensioengerechtigde leeftijd krachtens het administratief en geldelijk statuut dat op hem toepasselijk is;) <KB 03-09-1971, art. 18, 2°>
  (22° de gerechtigde die ophoudt tewerkgesteld te zijn volgens een arbeidsovereenkomst voor dienstboden hoofdzakelijk bestaande uit huishoudelijke arbeid van lichamelijk aard voor de behoefte van de huishouding van de werkgever of van zijn gezin.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar;) <KB 03-09-1971, art. 18, 2°>
  23° (de gerechtigde die als mijnwerker wegens sluiting van een kolenmijn is ontslagen en die de wachtvergoeding voor bejaarde werknemers uit de kolenindustrie geniet in toepassing van artikel 56, § 2 van het Verdrag van Parijs tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
  De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor de duur van het tijdvak tijdens hetwelk de wachtvergoeding wordt toegekend.) <KB 1990-11-22/34, art. 1, 084; Inwerkingtreding : 07-12-1990>
  § 2. Het tijdvak van voortgezette verzekering loopt af hetzij op het einde van de periode waaronder het is toegestaan, hetzij op de datum waarop de toestand een einde neemt op grond waarvan het is toegestaan, hetzij, alleen in de onder § 1, 2° en 4°, bedoelde gevallen, zodra de gerechtigde in staat van arbeidsongeschiktheid is als bedoeld in artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963.

Art.217. Om tot de voortgezette verzekering te worden toegelaten moet de gerechtigde een aanvraag indienen bij zijn verzekeringsinstelling en haar (...) de volgende bewijsstukken afgeven : <KB 1989-04-26/31, art. 39, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  a) voor de in artikel 216, 1°, 2° en 3°, bedoelde toestanden, een verklaring uitgereikt door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening met nadere opgave van de reden waarom en het tijdvak waarover de werkloosheidsuitkeringen zijn ontzegd;
  (Voor de in artikel 216, 3°, bedoelde toestand mag die verklaring vervangen worden door een verklaring van zijn laatste werkgever;) <KB 23-10-1967, art. 33, 1°>
  b) voor de in artikel 216, 4°, bedoelde toestand, een verklaring uitgereikt door de Dienst voor geneeskundige verzorging met opgave van de instemming van het College van geneesheren-directeurs;
  c) (voor de in artikel 216, 5°, 21° en 22°, bedoelde toestanden, een verklaring uitgereikt door de werkgever of desgevallend door de geestelijke overheid hetzij met opgave van de juiste periode van de schorsing van de overeenkomst of de tewerkstelling of van het tijdvak dat de gerechtigde zijn ambt in het buitenland uitoefent, hetzij met vermelding van de datum van de beslissing van de administratieve gezondheidsdienst volgens welke geen vervroegd pensioen kan worden toegekend, hetzij met opgave van de datum van stopzetting van de huishoudelijke arbeid;) <KB 03-09-1971, art. 19, 2°>
  d) (voor de in artikel 216, 6°, 7°, 9° en 19°, bedoelde toestanden, een verklaring op erewoord van de gerechtigde;) <KB 23-10-1967, art. 32, 2°>
  e) voor de in artikel 216, 12°, bedoelde toestand, een verklaring van de werkgever;
  f) voor de in artikel 216, 8°, bedoelde toestand, een verklaring van de directeur van de inrichting met opgave van de periode van detinering, internering of plaatsing;
  g) voor de in artikel 216, 11°, bedoelde toestand, een verklaring van (de militaire overheid) met opgave van de periode van behoud of terugroeping onder de wapens; <KB 23-07-1974, art. 1>
  h) (voor de in artikel 216, 13°, bedoelde toestand, een verklaring uitgereikt door een vakorganisatie of door de werkgever. In dit laatste geval moet die verklaring medeondertekend zijn door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;) <KB 23-10-1967, art. 33, 3°>
  i) voor de in artikel 216, 15°, 17° en 18°, bedoelde toestanden, een verklaring uitgereikt door de directeur van de school met opgave van de periode tijdens welke de gerechtigde de leergangen heeft gevolgd;
  In de in artikel 216, 14°, bedoelde toestand, wordt de voortgezette verzekering toegestaan op grond van de kennisgeving van de Dienst voor administratieve controle aan de verzekeringsinstelling.
  In de in artikel 216, 16°, bedoelde toestand, wordt de voortgezette verzekering toegestaan op grond van de erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid.
  (j) voor de in artikel 216, 20°, bedoelde toestand, een verklaring uitgereikt door de adviserend geneesheer van het ziekenfonds waarbij de gerechtigde is aangesloten of ingeschreven;) <KB 23-10-1967, art. 33, 4°>
  (k) voor de in artikel 216, § 1, 23°, bedoelde toestand, een verklaring uitgereikt door de diensten van de Administratie van het mijnwezen van het Ministerie van Economische Zaken.) <KB 27-06-1972, art. 2>
  (opgeheven) <KB 1989-12-07/31, art. 19, 069; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art. 217bis. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.218. Op de basis van de in artikel 217 bepaalde stukken, maakt de verzekeringsinstelling een getuigschrift van voortgezette verzekering op en vordert zij van de gerechtigde de desbetreffende bijdrage.
  De getuigschriften van voortgezette verzekering welke bij toepassing van artikel 216 een minimumduur moeten bevatten, mogen worden vernieuwd; de duur van de samengevoegde tijdvakken mag evenwel het maximumtijdvak niet overschrijden dat is vastgesteld in de bepaling van artikel 216 krachtens welke het of de getuigschriften worden uitgereikt.

Art.219. <KB 23-10-1967, art. 34> § 1. Voor ieder tijdvak van voortgezette verzekering moet de gerechtigde een bijdrage betalen, die per werkdag als volgt wordt vastgesteld :
  21 jaar en meer... (28) F
  18 tot 21 jaar ... (21) F
  14 tot 18 jaar ... (14) F <KB 25-07-1981, art. 2, 1°>
  Worden als werkdagen beschouwd, alle dagen van het jaar, behoudens de zondagen.
  Voor ieder tijdvak van voortgezette verzekering of ieder gedeelte van zulk tijdvak, dat een volledige kalendermaand beslaat, wordt de bijdrage als volgt vastgesteld:
  21 jaar en meer ... (700) F
  28 tot 21 jaar ... (525) F
  14 tot 18 jaar ... (350) F <KB 25-07-1981, art. 2, 2°>
  § 2. (Nochtans wordt de gerechtigde die voor het kalenderjaar bijdragebescheiden heeft afgegeven, waarvan de waarde het in artikel 205 bepaalde jaarlijkse minimum bereikt, voor dat kalenderjaar van de betaling van voornoemde bijdrage vrijgesteld.) <KB 1989-04-26/31, art. 40, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  § 3. (De in § 1 bedoelde bedragen zijn gekoppeld aan het indexcijfer 148,80 van de consumptieprijzen. Ze worden op 1 januari van elk jaar aangepast aan de hoegrootheid van het op 31 oktober van het voorgaande jaar bereikte indexcijfer van de consumptieprijzen.) <KB 25-07-1981, art. 2, 3°>

Art.220. <KB 1989-04-26/31, art. 40bis, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989> De in artikel 219 bepaalde bijdrage moet betaald worden uiterlijk op 30 juni voor het verlopen kalenderjaar. Het recht op de prestaties van de verzekering voor geneeskundige verzorging wordt opgeschort tot de bijdragen voor de tijdvakken van voortgezette verzekering zijn betaald.

Afdeling 10. _ Buitenlands verleende prestaties.
Art.221. § 1. Bij toepassing (van artikel 76quater, § 1, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963) worden de buitenlands verleende geneeskundige verstrekkingen toegekend : <KB 1989-04-26/31, art. 41, 1°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  1° (voor hem persoonlijk en voor de personen te zijnen laste die er met hem verblijven, aan de gerechtigde die in een tijdvak van arbeidsongeschiktheid is en van de adviserend geneesheer vooraf toestemming heeft gekregen om tijdelijk in het buitenland te verblijven hoewel hij zijn hoofdverblijfplaats in België behoudt.
  De toestemming van de adviserend geneesheer mag slechts betrekking hebben op een tijdvak dat afloopt uiterlijk bij het begin van de termijnen die hem bij artikel 55, § 1, 1° en 2°, voor het opmaken van de daarin bedoelde verslagen toegemeten zijn;) <KB 1992-12-17/38, art. 8, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
  2° aan de rechthebbende, wanneer het herstel van zijn gezondheid een opneming in een verplegingsinrichting vereist welke in gunstiger geneeskundige voorwaarden in het buitenland kan geschieden en door de adviserend geneesheer vooraf onontbeerlijk wordt geacht;
  3° aan de rechthebbende die tijdens een verblijf in het buitenland, dringend in een verplegingsinrichting moet worden opgenomen;
  4° (aan de gerechtigde en aan de personen te zijnen laste die met hem op het grondgebied van een ander land verblijven, wanneer de gerechtigde op dat grondgebied is tewerkgesteld en blijft vallen onder de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of onder de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden;) <KB 3-9-1971, art. 20, 2°>
  5° aan de de rechthebbende die aan tuberculose lijdt en voor wie de adviserend geneesheer een sanatoriumkuur in het buitenland in een door de Dienst voor geneeskundige verzorging erkende inrichting als noodzakelijk erkent;
  6° aan de rechthebbende die buiten 's lands grenzen een beroep doet op een buitenlands geneesheer of vroedvrouw, die gemachtigd zijn in België te praktizeren;
  7° (aan de rechthebbende die zijn hoofdverblijfplaats in een grensgebied heeft en zich laat verzorgen in een buiten 's lands grenzen doch binnen een straal van maximum 25 kilometer van zijn hoofdverblijfplaats gelegen verplegingsinrichting, mits er in België, dichterbij, geen gelijkaardige inrichting is;) <KB 1992-12-17/38, art. 8, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
  8° aan de rechthebbende wiens revalidatie of herscholing in het buitenland geschiedt;
  9° a) (aan de rechthebbende die zich in het Groothertogdom Luxemburg laat verzorgen, indien hij zijn hoofdverblijfplaats heeft in één van de kantons Aarlen en Messancy, de administratieve arrondissementen Virton en Bastenaken of de gemeenten Mellier, Léglise, Ebly, Juseret, Witry en Anlier;
  b) aan de rechthebbende die zich laat verzorgen in Frankrijk, binnen een straal van 50 km van zijn hoofdverblijfplaats, indien ze ligt in een van de kantons Bouillon, Chimay, Couvin, Florenville, Gedinne en Virton.
  Nochtans beoogt deze afwijking wat de geneeskundige verstrekkingen betreft, enkel :
  - de speciale geneeskunde;
  - de verloskunde;
  - de ziekenhuisverpleging;
  - de tandheelkundige hulp;
  - de farmaceutische verstrekkingen, voorgeschreven naar aanleiding van de hiervoren bedoelde verzorging;) <KB 1992-12-17/38, art. 8, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
  10° aan de rechthebbende die hij een ongeval op 's lands grondgebied verwondingen oploopt zodat zijn toestand
  dringend verzorging behoeft en die naar een verplegingsinrichting in het buitenland wordt vervoerd welke dichterbij ligt of beter te bereiken is dan een gelijkaardige inrichting in België.
  Hetzelfde geldt voor de rechthebbende die schielijk in een toestand komt te verkeren welke dringend verzorging in een verplegingsinrichting vergt.
  (11° Die bepaling geldt eveneens voor de gerechtigden en voor de personen te hunnen laste, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 december 1993 tot verruiming van de toepassingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot bepaalde leden van het gewezen personeel van de openbare sector in Afrika, als ze verblijven op het grondgebied van een land waarmee België niet verbonden is door een internationaal instrument inzake sociale zekerheid, dat de geneeskundige verzorging omvat.) <KB 1994-09-15/45, art. 1, 123; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
  § 2. De vergoeding van de geneeskundige verstrekkingen is afhankelijk van de voorwaarde dat ze zijn verleend door een persoon die wettelijk gemachtigd is om de geneeskunde uit te oefenen in het land waar ze zijn
  verleend, of in een verplegingsinrichting die voldoende geneeskundige waarborgen biedt of erkend is door de overheid van het land waar zij zich bevindt. Van de in 1°, 2° en 5° bedoelde toestemmingen wordt de belanghebbende onmiddellijk kennis gegeven door de adviserend geneesheer die een afschrift van de kennisgeving bij het in artikel 177, eerste lid, bedoelde dossier voegt. Wanneer zij betrekking hebben op gerechtigden wordt een afschrift van de kennisgeving gezonden aan het provinciaal bureau van de Dienst voor geneeskundige controle.
  (De verstrekkingen inzake klinische biologie verleend naar aanleiding van een opneming in een verplegingsinrichting zoals bedoeld in 2° en 3° van § 1 hiervoor, worden vergoed volgens de tarieven geldig voor een niet-gehospitaliseerde patiënt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <KB 1991-04-10/46, art. 1, 091; Inwerkingtreding : 04-07-1991>
  § 3. Bij toepassing (van artikel 76quater, § 1 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963), worden uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid toegekend wanneer de gerechtigde zich buiten het Belgisch grondgebied bevindt, voor zover hij in een der in § 1 bedoelde toestanden verkeert en voldoet aan de andere voorwaarden inzake toekenning van uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, met name deze bedoeld in artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963. <KB 1989-04-26/31, art. 41, 2°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (§ 4. De in artikel 61 van voornoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde uitkering voor begrafeniskosten is verschuldigd, zelfs wanneer de gerechtigde buiten België overlijdt.) <KB 25-06-1969, art. 5>

Afdeling 11. _ Rechten van de gerechtigden die aanspraak hebben op invaliditeitspensioen krachtens de wetgeving op de rustpensioenregeling voor mijnwerkers, over de laatste zes maanden van de primaire arbeidsongeschiktheid.
Art.222. Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 46, derde lid, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 loopt het recht op de primaire ongeschiktheidsuitkeringen af op het einde van de kalendermaand vóór die waarin de zesde maand arbeidsongeschiktheid eindigt indien deze uiterlijk de 15e van de maand afloopt en op het einde van de maand waarin de eerste zes maanden arbeidsongeschiktheid eindigen indien deze na de 15e van de maand aflopen.

Art.223. De mijnwerker die na het in artikel 222 vastgestelde tijdvak arbeidsongeschikt is, kan, onder voorbehoud van terugvordering hetzij te zijnen laste, hetzij ten laste van de Voorzorgskas welke het hierna bedoelde pensioen verschuldigd is, primaire ongeschiktheidsuitkeringen genieten op voorwaarde dat hij bij de ter zake bevoegde instantie een aanvraag om invaliditeitspensioen als mijnwerker heeft ingediend en dat hij de verbintenis aangaat het bedrag van de voorgeschoten uitkeringen aan de verzekeringsinstelling terug te betalen ten belope van het bedrag van het verkregen pensioen. Wanneer bedoelde instantie het pensioen heeft geweigerd stelt zij de verzekeringsinstelling daarvan in kennis; de primaire ongeschiktheidsuitkering wordt slechts verder toegekend wanneer de staat van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 56 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 door de adviserend geneesheer erkend is.
  Het eerste lid is daarenboven reeds bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid van toepassing op de mijnwerker die, hoewel hij aan de arbeid was, vorenbedoeld pensioen genoot waarvan het bedrag was verminderd bij toepassing van de bepalingen tot regeling van de cumulatie van een dergelijk pensioen met een loon of een bezoldiging.

Art.224. De mijnwerker die bij afloop van het in artikel 222 bepaalde tijdvak recht heeft op een invaliditeitspensioen krachtens de wetgeving op de rustpensioenregeling voor mijnwerkers, heeft, totdat het in artikel 46, eerste lid van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bepaalde eenjarige tijdvak afloopt, aanspraak op het verschil tussen het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering en het bedrag van het in werkdagen gewaardeerde invaliditeitspensioen dat hem als mijnwerker wordt toegekend.
  De mijnwerker die zijn aanvraag om invaliditeitspensioen als mijnwerker niet heeft ingediend vóór het einde van de zesde maand van zijn arbeidsongeschiktheid, ontvangt het in het vorig lid bedoelde verschil pas met ingang van de datum waarop zijn pensioen ingaat.

Afdeling 12. _ (Hoegrootheid van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, maximum- en minimum bedrag van de invaliditeitsuitkering.)
Art.225. <KB 1996-06-10/39, art. 1, 143; Inwerkingtreding : 10-08-1994> De hoegrootheid van de primaire ongeschiktheidsuitkering wordt bepaald op 60 pct. van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Voor de in artikel 86; § 1, 1°, c) van vorengenoemde gecoördineerde wet bedoelde gerechtigde, evenals voor de gerechtigde die voormelde hoedanigheid behoudt krachtens artikel 131 van dezelfde wet, mag de primaire ongeschiktheidsuitkering gedurende de eerste zes maanden arbeidsongeschiktheid, niet méér bedragen dan de werkloosheidsuitkering waarop zij aanspraak zouden hebben indien zij zich niet in staat van arbeidsongeschiktheid bevonden. Vorenvermelde gerechtigden blijven verder behoren tot de categorie van werklozen die overeenkomstig het bepaalde in artikel 110, § 1, § 2, of § 3 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, is vastgesteld bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, tenzij er zich in de loop van voornoemd tijdvak, een wijziging voordoet ten gevolge van hetzij een overlijden of een geboorte, hetzij het huwelijk, de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed van de gerechtigde.
  Voor het bepalen van de in het eerste lid genoemde periode van zes maanden wordt rekening gehouden met de duur van de periode van moederschapsrust onmiddellijk vóór de periode van arbeidsongeschiktheid.
  (Lid 3 opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>
  De maatregel ter beperking van het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot het bedrag van de in het eerste lid bedoelde werkloosheidsuitkering is evenwel niet van toepassing op de tijdelijke werkloze. Voor de toepassing van deze bepaling worden met tijdelijke werklozen gelijkgesteld, de werknemers, bedoeld in artikel 28, § 3 van vorengenoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 en de werknemers die halftijds werken in het kader van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen.

Art. 225bis. <KB 13-01-1976, art. 1> Het maximumbedrag van het loon bedoeld in artikel 46, eerste lid, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 wordt vastgesteld op 1 083,33 F per dag.
  Dit bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 114,20 en wordt aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 2, 4, § 1 en 6, 3°, van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Art.226. <KB 19-07-1971, art. 3> De hoegrootheid van de invaliditeitsuitkering wordt vastgesteld op (65 pct.) van het in artikel 46, eerste lid, van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, bedoelde gederfde loon. (Voor de gerechtigden, wier arbeidsongeschiktheid is ingegaan voor 1 januari 1975, wordt dit loon verhoogd met een bedrag van (29,42 F), gekoppeld aan het indexcijfer 114,20.) (Voor de gerechtigde wier arbeidsongeschiktheid van 1 januari 1975 af en uiterlijk op 31 december 1976 is ingegaan, wordt dit loon verhoogd met een bedrag van 15,13 F gekoppeld aan het indexcijfer 114,20.) <KB 26-06-1973, art. 1> <KB 20-12-1977, art. 1> <KB 13-12-1978, art. 1>
  (Voor de gerechtigden die niet worden beschouwd als werknemers met persoon ten laste, wordt deze hoegrootheid herleid tot 45 of 40 pct. van hetzelfde loon, naargelang het al dan niet in artikel 229bis bedoelde gerechtigden betreft.) <KB 1986-07-30/31, art. 1, 027>
  (Het maximumbedrag van de invaliditeitsuitkering wordt vastgesteld op 1 681,61 F voor de gerechtigde die wordt beschouwd als werknemer met persoon ten laste, en op 1 121,07 F voor de gerechtigde die niet wordt beschouwd als werknemer met persoon ten laste. Voor de toepassing van artikel 237 worden deze bedragen gekoppeld aan het indexcijfer 181,41.) <KB 1984-04-12/50, art. 1, 1° 003>
  (Voor de gerechtigde wiens arbeidsongeschiktheid vóór 1 oktober 1974 is aangevangen, wordt het maximumbedrag van de invaliditeitsuitkering vanaf 1 juli 1984 vastgesteld op 1 150,63 F voor de gerechtigde die wordt beschouwd als werknemer met persoon ten laste en op 770,04 F voor de gerechtigde die niet wordt beschouwd als werknemer met persoon ten laste. Voor de toepassing van artikel 237 worden deze bedragen gekoppeld aan het indexcijfer 181,41. Voor de gerechtigden wier arbeidsongeschiktheid ten vroegste op 1 januari 1974 en ten laatste op 30 september 1974 is aangevangen en wier ongeschiktheid op 1 juli 1984 nog altijd aanhoudt, is het bedrag van het gederfde loon dat in aanmerking dient te worden genomen voor de berekening van de vanaf laatstgenoemde datum te verlenen uitkering gelijk aan het bedrag van het werkelijk loon over het in artikel 46 van de vorengenoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde refertetijdvak, zij het beperkt tot het maximumbedrag waarop de bijdragen voor de uitkeringsverzekering werden geheven. Dat maximumbedrag wordt met 10,24 pct. verhoogd vooraleer het eerste lid van dit artikel wordt toegepast.) <KB 1984-04-12/50, art. 1, 2°, 003>
  Op deze bedragen wordt vanaf 1 januari 1975 de herwaarderingscoëfficient toegepast bedoeld in artikel 54 van voornoemde wet van 9 augustus 1963.

Art.227. <KB 22-06-1983, art. 1> § 1. (Het minimum dagbedrag van de invaliditeitsuitkering toe te kennen aan de gerechtigden die de hoedanigheid hebben van regelmatig werknemer, wordt als volgt vastgesteld :
  1° voor de gerechtigden die worden beschouwd als werknemers met persoon ten laste, is het minimum dagbedrag gelijk aan 391,70 frank;
  2° voor de gerechtigden die niet worden beschouwd als werknemers met persoon ten laste, is het minimum dagbedrag :
  a) voor de in artikel 229bis bedoelde gerechtigden, gelijk aan 313,45 frank;
  b) voor de niet in artikel 229bis bedoelde gerechtigden, gelijk aan 280,43 frank.
  De in het vorige lid bedoelde bedragen worden gekoppeld aan het indexcijfer 114,20.
  Dit minimum dagbedrag wordt pas toegekend vanaf de datum waarop de in artikel 228 van dit besluit bedoelde invalide die geen personen ten laste heeft, de leeftijd van 21 jaar bereikt.) <KB 1994-05-16/31, art. 1, 120; Inwerkingtreding : 01-05-1994>
  § 2. (Het minimum dagbedrag van de invaliditeitsuitkering toegekend aan niet-regelmatige werknemers is gelijk aan het in werkdagen gewaardeerde bedrag van het bestaansminimum dat wordt gewaarborgd krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
  Voor de gerechtigden met persoon ten laste, als bedoeld in artikel 93 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, stemt dat bedrag overeen met het bedrag dat wordt gewaarborgd voor samenwonende echtgenoten.
  Voor de gerechtigden die geen persoon ten laste hebben, stemt dat bedrag overeen met het bedrag dat wordt gewaarborgd voor een alleenstaande persoon.
  Onder niet-regelmatige werknemers dient verstaan te worden de gerechtigden aan wie de hoedanigheid van regelmatig werknemer niet kan worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 228.) <KB 1996-02-02/32, art. 1, 138; Inwerkingtreding : 29-09-1995>

Art. 227bis. <KB 06-07-1971, art. 2> Voor de gerechtigden die tussen 2 april 1964 en 30 juni 1970 arbeidsongeschikt werden en wier arbeidsongeschiktheid op 1 juli 1971 voortduurt, is het bedrag van het gederfde loon dat in aanmerking dient te worden genomen voor de berekening van de uitkering te verlenen van deze laatste datum af, gelijk aan het bedrag van het werkelijke loon over de bij artikel 46 van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde referteperiode, evenwel beperkt tot het maximumbedrag op hetwelk de bijdragen voor de verzekering voor geneeskundige verzorging werden ingehouden en zonder dat het maandbedrag van het loon 14 300 F mag overschrijden tijdens het eerste kwartaal 1970 en 14 575 F tijdens het tweede kwartaal 1970.
  (Vóór toepassing van de artikelen 50, vierde lid, 54 en 55 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 wordt het dagbedrag van de invaliditeitsuitkering verhoogd met 25 pct. voor de gerechtigden wier arbeidsongeschiktheid is aangevangen vóór 2 april 1964.) <KB 11-12-1974, art. 2>

Art. 227ter. (opgeheven) <KB 1990-01-10/31, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990>

Art. 227quater. (opgeheven) <KB 1983-12-31/33,art. 5, 002>

Afdeling 12bis. _ Bedragen van de moederschapsuitkering en toekenningsvoorwaarden
Art. 227quinquies. <ingevoegd bij KB 1990-01-10/31, art. 3, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990> Het bedrag van de moederschapsuitkering wordt vastgesteld op 79,5 pct. van het gederfde loon, bedoeld in artikel 61quater, 3e lid, van de wet van 9 augustus 1963, tijdens de dertig eerste dagen van de periode van moederschapsrust, als bepaald in de artikelen 61quinquies en sexies van dezelfde wet, en op 75 pct. van het gederfde loon, vanaf de eenendertigste dag van deze periode.
  Tijdens de dertig eerste dagen evenwel van de periode van moederschapsrust genieten de gerechtigden, bedoeld in artikel 45, § 1, 1° a) en b), van voornoemde wet van 9 augustus 1963, een moederschapsuitkering, gelijk aan 82 pct. van voornoemd gederfd loon, zonder toepassing van de loonsbeperking, bepaald in voornoemd 3° lid van artikel 61quater.

Art. 227sexies. <ingevoegd bij KB 1990-01-10/31, art. 3, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990> De gerechtigden in gecontroleerde volledige werkloosheid die worden bedoeld in artikel 61quater, laatste lid, van voornoemde wet van 9 augustus 1963, alsook de gerechtigden die voornoemde hoedanigheid krachtens artikel 75 van dezelfde wet behouden, hebben recht op een basisuitkering, gelijk aan 60 pct. van het gederfde loon, bedoeld in artikel 61quater, 3e lid, van dezelfde wet; het bedrag van deze uitkering mag echter niet hoger zijn dan dat van de werkloosheidsuitkering waarop voornoemde gerechtigden aanspraak hadden kunnen maken als zij niet in moederschapsrust waren geweest.
  De beperkende maatregel van het vorige lid houdt op van toepassing te zijn zodra een periode van (zes maanden) verstreken is, waarbij rekening gehouden wordt met de duur van de periode van moederschapsrust en de periode van arbeidsongeschiktheid onmiddellijk voordien. <KB 1993-10-19/33, art. 2,118; Inwerkingtreding : 01-11-1993>
  De gerechtigden, bedoeld in het 1e lid van dit artikel, hebben bovendien recht op een aanvullende uitkering, gelijk aan 19,5 pct. van het gederfde loon, bedoeld in artikel 61quater, 3e lid, van voornoemde wet van 9 augustus 1963, gedurende de dertig eerste dagen van de periode van moederschapsrust, en gelijk aan 15 pct. van het gederfde loon vanaf de eenendertigste dag van deze periode.

Art. 227septies. <ingevoegd bij KB 1990-01-10/31, art. 3, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990> De bedragen van de moederschapsuitkering, zoals bepaald in de artikelen 227quinquies en sexies van dit besluit, worden verleend gedurende een periode van hoogstens (vijftien weken.)
  Duurt de periode van moederschapsrust, als bepaald in de artikelen 61quinquies en sexies van voornoemde wet van 9 augustus 1963, langer dan (vijftien weken), dan wordt het bedrag van de moederschapsuitkering beperkt tot 60 pct. van het gederfde loon, bedoeld in artikel 61quater, 3e lid, van dezelfde wet, voor het gedeelte van de periode van moederschapsrust, dat (vijftien weken) overschrijdt, onverminderd de beperkende maatregel van artikel 227sexies, 1e lid. <KB 1991-01-15/31, art. 1, 086; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

Art. 227octies. <ingevoegd bij KB 1990-01-10/31, art. 3, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990>
  Voor zover hiervan niet afgeweken wordt door afdeling 12bis van dit hoofdstuk, zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 november 1963 die op de uitkeringsverzekering betrekking hebben, van toepassing op de moederschapsverzekering.

Afdeling 12ter. Omzetting van een deel van de nabevallingsrust in vaderschapsverlof.
Art. 227nonies. <KB 1994-07-25/40, art. 1, 121; Inwerkingtreding : 01-10-1994> § 1. In geval van overlijden van de moeder, kan de vader van het kind, overeenkomstig artikel 61quinquies, vierde lid van de wet van 9 augustus 1963, aanspraak maken op vaderschapsverlof, waarvan de duur het deel van de nabevallingsrust bedoeld in artikel 61quinquies, tweede lid van de wet van 9 augustus 1963, nog niet opgenomen door de moeder bij haar overlijden, niet mag overschrijden.
  § 2. De gerechtigde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in § 1, moet een aanvraag hiertoe indienen bij de verzekeringsinstelling waarbij hij is aangesloten. Bij deze aanvraag moeten een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder en een verklaring van de verplegingsinstelling, die vermeldt dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft, gevoegd worden.
  § 3. De vader heeft aanspraak op een uitkering over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof en over iedere dag van datzelfde tijdvak, die krachtens een verordening van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen met een werkdag wordt gelijkgesteld. Het bedrag van deze uitkering wordt bepaald op basis van het loon van de vader van het kind, overeenkomstig de bepalingen van artikel 61quater van de wet van 9 augustus 1963 en van de artikelen 227quinquies tot 227octies van dit besluit, in functie van de hoedanigheid van gerechtigde van de vader in de zin van artikel 45, § 1, van de voornoemde wet en rekening houdend met de reeds verstreken duur van de moederschapsrust.

Art. 227decies. <KB 1994-07-25/40, art. 1, 121; Inwerkingtreding : 01-10-1994> § 1. In geval van opname van de moeder in een ziekenhuis, kan de vader van het kind overeenkomstig artikel 61quinquies, vierde lid, van de wet van 9 augustus 1963, aanspraak maken op vaderschapsverlof dat ten vroegste een aanvang neemt vanaf de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven dagen bedraagt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
  Het vaderschapsverlof verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het moederschapsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.
  § 2. De gerechtigde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in § 1, moet een aanvraag hiertoe indienen bij de verzekeringsinstelling, waarbij hij is aangesloten. Bij deze aanvraag moet een verklaring van de verplegingsinrichting gevoegd worden die de datum vermeldt waarop de opname van de moeder in het ziekenhuis is aangevangen, en die bevestigt dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer bedraagt dan zeven dagen en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
  § 3. De vader heeft over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof en over iedere dag van datzelfde tijdvak die krachtens een verordening van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen met een werkdag wordt gelijkgesteld, aanspraak op een uitkering waarvan de hoegrootheid wordt vastgesteld op 60 t.h. van het gederfde loon bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de wet van 9 augustus 1963.
  Voor de gerechtigde in gecontroleerde volledige werkloosheid, bedoeld in artikel 45, § 1, 1°, c), van de wet van 9 augustus 1963, evenals voor de gerechtigde die voornoemde hoedanigheid krachtens artikel 75 van dezelfde wet behoudt, mag het bedrag van de uitkering echter niet hoger zijn dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop hij aanspraak zou kunnen maken, indien hij niet met vaderschapsverlof was.
  Voor de gerechtigde, bedoeld in artikel 50 van de wet van 9 augustus 1963, mag het bedrag van de uitkering niet lager zijn dan het bedrag van de invaliditeitsuitkering waarop hij aanspraak zou kunnen maken indien hij niet met vaderschapsverlof was.
  § 4. De moeder van het kind behoudt gedurende het vaderschapsverlof, een uitkering die berekend wordt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 227quinquies en 227octies van dit besluit.

Art. 227decies-bis. <KB 1994-07-25/40, art. 1, 121; Inwerkingtreding : 01-10-1994> § 1. Bij ontvangst van de aanvraag voor waderschapsverlof, bedoeld in de artikelen 227nonies of 227decies, bezorgt de verzekeringsinstelling aan de gerechtigde een inlichtingsblad, in voorkomend geval, een verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering, alsook een verklaring van arbeidshervatting of van werkloosheid, conform de modellen die zijn vastgesteld door het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen.
  De gerechtigde zendt zo spoedig mogelijk het inlichtingsblad of, in voorkomend geval, de verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering, terug aan zijn verzekeringsinstelling, nadat de bescheiden naar behoren zijn ingevuld en ondertekend voor zijn werkgever, door hemzelf en, in voorkomend geval, door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen of de debiteur van de uitkeringen waarin is voorzien inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten.
  De gerechtigde bezorgt aan zijn verzekeringsinstelling eveneens, binnen de acht dagen die volgen op het einde van het vaderschapsverlof, bedoeld in artikel 61quinquies, vierde lid, van de wet van 9 augustus 1963, een verklaring conform het model vastgesteld door het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen, die is ingevuld, gedateerd en ondertekend door zijn werkgever of door de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen en die de datum vermeldt waarop de betrokkene de arbeid of gecontroleerde werkloosheid heeft hervat.
  In het geval bedoeld in artikel 227decies, moet bij voormelde verklaring, een verklaring van de verplegingsinrichting gevoegd worden, die de datum vermeldt waarop de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde heeft genomen.
  § 2. De verzekeringsinstelling die belast is met de uitbetaling aan de vader van het kind van de uitkering, bedoeld in artikel 61quater van de wet van 9 augustus 1963, in geval van toepassing van artikel 61quinquies, vierde lid, van dezelfde wet, is de verzekeringsinstelling waarbij de vader is aangesloten.
  Deze instelling dient bij de verzekeringsinstelling van aansluiting van de moeder alle gegevens op te vragen die moeten toelaten het overblijvende gedeelte van de nabevallingsrust te bepalen, te rekenen vanaf het overlijden of de opname van de moeder in het ziekenhuis.

Afdeling 12quater. - De verlenging van de nabevallingsrust.
Art. 227undecies. <KB 1994-02-10/45, art. 2, 119; Inwerkingtreding : 06-05-1994> Voor het verlengen van de nabevallingsrust met toepassing van artikel 61quinquies, tweede lid, van de wet van 9 augustus 1963, worden gelijkgesteld met een periode tijdens welke de gerechtigde is blijven doorwerken :
  1° de perioden van jaarlijkse vakantie, waaronder begrepen de periode gedekt door de uitgestelde bezoldiging verleend aan de tijdelijke of interimleerkrachten na het einde van de arbeidsovereenkomst;
  2° de periode gedurende welke de gerechtigde als raadsheer of rechter in sociale zaken zitting heeft in de arbeidshoven en arbeidsrechtbanken;
  3° de dagen tijdens dewelke de gerechtigde het recht heeft om van het werk afwezig te zijn met behoud van haar normaal loon ter gelegenheid van familiegebeurtenissen, voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten en in geval van verschijning voor het gerecht en die wettelijk, reglementair of bij collectieve arbeidsovereenkomst zijn geregeld;
  4° de dagen waarop de gerechtigde het recht heeft om van het werk afwezig te zijn wegens dwingende reden en die wettelijk, reglementair of bij collectieve arbeidsovereenkomst zijn geregeld;
  5° de dagen waarvoor, met toepassing van artikel 27 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gewaarborgd loon wordt toegekend;
  6° de perioden bedoeld bij de artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
  7° de periode van sluiting van een onderneming die voortvloeit uit de maatregelen getroffen bij toepassing van de wetgeving of de reglementering betreffende de bescherming van het leefmilieu;
  8° de feestdagen, de vervangingsdagen en de inhaalrustdagen toegekend met toepassing van de wet van 4 januari 1974, betreffende de feestdagen;
  9° voor de gerechtigde die afwisselend volgens de vijfdagen- en de zesdagenweekregeling arbeidt, de dag in de week van de vijfdaagse arbeidsregeling waarop er normaal zou zijn gearbeid indien die dag in een week van zesdaagse arbeidsregeling was gevallen;
  10° de inhaalrustdagen toegekend met toepassing van de arbeidswet van 16 maart 1971, evenals de dagen inhaalrust die worden toegekend als gevolg van de vermindering van de arbeidsduur.

Afdeling 13. _ Regelmatig werknemer.
Art.228. <KB 30-07-1976, art. 2> § 1. Om als regelmatig werknemer als bedoeld in artikel 50 van de wet van 9 augustus 1963 te worden beschouwd, moet een in artikel 45, § 1, 1° of 2°, van dezelfde wet bedoelde werknemer gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen:
  1° bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid die tot invaliditeit heeft geleid, sedert ten minste zes maanden de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde hebben;
  (De gerechtigden wier invaliditeit ten vroegste aanvangt op 1 april 1983 moeten daarenboven tenminste honderdtwintig werkelijke arbeidsdagen of daarmee met toepassing (van artikel 204, vierde lid), gelijkgestelde dagen tellen. De dagen opgesomd (in artikel 204, vierde lid, 3), worden echter niet meegerekend voor de toepassing van deze bepaling.) <KB 08-03-1983, art. 2> <KB 1989-04-26/31, art. 42, 1° en 2°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (In afwijking van de bepalingen van het voorgaande lid, moet de seizoenarbeider, de arbeider bij tussenpozen of de deeltijdse werknemer in totaal vierhonderd werkelijke arbeidsuren of daarmee met toepassing van artikel 204, vierde lid, gelijkgestelde uren tellen. De met toepassing van artikel 204, vierde lid, 3, gelijkgestelde uren mogen echter niet in aanmerking genomen worden voor de toepassing van deze bepaling.) <KB 1995-06-08/30, art. 12, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  2° (over het tijdvak dat ingaat vanaf de datum dat hij gerechtigde is geworden en loopt tot daags vóór de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid, aan een aantal arbeidsdagen of hiermee gelijkgestelde dagen komen van in totaal ten minste driekwart van het aantal werkdagen van het beschouwde tijdvak. Onder met arbeidsdagen gelijkgestelde dagen worden de dagen verstaan die zijn bedoeld in de artikelen 45, § 1, 1°, b, 56, 61quinquies en 72 van de wet van 9 augustus 1963;
  Onder werkdagen worden alle dagen van het jaar verstaan, behalve de zondagen. Indien de werknemer de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde heeft sedert de eerste januari van het kalenderjaar vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, wordt het refertetijdvak evenwel beperkt tot dat kalenderjaar.
  Onder kalenderjaar als bedoeld in deze bepaling moet het refertetijdvak worden verstaan zoals het is bepaald in artikel 195.
  Wanneer de werknemer de in artikel 45, § 1, 1° of 2°, van de wet van 9 augustus 1963 bedoelde hoedanigheid van gerechtigde verliest gedurende een periode van minder dan drie maanden, onderbreekt die periode het refertetijdvak niet.) <KB 1990-04-06/33, art. 1, 075; Inwerkingtreding : 01-04-1990>
  (Indien de Voltijdse werknemer op permanente wijze tewerkgesteld was in een arbeidsregime van vijf dagen per week, wordt het aantal dagen van vorengenoemde tijdvakken, waarover de wekelijkse activiteit van de werknemer verdeeld is of zou zijn geweest over vijf dagen, vermeerderd met 20 pct., behalve wanneer die dagen werden opgegeven zonder dat rekening is gehouden met die wekelijkse arbeidsregeling. Indien het bekomen resultaat een breuk bevat, wordt het resultaat naar de hogere eenheid afgerond.) <KB 1995-06-08/30, art. 12, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  (In afwijking van de bepalingen van het eerste lid van punt 2°, moet de seizoenarbeider, de arbeider bij tussenpozen of de deeltijdse werknemer over het hiervoren omschreven referentietijdvak een aantal arbeidsuren of hiermee gelijkgestelde uren tellen dat overeenstemt met ten minste 28 arbeidsuren per week of bij gebreke hiervan, een aantal arbeidsuren gelijk aan ten minste driekwart van het aantal arbeidsuren, gepresteerd door een voltijds tewerkgestelde werknemer in een analoge functie in dezelfde onderneming of in dezelfde bedrijfstak. Voor die werknemers worden de periodes van inactiviteit, bedoeld in het eerste lid van punt 2°, voor zover ze samenvallen met periodes tijdens welke de betrokken werknemers normaal wel zouden hebben gewerkt, meegerekend voor het aantal arbeidsuren dat ze tijdens die periodes zouden hebben gepresteerd.) <KB 1995-06-08/30, art. 12, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  3° over het totale aantal werkdagen van het onder 2° bedoelde refertetijdvak doen blijken van een gemiddeld dagloon van ten minste 440 F als hij 21 jaar of ouder is, van ten minste 330 F als hij 18 tot 20 jaar is en van ten minste 220 F als hij jonger dan 18 jaar is. Daartoe wordt voor de met arbeidsdagen gelijkgestelde dagen een fictief loon toegepast, gelijk aan het gederfde loon, zoals dit is bepaald in artikel 46 van de wet van 9 augustus 1963, dat als basis heeft gediend voor de berekening van de uitkering.
  De werknemers van wie de bijdragen krachtens de wetgeving betreffende de sociale zekerheid op forfaitaire loonbedragen worden berekend, worden geacht te hebben voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarde inzake dagloon.
  4° (de gerechtigden wier invaliditeit ten vroegste aanvangt op 1 april 1983 moeten over het totale aantal werkdagen van het onder 2° bedoelde refertetijdvak doen blijken van een gemiddeld dagloon van ten minste 864 frank als zij 21 jaar of ouder zijn, van ten minste 648 frank als zij 18 tot 20 jaar zijn en van ten minste 432 frank als zij jonger dan 18 jaar zijn. Daartoe wordt voor de met arbeidsdagen gelijkgestelde dagen een fiktief loon toegepast, gelijk aan het gederfde loon, zoals dit is bepaald in artikel 46 van de wet van 9 augustus 1963, dat als basis heeft gediend voor de berekening van de uitkering.
  De werknemers wier bijdragen krachtens de wetgeving betreffende de sociale zekerheid op forfaitaire loonbedragen worden berekend, worden geacht te hebben voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden inzake dagloon.) <KB 08-03-1983, art. 2>
  (Voor de seizoenarbeiders, de arbeiders met tussenpozen en de deeltijdse werknemers wordt voor de met arbeidsuren gelijkgestelde uren een fictief loon toegepast, dat eveneens wordt bepaald op basis van het gederfde loon dat in aanmerking genomen wordt voor het berekenen van de uitkering.) <KB 1995-06-08/30, art. 12, 127; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  § 2. Het tijdvak van oproeping of van wederoproeping onder de wapens en ieder krachtens artikel 214, § 5, van dit besluit daarmee gelijkgesteld tijdvak, de in artikel 216 van dit koninklijk besluit bedoelde tijdvakken van voortgezette verzekering, alsmede (de periodes tijdens welke de gerechtigde de arbeid heeft gestaakt om zich aan de opvoeding van zijn kind te wijden) onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 214, § 3bis, van hetzelfde koninklijk besluit worden geneutraliseerd voor de toepassing van de bepalingen van § 1. <KB 1983-12-31/31, art. 2, 002>
  § 3. De bedragen van het gemiddeld dagloon, die zijn bedoeld in § 1 (...), worden ieder jaar in de loop van de maand december geherwaardeerd met een percentage dat gelijk is aan de verhouding tussen het op 1 januari van het lopende jaar geldende minimumbedrag van de invaliditeitsuitkering voor een regelmatig werknemer met personen ten laste en hetzelfde bedrag op 1 januari van het vorige jaar. <KB 08-03-1983, art. 2>
  De aldus geherwaardeerde bedragen worden voor de toepassing van § 1 in aanmerking genomen vanaf de 1e januari na die herwaardering.
  (In geval van toepassing van § 2 zijn de in § 1 bedoelde gemiddelde dagloonbedragen ter staving van de werkdagen in het refertetijdvak vóór een geneutraliseerd tijdvak van zes maanden of meer, evenwel die welke overeenkomstig deze paragraaf zijn vastgesteld voor het jaar na dat waarin het geneutraliseerde tijdvak een aanvang heeft genomen.) <KB 08-03-1983, art. 2>
  § 4. (De invalide gerechtigde die voldeed aan de voorwaarden, voor het verkrijgen van de hoedanigheid van regelmatig werknemer, behoudt die hoedanigheid als hij opnieuw arbeidsongeschikt wordt binnen twaalf maanden na het einde van het tijdvak van invaliditeit waarover hem de hoedanigheid van regelmatig werknemer was verleend.
  In geval van arbeidsongeschiktheid binnen twaalf maanden na het einde van een tijdvak van primaire ongeschiktheid van meer dan zes maanden, verkrijgt de invalide gerechtigde de hoedanigheid van regelmatig werknemer, ook al voldoet hij niet aan de in § 1 bedoelde voorwaarden bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid die heeft geleid tot invaliditeit, wanneer hij aan die voorwaarden zou hebben voldaan indien vorenbedoeld tijdvak zonder onderbreking had voortgeduurd.
  Deze paragraaf is enkel van toepassing voor de gerechtigden wier invaliditeit ten vroegste aanvangt op 1 april 1983.) <KB 08-03-1983, art. 2>

Afdeling 14. _ Werknemer met "personen ten laste"
Art.229. <KB 23-03-1982, art. 2> § 1. Worden beschouwd als werknemer met persoon ten laste in de zin van artikel 50 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 :
  1° de gehuwde gerechtigde wiens echtgenote of echtgenoot hetzij de hoedanigheid heeft van persoon te zijnen laste als bedoeld in de artikelen 165, § 1, 1, 166 en 168, hetzij onder hetzelfde dak als de gerechtigde woont, geen enkele beroepsactiviteit uitoefent en niet werkelijk in het genot is van een pensioen, een rente, een tegemoetkoming of een uitkering krachtens een Belgische of een vreemde wetgeving;
  2° (de gerechtigde die samenwoont met een niet beloonde persoon die zich bezighoudt met het huishouden van de gerechtigde, die hetzij de hoedanigheid heeft van persoon te zijnen laste als bedoeld in de artikelen 165, § 1, 3, 166, 167 en 168, hetzij sedert langer dan zes maanden onder hetzelfde dak als de gerechtigde woont en eveneens voldoet aan de in artikel 165, § 1, 3, derde lid bedoelde voorwaarden en die geen enkele beroepsactiviteit uitoefent en niet werkelijk in het genot is van een pensioen, een rente, een tegemoetkoming of een uitkering krachtens een Belgische of een vreemde wetgeving;) <KB 17-06-1982, art. 2>
  3° (de gerechtigde die met één of meer kinderen samenwoont, van wie er tenminste één te zijnen laste is als bedoeld in de artikelen 165, § 1, 4, 166, 167 en 168;) <KB 17-06-1982, art. 2>
  4° (de gerechtigde die met één of meer ascendenten samenwoont die hetzij de hoedanigheid hebben van persoon te zijnen laste als bedoeld in de artikelen 165, § 1, 5, 166, 167 en 168, hetzij sedert langer dan zes maanden onder hetzelfde dak als de gerechtigde wonen en eveneens voldoen aan de in artikel 165, § 1, 5, a, bedoelde voorwaarden, en die geen enkele beroepsactiviteit uitoefenen en niet werkelijk in het genot zijn van een pensioen, een rente, een tegemoetkoming of een uitkering krachtens een Belgische of een vreemde wetgeving;) <KB 17-6-1982, art. 2>
  5° (de gerechtigden die niet ter verpleging opgenomen zijn, niet in een inrichting of dienst als bedoeld in artikel 23, 12° van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963 zijn opgenomen, niet opgesloten zijn in de gevangenis of niet geïnterneerd zijn in een inrichting voor sociale bescherming, en voor wie andermans hulp door de Geneeskundige raad voor invaliditeit als onontbeerlijk is erkend, doordat zij ten gevolge van hun lichamelijke of geestestoestand de gewone handelingen van het dagelijks leven niet alleen kunnen verrichten.) <KB 1987-10-15/30, art. 1, A, 1°, 044; Inwerkingtreding : 01-11-1987>
  De graad van de behoefte aan andermans hulp wordt bepaald door het totale aantal punten, toegekend volgens de handleiding die door het ramen (van de graad van zelfredzaamheid) wordt gebruikt in de wetgeving betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen. <KB 1987-10-15/30, art. 1, A, 2°, 044; Inwerkingtreding : 01-01-1988>
  De gerechtigden die in het totaal minder (dan 11 punten) behalen, kunnen niet als werknemer met gezinslast worden beschouwd. <KB 1987-10-15/30, art. 1, A, 3°, 044; Inwerkingtreding : 01-01-1988>
  De behoefte aan andermans hulp kan slechts dan worden erkend, als wordt geoordeeld dat men deze voor een onafgebroken periode van ten minste drie maanden nodig heeft.
  (Opneming ter verpleging van de in het eerste lid bedoelde gerechtigden of hun opneming in een inrichting of dienst als bedoeld in artikel 23, 12° van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963, schorst de uitwerking van de erkenning van de behoefte aan andermans hulp vanaf de eerste dag van de derde maand tot het einde van beide soorten van opneming, behalve indien de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering niet tegemoetkomt in de verpleegdagprijs, noch de in artikel 153undecies bedoelde tegemoetkoming verleent.) <KB 1987-10-15/30, art. 1, A, 4°, 044; Inwerkingtreding : 01-11-1987>
  Ingeval de in het 1e lid bedoelde gerechtigden worden opgesloten in de gevangenis of geïnterneerd worden in een inrichting voor sociale bescherming, wordt de uitwerking van de erkenning van de behoefte aan andermans hulp geschorst vanaf de eerste dag dat ze opgesloten of geïnterneerd worden.
  (Indien de gerechtigden niet meer ter verpleging opgenomen zijn, niet meer in een inrichting of dienst als bedoeld in artikel 23, 12° van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963 opgenomen zijn, niet meer in de gevangenis opgesloten zijn of niet meer geïnterneerd zijn in een inrichting voor sociale bescherming gedurende een periode van minder dan dertig dagen, dan wordt die periode geacht de voortzetting te zijn van de vorige.) <KB 1987-10-15/30, art. 1, A, 5°, 044; Inwerkingtreding : 01-11-1987>
  § 2. (De bij § 1 (, 1° tot en met 4° ,) bedoelde gerechtigde die tevens samenwoont met andere dan de in die paragraaf opgesomde personen, behoudt slechts de hoedanigheid van werknemer met persoon ten laste wanneer deze andere personen bloed- of aanverwanten tot de derde graad zijn van de gerechtigde of geen enkele beroepsactiviteit uitoefenen en niet werkelijk in het genot zijn van een pensioen, een rente, een tegemoetkoming of een uitkering krachtens een Belgische of vreemde wetgeving. <KB 08-03-1983, art. 3, 1°>
  De in § 1, 3° en 4°, bedoelde gerechtigde die tevens samenwoont met een in § 1, 1° of 2°, opgesomde persoon, kan uitsluitend de hoedanigheid van werknemer met persoon ten laste verkrijgen op de in § 1, 1° of 2°, bepaalde wijze.) <KB 17-06-1982, art. 2>
  § 2bis. (Onder beroepsactiviteit als bedoeld in de §§ 1 en 2 dient te worden verstaan iedere bezigheid die, naar gelang van het geval, een inkomen (als bedoeld in artikel 23, § 1, 1°, 2° of 4°, of in artikel 228, § 2, 3° en 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992) kan opleveren, zelfs indien ze door een tussenpersoon wordt uitgeoefend, en iedere gelijkaardige bezigheid die wordt uitgeoefend in een vreemd land of in dienst van een internationale of supranationale organisatie. Nochtans wordt met dit inkomen, alsook met de hiervoren bedoelde pensioenen, renten, tegemoetkomingen en uitkeringen slechts rekening gehouden indien het totale bedrag ervan meer is dan 6 807,75 F per maand; dit bedrag is gekoppeld aan spilindexcijfer 114,20 en wordt aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen aangepast overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 237. <KB 1993-04-28/34, art. 8, 112; Inwerkingtreding : 15-06-1993>
  ((Voor de toepassing van deze bepaling moet rekening worden gehouden met een twaalfde van het bedrag van de jaarlijkse uitbetaalde voordelen, zoals de premies, de aandelen in de winst, de dertiende maand, de gratificaties, het dubbel vakantiegeld of de bedragen aan de werknemers betaald ter aanvulling van het dubbel vakantiegeld, alsmede het vakantiegeld of het aanvullend vakantiegeld uitbetaald aan de rechthebbenden op een rust- of overlevingspensioen. Het maandbedrag van het inkomen van niet in loondienst werkenden dat is (((bedoeld in artikel 23, § 1, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992))), wordt fictief vastgesteld op een twaalfde van 100/80 van het verschil tussen de brutowinst of -baten en de desbetreffende bedrijfslasten. Het maandbedrag van het inkomen gevormd door uitkeringen of tegemoetkomingen als hiervoren bedoeld, die zijn uitgedrukt in een dagbedrag en waarop de rechthebbende aanspraak heeft over alle uitkeringsdagen van een bepaalde maand, wordt geacht overeen te stemmen met vorenbedoeld dagbedrag, vermenigvuldigd met 26; ingeval het gaat om uitkeringen wegens een tijdelijke arbeidsongeschiktheid, verleend krachtens de bepalingen van de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen of van de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, dient het voormelde dagbedrag vermenigvuldigd te worden met 30.)) ) <KB 1987-10-15/30, art. 1, B, 044; Inwerkingtreding : 01-10-1986> <KB 1988-03-22/30, art. 2, 1°, 052; Inwerkingtreding : 01-10-1986> <KB 1993-04-28/34, art. 8, 112; Inwerkingtreding : 15-06-1993>
  (Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, noch met de vergoeding ter aanvulling van de werkloosheidsuitkeringen toegekend krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 die is afgesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990.
  De werkloze levert het bewijs dat hij een anciënniteitstoeslag geniet, met een verklaring opgesteld door de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen; het genot van een vergoeding ter aanvulling van de werkloosheidsuitkeringen bewijst hij met een verklaring opgesteld door de werkgever belast met de uitbetaling van deze vergoeding.) <KB 1990-11-16/38, art. 1, 082; Inwerkingtreding : 01-05-1990>
  (Voor de toepassing van dit artikel wordt evenmin rekening gehouden met de forfaitaire uitkeringstoeslag toegekend aan een werkloze die in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap tewerkgesteld is krachtens artikel 79 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.) <KB 1996-05-14/36, art. 1, 141; Inwerkingtreding : 01-10-1994>
  § 3. (Het bewijs van elke in § 1 bedoelde toestand moet worden geleverd met een officieel getuigschrift dat in het dossier van de gerechtigde voorkomt, bij de uitbetaling van de invaliditeitsuitkeringen als gerechtigde met persoon ten laste.
  Dit bewijs volgt, wat de voorwaarde van samenwonen betreft, uit het informatiegegeven bedoeld bij artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, verkregen bij het Rijksregister, behoudens de gevallen waarin uit andere, hiertoe overgelegde bewijsstukken blijkt dat de in aanmerking te nemen toestand niet of niet langer overeenstemt met voornoemd informatiegegeven van het Rijksregister.
  Wanneer de enige persoon ten laste een kind is van (ouder dan achttien jaar), is een jaarlijks getuigschrift vereist van de instelling die de kinderbijslag betaalt.) <KB 1992-12-17/38, art. 9, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993> <KB 1993-04-28/34, art. 8, 112; Inwerkingtreding : 15-06-1993>

Afdeling 14bis. _ (Werknemer zonder persoon ten laste aan wie een hogere uitkering kan worden toegekend wegens verlies van enig inkomen.)
Art. 229bis. <KB 1992-12-17/38, art. 10, 109; Inwerkingtreding : 01-07-1993> Wordt beschouwd als werknemer zonder persoon ten laste aan wie een hogere uitkering kan worden toegekend wegens verlies van enig inkomen, zoals bedoeld in artikel 50, zesde lid, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, de gerechtigde die bewijst dat hij, hetzij alleen woont, hetzij uitsluitend samenwoont met personen die geen inkomen genieten en niet beschouwd worden als personen ten laste.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt als inkomen beschouwd elk inkomen in de zin van artikel 229, § 2bis, zonder rekening te houden met de in dat artikel vermelde grenzen.
  Het bewijs van de in het eerste lid beoogde toestand dient te worden geleverd overeenkomstig de bepalingen van artikel 229, § 3.

(Afdeling 14ter).
Art. 229ter. <Ingevoegd bij KB 1987-10-15/30, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 01-11-1987> In afwijking op artikel 229, § 2, eerste lid en artikel 229bis, eerste lid, behoudt de bij artikel 229, § 1, 1° tot en met 4° bedoelde gerechtigde en de bij artikel 229bis bedoelde gerechtigde zijn hoedanigheid wanneer hij samenwoont met personen die hem toevertrouwd worden, hetzij in het kader van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, hetzij door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, hetzij door een instelling waarvan de inrichting werd vastgesteld op basis van artikel 6, eerste lid van de wet van 18 juni 1850 op de behandeling van de krankzinnigen, hetzij nog bij toepassing van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. De voormelde gerechtigde behoudt eveneens zijn hoedanigheid wanneer hijzelf het voorwerp uitmaakt van één van de voormelde vormen van gezinsplaatsing.

Afdeling 15. _ (Weigering van de uitkeringen)
Art.230. <KB 02-06-1980, art. 1> (§ 1.) Onder loon, als bedoeld in artikel 57, § 1, 1°, van de wet van 9 augustus 1963, moet ook worden verstaan het forfaitaire loon dat ten laste komt van het Fonds voor bestaanszekerheid van de bouwvakkers en wordt verleend over de rustdagen die in het kader van de verkorting van de arbeidsduur worden toegekend.) <KB 1993-07-02/37, art. 1, 115; Inwerkingtreding : 31-07-1993>
  (§ 2.) Onder periode gedekt door het vakantiegeld als bedoeld bij artikel 57, § 1, 2°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 dient te worden verstaan: <KB 1993-07-02/37, art. 1, 115; Inwerkingtreding : 31-07-1993>
  1° de vakantiedagen die samenvallen met een tijdvak van arbeidsongeschiktheid, op voorwaarde dat de arbeidsongeschiktheid is aangevangen tijdens de vakantieperiode;
  2° de vakantiedagen die de gerechtigde wegens zijn arbeidsongeschiktheid niet kan nemen vóór het einde van elk vakantiejaar.
  Op schriftelijke aanvraag van de gerechtigde worden de vakantiedagen aangerekend op het tijdvak begrepen tussen de datum van die aanvraag en het einde van het vakantiejaar.
  Bij ontstentenis van een schriftelijke aanvraag van de gerechtigde worden die dagen evenwel aangerekend op het eerste semester van het jaar dat volgt op het vakantiejaar, naar rata van ten minste vier dagen per maand, die samenvallen met de eerste vier uitkeringsdagen van elke maand.
  Ingeval er aan de arbeidsongeschiktheid die aanleiding geeft tot uitkeringen een einde komt vóór er een volledige aanrekening is geweest, worden die dagen aangerekend op de laatste uitkeringsdagen van het verstreken tijdvak van arbeidsongeschiktheid.

Afdeling 16. _ (Vermindering van de uitkeringen.)
Art.231. <KB 16-12-1969, art. 1> De gerechtigde die met uitwerking na de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, een (gewone, bijzondere of aanvullende tegemoetkoming) geniet als bepaald in de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen, kan respectievelijk aanspraak maken, naargelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 150 of 125 pct. van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, vastgesteld voor de gerechtigde met personen ten laste, en het bedrag van de gewone, bijzondere of aanvullende tegemoetkoming als bepaald in de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen, in werkdagen gewaardeerd, zonder het dagbedrag van de uitkering te mogen overschrijden dat hem zou toegekend worden indien er geen cumulatie was. <KB 11-12-1974, art. 1, 1°>
  (...) <KB 11-12-1974, art. 1, 2°>
  (Voor de toepassing van dit besluit wordt geen rekening gehouden met het bedrag van de tegemoetkoming voor hulp van derden, beoogd bij artikel 2, § 4, van de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de mindervaliden.) <KB 14-03-1974, art. 1>
  (De gerechtigde, die een tegemoetkoming geniet krachtens het koninklijk besluit van 24 december 1974 betreffende de gewone en de bijzondere tegemoetkomingen aan de minder-validen, heeft evenwel aanspraak op de onverminderde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid.) <KB 17-06-1976, art. 1>

Art.232. <KB 16-12-1969, art. 1> § 1. (De gerechtigde die een beroepsinkomen geniet dat voortvloeit uit een vooraf, onder de in § 2 bepaalde voorwaarden toegelaten arbeid, kan aanspraak maken naargelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan respectievelijk het verschil tussen 150 of 125 pct. van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, vastgesteld voor de gerechtigde met personen ten laste, en het in werkdagen gewaardeerde bedrag van het beroepsinkomen, zonder het dagbedrag van de uitkering te mogen overschrijden dat hem zou worden toegekend indien er geen cumulatie was. De premies, aandelen in de winst, dertiende maand, gratificaties en andere gelijkaardige voordelen die jaarlijks worden betaald, worden geacht deel uit te maken van het beroepsinkomen over het kwartaal waarin ze zijn verleend.
  Onder beroepsinkomen wordt verstaan, elk inkomen als bedoeld in artikel 23, § 1, 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 dat een gerechtigde zich door persoonlijke arbeid verschaft, evenals elke uitkering, vergoeding of rente die hem wegens het derven van dat inkomen wordt verleend.
  Het bedrag van het inkomen, als bedoeld in artikel 23, § 1, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, dat verkregen wordt door de uitoefening van een zelfstandige activiteit, wordt fictief vastgesteld op 100/80 van het verschil tussen de brutowinst en -baten en de desbetreffende bedrijfslasten.
  Voor de toepassing van deze bepaling worden nochtans niet in aanmerking genomen de inkomsten die voortvloeien uit :
  - een mandaat van gemeenteraadslid;
  - een mandaat van lid van de raad van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met uitsluiting van het mandaat van voorzitter van die raad;
  - een ambt van rechter in sociale zaken, van rechter in handelszaken of van raadsheer in sociale zaken.
  De uitkeringen en het aanvullend loon, verleend door de fondsen voor sociale en beroepsreclassering van de minder-validen, bedoeld in het decreet van 19 juni 1990 van de Duitstalige Gemeenschap, het decreet van 27 juni 1990 van de Vlaamse Gemeenschap, en het decreet van 3 juli 1991 van de Franse Gemeenschap, worden niet meegerekend om de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid te verminderen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel. Evengenoemde Gemeenschapsfondsen bezorgen aan de gerechtigde een verklaring met de berekening van de uitkeringen en het aanvullend loon die ze verlenen. Die verklaring wordt bij het dossier van de gerechtigde gevoegd.) <KB 1993-04-28/34, art. 9, 112; Inwerkingtreding : 15-06-1993>
  § 2. Om de toelating te bekomen tot de uitoefening van een beroepsactiviteit tijdens de ongeschiktheid, moet de gerechtigde vóór de hervatting van elke activiteit, hiertoe een aanvraag richten tot de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling die de toelating kan verlenen voor zover zij verenigbaar is met de betrokken aandoening.
  Die toelating waarin de aard, het volume en de voorwaarden tot uitoefening van die activiteit nader zijn opgegeven, wordt in het geneeskundig en administratief dossier van de betrokkene bij de verzekeringsinstelling geborgen. Aan de gerechtigde wordt kennis gegeven van de toelating. Een afschrift van deze toelating wordt door de verzekeringsinstelling gezonden (aan de provinciale dienst van de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering). <KB 1987-10-15/30, art. 3, 044; Inwerkingtreding : 01-11-1987>

Art. 232bis. <KB 1991-10-17/47, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 22-12-1991> § 1. (De in artikel 239bis, eerste lid bedoelde gerechtigde heeft aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 60 pct. van het gederfd loon, bedoeld in artikel 87, eerste lid van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, dat ze verdiende voor de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de risicogebonden werktijden of voor de verandering van arbeidsplaats.
  Die uitkering wordt beperkt tot het bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen 75 pct. van het in het eerste lid bedoelde gederfd loon en het bedrag van het in werkdagen gewaardeerde beroepsinkomen, dat de gerechtigde ontvangt, hetzij na de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de risicogebonden werktijden hetzij na de verandering van arbeidsplaats.) <KB 1996-02-02/32, art. 2, 138; Inwerkingtreding : 15-05-1995>
  § 2. (De in artikel 239bis, tweede lid bedoelde gerechtigde die meerdere activiteiten in loondienst uitoefent en voor wie de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vrijstelling van arbeid slechts betrekking heeft op één of meer maar niet op al die activiteiten, heeft aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 60 pct. van het gederfd loon, bedoeld in artikel 87, eerste lid van voornoemde gecoördineerde wet, dat voortvloeit uit de activiteit of activiteiten die de gerechtigde onderbroken heeft.) <KB 1996-02-02/32, art. 2, 138; Inwerkingtreding : 15-05-1995>
  Die uitkering wordt beperkt tot het bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen eensdeels 75 pct. van de som gevormd door het in het 1e lid bedoelde gederfde loon en het in werkdagen gewaardeerde beroepsinkomen uit de activiteit in loondienst die de gerechtigde verder heeft uitgeoefend, en anderdeels het bedrag van het in werkdagen gewaardeerde beroepsinkomen uit laatstgenoemde activiteit.
  § 3. Voor de toepassing van de §§ 1 en 2 moet onder beroepsinkomen worden verstaan elk inkomen dat de gerechtigde zich door haar eigen activiteit in loondienst verschaft, evenals elke uitkering, vergoeding of rente die haar wegens het derven van dat inkomen wordt verleend.
  De premies, aandelen in de winst, dertiende maand, gratificaties en andere gelijkaardige voordelen die jaarlijks worden betaald, worden geacht deel uit te maken van het beroepsinkomen over het kwartaal waarin ze zijn verleend.

Art.233. De gerechtigde die tegelijkertijd een beroepsinkomen geniet als bedoeld in artikel 232, en een tegemoetkoming bedoeld in artikel (231, eerste lid,) kan respectievelijk aanspraak maken, naargelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 170 of 145 pct. van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, vastgesteld voor de gerechtigde met personen ten laste, en het bedrag van het beroepsinkomen en van de tegemoetkoming, samen in werkdagen gewaardeerd, zonder het dagbedrag van de uitkering te mogen overschrijden dat hem zou toegekend worden indien er geen cumulatie was. <KB 17-06-1976, art. 2, 1°>
  (Wanneer de gerechtigde evenwel tegelijkertijd een beroepsinkomen geniet als bedoeld in artikel 232, en een tegemoetkoming bedoeld in artikel 231, derde lid, worden de bepalingen van artikel 232 toegepast.) <KB 17-06-1976, art. 2, 2°>

Art.234. <KB 16-12-1969, art. 1> De gerechtigde die geen personen ten laste heeft en die, hetzij in een gevangenis is opgesloten of in een gesticht voor sociale bescherming is geïnterneerd, hetzij (...) in een bedelaarstehuis is geplaatst, heeft recht op een uitkering die gelijk is aan de helft van de uitkering waarop hij aanspraak zou kunnen maken indien hij zich niet in een van de hierboven bedoelde toestanden bevond. <KB 1987-06-04/30, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 01-07-1987>

Art.235. <KB 16-12-1969, art. 1> De uitkering wegens arbeidsongeschiktheid wordt verminderd met 10 pct. zolang de gerechtigde weigert zich te onderwerpen aan een programma inzake revalidatie of vakherscholing voorgesteld door zijn verzekeringsinstelling en beslist door het college van geneesheren-directeurs.

Art. 235bis. <KB 16-12-1969, art. 1> § 1. Onverminderd de bepalingen van de wetgeving inzake rust- en overlevingspensioenen, kan de gerechtigde, die uit welke hoofde ook aanspraken kan doen gelden op een ouderdoms-, een rust-, een anciënniteitspensioen of op eender welk als dergelijk pensioen geldend voordeel, toegekend hetzij door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, hetzij door een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut, respectievelijk aanspraak maken, naargelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 150 of 125 pct. van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, vastgesteld voor de gerechtigde met personen ten laste, en het bedrag van het pensioen of van het als dusdanig geldend voordeel, in werkdagen gewaardeerd, zonder het dagbedrag van de uitkering te mogen overschrijden dat hem zou toegekend worden indien er geen cumulatie was.
  § 2. Onverminderd de bepalingen van de wetgeving inzake rust- en overlevingspensioenen, kan de gerechtigde, die enerzijds in het genot is van een ouderdoms-, een rust-, een anciënniteitspensioen of eender welk als dergelijk geldend voordeel, toegekend hetzij door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, hetzij door een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut, en anderzijds, hetzij een beroepsinkomen bedoeld in artikel 232, hetzij een tegemoetkoming bedoeld in artikel (231, eerste lid), hetzij beide geniet, respectievelijk aanspraak maken, naargelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 170 of 145 pct. van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, vastgesteld voor de gerechtigde met personen ten laste, en het bedrag van het pensioen of als dergelijk pensioen geldend voordeel, toegekend in een der hierboven bedoelde toestanden, en de in artikelen 231, eerste lid, en 232 opgesomde inkomens, samen in werkdagen gewaardeerd, zonder het dagbedrag van de uitkering te mogen overschrijden dat hem zou toegekend worden indien er geen cumulatie was.
  (Voor de toepassing van het vorig lid wordt geen rekening gehouden met de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 231, derde lid.) <KB 17-06-1976, art. 3, 1° en 2°>

Art.236. <KB 1991-10-17/47, art. 3, 097; Inwerkingtreding : 22-12-1991> Om het pensioen, de tegemoetkoming of het inkomen, bedoeld in de artikelen 224, 231, 232, 232bis, 233 en 235bis, in werkdagen te waarderen, moet het bedrag daarvan per week, per maand, per kwartaal of per jaar gedeeld worden door respectievelijk 6, 26, 78 of 312.

Afdeling 17. _ (Aanpassing van de uitkeringen aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen)
Art.237. <KB 28-12-1971, art. 4> (Het bedrag van de uitkeringen wegens primaire arbeidsongeschiktheid en (wegens invaliditeit, en de in de artikelen) 226 en 227 bedoelde maximum- en minimumbedragen van de invaliditeitsuitkeringen (...) worden verhoogd of verminderd overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971, houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. <KB 17-07-1974, art. 1> <KB 23-03-1982, art.4>
  De vermeerdering of vermindering wordt toegepast vanaf de maand vastgesteld bij artikel 6, 3°, van de voornoemde wet van 2 augustus 1971.
  De vermeerdering of de vermindering van het in de vorige leden bedoelde uitkeringsbedrag wordt slechts toegepast voor de gerechtigden wier referte-tijdvak ter berekening van de uitkeringen ligt vóór de datum waarop de vermeerdering of vermindering wordt toegepast (...). <KB 17-06-1976, art. 4>
  (...) <KB 13-01-1976, art. 4 >

Afdeling 18. _ Bedrag van de uitkering voor begrafeniskosten.
Art.238. <KB 1996-06-10/39, art. 2, 143; Inwerkingtreding : 03-07-1996> § 1. Het bedrag van de uitkering voor begrafeniskosten wordt vastgesteld op BEF 6 000.
  § 2. Voor de gerechtigden bedoeld in artikel 32, eerste lid, 7° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 en voor de gerechtigden die een rustpensioen als mijnwerker genieten, voor begrafeniskosten alleen verleend indien zij, op de dag van hun overlijden, in vorenbedoelde hoedanigheid bij een verzekeringsinstelling zijn ingeschreven en aanspraak kunnen maken op geneeskundige verstrekkingen.
  § 3. De hoedanigheid van rechthebbende op de uitkering voor begrafeniskosten als bedoeld in artikel 86, § 2 van vorengenoemde gecoördineerde wet, wordt toegekend aan de personen die de begrafeniskosten werkelijk hebben gedragen. Als zodanig worden nooit beschouwd de begrafenisondernemers, hun verwanten, aangestelden of lasthebbers, behoudens wanneer zij de echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot de derde graad zijn van de overledene, noch de privaatrechtelijke rechtspersonen die, in uitvoering van een verzekeringscontract, de begrafeniskosten geheel of gedeeltelijk ten laste hebben genomen.

Afdeling 19. _ Bijzondere voorwaarden inzake verkrijgen van het recht op de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid.
Art.239. <KB 06-01-1969, art. 1> (§ 1) Worden geacht de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid als bedoeld (bij artikel 100, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994) te bereiken : <KB 1996-02-02/32, art. 3, 138; Inwerkingtreding : 15-05-1995> <KB 1985-06-14/31, art. 1, 2°, 011>
  1° de gerechtigde wie het verboden is naar zijn werk te gaan gedurende de hierna vermelde periode, omdat hij in contact is gekomen met iemand die aangetast is door een van de volgende besmettelijke ziekten:
  Difterie......................... 7 dagen (met mogelijke verlenging indien de betrokkene kiemdrager is)
  Epidemische ecephalitis...........17 dagen
  Typhus en paratyphus..............12 dagen
  Meningitis cerebrospinalis........9 dagen
  Malleus...........................12 dagen
  Poliomyelitis.....................17 dagen
  Roodvonk..........................10 dagen
  Pokken............................18 dagen
  Deze perioden gaan in op de dag dat de gerechtigde met de zieke in contact is gekomen en niet op de dag waarop de kennisgeving van arbeidsonderbreking werd verzonden of afgegeven.
  2° (de zwangere of de bevallen gerechtigde, of de gerechtigde die borstvoeding geeft, voor wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is geschorst of die van arbeid is vrijgesteld in toepassing van de artikelen 42, § 1, eerste lid, 3°, 43, § 1, tweede lid, 2° of 43bis, tweede lid van de arbeidswet van 16 maart 1971.
  Voor de werkneemster die borstvoeding geeft, mag het tijdvak waarover zij geacht wordt de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te bereiken, evenwel geen periode overschrijden van vijf maanden vanaf de dag van de bevalling.) <KB 1996-02-02/32, art. 3, 138; Inwerkingtreding : 15-05-1995>
  3° (opgeheven) <KB 1990-01-10/31, art. 4, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990>
  (§ 2. Worden geacht de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te behouden, de gerechtigden in staat van arbeidsongeschiktheid, tijdens de periode waarover zij een programma van herscholing of revalidatie volgen erkend door het college van geneesheren-directeurs optredend binnen het raam van de wet van 9 augustus 1963.) <KB 1985-06-14/31, art. 1, 2°, 011>

Art. 239bis. <KB 1996-02-02/32, art. 4, 138; Inwerkingtreding : 15-05-1995> Geacht wordt arbeidsongeschikt te zijn, als bedoeld in artikel 100, § 1 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, de zwangere of bevallen gerechtigde of de gerechtigde die borstvoeding geeft op wie een maatregel toegepast is, als bedoeld in de artikelen 42, § 1, eerste lid, 1° of 2°, of 43, § 1, tweede lid, 1° van de arbeidswet van 16 maart 1971, en van wie het loon, hetzij na de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of risicogebonden werktijden, hetzij na de verandering van arbeidsplaats, lager is dan het loon dat uit haar gewone activiteit voortvloeit.
  Hetzelfde vermoeden van arbeidsongeschiktheid geldt voor de gerechtigde die verschillende activiteiten in loondienst uitoefent en voor wie de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vrijstelling van arbeid in toepassing van de artikelen 42, § 1, eerste lid, 3°, 43, § 1, tweede lid, 2° of 43bis, tweede lid van de arbeidswet van 16 maart 1971 slechts betrekking heeft op één of meer, maar niet op al die activiteiten.
  De vermoedens van arbeisongeschiktheid bedoeld in de voorgaande leden zijn niet van toepassing op de gerechtigden die een activiteit aanvangen of verderzetten die niet onderworpen is aan de bepalingen van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Art.240. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 240bis. <KB 13-03-1973, art. 1> De gerechtigde kan aanspraak maken op de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, wanneer hij recht heeft op één van de in artikel 57, § 1, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 opgesomde voordelen of in afwachting dat hij een van die voordelen ontvangt, op voorwaarde dat hij zijn verzekeringsinstelling inlicht over:
  1° elk gegeven waardoor zijn recht kan worden uitgemaakt;
  2° elke ingestelde (vordering) of andere procedure ter verkrijging van het voordeel. <KB 03-09-1971, art. 25>

Art. 240ter. <KB 16-12-1969, art. 3> (§ 1.) De gerechtigde die door meer dan één werkgever is tewerkgesteld en die, uit hoofde van één of meer, maar niet van alle tewerkstellingen, zich in één van de in artikel 57, § 1, van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde tijdvakken bevindt, kan slechts aanspraak maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit hoofde van één tewerkstelling die geen aanleiding geeft tot het toekennen van een loon of een geldelijk voordeel, als bedoeld in hetzelfde artikel 57, § 1, van de wet van 9 augustus 1963. <KB 1984-12-17/31, art. 1, 007>
  (Voor de toepassing (van deze paragraaf) dient het in artikel 21, 1°, van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, bedoelde tijdvak, voor hetwelk de gerechtigde aanspraak heeft op een vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst, met een periode van tewerkstelling te worden gelijkgesteld.) <KB 3-9-1971, art. 25> <KB 1984-12-17/31, art. 1, 007>
  § 2. (De in artikel 101, § 1, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering bedoelde onvrijwillig deeltijdse werknemer, die zich uit hoofde van zijn werkzaamheid bevindt in een tijdvak als bedoeld in artikel 57, § 1, 1°, 2° of 3°, van vorengenoemde wet van 9 augustus 1963, kan gedurende dat tijdvak slechts aanspraak maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar rata van het aantal werkloosheidsuitkeringen dat hem door de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen zou zijn verleend, indien hij niet arbeidsongeschikt was geweest.) <KB 1993-04-28/34, art. 10, 112; Inwerkingtreding : 01-06-1992>

Art. 240quater. <ingevoegd bij MB 1996-06-10/39, art. 3, 143; Inwerkingtreding : 10-08-1994> De gerechtigde die zijn arbeidsprestaties heeft gehalveerd en werkloosheidsuitkeringen geniet overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen, kan aanspraak maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die berekend wordt in functie van zijn deeltijdse activiteit, gedurende de periode tijdens dewelke hij krachtens artikel 10, derde lid van vorengenoemd koninklijk besluit van 30 juli 1994, het recht op werkloosheidsuitkeringen behoudt zonder dat hij het gewaarborgd loon geniet, als bedoeld in artikel 52, § 1 of § 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Afdeling 20. _ Toekenning van prestaties in geval van door een andere wetgeving gedekte schade.
Art.241. § 1. De (in artikel 76quater, § 2, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963) bedoelde toekenning van prestaties is afhankelijk van de voorwaarden dat degene die, voor hem persoonlijk of voor de personen te zijnen laste, om verzekeringsprestaties verzoekt, zijn verzekeringsinstelling in de mogelijkheid stelt het in dat artikel bedoelde recht uit te oefenen en haar het volgende mededeelt: <KB 1989-04-26/31, art. 44, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  1° dat de schade waarvoor dat verzoek wordt gedaan, kan gedekt worden door het gemeen recht of door een andere Belgische of buitenlandse wetgeving;
  2° alle gegevens of omstandigheden waardoor kan worden uitgemaakt of de schadeloosstelling moet geschieden krachtens het gemeen recht of een ander wetgeving, met inbegrip van de gerechtelijke informaties of handelingen waarvan hijzelf of de personen te zijnen laste in verband met de schade het voorwerp zouden zijn;
  3° elke ingestelde vordering of andere procedure ter verkrijging, voor hem persoonlijk of voor de personen te zijnen laste, van de schadeloosstelling krachtens het gemeen recht of een andere wetgeving.
  § 2. De in § 1, 1°, bedoelde mededeling kan geschieden met het in artikel 47 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde document wanneer het verzoek om prestaties met name betrekking heeft op de toekenning van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid.
  De in § 1, 2°, bedoelde mededeling kan geschieden met het formulier dat de verzekeringsinstelling aan de gerechtigde uitreikt zodra ze van deze de in 3§ 1,1°, bedoelde mededeling heeft ontvangen.
  Het model van dat formulier wordt vastgesteld door de Dienst voor administratieve controle.
  § 3. De bepalingen van de §§ 1 en 2 zijn van toepassing op de rechthebbenden op de uitkering voor begrafeniskosten.

Afdeling 21. _ (Monetaire beschikkingen inzake cumulatie van uitkeringen met door het buitenland verschuldigde uitkeringen)
Art. 241bis. <KB 02-06-1976, art. 1> § 1. Indien, bij toepassing van de artikelen 46, derde lid, en (76quater, § 2, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963) en van de artikelen 224, 232, 233 en 235bis van dit besluit het bedrag van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid mogelijk kan worden gewijzigd omdat de rechthebbende een krachtens een buitenlandse wettelijke regeling toegekende voorziening geniet of een bedrijfsinkomen verkregen door de uitoefening van een door de adviserend geneesheer toegelaten activiteit op het grondgebied van een ander land, wordt het bedrag van die voorziening of van dat inkomen voor de berekening van de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid omgerekend in Belgische frank tegen de driemaandelijkse middenkoers die door de Nationale Bank van België is opgegeven. <KB 1989-04-26/31, art. 45, 1°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (Wanneer de buitenlandse voorziening wordt verleend ten bezware van een regeling van een E.E.G.-Lidstaat of wanneer het bedrijfsinkomen wordt verkregen door de uitoefening van een toegelaten activiteit op het grondgebied van een Lidstaat, moet evenwel als wisselkoers de koers worden genomen die bij omrekening in het kader van de E.E.G.-Verordeningen is vastgesteld.) <KB 30-07-1981, art. 1, 1°>
  Bij de berekening van het bedrag van de uitkering moet de volgende wisselkoers in aanmerking worden genomen :
  a) voor de toepassing van artikel (76quater, § 2, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963) en van artikel 235bis van dit besluit, de wisselkoers die gelding heeft over het kwartaal waarin de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid gelegen is of, in voorkomend geval, de datum van ingang van de buitenlandse voorziening indien deze na de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid is toegekend; <KB 1989-04-26/31, art. 45, 2°, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  b) voor de toepassing van artikel 46, derde lid, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 en van artikel 224 van dit besluit, de wisselkoers die gelding heeft over het kwartaal waarin de datum van ingang gelegen is van het krachtens het invaliditeitspensioenstelsel voor de mijnwerkers verleende pensioen, dat een buitenlands pensioengedeelte bevat.
  c) voor de toepassing van de artikelen 232 en 233 van dit besluit, de wisselkoers die gelding heeft over het kwartaal waarin de datum van de arbeidshervatting gelegen is.
  § 2. De in § 1 van dit artikel bedoelde berekening dient te worden herzien :
  a) wanneer het bedrag van de voorziening of van het bedrijfsinkomen met (2) pct. gewijzigd wordt ten opzichte van het bedrag dat in aanmerking is genomen bij de eerste of de vorige berekening; de nieuwe berekening geschiedt tegen de wisselkoers die gelding heeft over het kwartaal waarin de dag valt van de wijziging van het bedrag van de voorziening of van het bedrijfsinkomen; <KB 30-07-1981, art. 2, 2°>
  b) wanneer de middenkoers van de vreemde munteenheid met (2) pct. verandert ten opzichte van die welke in aanmerking is genomen bij de eerste of de vorige berekening; de herziening geschiedt met uitwerking vanaf de eerste dag van het kwartaal waarin de met (2) pct. gewijzigde middenkoers van toepassing is; <KB 30-07-1981, art. 2, 2°>
  c) wanneer de hoegrootheid van de invaliditeitsuitkering verandert doordat de rechthebbende die personen te zijnen laste had, moet worden geacht niemand te zijnen laste te hebben, of omgekeerd; in dat geval wordt het bedrag van de voorziening of van het bedrijfsinkomen omgerekend tegen de wisselkoers die gelding heeft tijdens het kwartaal waarin zich de wijziging in de toestand voordoet.
  § 3. De wisselkoersen die door de Nationale Bank van België zijn opgegeven, worden door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering bekendgemaakt vóór het begin van het kwartaal waarover ze gelding hebben.
  Die wisselkoersen stemmen overeen met de middenkoersen van :
  -het 1e kwartaal, voor de koersen die van toepassing zijn tijdens het 3e kwartaal;
  -het 2e kwartaal, voor de koersen die van toepassing zijn tijdens het 4e kwartaal;
  -het 3e kwartaal, voor de koersen die van toepassing zijn tijdens het 1e kwartaal van het jaar daarop;
  -het 4e kwartaal, voor de koersen die van toepassing zijn tijdens het 2e kwartaal van het jaar daarop.
  (De in het raam van de E.E.G.-verordeningen toepasselijke wisselkoersen worden eveneens door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering bekendgemaakt vóór het begin van het kwartaal waarover zij gelding hebben.) <KB 30-07-1981, art. 1, 3°>
  § 4. (...) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 241ter. <KB 14-12-1978, art. 2> § 1. Wanneer de van een buitenlandse instelling ontvangen achterstallen, uitgerekend in Belgische munt, het bedrag van de voorschotten of provisionele uitkeringen niet dekken, wordt het verschil niet teruggevorderd wanneer dit verschil te wijten is, hetzij aan het verschil der respectieve wisselkoersen die werden gebruikt, enerzijds om de hoegrootheid der door de buitenlandse instelling verschuldigde sommen te berekenen of, anderzijds om de in vreemde munt uitgedrukte valuta te verzilveren, hetzij aan de conjuncturele aanpassing der uitkeringen.
  § 2. (.....) <KB 1983-12-31/33,art. 6, 002>
  § 3. (.....) <KB 1983-12-31/33,art. 6, 002>

HOOFDSTUK XI. _ Geneeskundige controle.
Eerste afdeling. _ Geschillen tussen de adviserend geneesheren en de geneesheren-inspecteurs.
Art.242. § 1. De in artikel 86 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde geschillen worden in eerste aanleg voorgelegd aan de eerstaanwezend geneesheer-inspecteur van de provincie waarin de adviserend geneesheer zijn administratieve standplaats heeft.
  Het geschil wordt bij de eerstaanwezend geneesheer-inspecteur aangebracht met een gemotiveerd en ondertekend verzoekschrift dat hem ter post aangetekend wordt gezonden uiterlijk achtenveertig uur na de kennisgeving aan de verzoekende partij van de beslissing welke zij betwist.
  § 2. De eerstaanwezend geneesheer-inspecteur verzoekt de partijen onmiddellijk om overlegging van de bescheiden betreffende het geschil.
  Zijn beslissing wordt gemotiveerd; hij neemt ze binnen vijf dagen na ontvangst van het in § 1 bedoelde verzoekschrift en geeft de partijen ervan kennis binnen de vijf daaropvolgende dagen met een ter post aangetekend schrijven.

Art.243. § 1. Het beroep tegen de beslissingen van de eerstaanwezend geneesheer-inspecteur, bedoeld in artikel 86 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, wordt ingesteld met een gemotiveerde en ondertekende akte welke, uiterlijk de derde dag na de in artikel 242, § 2, bedoelde kennisgeving, ter post aangetekend gezonden wordt aan de voorzitter van het Comité van de Dienst voor geneeskundige controle.
  Het beroep werkt schorsend.
  § 2. Bij ontvangst van de in § 1 bedoelde akte van beroep wordt voor de partijen een dag vastgesteld om alle nieuwe inlichtingsgegevens over te leggen en te verschijnen voor het Comité van de Dienst voor geneeskundige controle.
  Die mededeling wordt ter post aangetekend aan de partijen gedaan.
  Het Comité van de Dienst voor geneeskundige controle doet uitspraak binnen vijftien dagen na ontvangst van de akte van beroep.
  Zijn beslissing wordt gemotiveerd; er wordt de partijen kennis van gegeven bij ter post aangetekend schrijven binnen twintig dagen na ontvangst van de akte van beroep.

Art.244. Wanneer de eerstaanwezend geneesheer-inspecteur of het Comité van de Dienst voor geneeskundige controle een bijkomende informatie hebben moeten gelasten, worden de hun bij de artikelen 242 en 243 toegemeten termijnen om hun beslissingen te nemen en er kennis van te geven, met zes dagen verlengd.

Art.245. De dag waarop een termijn ingaat wordt daarin niet, de dag van afloop ervan wel medegerekend.
  Wanneer de laatste dag van de termijn een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt die termijn tot de daaropvolgende werkdag verlengd.

Afdeling 2. _ Commissies van beroep.
Art.246. (.....) Bij de Dienst voor geneeskundige controle worden twee commissies ingesteld die tot opdracht hebben uitspraak te doen over de hogere beroepen ingesteld door : <KB 28-11-1967, art. 1, 1°>
  1° (de adviserend geneesheren, de geneesheren-inspecteurs, de eerstaanwezend geneesheren-inspecteurs en de geneesheren-inspecteurs-generaal tegen de beslissingen welke te hunnen opzichte door het comité van de Dienst voor geneeskundige controle zijn genomen krachtens artikel 89 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963); <KB 28-11-1967, art. 1, 2°>
  2° door de persoon en inrichtingen tegen wie door het Comité van de Dienst voor geneeskundige controle beslissingen zijn genomen krachtens artikel 44 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, gewijzigd bij artikel 140 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 en waarbij tegemoetkoming wordt verboden in de kosten van de geneeskundige verstrekkingen aan de verlening waarvan zij medewerken.

Art.247. De in artikel 246 bedoelde commissies houden zitting te Brussel. Een van de commissies is franstalig; ze neemt kennis van de zaken welke in het Frans moeten worden behandeld alsmede van de zaken welke in het Duits zijn ingediend. De andere commissie is nederlandstalig; ze neemt kennis van de zaken welke in het Nederlands moeten worden behandeld.

Art.248. <KB 28-11-1967, art. 2> § 1. Elke commissie bestaat uit :
  1° (een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter, magistraten bij een Hof van Beroep of een Arbeidshof of leden van een Parket-generaal bij een Hof van Beroep of van een Auditoraat-generaal bij een Arbeidshof;) <KB 08-12-1976, art. 1>
  2° (twee werkende en twee plaatsvervangende leden, magistraten bij een Hof van Beroep of een Arbeidshof of leden van een Parket-generaal bij een Hof van Beroep of van een auditoraat-generaal bij een Arbeidshof;) <KB 08-12-1976, art. 1>
  3° drie werkende leden en drie plaatsvervangende leden, doctors in de geneeskunde, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen;
  4° drie werkende leden en drie plaatsvervangende leden, doctors in de geneeskunde, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve organisaties van het geneesherenkorps;
  5° drie werkende leden en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten, tandheelkundigen, die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve organisaties van de tandheelkundigen;
  6° drie werkende leden en drie plaatsvervangende leden, apothekers, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve organisaties van het apothekerskorps;
  7° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de verplegingsinrichtingen;
  (8° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de vroedvrouwen;
  9° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de verpleegsters;
  10° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de kinesitherapeuten;
  11° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de bandagisten;
  12° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de orthopedisten;
  13° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de gehoorprothesisten;
  14° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de opticiens.) <KB 07-10-1971, art. 1, 1°>
  (15° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de logopedisten;
  16° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de orthoptisten;
  17° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de verstrekkers van implantaten;
  18° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van licentiaten in de wetenschappen, die door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, zijn erkend om verstrekkingen uit te voeren als bedoeld in de voornoemde wet van 9 augustus 1963;
  19° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de revalidatiecentra;
  20° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de zorgverleners gemachtigd om de in artikel 34, 11°, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde verstrekkingen uit te voeren;
  21° drie werkende en drie plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te kennen mandaten, worden voorgedragen door de representatieve verenigingen van de zorgverleners gemachtigd om de in artikel 34, 12°, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde verstrekkingen uit te voeren.) <KB 1995-04-21/38, art. 1, 131; Inwerkingtreding : 23-10-1995>
  ((Evenwel, de leden bedoeld in het eerste lid, 3° tot 21°), zetelen slechts voor de zaken en volgens het hierna gemaakte onderscheid : <KB 1995-04-21/38, art. 1, 131; Inwerkingtreding : 23-10-1995>
  1° de leden bedoeld in het eerste lid, 4°, zetelen voor de zaken bedoeld bij artikel 246, 1°; wanneer het beroep aangetekend werd door een adviserend geneesheer, zetelen daarenboven de leden bedoeld bij het eerste lid, 3°;
  2° (de leden bedoeld in het eerste lid, 4° tot 21°, hebben zitting in de zaken bedoeld bij artikel 246, 2°, al naargelang het beroep aangetekend werd respectievelijk door een geneesheer, een tandheelkundige, een apotheker, een verplegingsinstelling, een vroedvrouw, een verpleeg kundige, een kinesitherapeut, een bandagist, een orthopedist, een gehoorprothesist, een opticien, een logopedist, een orthoptist, een verstrekker van implantaten, een door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft erkende licentiaat in de wetenschappen, een revalidatiecentrum of een zorgverlener gemachtigd om de in artikel 34, 11° en 12°, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 bedoelde verstrekkingen uit te voeren. Voor die zaken hebben daarenboven de leden bedoeld in het eerste lid, 3°, zitting.) <KB 1995-04-21/38, art. 1, 131; Inwerkingtreding : 23-10-1995>
  § 2. Het mandaat van de voorzitters en van de leden bedraagt zes jaar; het mandaat kan worden hernieuwd. Evenwel, wordt het mandaat van de voorzitters en van de leden van bedoelde commissies voor het eerst hernieuwd op 1 januari 1970.
  De ter vervanging van overleden of uittredende voorzitters of leden benoemde voorzitters en leden voltooien de mandaten van diegenen die zij vervangen.
  De leeftijdsgrens van de voorzitters en van de leden is deze bepaald bij het koninklijk besluit van 14 oktober 1937 houdende vaststelling van een leeftijdsgrens, voor elke persoon bij koninklijk of ministerieel besluit benoemd in de inrichtingen, organismen of actiënvennootschappen van het moederland of de kolonie die bij de wet of een koninklijk besluit werden tot stand gebracht of opgericht, of waarin het Rijk of de kolonie vertegenwoordigd zijn krachtens de wet, een koninklijk besluit, een concessie, een overeenkomst of statuten.
  § 3. De twee commissies voorzien bij artikel 246 maken een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement op.
  § 4. De ambtenaar onder wiens leiding de Dienst voor geneeskundige controle staat, wijst onder het personeel van die dienst, bij elke commissie een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aan.

Art.249. § 1. Het hoger beroep bij een in artikel 246 ingestelde commissie wordt gedaan met een gemotiveerde en ondertekende akte welke binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de bestreden beslissing ter post aangetekend aan de commissie wordt gezonden.
  Het hoger beroep werkt schorsend.
  § 2. (Zodra hij de akte van hoger beroep ontvangt, geeft de secretaris daarvan kennis aan de gedaagde partij en vordert van deze haar dossier.
  De voorzitter van de commissie deelt dat dossier mede aan een (inspecteur of controleur, ambtenaar of agent bij de Dienst voor geneeskundige controle), die hij aanwijst om verslag uit te brengen bij de commissie : wanneer de commissies van beroep uitspraak moeten doen over een hoger beroep ingesteld door een geneesheer-inspecteur, een eerstaanwezend geneesheer-inspecteur of een geneesheer-inspecteur-generaal, wijst de voorzitter aan respectievelijk een eerstaanwezend geneesheer-inspecteur, een geneesheer-inspecteur-generaal of de geneesheer, leidend ambtenaar van de Dienst. De aldus aangewezen geneesheer-ambtenaar verschoont zich wanneer hij in de voorgeschiedenis van de betrokken zaak gemoeid is geweest.) <KB 28-11-1967, art. 3, 1°> <KB 1995-04-21/38, art. 2, 131; Inwerkingtreding : 23-10-1995>
  § 3. De partijen mogen zich voor alle handelingen inzake rechtspleging alsmede ter terechtzitting doen bijstaan en vertegenwoordigen door een advocaat of door ieder ander persoon van hun keuze.
  § 4. De secretaris roept de partijen ten minste tien dagen vór de datum van de terechtzitting op; die oproeping wordt ter post aangetekend.
  Binnen vijf dagen vóór de terechtzitting kunnen de partijen inzage nemen van het dossier en de commissie een memorie zenden.
  § 5. (De commissie houdt deugdelijk zitting wanneer aanwezig zijn :
  1° (een werkend of plaatsvervangend voorzitter of, als zowel de ene als de andere verhinderd is, een werkend of een plaatsvervangend lid, magistraat, bedoeld in artikel 248, § 1, 1e lid, 2°, die het voorzitterschap waarneemt;) <KB 1992-09-02/31 alias 1992-09-02/33, art. 1, 105; Inwerkingtreding : 01-09-1992>
  2° twee werkende of plaatsvervangende leden, magistraten, bedoeld bij artikel 248, § 1, eerste lid, 2°;
  3° (ten minste een) van de werkende of plaatsvervangende leden bedoeld bij artikel 248, § 1, eerste lid, 3° tot en met 14°, die mogen zetelen volgens het onderscheid dat bij artikel 248, § 1, tweede lid, gemaakt wordt; <KB 30-09-1976, art. 2>
  4° een werkende of plaatsvervangende secretaris.) <KB 07-10-1971, art. 2>

Art.250. § 1. De debatten voor de commissie zijn openbaar, tenzij die openbaarheid gevaar oplevert voor de orde, de goede zeden of de eerbiediging van het beroepsgeheim. Alsdan wordt zulks door de commissie bij beslissing verklaard.
  De commissie hoort de uiteenzetting van de zaak door (de aangewezen verslaggever). Vervolgens hoort ze de partijen en ontvangt alle nota's of stukken welke deze ter staving van hun beweringen wensen in te dienen. <KB 1995-04-21/38, art. 3, 131; Inwerkingtreding : 23-10-1995>
  Indien de commissie het te harer voorlichting nuttig acht, kan zij gelasten dat de appelant of ieder ander persoon persoonlijk opkomt; ze kan zelfs gelasten dat een bijkomend onderzoek wordt verricht. Alsdan wijst de commissie de persoon of de dienst aan die met bedoeld onderzoek wordt belast en bepaalt ze de onderzoeksopdracht en de termijn voor het verrichten ervan.
  Het verslag over het bijkomende onderzoek dat door de commissie is gelast, wordt opgemaakt in drie exemplaren welke gelijktijdig aan de commissie en aan de partijen worden gezonden.
  § 2. De debatten worden door de voorzitter van de commissie voor gesloten verklaard. De commissie beraadslaagt met gesloten deuren; de beraadslagingen worden geheim gehouden.

Art.251. <KB 28-11-1967, art. 4> § 1. De beslissingen van de commissie worden genomen bij meerderheid van stemmen van de voorzitter en de leden, bedoeld bij artikel 248, § 1, 2° van dit besluit; onthouding is niet geoorloofd.
  § 2. Op straffe van nietigheid, wordt elke beslissing gemotiveerd en in openbare terechtzitting uitgesproken; zij wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris.
  Voor de uitspraak van de beslissing volstaat de aanwezigheid van de voorzitter en van de secretaris.
  § 3. Binnen zeven dagen na de uitspraak van elke beslissing zendt de secretaris daarvan een door hem voor eensluidend gewaarmerkt afschrift ter post aangetekend :
  1° aan de partijen;
  2° aan het comité van de Dienst voor geneeskundige controle, zelfs wanneer deze geen partij is.
  § 4. Wanneer in de gevallen bedoeld bij artikel 89, laatste lid, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 een commissie een advies verstrekt betreffende de vernieuwing van een preventieve schorsing van een geneesheer-inspecteur, een eerstaanwezend geneesheer-inspecteur of een geneesheer-inspecteur-generaal, zendt de secretaris van die commissie, binnen de zeven dagen, een door hem voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van dat advies, ter post aangetekend aan de Minister van Sociale Voorzorg.

Art.252. De commissie doet over elk hoger beroep uitspraak binnen zes weken na de indiening van het hoger beroep.
  Indien de commissie een opkomen gelast bij toepassing van het bepaalde in artikel 250, § 1, stelt ze de hervatting van de zaak vast binnen de maand na de uitspraak van die beslissing.
  Indien de commissie een bijkomend onderzoek gelast bij toepassing van het bepaalde in artikel 250, § 1, wordt de beslissing welke zij neemt op grond van het naar aanleiding van bedoeld onderzoek opgemaakte verslag, uitgesproken binnen de maand na de indiening van dat verslag.

HOOFDSTUK XII. _ (Administratieve controle.)
(...)
Afdeling 1. _ (Straffen die toepasselijk zijn op de verzekeringsinstellingen en op de tariferingsdiensten)
Art.253. De inspecteurs van de Dienst voor administratieve controle zijn bevoegd om de overtredingen vast te stellen waarop de (in artikel 166 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994) bedoelde straffen staan. <KB 1996-03-15/34, art. 2, 139; Inwerkingtreding : 07-05-1996>
  Die vaststellingen zijn bewijskrachtig behoudens tegenbewijs.

Art.254. <KB 18-01-1969, art. 2> Ten laste van de verzekeringsinstelling wordt een straf toegepast :
  1° van (5 000 F), wanneer ze heeft verzuimd één der verplichtingen te vervullen welke haar zijn voorgeschreven bij de artikelen 84 en 96, eerste lid, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963; <KB 1986-05-14/31, art. 9, 1°, 025>
  2° (van 1 000 F per ziekenfonds of per gewestelijk kantoor waarvan het geheel van de administratieve bescheiden en bewijsstukken van uitgaven en inkomsten met betrekking tot een bepaalde maand, niet vóór het einde van de daaropvolgende maand werd verzameld overeenkomstig de bepalingen van artikel 96, derde en vierde lid van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963;) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 2°, 025>
  3° van (1 000) F per ziekenfonds of per gewestelijk kantoor, voor elke maand bijkomende vertraging in het verzamelen van de in 2° bedoelde bescheiden en stukken; <KB 1986-05-14/31, art. 9, 3°, 025>
  4° (van 1 000 F, per stuk of bescheid, vermeld op de door het Comité van de Dienst voor administratieve controle opgemaakte lijst, dat niet werd opgesteld, bewaard, voorgelegd, verzameld of overgemaakt in de voorgeschreven vormen, termijnen en voorwaarden;) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 4°, 025>
  5° (van 2 000 F, voor elke maand vertraging bij het opstellen, het overmaken of het verzamelen van de in 4° bedoelde bescheiden of stukken. Ingeval van vertraging bij het overmaken van de bijdragebescheiden, wordt de sanctie slechts toegepast voor elk kwartaal vertraging;) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 5°, 025>
  6°
  (a) van 2 500 F, wanneer zij de in artikel 97, vierde lid van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 omschreven vordering niet heeft ingesteld binnen de voorgeschreven termijn noch binnen de maand na afloop van deze termijn, de terugbetaling van een onverschuldigde betaling van ten minste 400 F, bij een ter post aangetekend schrijven heeft gevorderd van degene die krachtens genoemd artikel 97 gehouden is tot terugbetaling ervan;
  b) van 2 500 F, wanneer zij de in artikel 97, vierde lid van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 omschreven vordering niet heeft ingesteld binnen de voorgeschreven termijn, noch binnen de drie maanden na afloop van deze termijn de betwisting aangaande de aanspraken die zij beweert te hebben tot terugvordering van prestaties voor een bedrag gelijk aan ten minste 6 000 F welke ze als onverschuldigd toegekend beschouwt, niet aanhangig heeft gemaakt voor de bevoegde rechtbank.
  Wanneer de feiten evenwel het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek of van een strafrechtelijke vervolging, neemt de voornoemde termijn van drie maanden slechts aanvang, hetzij vanaf een beslissing tot seponering, hetzij vanaf een bevelschrift tot buitenvervolgingstelling of een vrijspraak die in kracht van gewijsde zijn getreden. Indien de verzekeringsinstelling het bewijs levert dat, ofschoon zij alle vereiste maatregelen heeft getroffen om op de hoogte te worden gebracht van de rechtspleging, de voornoemde beslissingen haar niet of laattijdig werden meegedeeld, dan neemt de voornoemde termijn slechts aanvang de dag dat zij hiervan werkelijk kennis heeft gekregen. Het bewijs van het bestaan van een gerechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke vervolging dient aan de Dienst voor administratieve controle te worden meegedeeld binnen de vijf maanden na de kennisgeving;
  c) van 5 000 F, wanneer zij de in artikel 97, vierde lid van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 omschreven vordering heeft ingesteld en de in artikel 106, § 1, 5° en 6° van dezelfde wet bedoelde verjaring niet ten gepaste tijde heeft gestuit of de stuiting ervan hernieuwd heeft, tenzij de schuldenaar het onverschuldigd betaalde bedrag integraal heeft terugbetaald binnen de termijn bepaald in 9° b).
  De onder a) en b) bedoelde straffen worden niet toegepast wanneer in de loop van de vijf maanden na de kennisgeving, door de Dienst voor administratieve controle van de vaststelling van de onrechtmatige betaling, de verzekeringsinstelling de ten onrechte betaalde sommen volledig terugbetaald gekregen heeft of een gedagtekende en ondertekende verklaring heeft ontvangen van degene die tot terugbetaling gehouden is, waarin deze zijn schuld tegenover haar erkent;) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 6°, 025>
  7°
  (a) van 2 000 F, wanneer ze de in artikel 97, vierde lid, van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 omschreven vordering niet heeft ingesteld binnen de voorgeschreven termijn, noch het bedrag van de onverschuldigde betaling bij afloop van die termijn heeft geboekt op de daartoe bij artikel 97, derde lid, van dezelfde wet voorgeschreven bijzondere rekening;
  b) van 2 000 F, wanneer ze het bedrag van een door haar zelf vastgestelde onverschuldigde betaling ((vóór het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin zij de vaststelling heeft gedaan)) niet heeft ingeschreven in de vorenbedoelde bijzondere rekening;) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 7°, 025> <KB 1993-04-27/33, art. 1, 111; Inwerkingtreding : 15-06-1993>
  8° (van 1 000 F, wanneer zij, zonder wettige reden binnen de drie maanden na kennisgeving door de Dienst voor administratieve controle, aan een rechthebbende het bedrag van een hem verschuldigde verstrekking of van een krachtens de wettelijke en reglementaire bepalingen niet verschuldigde bijdrage niet heeft terugbetaald;) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 8°, 025>
  9°
  (a) van 5 000 F, wanneer zij na verloop van een termijn van twee jaar met ingang van de datum waarop de Dienst voor administratieve controle kennis heeft gegeven van een vaststelling van een onverschuldigde betaling van ten minste 6 000 F, noch in de artikel 97, vierde lid, van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 omschreven vordering heeft ingesteld, noch dit bedrag heeft teruggevorderd rekening houdend met de bepalingen van artikel 106 van dezelfde wet;
  b) van 5 000 F, wanneer zij, na verloop van een termijn van twee jaar die ingaat de dag waarop een minnelijke schikking wordt getroffen of een vonnis of een arrest wordt uitgesproken betreffende terugbetaling van een onverschuldigde betaling van ten minste 6 000 F, het bedrag van die onverschuldigde betaling niet heeft teruggevorderd, rekening houdend met de bepalingen van artikel 106 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963.
  Indien nochtans tegen dit vonnis of arrest door de schuldenaar een rechtsmiddel werd aangewend, begint een nieuwe termijn van twee jaar te lopen vanaf de uitspraak van het vonnis of het arrest betreffende dit rechtsmiddel.
  Wanneer evenwel bij minnelijke schikking of bij vonnis of arrest de terugbetaling van een onverschuldigde betaling gespreid wordt over een periode van meer dan twee jaar, dan is de voorziene sanctie slechts van toepassing na afloop van de aldus vastgestelde periode. Indien het uitkeringen betreft, moeten de voornoemde schikkingen door de Dienst voor uitkeringen zijn goedgekeurd.
  De sanctie wordt niet toegepast wanneer de verzekeringsinstelling (binnen de termijn van drie maanden) na het verstrijken van de termijnen voorzien in de voorgaande alinéa's, er zich bij het Comité van de Dienst voor administratieve controle op beroept dat de nietterugvordering het gevolg is van een toestand van overmacht die als dusdanig erkend wordt door het genoemd Comité;) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 9°, 025> <KB 1988-12-14/38, art. 1, 060; Inwerkingtreding : 21-01-1989>
  10° (van 3 000 F, per geval, wanneer de betaling van de aanvullende bijdrage niet is gevorderd binnen de in artikel 207 voorziene termijn of wanneer herhaaldelijk wordt vastgesteld dat de aanvullende bijdrage onvoldoende is;) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 10°, 025>
  11° van (1 000) F per bescheid dat moet ondertekend zijn door een adviserend geneesheer erkend door de Dienst voor geneeskundige controle, doch dat ondertekend is door een ander persoon of waarop een naamstempel staat; <KB 1986-05-14/31, art. 9, 11°, 025>
  12°
  (a) van 5 000 F, wanneer ze de in artikel 258 bepaalde inlichtingen niet binnen de gestelde termijn heeft bezorgd;
  b) van 5 000 F, wanneer ze niet de nodige maatregelen neemt teneinde volledige schadeloosstelling of terugbetaling te bekomen van een zorgverstrekker wiens vergissingen of bedrog onrechtmatige betalingen van minstens 6 000 F tot gevolg hadden;) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 12°, 025>
  13° ((van 5 000 F, wanneer zij de haar bij artikel 259 opgelegde verplichtingen niet is nagekomen;) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 13°, 025>
  Deze straf wordt nochtans niet toegepast wanneer het bedrag van de schade minder bedraagt dan (6 000) F.) <KB 30-09-1976, art. 3, 5°> <KB 17-07-1981, art. 1, 13°>
  (14° (a) van F 5 000 per geval, wanneer zij herhaaldelijk prestaties heeft verleend of ontoereikende bijdragen heeft geïnd, terwijl niet voldaan was aan de vereisten om die prestaties te verlenen of om de vermindering van de bijdragen te genieten;
  b) van F 5 000 per geval, wanneer zij herhaaldelijk prestaties verleend heeft van een hoger bedrag dan het bedrag dat is vastgesteld krachtens de wettelijke of reglementaire bepalingen, terwijl ze met toepassing van het bepaalde in artikel 97, vijfde lid, van voornoemde wet van 9 augustus 1963 ervan is vrijgesteld die ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen;) <KB 1991-03-22/36, art. 1, 089; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
  15° van 1 500 F, per geval van aansluiting of inschrijving in een verkeerde hoedanigheid of in een verkeerd stelsel of per geval van verhoogde tegemoetkoming, zonder in het bezit te zijn van de bij de wettelijke en reglementaire bepalingen voorziene rechtvaardigingsstukken of bij aanwezigheid van elk element waaruit blijkt dat de aansluiting, de inschrijving of het hogergenoemd recht niet mocht toegekend of behouden blijven;
  16°
  a) van 5 000 F, per bijdrage die de rechthebbende betaalde en die niet werd geboekt;
  b) van 5 000 F, per bijdrage die de rechthebbende betaalde en die niet werd ingeschreven op de documenten voorzien bij de artikelen 308, 309, 311 en 319, binnen de voorziene termijnen;
  17° van 5 000 F, wanneer ze aan de verplichte verzekering een prestatie aanrekent die zou moeten ten laste genomen worden door een al dan niet betoelaagde dienst, georganiseerd in het kader van de vrije verzekering;
  18° van 5 000 F, per inbreuk op de bepalingen van artikel 262 en per sanctie die niet werd ingeschreven op de in artikel 318 bedoelde verzamelbescheiden.) <KB 1986-05-14/31, art. 9, 14°, 025>
  (19° van F 5 000, in geval van een onverschuldigde betaling, voortvloeiend uit een fout, een vergissing of een nalatigheid van de verzekeringsinstelling bij het gebruik van een systeem van geïnformatiseerde gegevensverwerking.) <KB 1992-03-31/37, art. 1, 098; Inwerkingtreding : 15-05-1992>
  (20° van 5 000 F per bedrag dat ten onrechte werd opgenomen op de lijsten opgesteld voor de toepassing van het koninklijk besluit van 7 oktober 1993 tot vaststelling van het percentage waarmee de administratiekosten van de verzekeringsinstellingen worden vermeerderd in geval van terugvordering van ten onrechte betaalde sommen.) <KB 1996-03-15/34, art. 3, 139; Inwerkingtreding : 07-05-1996>

Art. 254bis. <ingevoegd bij KB 1996-03-15/34, art. 4, 139; Inwerkingtreding : 07-05-1996> Ten laste van de tariferingsdiensten wordt een straf toegepast van :
  1° 5 000 F per geneesmiddelenvoorschrift dat niet conform is aan het door de reglementering vastgesteld model of dat niet de opgelegde vermeldingen bevat en dat het voorwerp van tarifering heeft uitgemaakt;
  2° 1 000 F per prestatie die niet werd getarifeerd volgens de onderrichtingen van het Officieel farmaceutisch tarief en de van kracht zijnde honorariumschalen, tarieven, reglementen en nationale overeenkomsten tussen de apothekers en de verzekeringsinstellingen;
  3° 1 000 F per faktureringsbescheid dat niet werd opgemaakt of overgemaakt aan de verzekeringsinstellingen in de vastgestelde vorm, termijn en voorwaarden. Deze geldboete wordt vermeerderd met 2 000 F voor elke maand vertraging bij het opstellen of het overmaken van het faktureringsbescheid;
  4° 2 500 F indien de tariferingsdienst de geneesmiddelenvoorschriften, met het oog op nazicht, niet ter beschikking stelt van de verzekeringsinstelling die hierom conform met de reglementering heeft gevraagd;
  5° 1 000 F per geneesmiddelenvoorschrift dat niet werd bewaard of ongeldig gemaakt in de vastgestelde vorm, termijn en voorwaarden;
  6° 5 000 F indien de tariferingsdienst één van de verplichtingen opgelegd door de artikelen 150 en 163 van de voornoemde gecoördineerde wet, niet heeft vervuld;
  7° 5 000 F indien de tariferingsdienst nalaat aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering de inlichtingen die betrekking hebben op de misbruiken of onregelmatigheden die hij zelf heeft vastgesteld, te verstrekken.

Art.255. <KB 1996-03-15/34, art. 5, 139; Inwerkingtreding : 07-05-1996> Het Comité van de Dienst voor administratieve controle kan de straffen ten laste van de verzekeringsinstellingen of van de tariferingsdiensten enkel uitspreken indien ten minste de helft van zijn leden, buiten de in artikel 21, 4°, bedoelde, aanwezig zijn.
  Zijn beslissingen ter zake zijn gemotiveerd. Ze worden genomen bij meerderheid van de stemmen der leden die aan de stemming deelnemen; onthoudingen zijn niet toegelaten. Bij staking van stemmen wordt de straf niet uitgesproken.
  Van de beslissingen houdende uitspraak van straffen ten laste van de verzekeringsinstellingen of van de tariferingsdiensten wordt aan deze door toedoen van de ambtenaar onder wiens leiding de Dienst voor administratieve controle staat, kennis gegeven binnen 30 dagen na die uitspraak; deze kennisgeving wordt ter post aangetekend toegestuurd.
  De administratieve geldboete moet betaald worden binnen de dertig dagen te rekenen vanaf de dag van kennisgeving van de beslissing.

Art.256. <KB 1996-03-15/34, art. 6, 139; Inwerkingtreding : 07-05-1996> § 1. In geval van samenloop van verscheidene der in artikel 254 of artikel 254bis bedoelde overtredingen, worden de daarin bepaalde straffen samengevoegd.
  Wanneer hetzelfde feit verscheidene overtredingen uitmaakt, wordt alleen de zwaarste straf toegepast.
  § 2. Is er tijdens de twee vorige jaren geen enkele straf voor soortgelijke overtredingen uitgesproken, dan kan het Comit? ertoe besluiten dat de uitvoering van de straf wordt uitgesteld gedurende een termijn van twee jaar vanaf de datum van de uitspraak.
  Wordt er binnen die termijn geen nieuwe overtreding van hetzelfde ziekenfonds ten laste van de verzekeringsinstelling vastgesteld, dan wordt de straf niet toegepast; dit geldt eveneens voor de tariferingsdienst ten laste van wie geen nieuwe overtreding tijdens deze termijn wordt vastgesteld. In het tegenovergesteld geval worden de verschillende straffen samengevoegd.

Afdeling 2. _ (Vermindering van de op de uitgavenbescheiden vermelde bedragen.)
Art. 256bis. <Ingevoegd bij KB 1986-05-14/31, art. 10, 025> Indien de uitgaven vermeld op de in artikel 322bis bedoelde tabel minder bedragen dan de overeenkomstige uitgaven vermeld op het in artikel 313 bedoelde uitgavenbescheid, wordt bovendien het verschil in mindering gebracht van het bedrag dat voorkomt op het uitgavenbescheid. De hiervoor noodzakelijk zijnde vergelijking wordt uitgevoerd voor het geheel van alle disciplines samen waarvoor de in artikel 322bis bedoelde staat wordt opgesteld. Ze wordt slechts uitgevoerd vanaf het tweede volledig jaar waarvoor de in artikel 322bis bedoelde staat wordt opgesteld, en voor het eerst bij de afsluiting van de rekeningen met betrekking tot 1986.

HOOFDSTUK XIII. _ (Terugvordering van de ten onrechte betaalde prestaties.)
Art.257. <KB 30-09-1976, art. 4> Met het oog op de toepassing van artikel 97 van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, verwittigt het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering de verzekeringsinstellingen, binnen de vijftien dagen als het klacht heeft ingediend bij het gerecht of een dossier aan de procureur des Konings heeft gezonden in verband met vergissingen of bedrog vanwege een verzorgingsverstrekker.
  Daartoe deelt het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering de volgende gegevens mee : identiteit van de verstrekker, aard van de vergissingen die werden of van het bedrog dat werd vastgesteld, benevens het tijdvak waarop de vaststellingen slaan. Zodra het daarover is ingelicht, deelt het mede het gevolg dat de Procureur des Konings aan de zaak heeft gegeven en, in voorkomend geval, een afschrift van het strafdossier en de datum waarop de zaak zal voorkomen.

Art.258. <KB 1994-08-24/35, art. 1, 122; Inwerkingtreding : 08-10-1994> De verzekeringsinstelling moet het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, Dienst voor administratieve controle, in kennis stellen van elke schuldvordering ontstaan uit haar hoofde ten opzichte van een zorgverstrekker wiens vergissingen of bedrog aanleiding hebben gegeven tot onrechtmatige betalingen waarvan het totaal minstens F 6 000 bedraagt.
  Die kennisgeving omvat : volledige identificering van de verstrekker, aard en de gedetailleerde opgave van de vergissingen die werden of van het bedrog dat werd vastgesteld, het bedrag van de vordering, het tijdvak waarop de vaststellingen slaan, of er al dan niet klacht werd ingediend bij het gerecht dan wel of het dossier aan de arbeidsauditeur of aan de procureur des Konings is gezonden.
  De Dienst voor administratieve controle moet die kennisgeving ontvangen binnen de maand die volgt op de inschrijving van het bedrag van de onverschuldigde prestaties op de bijzondere rekening, overeenkomstig artikel 260. De verzekeringsinstelling deelt eveneens het totaal teruggevorderd bedrag mee binnen de twee maanden die volgen op de datum van de laatste terugbetaling.
  In afwijking van voorgaande leden deelt, ingeval de terugbetaling verkregen is ten gevolge van inlichtingen die door de Dienst voor administratieve controle zijn verstrekt, de verzekeringsinstelling binnen de twee maanden die volgen op de datum van de laatste terugbetaling enkel het bij de zorgverstrekker totaal teruggevorderd bedrag mee.

Art.259. <KB 30-09-1976, art. 4> Wanneer een verzorgingsverstrekker gerechtelijk veroordeeld is wegens bedrog inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering, moet de benadeelde verzekeringsinstelling binnen zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop ze van het vonnis kennis heeft gekregen, alle ter harer beschikking staande middelen, rechtsmiddelen inbegrepen, aanwenden om schadeloos te worden gesteld.

Art.260. <KB 30-09-1976, art. 4> De verzekeringsinstelling boekt het bedrag der ten onrechte betaalde prestaties op een bijzondere rekening :
  a) (vóór het einde van het kwartaal volgend op dat waarin de verzekeringsinstelling zelf de onverschuldigde betaling heeft vastgesteld;) <KB 1993-04-27/33, art. 2, 111; Inwerkingtreding : 15-06-1993>
  b) binnen de twee maanden die volgen op de kennisgeving van de vaststelling door de Dienst voor administratieve controle, indien deze vaststelling niet door de verzekeringsinstelling voor de Arbeidsrechtbank betwist wordt;
  c) zodra zij kennis heeft van de gerechtelijke eindbeslissing die gewezen is ingevolge het betwisten, door de verzekeringsinstelling, van de vaststelling van een onregelmatige betaling door de Dienst voor administratieve controle;
  d) zodra ze kennis heeft van de gewezen gerechtelijke eindbeslissing waarbij ze een definitieve of voorlopige terugbetaling of schadeloosstelling toegewezen krijgt.

Art.261. <KB 30-09-1976, art. 4> De terugvordering van de ten onrechte betaalde prestaties wordt door de verzekeringsinstelling gedaan binnen een termijn van twee jaar, met ingang van de datum van :
  a) de vaststelling voor de gevallen bedoeld in artikel 260 a);
  b) de kennisgeving door de Dienst voor administratieve controle voor de gevallen bedoeld in artikel 260, b);
  c) de uitspraak van de eindbeslissing voor de gevallen bedoeld in artikel 260 c) en d).
  De hiervoren vastgestelde termijnen mogen evenwel verlengd worden wanneer bepaald is dat de terugbetaling over een langere periode zal lopen, hetzij bij een gerechtelijke eindbeslissing, hetzij bij een akkoord tussen de verzekeringsinstelling en de schuldenaar.
  Dat akkoord dient door de Dienst voor uitkeringen goedgekeurd te zijn wanneer het ten onrechte uitbetaalde uitkeringen betreft. In die gevallen verstrijkt de termijn na verloop van de aldus vastgestelde periode.
  (Indien het totaal van de ten onrechte betaalde prestaties minder dan F 400 bedraagt, is de verzekeringsinstelling van de terugvordering ervan vrijgesteld.) <KB 1991-03-22/36, art. 2, 089; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

Art.262. <KB 30-09-1976, art. 4> Bij afloop van de termijnen bepaald in artikel 261, dienen de ten onrechte betaalde prestaties, die nog niet teruggevorderd zijn, afgeschreven te worden door ze te boeken als administratiekosten.
  Nochtans is de verzekeringsinstelling ontslagen van de boeking als administratiekosten van de nog niet teruggevorderde bedragen, indien de volgende drie voorwaarden vervuld zijn :
  a) de betaling vloeit niet voort uit een fout, een vergissing of een nalatigheid van de verzekeringsinstelling;
  b) de verzekeringsinstelling heeft alle te harer beschikking staande middelen, rechtsmiddelen inbegrepen, aangewend om de terugbetaling te vorderen;
  c) de niet terugvordering van bedoelde bedragen wordt als gewettigd beschouwd door de leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle.

HOOFDSTUK XIIIbis. (Schorsing, wegens overmacht, van de verjaring van de vorderingen tot betaling van prestaties.)
Art. 262bis. <Ingevoegd bij KB 1991-07-12/32, art. 1, 094; Inwerkingtreding : 24-08-1991> De leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering oordeelt, voor elk geval afzonderlijk waarin die wordt ingeroepen, over het bestaan van de overmacht, die krachtens artikel 106, § 1, vijfde lid, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering de verjaring schorst.

Art. 262ter. <Ingevoegd bij KB 1991-07-12/32, art. 1, 094; Inwerkingtreding : 24-08-1991> § 1. De beslissing van de leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle wordt, bij een ter post aangetekende brief, ter kennis gebracht van de rechthebbende.
  De beslissing wordt eveneens meegedeeld aan de verzekeringsinstelling.
  § 2. De beslissing van de leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle, die het bestaan van de overmacht afwijst, wordt met redenen omkleed.
  De kennisgeving aan de rechthebbende vermeldt dat tegen de beslissing beroep kan worden ingesteld bij de arbeidsrechtbank, alsmede de vormen waarin en de termijnen waarbinnen het beroep dient te worden ingesteld.

Art.263. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.264. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.265. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.266. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.267. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.268. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.269. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.270. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.271. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.272. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.273. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.274. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.275. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.276. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.277. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.278. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.279. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.280. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.281. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.282. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.283. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.284. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.285. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.286. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.287. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.288. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.289. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.290. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.291. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.292. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.293. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.294. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.295. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.296. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.297. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.298. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.299. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.300. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.301. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.302. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.303. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.304. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.305. (opgeheven) <KB 10-10-1967>

Art.306. <Opheffingsbepaling>

HOOFDSTUK XIV. _ Financiële en statistische bepalingen.
Eerste afdeling. _ Ontvangstbescheiden.
Art.307. De verzekeringsinstellingen zenden het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering de (in artikel 194, § 1, 1 tot en met 6) bedoelde bijdragebescheiden in de door de Algemene Raad van dat Instituut voorgeschreven vormen en termijnen. <KB 1989-04-26/31, art. 46, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.308. <KB 1986-05-14/31, art. 11, 025> De verzekeringsinstellingen zijn ertoe gehouden jaarlijks de naamlijsten op te stellen van de bij hen per 30 juni, aangesloten of ingeschreven rechthebbenden, met onderscheid tussen de bijdrageplichtigen en de niet-bijdrageplichtigen. Voor elk kwartaal worden bijwerkingen opgesteld.
  De in het eerste lid bedoelde lijsten stroken met de modellen die door het Comité van de dienst voor administratieve controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering zijn vastgesteld en worden binnen drie maanden na het einde van de periode waarop zij betrekking hebben overgezonden aan deze dienst.

Art.309. <KB 1986-05-14/31, art. 12, 025> (De verzekeringsinstellingen zijn ertoe gehouden driemaandelijks de naamlijsten van de gerechtigden en de ascendenten op te stellen die een persoonlijke bijdrage hebben betaald in toepassing van de artikelen 206, 213 bis, 213 ter en 219.) <KB 1989-04-26/31, art. 47, 063; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  De in het eerste lid bedoelde lijsten stroken met de modellen vastgesteld door het Comité van de dienst voor administratieve controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en worden overgezonden aan deze dienst binnen de drie maanden volgend op de periode waarop zij betrekking hebben.

Art.310. (opgeheven) <KB 1986-05-14/31, art. 13, 025>

Art.311. <KB 1986-05-14/31, art. 14, 025> De verzekeringsinstellingen zijn ertoe gehouden jaarlijks de bescheiden op te stellen waarin de ontvangsten uit de door de rechthebbenden gestorte bijdragen en de gerechtelijke interesten, zijn opgenomen.
  Deze bescheiden stroken met de door de Algemene Raad van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering opgemaakte modellen en worden aan de Dienst voor administratieve controle overgemaakt binnen de drie maanden volgend op het einde van het jaar waarop zij betrekking hebben.

Afdeling 2. _ Uitgavenbescheiden.
Art.312. <KB 1992-08-19/47, art. 1, 103; Inwerkingtreding : 01-07-1992> Ten einde de diensten van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering toe te laten de rekeningen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering af te sluiten, zijn de verzekeringsinstellingen verplicht, overeenkomstig de in deze afdeling vermelde modaliteiten, enerzijds maandelijkse bescheiden op te maken die alle tijdens de betrokken maand geboekte uitgaven bedoeld in titel III, hoofdstuk 3 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 omvatten en anderzijds trimestriële bescheiden op te maken die alle tijdens het betrokken trimester geboekte uitgaven bedoeld in titel IV, hoofdstuk 3 van dezelfde wet omvatten. Deze uitgavenbescheiden zijn cumulatief door de maanden, respectievelijk de trimesters, van eenzelfde dienstjaar, met uitzondering van de bescheiden bedoeld in de artikelen 316 en 317.
  Zij worden zowel op het niveau van de verzekeringsinstelling als op het niveau van elk verbond of elke gewestelijke dienst opgemaakt, overeenkomstig de modellen die worden vastgesteld door het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging of het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen, naargelang het respectievelijk uitgaven bedoeld in Titel III, hoofdstuk 3 of in Titel IV, hoofdstuk 3 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 betreft.
  De door de verzekeringsinstellingen opgemaakte uitgavenbescheiden worden opgesteld aan de hand van de verzamelde uitgavenbescheiden van de verbonden of gewestelijke diensten, die voorafgaandelijk het voorwerp moeten hebben uitgemaakt van controle en tarificatie op het niveau van de verzekeringsinstelling.
  De op het niveau van de verbonden of gewestelijke diensten opgemaakte uitgavenbescheiden worden door de verzekeringsinstellingen in tweevoud overgemaakt aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering binnen drie maanden na het einde van het trimester waarop ze betrekking hebben.
  De op het niveau van de verzekeringsinstellingen opgemaakte uitgavenbescheiden worden door de verzekeringsinstellingen in tweevoud overgemaakt aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, binnen drie maanden na het einde van de maand, waarop ze betrekking hebben.

Art. 312bis. <KB 1986-05-14/31, art. 16, 025> Teneinde de Dienst voor administratieve controle toe te laten de uitgavenbescheiden te vergelijken met de boekhouding van de ziekenfondsen, de gewestelijke diensten of de verzekeringsinstellingen worden voor elk van de categorieën van uitgaven bedoeld in artikel 312, eerste lid, trimestrieel afzonderlijk verzamelbescheiden opgemaakt op het niveau van elk controlepunt als bedoeld in artikel 96, vierde lid van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963. Zij worden overgemaakt aan de Dienst voor administratieve controle binnen de termijnen bedoeld in artikel 312, vierde lid.
  Zij worden opgemaakt overeenkomstig een model dat wordt vastgesteld door het Comité van de dienst voor administratieve controle en omvatten tenminste volgende uitsplitsingen :
  1° het tijdens het betrokken trimester in de boekhouding ingeschreven bedrag van contant betaalde prestaties en van tijdens het betrokken trimester nageziene en getarifieerde facturen;
  2° het bedrag van de onder 1° vermelde operaties die ingevolge de validiteitscontrole bedoeld in artikel 312 niet werden weerhouden voor inschrijving op de uitgavenbescheiden;
  3° het bedrag van alle tijdens het betrokken of een voorgaand trimester onder 2° vermelde operaties die na regularisatie op de uitgavenbescheiden van het betrokken trimester worden ingeschreven;
  4° het bedrag van de tijdens het betrokken trimester of voorgaande trimesters op de in artikel 312 bedoelde uitgavenbescheiden opgenomen uitgaven, die tijdens het betrokken trimester worden afgevoerd.

Art.313. De staten betreffende de geneeskundige verzorging waarvan het model wordt opgemaakt door het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging, bevatten ten minste volgende inlichtingen :
  het bedrag van de uitgaven,
  (het aantal verstrekkingen,
  het aantal dagen ziekenhuisverpleging in een inrichting bedoeld in de artikelen 19 en 23, 6°, 7°, 10°, 12° en 13° van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963.
  Deze gegevens moeten rekening houden met de volgende schiftingen:) <KB 1986-05-14/31, art. 17, 1°, 025>
  a)
  1. met uitsluiting van de onder 2 bedoelde rechthebbenden, de in artikel 21, 1°, tot en met 6°, van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde gerechtigden en de personen te hunnen laste, ingedeeld naar de stand van de gerechtigde, alsmede de in artikel 21, 11°, 12° en 13° van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde rechthebbenden;
  2. de gerechtigden in staat (...) van invaliditeit en de personen te hunnen laste, (...) <KB 21-05-1965, art. 2> <KB 3-09-1971, art. 29>
  3. de in artikel (21, eerste lid, 7°, 8° en 8°bis), van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde gerechtigden en de personen te hunnen laste, (...); <KB 03-09-1971, art. 29> <KB 21-05-1965, art. 2>
  4. de in artikel 21, 9° van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde gerechtigden en (de personen te hunnen laste, evenals de gerechtigden bedoeld in artikel 21, 13° van dezelfde wet van 9 augustus 1963.) <KB 1986-05-14/31, art. 17, 2°, 025>
  (De staten betreffende de onder 2, 3 en 4 bedoelde groepen, dienen daarenboven afzonderlijk te worden opgesteld naargelang hun inkomens zoals ze door de Koning zijn vastgesteld, al of niet meer bedragen dan het door Hem bepaalde jaarbedrag.) <KB 1986-05-14/31, art. 17, 3°, 025>
  b) de groepen van de in artikel 23 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bepaalde verstrekkingen en, in die groepen, een indeling volgens de voornaamste soorten van verstrekkingen of de voornaamste klassen van vergoedingstarieven, die zijn omschreven door het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging.
  (c) een schifting naargelang de verstrekking in het lopend boekjaar werd verricht, dan wel in een vorig boekjaar.) <KB 1986-05-14/31, art. 17, 4°, 025>
  (De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de uitgaven ingevolge herfacturering van de ligdagprijs, doorgevoerd in het raam van artikel 9 van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen.) <KB 13-01-1976, art. 1>.

