5 JULI 1963. - Koninklijk besluit betreffende de sociale reclassering van de minder-validen. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG2013-07-04/32, art. 3 en 2, 26°, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2013) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-07-1984 en tekstbijwerking tot 10-05-2024)
HOOFDSTUK I. - Opsporing van de minder-validen,
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Inschrijving van de minder-validen.
Art. 2-9
Art. 9 Duitstalige gemeenschap
Art. 10
HOOFDSTUK III. - Toekenning van de prestaties aan de ingeschreven minder-validen.
Afdeling 1. - Omscholings- en sociale reclasseringsproces.
Art. 11-18
Afdeling 2. - Gewestelijke technische commissies
Art. 19-25
Art. 25 Duitstalige gemeenschap
Art. 26
Art. 26 Duitstalige gemeenschap
Art. 27-29
Art. 29 Duitstalige gemeenschap
Art. 30-32
Afdeling 3. - Beslissing houdende vaststelling van het omscholings- en sociale reclasseringsproces.
Art. 33-36
HOOFDSTUK IV. - Organisaties, gemachtigd om de minder-validen van advies te dienen.
Art. 37
Art. 37 Duitstalige gemeenschap
Art. 38-40
HOOFDSTUK V. - Instellingen gemachtigd om prestaties te verlenen.
Art. 41-42
Art. 42 Duitstalige gemeenschap
Art. 43
Art. 43 Duitstalige gemeenschap
Art. 44
Art. 44 Duitstalige gemeenschap
Art. 45-49
HOOFDSTUK VI. - Uitvoering van de prestaties.
Afdeling 1. - Prothesen en orthopedische apparaten.
Art. 50
Afdeling 2. - Revalidatie.
Art. 51-54
Afdeling 3. - Voorlichting bij studie- of beroepskeuze
Art. 55
Afdeling 4. - Schoolopleiding, beroepsopleiding, omscholing en herscholing
Art. 56
Art. 56 Duitstalige gemeenschap
Art. 57-67
HOOFDSTUK VII. - Vergoeding van de prestaties.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 68-70
Afdeling 2. - Uitbetaling van de prestaties.
Art. 71-76
Art. 76 Duitstalige gemeenschap
Art. 77-78
Art. 78 Duitstalige gemeenschap
Art. 79
Art. 79 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK VIII. - Toelagen.
Art. 80-83
HOOFDSTUK IX. - Plaatsing.
Eerste Afdeling. - Algemene bepalingen.
Art. 84-85
Art. 85 Duitstalige gemeenschap
Art. 86-87
Afdeling 2. - Verplichte tewerkstelling van minder-validen door de particuliere ondernemingen.
Art. 88-92
HOOFDSTUK X. - Sociale hulp.
Art. 93-95
Art. 95 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK XI. - Besteding van de begrotingsontvangsten.
Art. 96
Art. 96 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK XII. - Commissie van beroep.
Afdeling 1. - Inrichting.
Art. 97-108
Afdeling 2. - Rechtspleging
Art. 109-121
Afdeling 3. - Bijzondere rechtsplegingen.
Art. 122-123
Afdeling 4. - Algemene bepalingen.
Art. 124
HOOFDSTUK XIII. - Bijzondere bepalingen, betreffende de werkwijze van de raad van beheer en van de technische comités.
HOOFDSTUK XIII. Duitstalige gemeenschap.
Art. 125
Art. 125 Duitstalige gemeenschap
Art. 126
Art. 126 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK XIV. - <KB 31-10-1978> Financiering.
Art. 127
Afdeling 1. - (De ((aan het Rijksfonds)) verschuldigde bijslagen op premies en de bijdragen) <KB 1978-10-31> <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Art. 128-131
Afdeling 2. - (Modaliteiten voor de inning, de aangifte en de storting van de ((aan het Rijksfonds)) verschuldigde bedragen) <KB 1978-10-31> <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Art. 132-136
Afdeling 3. - Toezicht op de aangiften en inning van de onbetaalde sommen
Art. 137-139
HOOFDSTUK XV. - Overgangsbepalingen.
Art. 140-144, 144bis
HOOFDSTUK XVI. - Slotbepalingen.
