10 JUNI 1996. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Art. 1-5
Artikel 1. Artikel 225 van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 januari 1990, 28 april 1993, 19 oktober 1993 en 6 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 225. De hoegrootheid van de primaire ongeschiktheidsuitkering wordt bepaald op 60 pct. van het gederfde loon bedoeld in artikel 87, eerste lid van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Voor de in artikel 86; § 1, 1°, c) van vorengenoemde gecoördineerde wet bedoelde gerechtigde, evenals voor de gerechtigde die voormelde hoedanigheid behoudt krachtens artikel 131 van dezelfde wet, mag de primaire ongeschiktheidsuitkering gedurende de eerste zes maanden arbeidsongeschiktheid, niet méér bedragen dan de werkloosheidsuitkering waarop zij aanspraak zouden hebben indien zij zich niet in staat van arbeidsongeschiktheid bevonden. Vorenvermelde gerechtigden blijven verder behoren tot de categorie van werklozen die overeenkomstig het bepaalde in artikel 110, § 1, § 2, of § 3 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, is vastgesteld bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, tenzij er zich in de loop van voornoemd tijdvak, een wijziging voordoet ten gevolge van hetzij een overlijden of een geboorte, hetzij het huwelijk, de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed van de gerechtigde.
Voor het bepalen van de in het eerste lid genoemde periode van zes maanden wordt rekening gehouden met de duur van de periode van moederschapsrust onmiddellijk vóór de periode van arbeidsongeschiktheid.
Voor de gerechtigde, onvrijwillig deeltijds werknemer, wiens totale bedrag aan werkloosheidsuitkeringen wordt verminderd krachtens artikel 101, § 1, achtste lid, van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, dient er rekening gehouden te worden met het verminderingspercentage van toepassing op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid, tijdens de hele periode van vermindering zoals bepaald in het eerste lid.
De maatregel ter beperking van het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot het bedrag van de in het eerste lid bedoelde werkloosheidsuitkering is evenwel niet van toepassing op de tijdelijke werkloze. Voor de toepassing van deze bepaling worden met tijdelijke werklozen gelijkgesteld, de werknemers, bedoeld in artikel 28, § 3 van vorengenoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 en de werknemers die halftijds werken in het kader van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen. "
Art.2. Artikel 238 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 juli 1974, 6 augustus 1986, 8 oktober 1986, 26 april 1989 en 17 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 238. § 1. Het bedrag van de uitkering voor begrafeniskosten wordt vastgesteld op BEF 6 000.
§ 2. Voor de gerechtigden bedoeld in artikel 32, eerste lid, 7° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 en voor de gerechtigden die een rustpensioen als mijnwerker genieten, voor begrafeniskosten alleen verleend indien zij, op de dag van hun overlijden, in vorenbedoelde hoedanigheid bij een verzekeringsinstelling zijn ingeschreven en aanspraak kunnen maken op geneeskundige verstrekkingen.
§ 3. De hoedanigheid van rechthebbende op de uitkering voor begrafeniskosten als bedoeld in artikel 86, § 2 van vorengenoemde gecoördineerde wet, wordt toegekend aan de personen die de begrafeniskosten werkelijk hebben gedragen. Als zodanig worden nooit beschouwd de begrafenisondernemers, hun verwanten, aangestelden of lasthebbers, behoudens wanneer zij de echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot de derde graad zijn van de overledene, noch de privaatrechtelijke rechtspersonen die, in uitvoering van een verzekeringscontract, de begrafeniskosten geheel of gedeeltelijk ten laste hebben genomen. "
Art.3. Een artikel 240quater, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd :
" Artikel 240quater. De gerechtigde die zijn arbeidsprestaties heeft gehalveerd en werkloosheidsuitkeringen geniet overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen, kan aanspraak maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die berekend wordt in functie van zijn deeltijdse activiteit, gedurende de periode tijdens dewelke hij krachtens artikel 10, derde lid van vorengenoemd koninklijk besluit van 30 juli 1994, het recht op werkloosheidsuitkeringen behoudt zonder dat hij het gewaarborgd loon geniet, als bedoeld in artikel 52, § 1 of § 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. "
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 10 augustus 1994 met uitzondering van artikel 2 dat in werking treedt de dag waarop dit besluit wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en dat van toepassing is op de overlijdens, overkomen ten vroegste vanaf deze datum.
Art. 5. Onze Minister van Sociale zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 juni 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN