Details





Titel:

21 DECEMBER 1990. - Decreet houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991. (NOTA : art. 84-85 gewijzigd in de toekomst door DVR2022-01-21/23, art. 167-168; Inwerkingtreding : 01-01-2024)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-06-1991 en tekstbijwerking tot 06-05-2022)



Inhoudstafel:

TITEL I. - BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE OMVORMING VAN BEGROTINGSFONDSEN.
HOOFDSTUK I. - Instellingen van Openbaar Nut.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - Diensten met afzonderlijk beheer.
Art. 6-15
HOOFDSTUK III. - Begrotingsfondsen.
Afdeling 1. - Bevestiging als begrotingsfonds.
Art. 16
Afdeling 2. - Bevestiging als begrotingsfonds mits wijzigingen aan wetgeving van organiek opgerichte fondsen.
Art. 17-18
Afdeling 3. - Oprichting van begrotingsfondsen.
Art. 19-30
Afdeling 4. - Betalingsmodaliteiten van de fondsen.
Art. 31-32
Afdeling 5. - Wijzigingen aan wetgeving naar aanleiding van de oprichting van begrotingsfondsen.
Art. 33-36
HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen.
Art. 37-46
HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding.
Art. 47
TITEL II. - ANDERE BEPALINGEN.
HOOFDSTUK I. - Financiën.
Afdeling 1. - Thesaurie.
Art. 48-59
Afdeling 2. - Fiscale bepalingen.
Art. 60-63
Afdeling 3. - Andere begrotingsbepalingen.
Art. 64-65
Afdeling 4. - Inwerkingtreding.
Art. 66
HOOFDSTUK II. - Leefmilieu.
Afdeling 1. - Vaste afvalstoffen.
Art. 67-68
Afdeling 2. - Bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging.
Art. 69-71
Afdeling 3. - Milieuvergunningen.
Art. 72-73
Afdeling 4. - Riviervisserij.
Art. 74
Afdeling 5. - Wetenschappelijke instellingen.
Art. 75-76
Afdeling 6. - Inwerkingtreding.
Art. 77
HOOFDSTUK III. - Huisvesting.
Art. 78-79
HOOFDSTUK IV. - Watervang.
Art. 80-84
Art. 84 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 85
Art. 85 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 85bis, 86-89
HOOFDSTUK V. - Provinciefonds.
Art. 90
HOOFDSTUK VI. - Aanpassing van het organisatorisch en reglementair kader voor het openbaar industrieel initiatief in de voorheen nationale sectoren.
Art. 91-105
HOOFDSTUK VII. - Cultuur.
Art. 106-109
HOOFDSTUK VIII. - Bejaardenzorg.
Art. 110
HOOFDSTUK IX. - Onderwijs.
Art. 111-119
TITEL III. - ALGEMENE BEPALING.
Art. 120







Artikels:

TITEL I. - BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE OMVORMING VAN BEGROTINGSFONDSEN.
HOOFDSTUK I. - Instellingen van Openbaar Nut.
Artikel 1. (Opgeheven). <DVR 2001-12-21/37, art. 41, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.2. (Opgeheven). <DVR 2001-12-21/37, art. 41, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art.3. (Opgeheven) <DVR 1992-12-18/30, art. 2, § 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art.4. § 1. Het Fonds tot bevordering van het industrieel onderzoek in Vlaanderen, opgericht bij decreet van 6 mei 1987 tot bevordering van het industrieel wetenschappelijk onderzoek verkrijgt het statuut van instelling van categorie A in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. De bepalingen van deze wet zijn op het Fonds van toepassing voor zover er in dit decreet niet wordt van afgeweken.
  § 2. De middelen van het Fonds tot bevordering van het industrieel onderzoek in Vlaanderen zijn :
  a) een jaarlijkse dotatie lastens de begroting van het Vlaamse Gewest;
  b) de ontvangsten voorzien in artikel 3, e) en f) van het decreet van 6 mei 1987 houdende oprichting van een Fonds tot bevordering van het industrieel onderzoek in Vlaanderen;
  c) het gebeurlijke saldo op het einde van het voorgaande begrotingsjaar op het Fonds.
  § 3. Worden toegewezen aan het Fonds tot bevordering van het industrieel onderzoek in Vlaanderen vanaf 1 januari 1992 de ontvangsten voorzien in artikel 3, d) van voornoemd decreet van 6 mei 1987.
  § 4. De gebeurlijke rentevergoedingen op thesauriemiddelen voortvloeiend uit eigen thesauriebeheer worden gestort in de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap.
  § 5. Het Fonds neemt alle uitgaven voor zijn rekening die voortvloeien uit de toepassing van voornoemd decreet van 6 mei 1987.
  § 6. Het Fonds neemt de op 31 december 1990 uitstaande verbintenissen lastens artikel 66.10.67 A van Sectie 67 van Afdeling II van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap over.
  § 7. Het op 31 december 1990 beschikbare ordonnanceringssaldo op fonds 66.10.67 A van Afdeling II van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap wordt ambtshalve overgeboekt op een daartoe te openen rekening (orderekening van de Thesaurie) teneinde het over te dragen aan het Fonds. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast.
  § 8. Het Fonds wordt beheerd door de Vlaamse Executieve. De Vlaamse Executieve stelt de nodige diensten, uitrusting, installaties en personeelsleden van haar diensten ter beschikking van het Fonds.
  § 9. De Vlaamse Executieve beschikt over de kredieten van het Fonds voor industrieel onderzoek in Vlaanderen tot al wat dienen kan ter bevordering van het toegepast industrieel onderzoek.
  § 10. De Vlaamse Executieve stelt jaarlijks een verslag op over de werking en het beheer van het Fonds. Het verslag wordt aan (het Vlaams Parlement) medegedeeld. <DVR 2006-06-23/49, art. 19, 029; Inwerkingtreding : 30-11-2006>
  § 11. Behoudens andersluidende bepaling in dit artikel blijft het decreet van 6 mei 1987 houdende oprichting van een Fonds tot bevordering van het industrieel onderzoek in Vlaanderen onverkort van toepassing.
  § 12. De Vlaamse Executieve stelt de verdere regelen vast betreffende de werking en het beheer van het Fonds. Zij kan daarbij sommige van haar bevoegdheden delegeren aan de leidend ambtenaar die zij daartoe aanwijst.

Art.5. <Wijzigingsbepaling van artikel 39 van DVR 1990-04-04/33>

HOOFDSTUK II. - Diensten met afzonderlijk beheer.
Art.6. (Opgeheven) <DVR 1992-12-18/30, art. 59, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>

Art.7. Wordt opgericht als dienst met afzonderlijk beheer " het Openbaar Psychiatrisch Centrum (OPC) te Lanaken-Rekem ".

Art.8. Wordt opgericht als dienst met afzonderlijk beheer " het Openbaar Psychiatrisch Centrum (OPC) te Geel ".

Art.9. § 1. Het Openbaar Psychiatrisch Centrum (OPC) te Lanaken-Rekem en het Openbaar Psychiatrisch Centrum (OPC) te Geel hebben elk tot taak, binnen de bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, het beheer waar te nemen van de aan elke instelling toegewezen bedden en plaatsen met inbegrip van de met het beheer van die bedden en plaatsen verbonden technische en administratieve diensten.
  § 2. Aan het Openbaar Psychiatrisch Centrum (OPC) te Geel wordt bovendien het beheer en de organisatie aan de Geelse gezinsverpleging toevertrouwd.

Art.10. De diensten met afzonderlijk beheer respectievelijk " het Openbaar Psychiatrisch Centrum (OPC) te Lanaken-Rekem " en " het Openbaar Psychiatrisch Centrum (OPC) te Geel " nemen de op 31 december 1990 uitstaande verbintenissen lastens respectievelijk artikel 70.06.59 C en respectievelijk artikel 70.04.59 C van Sectie 59, Afdeling II van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap over.

Art.11. § 1. De Vlaamse Executieve wordt ertoe gemachtigd om de beschikbare ordonnanceringssaldi op 31 december 1990 op de hierna vermelde fondsen van Afdeling II over te boeken op een daartoe te openen rekening (orderekening van de Thesaurie) teneinde ze over te hevelen aan de onderstaande diensten met afzonderlijk beheer :

Fondsen Afdeling IIDiensten Afzonderlijk Beheer
70.04.59 COPC Geel
70.06.59 COPC Rekem

  § 2. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast.

Art.12. (Opgeheven) <DVR 1994-12-21/40, art. 55, § 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Art.13. Worden onderworpen aan de bepalingen van dit decreet de diensten met afzonderlijk beheer Bijzondere Jeugdbijstand " De Zande " te Ruiselede en " De Kempen " te Mol.

Art.14. Wordt opgericht als dienst met afzonderlijk beheer het " Fonds voor preventie en sanering inzake leefmilieu en natuur ", afgekort " Mina-fonds ".

Art.15. De Vlaamse Executieve bepaalt, op voordracht van de bevoegde Gemeenschapsminister en de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, de organieke regels die van toepassing zijn op het financieel en materieel beheer van de in dit decreet genoemde diensten met afzonderlijk beheer.
  Deze regelen omvatten onder meer :
  1° het opmaken en het bekendmaken van een begroting en van rekeningen;
  2° de controle van de rekeningen door het Rekenhof dat ze ter plaatse kan verrichten;
  3° het beperken van de uitgaven binnen de grenzen van de ontvangsten en van de goedgekeurde limitatieve kredieten;
  4° de mogelijkheid om, met ingang van het jaar, de bij het verstrijken van het vorige jaar beschikbare geldmiddelen te gebruiken;
  5° het bijhouden van een vermogenscomptabiliteit en het opmaken van een inventaris van het vermogen;
  6° de behandeling en de bewaring van de gelden en de waarden door een tegenover het Rekenhof verantwoordelijke rekenplichtige;
  7° de beperking in de tijd van de overdrachten waartoe machtiging werd verleend.

HOOFDSTUK III. - Begrotingsfondsen.
Afdeling 1. - Bevestiging als begrotingsfonds.
Art.16. (Opgeheven) <DVR 1999-12-22/35, art. 26, 017; Inwerkingtreding : 30-06-2000>

Afdeling 2. - Bevestiging als begrotingsfonds mits wijzigingen aan wetgeving van organiek opgerichte fondsen.
Art.17. <Wijzigingsbepaling van artikel 36, L2 van W 1954-07-01/30>

Art.18. <Wijzigingsbepaling van artikel 37, L1 van W 1954-07-01/30>

Afdeling 3. - Oprichting van begrotingsfondsen.
Art.19.§ 1. Er wordt een fonds onroerende goederen opgericht.
  (§ 2. Aan het Fonds Onroerende Goederen worden toegewezen alle ontvangsten voortvloeiend uit daden van beheer en beschikking met betrekking tot gebouwen en aanhorigheden bestemd voor de huisvesting van de diensten van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.) <DVR 1992-06-05/31, art. 105, 003; Inwerkingtreding : 21-07-1992>
  (Lid 2 opgeheven) <DVR 2005-06-24/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 03-09-2005>
  (Aan het Fonds Onroerende Goederen worden tevens toegewezen de opbrengsten voortvloeiend uit financieel technische transacties met betrekking tot gebouwen en aanhorigheden bestemd voor de huisvesting van de diensten van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.) <DVR 1998-07-07/42, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
  [2 Aan het Fonds Onroerende Goederen worden tevens toegewezen de middelen ontvangen vanuit het Vlaams Klimaatfonds, vermeld in artikel 14, § 5, tweede lid, van het decreet van 13 juli 2012 houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2012.]2
  (§ 3. De middelen van het fonds Onroerende Goederen dienen aangewend te worden voor verwerving, onderhoud en instandhouding van gebouwen en aanhorigheden, bestemd voor de huisvesting van de diensten van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.) <DVR 1992-06-25/31, art. 105, 003; Inwerkingtreding : 21-07-1992>
  (lid 2 opgeheven) <DVR 2005-06-24/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 03-09-2005>
  (De middelen van het Fonds Onroerende Goederen mogen tevens aangewend worden voor het beheer, de aankoop, de bouw, de studie, de uitrusting en geschiktmaking van gebouwen van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest en alle publiekrechtelijke rechtspersonen die onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest vallen met inbegrip van de Vlaamse Openbare Instellingen, de universiteiten, de diensten met afzonderlijk beheer.) <DVR 2004-12-24/42, art. 16, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  [1 De middelen van het Fonds Onroerende Goederen mogen tevens aangewend worden voor de betaling van huur, huurlasten en belastingen met betrekking tot vastgoed.]1
  [3 De middelen van het Fonds Onroerende Goederen mogen tevens aangewend worden voor uitgaven in het kader van het Actieplan Mobiliteit en het Actieplan Gebouwen van de Vlaamse overheid in het kader van het klimaatbeleid.]3
  ----------
  (1)<DVR 2015-12-18/23, art. 5, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<DVR 2021-07-09/23, art. 8, 041; Inwerkingtreding : 21-08-2021>
  (3)<DVR 2021-07-09/23, art. 9, 041; Inwerkingtreding : 21-08-2021>

Art.20. § 1. Er wordt een fonds voor het leerlingenvervoer opgericht.
  (§ 2. Aan het fonds voor leerlingenvervoer worden alle ontvangsten toegewezen voortvloeiend uit :
  1° de bijdragen van de leerlingen in de kostprijs van het leerlingenvervoer georganiseerd of gesubsidieerd door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;
  2° de meerprijs ten laste gelegd aan beroepsvervoerders, waarvan het contract verbroken werd ingevolge ernstige tekortkomingen en waarvoor de nieuwe overeenkomst aangegaan door de opdrachtgever, duurder is;
  3° de geldelijke sancties opgelegd aan beroepsvervoerders, afhankelijk van de aard van de fouten en/of tekortkomingen vastgesteld bij de uitvoering van de rit.) <DVR 1998-07-07/42, art. 14, 015; Inwerkingtreding : 01-07-1998>
  (§ 3. De middelen van het Fonds voor het leerlingenvervoer dienen aangewend te worden om de kosten te betalen voor het vervoer van de leerlingen, in toepassing van hetzij het koninklijk besluit van 7 februari 1974 betreffende de wijze waarop de reiskosten van leerlingen uit het buitengewoon onderwijs ten laste worden genomen door de Staat, hetzij de wet van 15 juli 1983 houdende oprichting van de Nationale Dienst voor leerlingenvervoer (, hetzij artikel 25, § 1, van het decreet basisonderwjs van 25 februari 1997).) <DVR 1996-12-20/37, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1997> <DVR 1997-12-19/47, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1998>

Art.21.
  <Opgeheven bij DVR 2015-12-18/23, art. 57, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.22.[1 § 1. Het fonds voor de Cultuur wordt omgevormd tot het Fonds voor Kunsten en Erfgoed, hierna " het Fonds " genoemd en opgericht zoals voorzien in artikel 45 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit.
   § 2. De middelen van het Fonds zijn :
   1° schenkingen, legaten en sponsoring;
   2° inkomsten die het gevolg zijn van residenties, Europese projecten, tentoonstellingen, publicaties en audiovisuele realisaties, gefinancierd of geprefinancierd door of in samenwerking met de administratie bevoegd voor Kunsten en Erfgoed;
   3° terugbetalingen van de door het Fonds verleende financieringen, prefinancieringen en subsidies;
   4° verkoop van catalogi en publicaties;
   5° toegangsgelden tot musea en tentoonstellingen;
   6° terugvorderingen van ten onrechte gedane betalingen;
  [2 7° terugbetalingen van kunstenaarstoelagen verleend op basis van het Kunstendecreet van 13 december 2013.]2
  [3 8° inkomsten uit vergoedingen voor schade, verlies of diefstal van kunstvoorwerpen.]3
   § 3. De middelen van het Fonds moeten rechtstreeks bijdragen tot :
   1° het verrijken van de kunstpatrimonia van de collectie van de Vlaamse Gemeenschap, van de eigen kunstinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap en van de musea, evenals de valorisatie van hun wetenschappelijke onderzoek;
   2° financiering, prefinanciering of subsidiëring van professionele kunstenaars met het oog op hun ontwikkeling als zelfstandige; deze financiering, prefinanciering of subsidiëring kan aan natuurlijke personen en rechtspersonen worden verleend;
   3° financiering, prefinanciering of subsidiëring van documentaire films rond het leven en het werk van scheppende of uitvoerende kunstenaars;
   4° financiering, prefinanciering of subsidiëring van de productie van gegevensdragers met in hoofdzaak Vlaamse muziek;
   5° financiering, prefinanciering of subsidiëring van tentoonstellingen, catalogi, publicaties en audiovisuele realisaties van of in samenwerking met de administratie bevoegd voor Kunsten en Erfgoed.
   § 4. Om de in § 3 bepaalde doelstellingen te bereiken, kan het Fonds :
   1° financieringen toekennen;
   2° terugvorderbare voorschotten verlenen;
   3° subsidies verstrekken;
   4° in naam van de Vlaamse Gemeenschap en voor rekening van het Fonds opdrachten voor werken, leveringen en diensten gunnen.
   § 5. De in § 3, 2°, bedoelde middelen kunnen aangevraagd worden door alle kunstenaars ongeacht de disciplines waarin zij actief zijn.
   De aanvrager dient een natuurlijke persoon te zijn.
   De Vlaamse Regering kent de in § 3, 2°, bedoelde middelen toe op basis van de volgende criteria :
   1° de onmogelijkheid voor de kunstenaar om het project zelf te financieren;
   2° de door de kunstenaar geboden garanties op de terugbetaling van de middelen.
   De overeenkomstig § 3, 2°, door de Vlaamse Regering toegekende middelen moeten volledig terugbetaald worden, behoudens in de door de Vlaamse Regering bepaalde gevallen.]1
  ----------
  (1)<DVR 2008-11-21/48, art. 46, 032; Inwerkingtreding : 27-01-2009>
  (2)<DVR 2014-12-19/A3, art. 25, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (3)<DVR 2017-12-22/08, art. 58, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.23.<DVR 1995-11-22/44, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 16-02-1996> § 1. [Er wordt een [1 Fonds voor Landinrichting en Natuurlijke rijkdommen]1 opgericht.
   Aan het [1 Fonds voor Landinrichting en Natuurlijke rijkdommen]1 worden rechtstreeks de inkomsten toegewezen voortvloeiend uit :
   a) de ontvangsten voortvloeiende uit de toepassing van artikel 14, artikel 46 en artikel 76 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van wet, aangevuld door de wet van 11 augustus 1978 met bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse Gewest;
   b) de opbrengst van administratieve geldboeten en alle bedragen welke door de diensten van het Vlaamse Gewest worden geïnd lastens de overtreders van de wetgeving en reglementering inzake ruilverkaveling en landinrichting;
   c) de opbrengst van concessies van verhuur en van vervreemdingen van landeigendommen, installaties en aanhorigheden, die verworden werden met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen inzake landinrichting en ruilverkaveling;
   d) de vrijwillige, contractuele, reglementaire of decretale bijdragen van natuurlijke personen, rechtspersonen, openbare besturen en instellingen [5 voor de verwezenlijking van de doelstellingen inzake landinrichting]5.
  [1 e) de ontvangsten voortvloeiend uit de toepassing van artikel 24 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de oppervlaktedelfstoffen.]1
  [2 f) de ontvangsten voortvloeiend uit de toepassing van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond;]2
  [4 g) de ontvangsten voortvloeiend uit de toepassing van artikel 6, artikel 31, artikel 57 en artikel 76 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;
   h) de ontvangsten voortvloeiend uit de toepassing van artikel 7 en artikel 52 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne.]4
  [3 De Vlaamse Regering beschikt over de kredieten van het Fonds voor Landinrichting en Natuurlijke rijkdommen voor al wat kan dienen in het raam van het beleid inzake de verwezenlijking van de eindafwerking van ontginningsgebieden overeenkomstig het Oppervlaktedelfstoffendecreet, de verplichtingen van het Vlaamse Gewest in uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, ruilverkaveling van landeigendommen en landinrichting, met uitzondering evenwel van de loon- en werkingskosten van de diensten van de Vlaamse Gemeenschap. De effectieve ontvangsten uit gestelde zekerheden kunnen enkel aangewend worden voor uitgaven waarvoor de financiële zekerheden gesteld werden. ]3
   § 2. [...] <DVR 2006-12-22/31, art. 42,§2, 030; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  ----------
  (1)<DVR 2009-12-18/27, art. 39, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<DVR 2011-07-08/06, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 04-08-2011>
  (3)<DVR 2011-07-08/06, art. 20, 034; Inwerkingtreding : 04-08-2011>
  (4)<DVR 2012-07-13/04, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 25-07-2012>
  (5)<DVR 2014-03-28/54, art. 7.5.1, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.24.[1 Er wordt een Fonds Handhaving Onroerend Erfgoed opgericht.
   Aan het Fonds Handhaving Onroerend Erfgoed worden de ontvangsten toegewezen die gerealiseerd worden op grond van hoofdstuk 11 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en zijn uitvoeringsbesluiten en de handhavingsbepalingen in de decreten, vermeld in artikel 12.2.1 van het Onroerend-erfgoeddecreet.
   De middelen van het Fonds Handhaving Onroerend Erfgoed worden aangewend voor het dekken van uitgaven die betrekking hebben op de handhaving van de decreten en uitvoeringsbesluiten, vermeld in het eerste lid.]1
  ----------
  (1)<DVR 2021-12-23/05, art. 41, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art.25.§ 1. Er wordt een [1 Fonds onroerend erfgoed]1 opgericht.
  § 2. [1 Aan het Fonds onroerend erfgoed worden toegewezen :
   1° alle ontvangsten voortkomend uit de verkoop van publicaties of uit allerhande initiatieven van het agentschap Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed;
   2° [2 ...]2
   3° de teruggevorderde subsidies en premies die werden toegekend ter uitvoering van hoofdstuk 10 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, zijn uitvoeringsbepalingen en de decreten, vermeld in artikel 12.2.1 van dit decreet.
  [2 ...]2]1
  § 3. [1 De middelen van het Fonds onroerend erfgoed dienen aangewend te worden voor :
   1° het dekken van uitgaven met betrekking tot publicaties en allerlei initiatieven van het agentschap Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed;
   2° [2 ...]2
   3° het verlenen van subsidies en premies op basis van hoofdstuk 10 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.]1
  [1 § 4. [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<DVR 2016-05-04/15, art. 19, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DVR 2021-12-23/05, art. 42, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art.26. (Opgeheven) <DVR 2006-03-24/39, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 24-06-2006>

Art.27. (Opgeheven) <DVR 2003-01-31/36, art. 13, 022; Inwerkingtreding : 08-03-2003>

Art.28. (Opgeheven) <DVR 2006-03-24/39, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 24-06-2006>

Art.29. (Opgeheven) <DVR 1997-12-19/47, art. 27, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1998>

Art.30. § 1. Er wordt een fonds voor de intendancediensten opgericht.
  § 2. Aan het Fonds voor de intendancediensten worden toegewezen alle ontvangsten voortvloeiend uit activiteiten die zij uitoefenen, zoals opbrengsten uit de verhuur van lokalen, verkoop van voedsel en dranken, verkoop van publikaties, inrichten van culturele manifestaties, logies, verkoop van produkten vervaardigd door leerlingen en sponsoring.
  § 3. De middelen van het Fonds voor de intendancediensten mogen aangewend worden om de werkingskosten te dekken van de inkomstenverwervende diensten en het aanschaffen van vermogensgoederen. Dit houdt ook in de bezoldiging van niet tot de administratie behorende deskundigen en de prestaties van derden.

Afdeling 4. - Betalingsmodaliteiten van de fondsen.
Art.31. Zijn aan het voorafgaand visum van het Rekenhof onderworpen de uitgaven van onderstaande fondsen :
  - het Fonds onroerende goederen;
  - het Fonds voor het leerlingenvervoer;
  - het Fonds voor de navorming;
  - het Fonds voor de kunsten;
  - het Fonds voor de landinrichting;
  - het Schadefonds inzake grondwaterwinning;
  - het Fonds voor de planschade;
  - het Fonds voor monumenten en landschappen;
  - het Fonds voor de huisvesting (...) <DVR 1992-12-18/30, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 08-01-1993>
  - (...) <DVR 1992-12-18/30, art. 52, 004; Inwerkingtreding : 08-01-1993>
  - het Fonds voor de aanwending van recyclagegelden.

Art.32. De fondsen waarop rechtstreeks wordt beschikt door de rekenplichtige die de ontvangsten heeft gedaan zijn :
  - het Fonds voor de aanwending van teruggevorderde ten onrechte gestorte wedden en weddetoelagen;
  - het Vlaams Sportfonds;
  - het Visserijfonds;
  - het Fonds voor de waarborgstelling met betrekking tot de huisvesting;
  - het Fonds voor de intendancediensten.
  (...) <DVR 1992-12-18/30, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 08-01-1993>
  (- het Fonds voor het Waterbouwkundig Laboratorium te Borgerhout.) <DVR 1992-12-18/30, art. 53, 004; Inwerkingtreding : 08-01-1993>

Afdeling 5. - Wijzigingen aan wetgeving naar aanleiding van de oprichting van begrotingsfondsen.
Art.33. Artikel 14 van de wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen en studieleningen wordt opgeheven.

Art.34. In artikel 15 van de wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen en leningen worden geschrapt :
  in a) : " 2° over de eventuele terugbetaling van studietoelagen; "
  en
  in b) : " 2° over de terugbetaling gedaan door de gerechtigden op een studielening.
  De fondsen voor studietoelagen en de fondsen voor studieleningen worden afzonderlijk boekgehouden. "

Art.35. <Opheffingsbepaling van artikel 4, L2 van W 1948-08-23/32>

Art.36. Wordt opgeheven het koninklijk besluit nr. 1 van 18 april 1967 tot oprichting van een Fonds voor de economische expansie en de regionale reconversie.

HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen.
Art.37. De ordonnanceringen van de uitgaven die vóór 1 januari 1991 werden vastgesteld ten laste van het beschikbaar krediet van een fonds ingeschreven op afdeling II van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap of op titel IV van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap of ten laste van vastleggingsmachtigingen van die fondsen worden ofwel :
  a) gehecht aan het corresponderende programma en aangerekend op de overeenstemmende programmakredieten en basisallocaties van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het jaar 1991;
  b) gehecht aan een corresponderende thesaurierekening en aangerekend op deze;
  c) gehecht aan het corresponderende begrotingsfonds en aangerekend op de overeenstemmende variabele kredieten en basisallocaties van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het jaar 1991.

Art.38. § 1. De vastleggings- en ordonnanceringssaldi beschikbaar in de begrotingsboekhouding op 31 december 1990 op de hierna vermelde fondsen van Afdeling II van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, worden gehecht aan de onderstaande programma's en toegewezen aan de hierna vermelde begrotingsfondsen op 1 januari 1991 :

Fondsen
  Afdeling II
Begrotingsfondsen
  wet 28 juni 1989
Programma
---------------------------------------------------------------
63.03.16 AFonds onroerende goederen16
70.08.16 CFonds voor de intendancediensten97
66.24.29 AFonds leerlingenvervoer29
60.03.35 AFonds voor de navorming35
66.25.35 C )
  66.25.35 C )
  66.26.35 C )
  66.30.35 C )
Fonds voor de aanwending van teruggevorderde ten onrechte gestorte wedden en weddetoelagen36
66.16.35 CFonds voor de intendancediensten97
66.10.41 AFonds voor de kunsten41
66.01.45 CVlaams Sportfonds45
66.04.72 CVisserijfonds72
63.01.73 A
  66.01.73 A
Fonds voor de landinrichting73
66.03.76 AFonds voor de planschade76
60.22.78 AFonds voor de huisvesting78
60.28.78 AFonds voor de huisvesting78
60.30.78 AFonds voor de huisvesting78
66.02.88 AFonds van het waterbouwkundig laboratorium te Borgerhout88
66.03.92 CFonds voor de waarborgstelling met betrekking tot de huisvesting92

  § 2. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast.

Art.39. § 1. Worden gestort in de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1991 de beschikbare ordonnanceringssaldi op onderstaande fondsen van Afdeling II van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap op 31 december 1990 :


<td colspan="3" valign="top">Fondsen Afdeling II.
66.01.16 C66.27.27 A60.31.78 A
60.30.21 B66.28.27 A60.32.78 A
 66.29.27 A60.33.78 A
60.06.23 A66.30.27 A66.03.82 C
60.07.23 A66.31.27 A60.02.88 A
60.08.23 A60.23.35 A63.03.88 A
60.09.23 A66.31.35 A66.01.88 A
66.02.25 A67.01.35 A66.02.16 C
66.19.25 A60.03.61 A66.03.16 B
66.23.25 A60.01.71 A60.01.65 A
  60.09.71 A
§ 2. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast.

Art.40. § 1. De op 31 december 1990 beschikbare ordonnanceringssaldi op de hierna vermelde fondsen van Afdeling II worden ambtshalve overgeboekt op daartoe te openen rekeningen (orderekeningen van de Thesaurie) teneinde ze over te dragen aan de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs :
  Fonds Afdeling II.
  60.15.22 A
  60.16.22 A
  70.03.25 A
  66.17.35 A
  66.18.35 A
  66.23.35 A.
  § 2. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast.

Art.41. § 1. De Vlaamse Executieve wordt ertoe gemachtigd om de middelen beschikbaar op 31 december 1990 op de hierna vermelde fondsen van Afdeling II over te boeken op een daartoe te openen rekening (orderekening van de Thesaurie) teneinde ze over te hevelen aan de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs :
  Fonds Afdeling II.
  70.05.28 C
  70.04.35 C.
  § 2. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast.

Art.42. § 1. Worden gehecht aan de corresponderende programma's en toegewezen aan de corresponderende gesplitste basisallocaties waar zij samengevoegd worden met de kredieten van het jaar 1991, de respectievelijke vastleggings- en ordonnanceringssaldi beschikbaar op 31 december 1990 op onderstaande fondsen van Afdeling II van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap :

Fondsen Afdeling IIProgrammaBasisallocatie
---------------------------------------
60.04.59 A5912.22.59
60.01.61 A6132.04.61
60.02.64 A6441.05.64
60.21.66 A6651.04.66
60.09.67 A6781.03.67
60.02.72 B7212.70.72
60.05.76 A76
   76
( 61.03.76
   (61.04.76
60.35.78 A7851.01.78
66.06.81 A8112.20.81
  22.01.81

  § 2. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast.

Art.43. § 1. Wordt gehecht aan het betreffende programma en toegewezen aan de hierna vermelde niet-gesplitste basisallocatie(s) op 1 januari 1991 waar het samengevoegd wordt met de kredieten voor het begrotingsjaar 1991, een bedrag tot beloop van het ordonnanceringssaldo op 31 december 1990 beschikbaar op bedoeld fonds van Afdeling II.
  § 2. Indien de niet-geordonnanceerde vastleggingen kleiner zijn dan het beschikbare ordonnanceringssaldo op bedoeld fonds van Afdeling II wordt het bedrag te hechten aan de corresponderende niet-gesplitste basisallocatie beperkt tot een bedrag gelijk aan de niet-geordonnanceerde vastleggingen per 31 december 1990. In voorkomend geval wordt het verschil tussen het beschikbare ordonnanceringssaldo en het bedrag dat gehecht wordt aan de basisallocatie(s) gestort in de algemene middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap.

<td colspan="3" valign="top"><DVR 1992-06-25/31, art. 71, 003; <b> Inwerkingtreding : </b> 21-07-1992>
Fondsen Afdeling IIProgrammaBasisallocatie
--------------------------------------------
60.29.21 B2133.01.21
60.13.26 A2601.11.26
60.21.26 A2661.15.26
60.26.26 A2621.09.26
  21.10.26
  21.11.26
60.27.26 A2644.33.26
 2644.34.26
60.28.26 A2644.33.26
  44.35.26
60.29.26 A2641.41.26
60.30.26 A2641.42.26
70.09.48 A4812.20.48
  12.21.48
  12.22.48
  01.01.48
  01.02.48
  01.03.48
  01.04.48
60.02.59 A5951.01.59
 5963.01.59
60.03.59 A5933.59.59
60.21.78 A7841.60.78
60.24.78 A7833.01.78
60.29.78 A7852.02.78
60.36.78 A7852.02.78
60.37.78 A7833.02.78
[70.09.48 A4812.23.48]

  § 3. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast.

Art.44. § 1. Wordt gehecht aan het betreffende programma en toegewezen aan de hierna vermelde niet-gesplitste basisallocatie(s) op 1 januari 1991 waar het samengevoegd wordt met de kredieten voor het jaar 1991, een bedrag tot beloop van het beschikbare ordonnanceringssaldo op 31 december 1990 beschikbaar op de hierna vermelde fondsen van Afdeling II van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.

Fondsen Afdeling IIProgrammaBasisallocatie
------------------------------------------
60.01.35 A2300.03.23
 2312.20.23
 3501.22.35
 3512.24.35
 3512.26.35
 3533.25.35
 3533.26.35
 3500.01.35
 3201.03.22
70.04.41 A4174.80.41
70.07.41 A4174.80.41
60.01.69 A6901.02.69
 6901.03.69
 3201.03.22

  § 2. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast en de uitsplitsing ervan conform § 1 van dit artikel.

Art.45. § 1. Het op 31 december 1990 beschikbare ordonnanceringssaldo op artikel 60.31.23 A, Afdeling II van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap wordt :
  a) gedeeltelijk gehecht aan het programma 23 en 27 en toegewezen aan de hierna vermelde niet-gesplitste basisallocatie(s) waar het op 1 januari 1991 samengevoegd wordt met de kredieten voor het jaar 1991 :

Fonds Afdeling IIBasisallocatie
60.31.23 A01.90.23
 01.88.27;

  b) gedeeltelijk ambtshalve overgeboekt op een daartoe te openen rekening (orderekening van de Thesaurie) ten einde het over te hevelen naar de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs;
  c) gedeeltelijk ambtshalve overgeboekt op een daartoe te openen rekening (orderekening van de Thesaurie) waar het middelen betreft afkomstig van het Europees Sociaal Fonds.
  De Vlaamse Executieve bepaalt de aanwendingsmodaliteiten van deze saldi.
  § 2. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast op 31 december 1990 en de uitsplitsing ervan conform § 1 van dit artikel.

Art.46. § 1. De op 31 december 1990 beschikbare ordonnanceringssaldi van de hierna vermelde fondsen van Afdeling II worden ambtshalve overgeboekt op een te openen thesaurierekening :
  67.01.16 B
  60.17.26 A
  60.18.26 A
  60.19.26 A
  60.02.35 A
  60.65.35 A
  63.01.35 C.
  § 2. De Vlaamse Executieve stelt het bedrag van de saldi vast.

HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding.
Art.47. De bepalingen van deze titel treden in werking op 1 januari 1991.

TITEL II. - ANDERE BEPALINGEN.
HOOFDSTUK I. - Financiën.
Afdeling 1. - Thesaurie.
Art.48. De centrale uitgavenrekening gemeenschappelijk aan de Vlaamse Gemeenschap en aan het Vlaamse Gewest mag een negatief saldo vertonen.

Art.49. De betalingsopdrachten ten laste van de rekeningen van de Vlaamse Gemeenschap en van het Vlaamse Gewest kunnen door de bevoegde ambtenaren aan de financiële instelling belast met de uitvoering van de betalingsopdrachten worden gegeven door middel van in overleg met de financiële instelling vastgestelde legitimatietechnieken.

Art.50. (Opgeheven) <DVR 2000-12-22/41, art. 59, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.51. (Opgeheven) <DVR 2000-12-22/41, art. 60, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.52. (Opgeheven) <DVR 2000-12-22/41, art. 61, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.53. Voor het aangaan van leningen mogen afzonderlijke rekeningen worden geopend.

Art.54. (Opgeheven) <DVR 2000-12-22/41, art. 62, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>

Art.55. De rekenplichtigen aangewezen door de Vlaamse Executieve kunnen ten laste van hun rekeningen betalingen verrichten door middel van cheques op naam van de begunstigde.
  De boeken en registers die krachtens de reglementering op de Rijkscomptabiliteit door de rekenplichtigen moeten worden gehouden, kunnen worden geautomatiseerd.

Art.56. De Vlaamse Executieve bepaalt de voorwaarden waaronder aan de verschillende categorieën van rekenplichtigen vergoedingen kunnen worden toegekend.

Art.57. De aflossingen van kapitaal en intrest van leningen aangegaan door de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest worden als vaste uitgaven beschouwd.

Art.58. Het saldo per 31 december 1990 op de postrekeningen van de gewone en van de buitengewone rekenplichtigen mag vanaf 1 januari 1991 volgens de noodwendigheden overgeschreven worden op de rekeningen daartoe geopend bij de financiële instelling aangewezen door de Vlaamse Executieve.

Art.59. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 1991.

Afdeling 2. - Fiscale bepalingen.
Art.60. (Opgeheven) <DVR 2003-12-19/39, art. 42, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art.61. Voor iedere provincie of gemeente van het Vlaamse Gewest mag de in artikel 60 bedoelde wijziging van het percentage van het kadastraal inkomen waarop de onroerende voorheffing door het Gewest wordt gevestigd, op zichzelf de opbrengst van de opcentiemen van het aanslagjaar 1991 noch verhogen noch verminderen ten opzichte van het aanslagjaar 1990.
  Indien bijgevolg één van die overheden de opbrengst van haar deel in die onroerende voorheffing in min of meer wenst te wijzigen is, zij ertoe gehouden zulks in haar beslissing aan te geven en afzonderlijk te vermelden :
  - het aantal opcentiemen dat nodig is om, op haar niveau, eenzelfde opbrengst als in 1990 te bekomen;
  - het aantal opcentiemen dat ten opzichte daarvan voor het jaar 1991 in min of meer wordt geheven;
  - het aantal opcentiemen dat voor het jaar 1991 daadwerkelijk wordt geheven.

Art.62. In afwijking van artikel 80, § 1 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1980, gelden voor het Vlaamse Gewest de volgende bedragen :

Categorie van toestellenBedrag van de belasting
A144.000 frank
B52.000 frank
C14.000 frank
D10.000 frank
E6.000 frank.


Art.63. (NOTA : zie verder een vorm van dit artikel die op een onbepaalde datum in werking treedt.) In afwijking van de artikelen 43, 44 en 45 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, respectievelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1980 en bij het koninklijk besluit nr. 14 van 18 april 1967 en het voornoemde koninklijk besluit van 22 augustus 1980, gelden voor het Vlaamse Gewest de volgende bepalingen :
  1. het bedrag van de belasting geheven op het brutobedrag van de sommen ingezet bij spelen en weddenschappen, wordt vastgesteld op 15 procent;
  2. het bedrag van de belasting op de weddenschappen bij paardenwedrennen die in België plaatsvinden wordt vastgesteld als volgt :
  1° 22 procent op de voorafneming gedaan op het brutobedrag van de sommen ingezet bij de onderlinge weddenschappen;
  2° 5,5 procent op het brutobedrag van de sommen ingezet bij de weddenschappen bij notering;
  3. de belasting op casinospelen wordt vastgesteld als volgt :
  1° 5,3 procent op de winsten der bankiers bij baccaraspel " chemin de fer ";
  2° 3 procent op de winsten der inzetters bij het roulettespel zonder zero;
  3° 33 procent op het gedeelte van de bruto-opbrengst van de andere casinospelen, dat voor het kalenderjaar (865 000 euros) niet overschrijdt, en 44 procent op het overige gedeelte. <DVR 2001-07-06/50, art. 44, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  ++++++++++ Toekomstig recht.
  Art. 63. In afwijking van de artikelen 43, 44 en 45 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, respectievelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1980 en bij het koninklijk besluit nr. 14 van 18 april 1967 en het voornoemde koninklijk besluit van 22 augustus 1980, gelden voor het Vlaamse Gewest de volgende bepalingen :
  1. (De belasting, geheven op het brutobedrag van de sommen, ingezet bij spelen en weddenschappen, andere dan weddenschappen bij paardenwedrennen, wordt vastgesteld op 15 %.
  2. De belasting op de brutomarge van de sommen, ingezet bij weddenschappen bij paardenwedrennen die in België plaatsvinden en op de weddenschappen bij paardenwedrennen die in het buitenland plaatsvinden, wordt vastgesteld op 22 %.) <DVR 2004-03-26/43, art. 28, 024; Inwerkingtreding : onbepaald ; op de door de Vlaamse Regering te bepalen datum, en ten vroegste op 1 januari van het kalenderjaar volgend op de datum van het afsluiten van het beheerscontract zoals bepaald in artikel 7 van DVR 2004-03-26/43>
  3. de belasting op casinospelen wordt vastgesteld als volgt :
  1° 5,3 procent op de winsten der bankiers bij baccaraspel " chemin de fer ";
  2° 3 procent op de winsten der inzetters bij het roulettespel zonder zero;
  3° 33 procent op het gedeelte van de bruto-opbrengst van de andere casinospelen, dat voor het kalenderjaar (865 000 euros) niet overschrijdt, en 44 procent op het overige gedeelte. <DVR 2001-07-06/50, art. 44, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Afdeling 3. - Andere begrotingsbepalingen.
Art.64. In afwijking van de beschikkingen van artikel 2, 1° van het koninklijk besluit nr. 402 van 18 april 1986 houdende wijziging van de artikelen 17 en 18 van de wet van 28 juni 1963 tot wijziging en aanvulling van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, worden de saldi van de gesplitste kredieten (ordonnanceringskredieten) op 31 december 1990 overgedragen naar het begrotingsjaar 1991 en samengevoegd met de overeenstemmende kredieten van de begroting voor het begrotingsjaar 1991.
  De Vlaamse Executieve bepaalt de toestand van de overgedragen kredieten.

Art.65. De bedragen voorzien onder artikel 15, § 1 van het decreet van 20 december 1989 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1990 worden aangepast als volgt voor de onderstaande basisallocaties :

 (in miljoen frank)
Programma 41 
33.06.41 Toelagen aan beeldende kunstenaars9,2
33.22.41 Toelagen ter bevordering van jeugd- en vormingswerk17,0
33.52.41 Toelagen ter bevordering, spreiding en onderzoek37,5
33.64.41 Toelagen aan muziek-, lyrische-, theater-,dans- en audiovisuele festivals5,0
33.29.42 Toelagen aan de VZW Vereniging Vlaamse Jeugdconsulenten en Jeugd diensten0,4
33.30.42 Toelage aan de VZW Jeugd en Plastische kunst (pro memorie)-
Programma 43 
33.13.43 Toelagen aan verenigingen en instellingen voor Volksontwikkeling en kadervorming45,1
Programma 45 
63.02.45 Toelagen voor de aankoop en de nieuwbouw van onroerende goederen voor sport193,5


Afdeling 4. - Inwerkingtreding.
Art.66. De artikelen 60 en 62 van dit decreet treden in werking met ingang van het aanslagjaar 1991.
  Artikel 63 treedt in werking met ingang van 1 januari 1991.

HOOFDSTUK II. - Leefmilieu.
Afdeling 1. - Vaste afvalstoffen.
Art.67. <Wijzigingsbepaling van artikel 47 van het DVR 1981-07-02/30>

Art.68. § 1. De bijzondere bestekken met betrekking tot de werken waarbij toepassing wordt gemaakt van de wet van 14 juli 1976 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en waarbij met het oog op de financiering van deze werken rechtstreeks of onrechtstreeks aanspraak gemaakt wordt op middelen van het Vlaamse Gewest of van de Vlaamse Gemeenschap dienen, overeenkomstig de regels te bepalen door de Vlaamse Executieve, te voorzien in de mogelijkheid tot het gebruik van de door de Vlaamse Executieve vast te stellen recyclagematerialen.
  § 2. Het gebruik van materialen vermeld in punt C.1.3.2.2. van typebestek 150 van het Ministerie van Openbare Werken, alsmede in het typebestek 200 voor gemeente- en provinciewegen, voor zover deze materialen bouw- en sloopafval betreffen in de zin van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, is niet vergunningsplichtig in toepassing van dit laatste decreet.

Afdeling 2. - Bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging.
Art.69. § 1. <Nieuwe bepalingen van hoofdstuk IIIbis, art. 35bis tot en met 35quaterdecies van de W 1971-03-26/02>
  § 2. <Nieuwe bepalingen van art. N1 en N2 van de wet van 1971-03-26/02>

Art.70. <Nieuwe bepalingen van art. 6bis en 6ter van DVR 1989-12-20/30>

Art.71. <Opheffingsbepaling van BVE 1990-05-16/33>

Afdeling 3. - Milieuvergunningen.
Art.72. <Wijzigingsbepaling van art. 14, § 1 van DVR 1985-06-28/36>

Art.73. <Nieuwe bepaling van art. 19bis van DVR 1985-06-28/36>

Afdeling 4. - Riviervisserij.
Art.74. <Wijzigingsbepalingen van art. 8 en 9 van W 1954-07-01/30>

Afdeling 5. - Wetenschappelijke instellingen.
Art.75. § 1. Bij het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer wordt een eigen vermogen ingesteld, waaraan de rechtspersoonlijkheid is toegekend, onder de benaming " Eigen Vermogen van het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer ", afgekort " Eigen Vermogen IBW ".
  § 2. De bevoegdheden, de personeelsleden, goederen, rechten en verplichtingen samenhangend met het vermogen van de rechtspersoonlijkheden van het Rijksstation voor Bos- en Hydrobiologisch Onderzoek te Groenendaal, van het Rijksstation voor Populierenteelt te Geraardsbergen, van het Instituut voor Houttechnologie te Gembloux, alsmede met het Handelskantoor en de Drogerij van Boszaden, worden toegewezen aan de rechtspersoon bedoeld in § 1 van dit artikel.
  § 3. Onverminderd de bepalingen van § 2 van dit artikel, wordt het vermogen van de rechtspersoon bedoeld in § 1 van dit artikel gevormd door :
  1° de gelden en vergoedingen betaald voor onderzoekingen, studies, ontledingen, proeven, keuringen en andere diensten in verband met bosbouw, jacht en riviervisserij, die voor rekening van derden worden verricht door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer;
  2° de giften, legaten, schenkingen, beurzen, prijzen of alle andere giften tot aanvaarding waarvan de Koning krachtens artikel 3 van de wet van 27 juni 1930 waarbij de rechtspersoonlijkheid verleend wordt aan de wetenschappelijke en kunstinrichtingen welke van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen afhangen, machtiging heeft verleend, of die voorlopig zijn aanvaard krachtens de wet van 12 juli 1931 betreffende de uitbreiding tot alle rechtspersonen van het voordeel van de voorlopige aanvaarding van bij akten gedane schenkingen onder de levenden;
  3° de inkomsten uit de verkoop van produkten door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer gekweekt, geoogst, behandeld of vervaardigd;
  4° de inkomsten uit verkoop van brochures of ander drukwerk;
  5° de inkomsten uit de vervreemding of van het beheer van zijn goederen welke aan de rechtspersoon toebehoren.
  § 4. De rechtspersoon bedoeld in § 1 van dit artikel is bevoegd voor het verrichten, inzake het Bos- en Wildbeheer, van wetenschappelijk onderzoek, expertises en dienstverlening al dan niet in opdracht van derden en voor het beheer van het eigen vermogen.
  § 5. Het Eigen Vermogen I.B.W. wordt bestuurd door een beheerscommissie samengesteld uit :
  - de directeur van het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer die de commissie voorzit;
  - het diensthoofd van de dienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap bevoegd inzake het bosbeheer of zijn afgevaardigde;
  - een vertegenwoordiger van de Gemeenschapsminister bevoegd inzake bossen;
  - de bevoegde inspecteur van financiën;
  - een vertegenwoordiger van de Vlaamse Hoge Bosraad;
  - een vertegenwoordiger van de Gemeenschapsminister belast met de coördinatie van het wetenschappelijk onderzoek;
  - een wetenschappelijk medewerker van het Instituut.
  De beheerscommissie vergadert minstens vier maal per jaar. De leden van de beheerscommissie ontvangen geen zitpenningen.
  Het Eigen Vermogen IBW staat onder het toezicht van de Vlaamse Executieve.
  (§ 6. Om haar bevoegdheden uit te oefenen kan de in § 1 bedoelde rechtspersoon het nodige materieel aankopen en personeel aanwerven en tewerkstellen.
  Het eigen vermogen van het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer (IBW) kan geen inkomsten boeken lastens de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, uitgezonderd specifieke onderzoeksprojecten, opgedragen door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse openbare instellingen, met uitzondering van het Vlaams Instituut voor de bevordering van het Wetenschappelijk Technologisch Onderzoek in de Industrie (IWT).) <DVR 2001-05-18/38, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  § 7. Ieder jaar, vóór 31 oktober, stelt de beheerscommissie de begroting vast van de uitgaven voor het volgend begrotingsjaar, alsmede de middelen van het eigen vermogen om die uitgaven te dekken. Ieder jaar, vóór 31 maart, stelt de beheerscommissie de rekening van het eigen vermogen van het voorgaand begrotingsjaar op. De begroting en de rekening, alsmede elke desbetreffende wijziging wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Executieve, samen met het advies van de inspectie van financiën.
  § 8. Onverminderd de voorgaande bepalingen van dit artikel, wordt de werking van het Eigen Vermogen IBW geregeld door de Vlaamse Executieve.

Art.76. § 1. Bij het Instituut voor Natuurbehoud wordt een eigen vermogen ingesteld, waaraan de rechtspersoonlijkheid is toegekend onder de benaming " Eigen Vermogen van het Instituut voor Natuurbehoud ", afgekort " Eigen Vermogen IVN ".
  § 2. Het in § 1 bedoelde eigen vermogen wordt gevormd door :
  1° de gelden en vergoedingen betaald voor onderzoekingen, studies, ontledingen, proeven, keuringen en andere diensten welke voor rekening van derden worden verricht door het Instituut voor Natuurbehoud;
  2° de giften, legaten, stichtingen, beurzen, prijzen of alle andere giften tot aanvaarding waarvan de Koning krachtens artikel 3 van de wet van 27 juni 1930 waarbij de rechtspersoonlijkheid verleend wordt aan de wetenschappelijke en kunstinrichtingen welke van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen afhangen, machtiging heeft verleend of die voorlopig zijn aanvaard krachtens de wet van 12 juli 1931;
  3° de inkomsten uit de verkoop van publikaties, rapporten en andere produkten van het Instituut voor Natuurbehoud;
  4° de inkomsten uit vervreemding en van het beheer van zijn goederen welke aan de rechtspersoon toebehoren.
  § 3. De rechtspersoon bedoeld in § 1 van dit artikel is bevoegd voor het verrichten, inzake het natuurbehoud, van wetenschappelijk onderzoek, expertises en dienstverlening al dan niet in opdracht van derden en voor het beheer van het eigen vermogen.
  § 4. Het Eigen Vermogen IVN wordt bestuurd door een beheerscommissie, samengesteld als volgt :
  - de directeur van het Instituut voor Natuurbehoud, die de Commissie voorzit;
  - het diensthoofd van de dienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, bevoegd voor natuurbehoud of zijn afgevaardigde;
  - een vertegenwoordiger van de Gemeenschapsminister bevoegd inzake natuurbehoud;
  - de bevoegde inspecteur van financiën;
  - een lid op voordracht van de Hoge Raad voor Natuurbehoud;
  - een vertegenwoordiger van de Gemeenschapsminister bevoegd inzake de coördinatie van het wetenschappelijk onderzoek;
  - een lid van het wetenschappelijk personeel van het Instituut.
  De beheerscommissie vergadert minstens vier maal per jaar. Het mandaat van lid van de beheerscommissie is onbezoldigd.
  Het Eigen Vermogen IVN staat onder het toezicht van de Vlaamse Executieve.
  § 5. Ieder jaar, vóór 31 oktober, stelt de beheerscommissie de begroting vast van de uitgaven voor het volgende begrotingsjaar, alsmede de middelen om die uitgaven te dekken. Ieder jaar, vóór 31 maart, stelt de beheerscommissie de rekening van het voorgaand begrotingsjaar op. De begroting en de rekening alsmede elke wijziging ervan worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Executieve, samen met het advies van de inspectie van financiën.
  (§ 6. Om haar bevoegdheden uit te oefenen kan de in § 1 van dit artikel bedoelde rechtspersoon materieel aankopen en personeel aanwerven en tewerkstellen.
  Het eigen vermogen van het Instituut voor Natuurbehoud (IVN) kan geen inkomsten boeken lasten de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, uitgezonderd specifieke onderzoeksprojecten, opgedragen door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse openbare instellingen, met uitzondering van het Vlaams Instituut voor de bevordering van het Wetenschappelijk Technologisch Onderzoek in de Industrie (IWT).) <DVR 2001-05-18/38, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  § 7. Onverminderd de voorgaande bepalingen van dit artikel, wordt de werking van het Eigen Vermogen IVN geregeld door de Vlaamse Executieve.

Afdeling 6. - Inwerkingtreding.
Art.77. De bepalingen vervat in het onderhavig hoofdstuk Leefmilieu van dit decreet treden in werking op 1 januari 1991.

HOOFDSTUK III. - Huisvesting.
Art.78. De overeenkomst van 4 mei 1987, alsmede het aanhangsel van 28 september 1989, tussen de Regering en de Vlaamse Executieve, de Waalse Gewestexecutieve en de Executieve van het Brusselse Gewest betreffende de regeling van de schulden van het verleden en de ermede verband houdende lasten inzake sociale huisvesting, zal volkomen uitwerking hebben.
  De Vlaamse Executieve neemt alle maatregelen vereist voor de uitvoering van deze overeenkomst.
  Aan het Amortisatiefonds opgericht bij voornoemde overeenkomst wordt rechtspersoonlijkheid verleend.

Art.79. De Vlaamse Executieve kan de waarborg van het Vlaamse Gewest hechten aan het door een initiatiefnemer voor de realisering van sociale huurwoningen geïnvesteerd kapitaal.

HOOFDSTUK IV. - Watervang.
Art.80.
  <Opgeheven bij DVR 2022-01-21/23, art. 163, 043; Inwerkingtreding : 01-06-2022>

Art.81.
  <Opgeheven bij DVR 2022-01-21/23, art. 164, 043; Inwerkingtreding : 01-06-2022>

Art.82.
  <Opgeheven bij DVR 2022-01-21/23, art. 165, 043; Inwerkingtreding : 01-06-2022>

Art.83.
  <Opgeheven bij DVR 2022-01-21/23, art. 166, 043; Inwerkingtreding : 01-06-2022>

Art.84. <DVR 2007-12-21/35, art. 46, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2008> De in artikel 83, § 2, vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van consumptieprijzen en worden berekend aan de hand van de volgende formule :

verschuldigd bedrag x nieuw indexcijfer
---------------------------------------------------
basisindexcijfer

  Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de heffing slaat.
  Het basisindexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december 1990.

Art.84 TOEKOMSTIG RECHT. [1 ...]1
  ----------
  (1)<DVR 2022-01-21/23, art. 167, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art.85. § 1. Voor het vaststellen van het totale volume gecapteerd water per jaar worden alle bestaande en nog te bouwen watervangen uitgerust met een debietmetingssysteem. Dit wordt geplaatst op kosten van de vergunninghouder.
  § 2. Voor het gebeurlijk vaststellen van het totale volume teruggestort water per jaar zal de vergunninghouder in een bijkomend debietmetingssysteem voorzien.
  § 3. De Vlaamse Executieve bepaalt de voorwaarden waaraan deze debietmetingssystemen moeten voldoen.

Art.85 TOEKOMSTIG RECHT. [1 ...]1
  ----------
  (1)<DVR 2022-01-21/23, art. 168, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 85bis. (Opgeheven) <DVR 1996-12-20/37, art. 44, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

Art.86.
  <Opgeheven bij DVR 2022-01-21/23, art. 169, 043; Inwerkingtreding : 01-06-2022>

Art.87.
  <Opgeheven bij DVR 2022-01-21/23, art. 170, 043; Inwerkingtreding : 01-06-2022>

Art.88. In artikel 2 van de wet van 8 mei 1888 betreffende de private veren en houdende de bepalingen om de vrije doorgang van bevaarbare en vlotbare rivieren en kanalen te verzekeren, worden, wat het Vlaamse Gewest betreft, de woorden " prise d'eau " (watertapping) opgeheven.

Art.89. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 1991.

HOOFDSTUK V. - Provinciefonds.
Art.90. (Opgeheven) <DCW 1991-04-29/31, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

HOOFDSTUK VI. - Aanpassing van het organisatorisch en reglementair kader voor het openbaar industrieel initiatief in de voorheen nationale sectoren.
Art.91. In deze titel dienen de hiernavolgende verwijzingen als volgt te worden begrepen :
  - " wet van 2 april 1962 " : de wet van 2 april 1962 tot oprichting van een Nationale Investeringsmaatschappij en van gewestelijke investeringsmaatschappijen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 21 van 23 mei 1967, de wetten van 30 december 1970, 30 maart 1976 en 4 augustus 1978, het koninklijk besluit nr. 250 van 31 december 1983, de wetten van 22 januari 1985 en 15 juli 1985, het koninklijk besluit nr. 450 van 29 augustus 1986 en de wet van 30 december 1988;
  - " koninklijk besluit nr. 20 van 23 maart 1982 " : het koninklijk besluit nr. 20 van 23 maart 1982 betreffende de uitgifte van bevoorrechte aandelen zonder stemrecht in het kader van de herstructurering van de textielnijverheid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 112 van 17 december 1982 en nr. 229 van 9 december 1983;
  - " koninklijk besluit nr. 245 van 31 december 1983 " : het koninklijk besluit nr. 245 van 31 december 1983 betreffende de uitgifte van bevoorrechte aandelen zonder stemrecht in het kader van de herstructurering van de staalnijverheid, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 489 van 31 december 1986;
  - " koninklijk besluit van 31 maart 1984 (A) " : het koninklijk besluit van 31 maart 1984 betreffende de financieringsmaatschappijen voor de herstructurering van de nationale economische sectoren (A), gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 489 van 31 december 1986 en de bijzondere wet van 16 januari 1989;
  - " koninklijk besluit van 7 mei 1985 " : het koninklijk besluit van 7 mei 1985 betreffende de uitgifte van bevoorrechte aandelen zonder stemrecht door naamloze vennootschappen behorend tot de nationale sectoren;
  - " bijzondere wet van 16 januari 1989 " : de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.

Art.92. Voor de toepassing van deze titel dient te worden verstaan onder :
  - " aandelen zonder stemrecht " : bevoorrechte aandelen zonder stemrecht uitgegeven in toepassing van het koninklijk besluit nr. 20 van 23 maart 1982, het koninklijk besluit nr. 245 van 31 december 1983 of het koninklijk besluit van 7 mei 1985;
  - " bestaande portefeuille " : het geheel van het actief van het FNSV in bezit op de datum van inwerkingtreding van het decreet, met inbegrip van alle inkomsten voortspruitend uit deze activa, ongeacht de heraanwending ervan;
  - " FNSV " : de naamloze vennootschap " Fonds voor de herstructurering van de nationale sectoren in het Vlaamse Gewest ", opgericht krachtens het koninklijk besluit van 31 maart 1984 (A).

Art.93. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 31 maart 1984 (A) wordt de § 1, 2° opgeheven.

Art.94. (Opgeheven) <DVR 1992-12-18/30, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 29-12-1992>

Art.95. De artikelen 12, 17, 19 en 23 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.96. (Opgeheven) <DVR 1992-12-18/30, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 29-12-1992>oedkeuring van de Vlaamse Executieve.

Art.97. In geval van wijzigingen van de overeenkomst van 16 juli 1987 ter financiering van de naamloze vennootschap " Kempense Steenkoolmijnen " of bij eventuele herfinanciering van de krachtens deze overeenkomst opgenomen kredieten gaat het bijzonder voorrecht dat krachtens artikel 55, § 9, tweede lid van de bijzondere wet van 16 januari 1989 is verbonden aan de oorspronkelijke schuldvorderingen, over op de schuldvorderingen die daarvoor in de plaats komen, doch telkens slechts ten belope van de oorspronkelijke schuldvordering en voor zover de looptijd daarvan met niet meer dan twaalf maanden wordt overschreden.

Art.98. Onder de nadere voorwaarden bepaald door de Vlaamse Executieve zal het maatschappelijk kapitaal van het FNSV, na eventuele vermindering ter aanzuivering van het verlies overeenstemmende met waardeverminderingen op de bestaande portefeuille, worden verminderd tot het minimumbedrag bepaald in artikel 29, § 1 van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschap door terugbetaling aan het Vlaamse Gewest. (De betreffende schuld van het FNSV, thans GIMVINDUS, aan het Vlaamse Gewest wordt vastgesteld op 33.723.492.169 frank. Zij is renteloos en, onverminderd vervroegde terugbetaling onder aftrek van het disconto, zal worden afgelost over de periode 1996-2007 volgens een kalender en onder de nadere voorwaarden bepaald in een overeenkomst tussen het Gewest en GIMVINDUS.) <DVR 1992-12-18/30, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 29-12-1992>

Art.99. In afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 20 van 23 maart 1982, het koninklijk besluit nr. 245 van 31 december 1983, het koninklijk besluit van 31 maart 1984 (A), en het koninklijk besluit van 7 mei 1985 en met eerbiediging van de regels van goed financieel en bedrijfsbeheer kan het FNSV op basis van door de Vlaamse Executieve goedgekeurde algemene modaliteiten, met wederzijdse toestemming wijzigingen aanbrengen aan de overeenkomsten afgesloten met de vennootschappen waarin het FNSV aandelen zonder stemrecht aanhoudt en/of vorderingen heeft.

Art.100. (Opgeheven) <DVR 1995-12-22/41, art. 82, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1996>

Art.101. <Wijzigingsbepaling van art. 2 van KB20 1982-03-23/31>

Art.102. <Opheffingsbepaling van art. 10bis, L2 en 3 van KB245 1983-12-31/73>

Art.103. <Opheffingsbepaling van art. 5, L3 van KB489 1986-12-31/36>

Art.104. In artikel 175, tweede lid, 2°, 3° en 5° van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 487 van 31 december 1986, worden de woorden " op voordracht van de Nationale Maatschappij voor de herstructurering van de nationale sectoren " opgeheven.

Art.105. <Wijzigingsbepaling van art. 4, § 5 van W 1962-04-02/31>

HOOFDSTUK VII. - Cultuur.
Art.106. Aan de vzw Ballet van Vlaanderen wordt gedurende twintig jaar een toelage verstrekt van maximum 20 miljoen fr per jaar die dient voor aflossing in kapitaal en intresten van een lening aan te gaan door de instelling zelf en die bestemd is voor aankoop van terreinen en gebouwen, geschiktmaking of constructie van gebouwen met het doel een eigen infrastructuur te realiseren.

Art.107. Aan de vzw MUHKA wordt gedurende twintig jaar een toelage verstrekt van maximum 25 miljoen frank per jaar die dient voor aflossing in kapitaal en intresten van een lening aan te gaan door de instelling zelf en die bestemd is voor aankoop van terreinen en gebouwen, geschiktmaking of constructie van gebouwen met het doel een eigen infrastructuur te realiseren.

Art.108. (Opgeheven) <DVR 1997-07-08/51, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 01-07-1997>

Art.109. <Wijzigingsbepaling van art. 12 van DVR 1984-05-29/36>

HOOFDSTUK VIII. - Bejaardenzorg.
Art.110. Artikel 5, § 3, eerste lid van het decreet van 5 maart 1985 houdende regeling van de erkenning en subsidiëring van voorzieningen voor bejaarden, ingevoegd bij het decreet van 20 december 1989 houdende bepalingen tot uitvoering van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Binnen de perken van de goedgekeurde begrotingskredieten kunnen door de Vlaamse Executieve, ten laste van het Vlaams Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale instellingen, volgens de regels en ten belope van de bedragen door de Vlaamse Executieve te bepalen, aan ondergeschikte besturen, verenigingen zonder winstoogmerk en instellingen van openbaar nut, in de zin van de wet van 24 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en de instellingen voor openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, subsidies worden verleend als tussenkomst in de kosten van huur, huurkoop, leasing of lening voor het aankopen, bouwen, inrichten en ingebruiknemen van serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening en rusthuizen. "

HOOFDSTUK IX. - Onderwijs.
Art.111. Voor het begrotingsjaar 1991 worden in artikel 2, § 1 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs (II) de woorden " A2 = 0,4 (c1/c0) + 0,6 (1k1/1k0) " vervangen door de woorden " A2 = 0,4 + 0,6 (1k1/1k0) ".

Art.112. In artikel 2 van de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra wordt een paragraaf 11 ingevoegd luidend als volgt :
  " § 11. In afwijking op de §§ 7 en 8 kunnen vanaf het dienstjaar 1991-1992 tot en met het dienstjaar 1996-1997 geen nieuwe centra worden opgericht of gesubsidieerd. "

Art.113. Een artikel 4bis, luidend als volgt wordt in dezelfde wet ingevoegd :
  " Artikel 4bis. De Vlaamse Executieve kan, rekening houdend met de budgettaire noodwendigheden, de in de artikelen drie en vier vermelde leerlingenaantallen één maal verhogen, teneinde met ingang van het dienstjaar 1991-1992 een vermindering van de in deze artikelen voorziene personeelsomkadering met maximum één procent te bekomen. "

Art.114. Hoofdstuk VII van de wet van 21 juni 1985 betreffende het onderwijs wordt opgeheven met ingang van 1 september 1990.

Art.115. In artikel 4, § 4 van het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs worden de woorden " 1 oktober van het lopende schooljaar " vervangen door de woorden " 1 februari van het voorafgaande schooljaar ".

Art.116. In afwijking op de bepalingen van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen wordt voor het begrotingsjaar 1991 aan het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen een terugvorderbaar voorschot toegekend tot een maximaal bedrag van 53.700.000 frank. De modaliteiten van deze toekenning worden bepaald door de Vlaamse Executieve.

Art.117. Een artikel 10bis, luidend als volgt, wordt in het koninklijk besluit nr. 542 van 31 maart 1987 houdende de organisatie, de werking en het beheer van de rijksuniversitaire ziekenhuizen van Gent en Luik ingevoegd :
  " Artikel 10bis. De financiële middelen van het UZ Gent worden aangevuld met een dotatie van de Vlaamse Gemeenschap noodzakelijk voor de betaling van de verhoogde loonlasten en andere in geld waardeerbare voordelen die voor het UZ Gent voortvloeien uit akkoorden die door de Vlaamse Executieve worden afgesloten inzake de sectoriële programmatie en die op het UZ van toepassing zijn. "

Art.118. In artikel 203 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs (II) worden de woorden " artikel 186, dat in werking treedt ", vervangen door de woorden " de artikelen 186 en 197, die uitwerking hebben ".

Art.119. Artikel 115 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1990.

TITEL III. - ALGEMENE BEPALING.
Art. 120. De Vlaamse Executieve kan de bestaande wets- en decreetsbepalingen wijzigen of opheffen om ze in overeenstemming te brengen met het bepaalde in dit decreet.
  Zij kan eveneens de bepalingen van dit decreet coördineren met de bepalingen welke deze, op het tijdstip van de coördinatie, uitdrukkelijk of impliciet zouden gewijzigd hebben.
  Daartoe kan zij in de coördinatie :
  1° de volgorde, de nummering van de te coördineren bepalingen en, in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen;
  2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen;
  3° de redactie van de te coördineren bepalingen wijzigen teneinde ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen, zonder afbreuk te doen aan de beginselen welke in deze bepalingen vervat zijn.