Art.314. (opgeheven) <KB 1986-05-14/31, art. 18, 025>

Art.315. <KB 1990-01-10/31, art. 5, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990> Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen stelt het model vast :
  1° van de staten betreffende de primaire ongeschiktheid;
  2° van de staten betreffende de moederschapsverzekering waarin invalide gerechtigden niet in aanmerking genomen worden.
  Deze staten bevatten ten minste de volgende inlichtingen :
  - het bedrag van de uitgaven;
  - het aantal uitkeringsdagen,
  met inachtneming van de schifting naar de stand van de gerechtigden.

Art.316. <KB 1990-01-10/31, art. 6, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990>
  Het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen stelt het model vast :
  1° van de kwartaalstaten op naam betreffende de invaliditeit,
  2° van de kwartaalstaten op naam betreffende de moederschapsverzekering voor invalide gerechtigden.
  Deze staten bevatten ten minste de volgende inlichtingen :
  - identificering van de gerechtigde, inzonderheid zijn statistische aanwijzer, alsmede het nummer dat hem door de Dienst voor uitkeringen is toegewezen;
  - het betaalde bedrag;
  - het aantal uitkeringsdagen.

Art.317. Voor de uitgaven in verband met het betalen van de uitkeringen voor begrafeniskosten worden kwartaalstaten op naam opgemaakt waarvan het model wordt vastgelegd door het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen.
  Ze bevatten ten minste de volgende inlichtingen :
  vereenzelviging van de overleden gerechtigde, inzonderheid zijn inschrijvingsnummer bij de verzekeringsinstelling alsmede zijn statistische aanwijzer,
  het betaalde bedrag.

Afdeling 2bis. _ (Verzamelbescheiden en financiële bescheiden)
Art.318. <KB 1986-05-14/31, art. 19, 025> De verzekeringsinstellingen zijn verplicht jaarlijks verzamelbescheiden op te maken van alle tijdens het betrokken dienstjaar geboekte uitgaven bedoeld in artikel 124 van de vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963.
  Deze verzamelbescheiden worden op het niveau van de verzekeringsinstelling opgemaakt, overeenkomstig een model dat wordt vastgesteld door de Algemene Raad en bevatten tenminste inlichtingen aangaande personeelskosten, kosten voor infrastructuur, kantoorkosten, afschrijvingen, onrechtmatige betalingen en sancties.
  Deze verzamelbescheiden worden door de verzekeringsinstellingen in tweevoud overgemaakt aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering binnen vier maanden na het einde van het dienstjaar waarop ze betrekking hebben.

Art.319. <KB 1986-05-14/31, art. 19, 025> De verzekeringsinstellingen zijn verplicht jaarlijks globale verzamelbescheiden op te maken van alle tijdens het betrokken dienstjaar geboekte ontvangsten en uitgaven met betrekking tot het beheer van het stelsel van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, alsmede een verzamelbescheid betreffende de stand van activa en passiva.
  Zij worden zowel op het niveau van de verzekeringsinstelling als op het niveau van elk verbond of elke gewestelijke dienst opgemaakt, overeenkomstig modellen vastgesteld door de Algemene Raad.
  Deze verzamelbescheiden worden door de verzekeringsinstellingen in tweevoud overgemaakt aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering vóór het einde van de maand na het opmaken van de jaarlijkse beheersrekeningen voor de verschillende takken van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering door de Algemene Raad.

Art. 319bis. <Ingevoegd bij KB 1986-05-14/31, art. 19, 025> De verzekeringsinstellingen zijn verplicht maandelijks bescheiden op te maken betreffende de financiële stand van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
  Deze financiële bescheiden worden zowel op het niveau van de verzekeringsinstellingen als op het niveau van elk verbond of van elke gewestelijke dienst opgemaakt, overeenkomstig modellen die worden vastgesteld door de Algemene Raad, en bevatten tenminste inlichtingen omtrent de beschikbare fondsen bij het begin en het einde van de betrokken maand, de ontvangsten en de uitgaven tijdens de betrokken maand, de stand van de leningen en de onvereffende facturen.
  Deze financiële bescheiden worden door de verzekeringsinstellingen in tweevoud overgemaakt aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering vóór de 25ste dag van de maand die volgt op de maand waarop deze stukken betrekking hebben.

Afdeling 3. _ Getalsterktestaten.
Art.320. <KB 1986-05-14/31, art. 20, 025> De verzekeringsinstellingen zijn ertoe gehouden driemaandelijks voor elk verbond of gewestelijke dienst de getalsterktestaten op te stellen op basis van de op de laatste dag van het betrokken trimester bekende effektieven.
  Deze staten stroken met de modellen vastgesteld door de diensten van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en worden binnen de twee maanden volgend op het trimester waarop zij betrekking hebben aan de genoemde diensten overgezonden.

Afdeling 4. _ Statistische tabellen.
Art.321. <KB 1986-05-14/31, art. 21, 025> De verzekeringsinstellingen zijn verplicht, met inachtneming van de in deze afdeling vermelde modaliteiten, statistische tabellen op te maken, overeenkomstig modellen die, voor wat de in de artikelen 322, 322bis, (322ter, 322 quater en 322 quinquies) bedoelde tabellen betreft, worden vastgesteld door het (Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging) en voor wat de in de artikelen 323 en 323bis bedoelde tabellen betreft, worden opgemaakt door het Beheerscomité van de dienst voor uitkeringen. <KB 1995-09-14/50, art. 1, 133, Inwerkingtreding : 10-11-1995>

Art.322. <KB 1986-05-14/31, art. 22, 025> Met betrekking tot de geneeskundige verstrekkingen worden (maandelijkse) cumulatieve statistische tabellen opgesteld per nomenclatuurkode of pseudonomenclatuurkode, voor de medische en paramedische disciplines, bepaald door het Beheerscomité van de dienst voor geneeskundige verzorging. Deze tabellen bevatten de bedragen van de uitgaven, het aantal verstrekkingen en het aantal verpleegdagen voor het geheel van de algemene regeling en de regeling der zelfstandigen samen, zonder onderscheid van verbond of gewestelijke dienst. De desbetreffende uitgaven dienen minstens het niveau te bereiken van de gegevens opgenomen op de in artikel 313 bedoelde uitgavenbescheiden. <KB 1992-08-19/47, art. 2, 103; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
  De verzekeringsinstellingen zenden hun tabellen aan de diensten van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, binnen drie maanden na (de maand) waarop ze betrekking hebben. <KB 1992-08-19/47, art. 2, 103; Inwerkingtreding : 01-07-1992>

Art. 322bis. <Ingevoegd bij KB 1986-05-14/31, art. 24, 025> Met betrekking tot de geneeskundige verstrekkingen worden (semestriële) niet-cumulatieve statistische tabellen opgesteld per verstrekker, per voorschrijvend geneesheer of per verplegingsinrichting, voor de disciplines en volgens de modaliteiten, bepaald door het Beheerscomité van de dienst voor geneeskundige verzorging. De desbetreffende uitgaven en (verstrekkingen) dienen minstens het niveau te bereiken van de gegevens opgenomen op de in artikel 313 bedoelde uitgavenbescheiden. <KB 1995-09-14/50, art. 2, 133, Inwerkingtreding : 10-11-1995>
  De verzekeringsinstellingen zenden hun tabellen aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering binnen vier maanden na het (semester) waarop ze betrekking hebben. <KB 1995-09-14/50, art. 2, 133, Inwerkingtreding : 10-11-1995>

Art. 322ter. <Ingevoegd bij KB 1986-05-14/31, art. 24, 025> Bij het opstellen van de in de artikelen 322 (322bis, 322quater en 322quinquies) voorziene statistische tabellen wordt door de verzekeringsinstellingen een validiteitskontrole uitgevoerd op de in te brengen gegevens. De lijst van de te kontroleren elementen wordt opgesteld door het Beheerscomité van de dienst voor geneeskundige verzorging. De uitgaven die het gevolg zijn van verwerpingen ingevolge de validiteitscontrole, komen niet in aanmerking voor boeking op de in artikel 313 bedoelde uitgavenbescheiden. <KB 1995-09-14/50, art. 3, 133, Inwerkingtreding : 10-11-1995>

Art. 322quater. <ingevoegd bij KB 1995-09-14/50, art. 4, 133, Inwerkingtreding : 10-11-1995> § 1. Met betrekking tot de vergoede verpleegdagen worden semestriële niet-cumulatieve statistische tabellen opgesteld per verpleeginrichting en per dienst.
  § 2. Met betrekking tot de forfaitaire verpleegdagen vergoed krachtens een overeenkomst met de verpleeginrichtingen, worden semestriële niet-cumulatieve statistische tabellen opgesteld per verpleeginrichting waarin eveneens de basisverstrekking wordt vermeld die tot de voormelde forfaits heeft geleid.
  § 3. Met betrekking tot de farmaceutische produkten die in verpleeginrichtingen worden afgeleverd, worden semestriële niet-cumulatieve statistische tabellen opgesteld per categorie, per produkt, per inrichting en per dienst.
  § 4. Met betrekking tot de forfaitaire vergoedingen die per dag, per maand, per aanvraag of per zitting worden betaald, worden semestriële niet-cumulatieve statistische tabellen opgesteld per revalidatiecentrum, per rust- en verzorgingstehuis, per rustoord voor bejaarden, per psychiatrisch verzorgingstehuis en per initiatief voor beschut wonen.
  § 5. Het Verzekeringscomité legt de modaliteiten vast volgens welke de verzekeringsinstellingen de statistische tabellen, bedoeld in de voorgaande paragrafen, aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV. bezorgen binnen vier maanden na het semester waarop ze betrekking hebben. De uitgaven moeten op zijn minst het niveau bereiken van de gegevens welke opgenomen zijn in de in artikel 313 bedoelde uitgavenbescheiden.

Art. 322quinquies. <ingevoegd bij KB 1995-09-14/50, art. 5, 133, Inwerkingtreding : 10-11-1995> Met betrekking tot de relatieve uitgaven die vergoed worden voor de in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden, worden er jaarlijks per verblijf in een ziekenhuis statistische tabellen opgesteld op basis van de uitgaven geboekt over zes trimesters. Deze statistische tabellen bevatten volgende gegevens :
  1° een index die de identificatie van de verpleeginrichting waar het verblijf heeft plaatsgevonden, het gecodeerd nummer van het verblijf en de vermelding of het gaat om een opneming of heropneming, bevat;
  2° kenmerken van het verblijf en van de patiënt :
  a) de dienst van opname;
  b) de code gerechtigde die het verzekeringsregime en de categorie van verzekerde aanduidt;
  c) de leeftijdscategorie van de patiënt;
  d) het interval tussen twee opnames in dagen;
  e) de jaren en de maanden van opneming of heropneming en ontslag;
  3° het aantal verpleegdagen en het gefactureerd bedrag;
  4° de geglobaliseerde gegevens betreffende de medische beeldvorming;
  5° de geglobaliseerde gegevens betreffende de farmaceutische produkten, bloed en plasma;
  6° de gedetailleerde gegevens per nomenclatuurcodenummer van de geneeskundige verstrekkingen en de vermelding van de bekwaming van de verstrekker;
  7° de geglobaliseerde gegevens betreffende de klinische biologie en nucleaire geneeskunde in vitro.

Art.323. <KB 1990-01-10/31, art. 7, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990> De statistische tabellen betreffende de primaire ongeschiktheidsuitkeringen bevatten de volgende gegevens :
  a) aantal gevallen van arbeidsongeschiktheid;
  b) aantal kalenderdagen;
  c) aantal vergoede dagen;
  d) het bedrag van de uitkeringen.
  Deze gegevens worden voor de werknemers en werklozen afzonderlijk opgemaakt en onder meer gesplitst naar sociale stand, kunne, vijfjarige leeftijdsgroepen en duur van erkende arbeidsongeschiktheid.
  Deze statistische tabellen worden jaarlijks opgesteld per verbond of per gewestelijke dienst en worden overgezonden aan de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering binnen vijf maanden volgend op het einde van het dienstjaar waarop zij betrekking hebben.

Art. 323bis. <KB 1990-01-10/31, art. 8, 073; Inwerkingtreding : 10-01-1990> De statistische tabellen betreffende de uitgaven in de moederschapsverzekering voor gerechtigden die niet in een periode van invaliditeit zijn, bevatten de volgende gegevens :
  a) aantal gevallen van moederschapsrust;
  b) aantal vergoede dagen;
  c) bedrag van de uitkeringen.
  Deze gegevens worden voor de werknemers en werklozen afzonderlijk opgemaakt en ondermeer gesplitst naar sociale stand en vijfjarige leeftijdsgroepen.
  Deze statistische tabellen worden jaarlijks opgesteld per verbond of per gewestelijke dienst en worden overgezonden aan de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering binnen vijf maanden volgend op het einde van het dienstjaar waarop zij betrekking hebben.

Afdeling 5. _ Bijzondere bepalingen ter zake van de internationale verdragen.
Art.324. De begrotingen en rekeningen met betrekking tot de toepassing van de internationale verdragen staan los van die van de algemene regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering bepaald in de artikelen 8, 12 en 40 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963.

Art.325. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 307 (tot en met 323bis), worden voor de ontvangsten, de uitgaven en de staten met betrekking tot personen die krachtens de bepalingen van een internationaal verdrag prestaties van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten, bescheiden en staten opgemaakt welke los staan van die bepaald in genoemde artikelen. <KB 1986-05-14/31, art. 27, 025>
  De bescheiden en staten, afzonderlijk opgemaakt voor elk internationaal verdrag en elke categorie van rechthebbenden, bevatten alle inlichtingen welke voor de Diensten van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering nodigzijn ter uitvoering van de bij vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 en genoemde internationale verdragen voorgeschreven verplichtingen.

HOOFDSTUK XV. _ Openbaarmaking.
Afdeling 1. _ (Openbaarmaking van de verzekeringsreglementering van de lijsten van erkende personen en van personen en verplegingsinrichtingen, die tot een overeenkomst of tot een akkoord zijn toegetreden.)
Art.326. De verzekeringsinstellingen zijn ertoe gehouden:
  1° in hun plaatselijke, gewestelijke en landelijke zetel ter beschikking van de rechthebbenden te houden:
  a) een bijgewerkt exemplaar van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, van de uitvoeringsbesluiten en -verordeningen van die wet en van de omzendbrieven die uitgaan van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;
  b) een volledig en bijgewerkt exemplaar van de in artikel 12, 8° van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde lijst;
  c) (een volledig en bijgewerkt exemplaar van de lijst van personen en van verplegingsinrichtingen die tot een overeenkomst zijn toegetreden, benevens een lijst van de geneesheren en tandheelkundigen die geacht worden tot het akkoord dat hen betreft te zijn toegetreden.) <KB 03-09-1971, art. 33, 1°>
  Vorenbedoelde documentatie moet ter beschikking staan tijdens de uren dat de lokalen open zijn derwijze dat ze gemakkelijk kan geraadpleegd worden; dat ze voorhanden is, moet in de lokalen welke voor het publiek toegankelijk zijn worden medegedeeld met een goed leesbaar bericht dat op een in het oog vallende plaats is uitgehangen;
  2° aan de (in artikelen 21 en 22 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963 bedoelde rechthebbenden, behoudens aan de 10° van artikel 21 bedoelde), ten minste eens per jaar een uittreksel uit de onder 1°, c) hiervoren vermelde lijst te bezorgen. In dat uittreksel moet ten minste voorkomen, eensdeels de naam van de personen die een activiteitscentrum hebben in de gemeente van het domicilie van de rechthebbende of in de aangrenzende gemeenten en anderdeels de benaming van de verplegingsinrichtingen die gelegen zijn in het administratieve arrondissement van de gemeente van de rechthebbende. <KB 03-09-1971, art. 33, 2°>
  Dat uittreksel moet binnen twee maanden na de mededeling van de lijsten door de Dienst voor geneeskundige verzorging aan de verzekeringsinstellingen, medegedeeld worden het zij door individuele afgifte of toezending, hetzij door publikatie in een ziekenfondstijdschrift dat vorengenoemde rechthebbenden wordt toegezonden.
  In beide gevallen bevat de mededeling de aanbeveling om bedoeld uittreksel zorgvuldig te bewaren, alsmede de vermelding dat de volledige lijsten voor het ganse land in de lokalen van de verzekeringsinstelling kunnen geraadpleegd worden.
  Elke in artikel 327 bedoelde beslissing betreffende een van de personen of inrichtingen die op het aan de rechthebbende gezonden uittreksel voorkomen, wordt deze medegedeeld binnen vijftien dagen nadat de inlichting door de Dienst voor geneeskundige verzorging is medegedeeld.

Afdeling 2. _ Openbaarmaking van de beslissingen tot verbod van verzekeringstegemoetkoming.
Art.327. Wanneer de beslissingen tot verbod van verzekeringstegemoetkoming in de kosten van de geneeskundige verstrekkingen, genomen krachtens artikel 44 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, gewijzigd bij artikel 140 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, definitief zijn geworden, is het Comité van de Dienst voor geneeskundige controle er toe gehouden de inhoud ervan binnen drie werkdagen mede te delen aan de Dienst voor geneeskundige verzorging en aan de Dienst voor administratieve controle.
  Binnen drie werkdagen wordt daarvan door de Dienst voor geneeskundige verzorging mededeling gedaan aan de verzekeringsinstellingen en door deze onder de in artikel 326 gestelde voorwaarden aan de rechthebbenden der verzekering.

HOOFDSTUK XVI. _ Beëdiging.
Art.328. Het in artikel 107 van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, bedoelde eedsformulier luidt:
  "Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgisch volk."

HOOFDSTUK XVII. _ Overgangsbepalingen.
Art.329. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art.330. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 330bis. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>-1989>

Art. 330ter. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

Art. 330quater. (Opgeheven) <KB 1997-11-10/42, art. 1, 144; Inwerkingtreding : 1997-12-12>

HOOFDSTUK XVIII. _ Inwerkingtreding.
Art.331. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1964, behoudens de bepalingen van de hoofdstukken I, II, III artikelen 45, 46, 47, 48 - 1°, 49, 51, 52, 53, 54, 57, 58, 59, 60, 61 en 68; VII, artikelen 138, 139, 140, 141, 142 en 143 , XIII, artikel 306, tweede lid, XVI en XVII die in werking treden de dag van bekendmaking van genoemd besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art.332. Onze Minister van Sociale Voorzorg is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. N. Bijlagen. I. Inschrijvingsaanvraag. <Niet opgenomen om technische redenen; zie B. St. 08-01-1963>
  II. (opgeheven) <KB 1986-05-14/31, art. 28, 025>
  III. (opgeheven) <KB 1986-05-14/31, art. 28, 025>
  IV. Inhoudstafel <Wegens technische redenen werd de inhoud van de bijlagen, waarvan sprake in bovenstaand artikel, niet in het computerbestand opgenomen. U kunt ze terugvinden in het Belgisch Staatsblad van 8 januari 1963>.