Art. 145-147
1964020756 1964040302 1964090401 1965021904 1965031704 1965051403 1967011701 1967122704 1968030607 1969052301 1971050523 1975032712 1977092301 1978031308 1990030401 1991028624 1991030378 1991033007 1991033014 1992036002 1993029003 1993029522 1993033071 1993033127 1993035419 1993035976 1994027575 1994027643 1994027644 1994035834 1994035876 1994036126 1994036131 1994036133 1994036134 1994036136 1994036228 1995025133 1995027276 1995027277 1995027310 1995031555 1995035649 1995035685 1995035696 1995035758 1995035822 1995036750 1996027342 1996027495 1996027537 1996027554 1996031117 1996031127 1996031155 1996031265 1996031439 1996031552 1996031565 1996031566 1996031657 1996031658 1996031659 1996035014 1996035341 1996035391 1996035767 1996036300 1997027004 1997027069 1997027444 1997031227 1997031416 1997033015 1997035012 1997035038 1997035049 1997035423 1997035424 1997035737 1997036146 1998027715 1998035002 1998035993 1999035164 1999035659 1999036083 2000035719 2001035919 2002028186 2002033040 2004027097 2007022140 2007022672 2007035043 2008204409 2009200433 2009203025 2011205459 2012202547 2013022398 2015205348 2017205565 2018204737 2019202639 2021205534 2023205776
[Opgeheven] <BVR 2006-11-17/52, art. 90, 033; Inwerkingtreding : 01-04-2006> Art. 56. (DUITSE GEMEENSCHAP) Elk proces, vastgesteld bij toepassing van de bepalingen van dit besluit, kan worden uitgevoerd: § 1. Wat de schoolopleiding betreft door: 1° een algemene opleiding of een technische opleiding, verstrekt in een bijzondere officiële of vrije instelling, die erkend is door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort; 2° een gewoon of buitengewoon onderwijs, op het niveau van het bewaarschool-, lager, middelbaar, technisch, normaal, kunst- of hoger onderwijs, verstrekt in een Rijksinstelling of in een gesubsidieerde of erkende instelling. Wat de beroepsopleiding, omscholing of herscholing betreft, door : 1° een bij § 1 bedoelde schoolopleiding, vereist met het oog op de plaatsingen en, in bijzondere gevallen, gelijkgesteld met een beroepsopleiding, omscholing of herscholing. De raad van beheer van het Rijksfonds beslist over deze gelijkstelling binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld door de Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheden het gehandicaptenbeleid behoort; 2° een leerovereenkomst in de nijverheid, in de ambachten en onafhankelijke beroepen, in de koopvaardij en de zeevisserij, gesloten en uitgevoerd onder de terzake geldende wettelijke en reglementaire voorwaarden; 3° (opgeheven) <BDG 1993-09-10/31, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 10-09-1993> 4° een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing met een centrum voor beroepsopleiding of omscholing van mindervaliden, bedoeld bij artikel 44, gesloten in de vormen en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 57 tot 61.) <BDG 1990-10-18/35, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1990>) Art. 56_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Elk proces, vastgesteld bij toepassing van de bepalingen van dit besluit, kan worden uitgevoerd: § 1. Wat de schoolopleiding betreft door: 1° een algemene opleiding of een technische opleiding, verstrekt in een bijzondere officiële of vrije instelling, die erkend is door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort; 2° een gewoon of buitengewoon onderwijs, op het niveau van het bewaarschool-, lager, middelbaar, technisch, normaal, kunst- of hoger onderwijs, verstrekt in een Rijksinstelling of in een gesubsidieerde of erkende instelling. § 2. Wat de beroepsopleiding, omscholing of herscholing betreft, door: 1° een bij § 1 bedoelde schoolopleiding, vereist met het oog op de plaatsing en, in bijzondere gevallen, gelijkgesteld met een beroepsopleiding, omscholing of herscholing; De [1 minister tot wiens bevoegdheid de sociale aangelegenheden behoren,]1 beslist over deze gelijkstelling, binnen de perken en onder de voorwaarden [1 die hij bepaalt]1; 2° een leerovereenkomst in de nijverheid, in de ambachten en neringen, in de koopvaardij en de zeevisserij, gesloten en uitgevoerd onder de terzake geldende wettelijke en reglementaire voorwaarden; 3° een bijzondere leerovereenkomst voor omscholing van minder-validen, gesloten in de vormen en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 62 tot 66; 4° een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing met een centrum voor versnelde beroepsopleiding voor volwassenen, opgericht door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, of erkend door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, gesloten onder de voorwaarden bepaald bij het organiek besluit van de Regent van 26 mei 1945 betreffende de inrichting van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; 5° een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing met een centrum voor beroepsopleiding of omscholing van minder-validen, bedoeld bij artikel 44, gesloten in de vormen en onder de voorwaarden bepaald bij artikelen 57 tot 61. Art. 56. (FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) Elk proces, vastgesteld bij toepassing van de bepalingen van dit besluit, kan worden uitgevoerd: § 1. Wat de schoolopleiding betreft door: 1° een algemene opleiding of een technische opleiding, verstrekt in een bijzondere officiële of vrije instelling, die erkend is door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort; 2° een gewoon of buitengewoon onderwijs, op het niveau van het bewaarschool-, lager, middelbaar, technisch, normaal, kunst- of hoger onderwijs, verstrekt in een Rijksinstelling of in een gesubsidieerde of erkende instelling. § 2. Wat de beroepsopleiding, omscholing of herscholing betreft, door: 1° een bij § 1 bedoelde schoolopleiding, vereist met het oog op de plaatsing en, in bijzondere gevallen, gelijkgesteld met een beroepsopleiding, omscholing of herscholing; De raad van beheer van het Rijksfonds beslist over deze gelijkstelling, binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort; 2° een leerovereenkomst in de nijverheid, in de ambachten en neringen, in de koopvaardij en de zeevisserij, gesloten en uitgevoerd onder de terzake geldende wettelijke en reglementaire voorwaarden; 3° (...) <BESL 1997-03-13/43, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1997> 4° een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing met een centrum voor versnelde beroepsopleiding voor volwassenen, opgericht door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, of erkend door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, gesloten onder de voorwaarden bepaald bij het organiek besluit van de Regent van 26 mei 1945 betreffende de inrichting van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; 5° een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing met een centrum voor beroepsopleiding of omscholing van minde 44, gesloten in de vormen en onder de voorwaarden bepaald bij artikelen 57 tot 61. Art. 56. (WAALS GEWEST) Elk proces, vastgesteld bij toepassing van de bepalingen van dit besluit, kan worden uitgevoerd: § 1. Wat de schoolopleiding betreft door: 1° een algemene opleiding of een technische opleiding, verstrekt in een bijzondere officiële of vrije instelling, die erkend is door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort; 2° een gewoon of buitengewoon onderwijs, op het niveau van het bewaarschool-, lager, middelbaar, technisch, normaal, kunst- of hoger onderwijs, verstrekt in een Rijksinstelling of in een gesubsidieerde of erkende instelling. § 2. Wat de beroepsopleiding, omscholing of herscholing betreft, door: 1° [...] <BWG 2008-11-27/34, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2009> 2° [...] <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> 3° [...] <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999> 4° [...] <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> 5° [...] <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Art. 56. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) [Opgeheven] <BVR 2006-11-17/52, art. 90, 033; Inwerkingtreding : 01-04-2006> Art. 56. (DUITSE GEMEENSCHAP) Elk proces, vastgesteld bij toepassing van de bepalingen van dit besluit, kan worden uitgevoerd: § 1. Wat de schoolopleiding betreft door: 1° een algemene opleiding of een technische opleiding, verstrekt in een bijzondere officiële of vrije instelling, die erkend is door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort; 2° een gewoon of buitengewoon onderwijs, op het niveau van het bewaarschool-, lager, middelbaar, technisch, normaal, kunst- of hoger onderwijs, verstrekt in een Rijksinstelling of in een gesubsidieerde of erkende instelling. Wat de beroepsopleiding, omscholing of herscholing betreft, door : 1° een bij § 1 bedoelde schoolopleiding, vereist met het oog op de plaatsingen en, in bijzondere gevallen, gelijkgesteld met een beroepsopleiding, omscholing of herscholing. De raad van beheer van het Rijksfonds beslist over deze gelijkstelling binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld door de Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheden het gehandicaptenbeleid behoort; 2° een leerovereenkomst in de nijverheid, in de ambachten en onafhankelijke beroepen, in de koopvaardij en de zeevisserij, gesloten en uitgevoerd onder de terzake geldende wettelijke en reglementaire voorwaarden; 3° (opgeheven) <BDG 1993-09-10/31, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 10-09-1993> 4° een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing met een centrum voor beroepsopleiding of omscholing van mindervaliden, bedoeld bij artikel 44, gesloten in de vormen en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 57 tot 61.) <BDG 1990-10-18/35, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1990>) ---------- (1)<BDG 2023-12-21/42, art. 13, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2024> Art. 57. Elke overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing met een centrum, bedoeld bij artikel 56, § 2, 4°, en 5°, moet schriftelijk worden gesloten in twee exemplaren, waarvan één aan elke partij wordt afgegeven. De overeenkomst wordt gesloten tussen de minder-valide of zijn wettelijke vertegenwoordiger en: 1° het Rijksfonds, wanneer het een door dit Fonds opgericht centrum betreft, bedoeld bij artikel 44; 2° de persoon of personen die het centrum vertegenwoordigen in de gerechtelijke en buitengerechtelijke akten, wanneer het een erkend centrum betreft, bedoeld bij artikel 44; 3° de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, wanneer het een door deze dienst opgericht centrum voor versnelde beroepsopleiding voor volwassenen betreft; 4° de persoon of personen die het centrum vertegenwoordigen in de gerechtelijke en buitengerechtelijke akten, wanneer het een centrum voor versnelde beroepsopleiding voor volwassenen betreft, erkend door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort. Binnen acht dagen nadat de in het tweede lid, 2°, 3° en 4° bedoelde overeenkomsten zijn gesloten, zenden de in die bepalingen vermelde personen een afschrift ervan aan het Rijksfonds. Art. 57. (DUITSE GEMEENSCHAP) Elke overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing met een centrum, bedoeld bij artikel 56, § 2, 4°, en 5°, moet schriftelijk worden gesloten in twee exemplaren, waarvan één aan elke partij wordt afgegeven. De overeenkomst wordt gesloten tussen de minder-valide of zijn wettelijke vertegenwoordiger en: 1° het Rijksfonds, wanneer het een door dit Fonds opgericht centrum betreft, bedoeld bij artikel 44; 2° de persoon of personen die het centrum vertegenwoordigen in de gerechtelijke en buitengerechtelijke akten, wanneer het een erkend centrum betreft, bedoeld bij artikel 44; (3° (oude 3° en 4°) de persoon aangewezen in artikel 14 van het bovenvermeld besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap van 12 juni 1985 wanneer het gaat om een centrum voor beroepsopleiding bedoeld in artikel 56, § 2, 3°.) <BDG 1990-10-18/35, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1990> Binnen acht dagen nadat de in het tweede lid, 2°, 3° en 4° bedoelde overeenkomsten zijn gesloten, zenden de in die bepalingen vermelde personen een afschrift ervan aan het Rijksfonds. Art. 57. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) (Opgeheven) <BVR 1997-04-22/43, art. 18, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1997>) Art. 57. (FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) Art. 57. (WAALS GEWEST) (Opgeheven) <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Art. 58. Elke overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing moet de navolgende vermeldingen en clausules bevatten: 1° de identiteit en de woonplaats van de partijen; 2° de aanvangsdatum van de beroepsopleiding of omscholing en de vermoedelijke duur ervan; 3° het voorwerp van de overeenkomst en inzonderheid de beschrijving van de beroepsopleiding of omscholing; 4° de respectieve verplichtingen van de partijen, vermeld in artikel 59; 5° de bepalingen van de artikelen 60 en 61. Art. 58. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) (Opgeheven) <BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997) Art. 58. (FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) Art. 58. (WAALS GEWEST) (Opgeheven) <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Art. 59. § 1. Het centrum waarmede een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing werd gesloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 57, moet de bij artikel 44, 3°, 5°, 6°, 7° en 8° opgelegde verplichtingen nakomen. § 2. De minder-valide die een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing heeft gesloten, moet: 1° zich nauwgezet toeleggen op het verwerven van de beroepsopleiding of omscholing die hem door het centrum wordt gegeven; 2° regelmatig de cursussen voor beroepsopleiding of omscholing volgen; 3° het huishoudelijk reglement van het centrum naleven; 4° de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht nemen tijdens de uitvoering van de overeenkomst; 5° handelen overeenkomstig de onderrichtingen die hem, met het oog op de uitvoering van de overeenkomst, worden gegeven; 6° zich onthouden van al wat zijn eigen veiligheid of die van zijn metgezellen of van derden kan schaden; 7° het gereedschap en de ongebruikte grondstoffen die hem door het centrum worden toevertrouwd, in goede staat terugbezorgen. Art. 59. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) (Opgeheven) <BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997) Art. 59. (FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) Art. 59. (WAALS GEWEST) (Opgeheven) <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Art. 60. De personen die, overeenkomstig de bepalingen van artikel 57, met een minder-valide een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing hebben gesloten, kunnen, mits zij het Rijksfonds hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen en de redenen opgeven, wanneer het een bij artikel 57, tweede lid, 2°, 3° en 4° bedoelde overeenkomst betreft: 1° deze overeenkomst tijdens de eerste maand zonder opzegging beëindigen wegens ongeschiktheid; 2° deze overeenkomst zonder opzegging beëindigen wanneer de minder-valide valse documenten heeft ingediend met het oog op zijn toelating tot het centrum; 3° deze overeenkomst zonder opzegging beëindigen wanneer de minder-valide ernstig tekort komt aan zijn verplichtingen in verband met de goede orde en de tucht in het centrum en met de uitvoering van het werk, zoals deze voorkomen in het huishoudelijk reglement van het centrum; 4° deze overeenkomst beëindigen mits een opzegging wordt gedaan van acht dagen, die ingaat de maandag na de week waarin werd opgezegd, wanneer de minder-valide geen blijk geeft van de nodige geschiktheid om het normale verloop van de beroepsopleiding of de omscholing met goed gevolg bij te houden. Art. 60. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) (Opgeheven) <BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997) Art. 60. (FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) Art. 60. (WAALS GEWEST) (Opgeheven) <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Art. 61. Wanneer de minder-valide tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert de cursussen voor beroepsopleiding of omscholing te volgen, wordt de uitvoering van de overeenkomst geschorst. De minder-valide moet van deze onmogelijkheid doen blijken en, wanneer zij voortvloeit uit een arbeidsongeschiktheid, een geneeskundig getuigschrift indienen, zo hij hierom wordt verzocht. Ingeval de schorsing meer dan dertig dagen duurt, over één of meer gecumuleerde periodes, kunnen de personen die, overeenkomstig de bepalingen van artikel 57, een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing met de minder-valide hebben gesloten, hieraan een einde maken; kennisgeving ervan wordt binnen acht dagen aan het Rijksfonds gedaan, wanneer het een bij artikel 57, tweede lid, 2°, 3° en 4° bedoelde overeenkomst betreft. Art. 61. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) (Opgeheven) <BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997) Art. 61. (FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) Art. 61. (WAALS GEWEST) (Opgeheven) <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Art. 62. Elke bijzondere leerovereenkomst voor omscholing van minder-validen, bedoeld bij artikel 56, § 2, 3°, moet door toedoen van het Rijksfonds gesloten en door dit Fonds erkend worden. De overeenkomst wordt gesloten tussen de minder-valide of zijn wettelijke vertegenwoordiger en de werkgever; zij moet in drie exemplaren worden opgemaakt, waarvan één aan ieder van beide partijen wordt afgegeven en het derde voor het Rijksfonds bestemd is. De erkenning van de overeenkomst wordt door het Rijksfonds ingetrokken, wanneer een van de partijen haar verplichtingen niet meer nakomt of wanneer de minder-valide geen blijk geeft van de nodige geschiktheid om het normale verloop van de leertijd met goed gevolg bij te houden. Art. 61. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) (Opgeheven) <BVE 1993-01-20/38, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 31-12-1992>) Art. 61. (DUITSE GEMEENSCHAP) (Opgeheven) <BDG 1993-09-10/31, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 10-09-1993>) Art. 61. (FRANSE GEMEENSCHAPCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1997-03-13/43, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1997>) Art. 61. (WAALS GEWEST) (Opgeheven) <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999>) Art. 63. Elke bijzondere leerovereenkomst voor omscholing van minder-validen moet de navolgende vermeldingen en clausules bevatten: 1° de identiteit en de woonplaats van de partijen; 2° de aanvangsdatum en de duur van de leertijd; 3° het voorwerp van de overeenkomst en inzonderheid de beschrijving van de leertijd; 4° de respectieve verplichtingen van de partijen, vermeld in artikel 64; 5° de bepalingen van de artikelen 65 en 66. (NOTA 1 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVE 1993-01-20/38, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 31-12-1992>) (NOTA 2 : Opgeheven voor de Duitse Gemeenschap bij <BDG 1993-09-10/31, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 10-09-1993>) (NOTA 3 : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapcommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <BESL 1997-03-13/43, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1997>) (NOTA 4 : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999>) Art. 64. <Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVE 1993-01-20/38, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 31-12-1992> <Opgeheven voor de Duitse Gemeenschap bij BDG 1993-09-10/31, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 10-09-1993> § 1. De werkgever die de overeenkomst sluit, moet: 1° zorgen dat de minder-valide een werkelijke beroepskwalificatie verwerft, door hem de nodige algemene beroeps- en praktische kennis bij te brengen; 2° persoonlijk toezicht houden op de uitvoering van de overeenkomst of onder zijn personeelsleden een monitor aanwijzen die belast is met de beroepsopleiding van de leerling; 3° met de naarstigheid van een goed huisvader waken voor de gezondheid en de veiligheid van de leerling en voor de inachtneming van de goede zeden en van de welvoeglijkheid gedurende de leertijd; 4° zich ervan onthouden aan de minder-valide werkzaamheden op te leggen die zijn krachten te boven gaan of die vreemd zijn aan zijn leerovereenkomst; 5° het eventueel overeengekomen loon uitbetalen en, in voorkomend geval, de minder-valide gezond en voldoende voedsel en een behoorlijke huisvesting bezorgen; 6° de hem opgelegde verplichtingen nakomen, die voortvloeien uit de wettelijke of reglementaire bepalingen; 7° het Rijksfonds onmiddellijk in kennis stellen van elke betwisting betreffende de uitvoering van de overeenkomst; 8° op het einde van de leertijd een getuigschrift uitreiken met opgave van de duur en de aard van die leerovereenkomst. § 2. De minder-valide die de overeenkomst sluit moet: 1° zich nauwgezet toeleggen op het verwerven van de beroepsopleiding die hem wordt gegeven; 2° het van kracht zijnde werkplaatsreglement naleven en de geheimhouding bewaren in alle zaken van de onderneming; 3° de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht nemen tijdens de uitvoering van de overeenkomst; 4° handelen overeenkomstig de onderrichtingen die hem, met het oog op de uitvoering van de overeenkomst, worden gegeven; 5° zich onthouden van al wat zijn eigen veiligheid of die van zijn metgezellen of van derden kan schaden; 6° het gereedschap en de ongebruikte grondstoffen die hem door de werkgever werden toevertrouwd, in goede staat terug bezorgen; 7° het Rijksfonds onmiddellijk in kennis stellen van elke betwisting betreffende de uitvoering van de overeenkomst. (NOTA 1 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVE 1993-01-20/38, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 31-12-1992>) (NOTA 2 : Opgeheven voor de Duitse Gemeenschap bij <BDG 1993-09-10/31, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 10-09-1993>) (NOTA 3 : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapcommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <BESL 1997-03-13/43, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1997>) (NOTA 4 : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999>) Art. 65. <Opgeheven voor de Duitse Gemeenschap bij BDG 1993-09-10/31, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 10-09-1993> De uitvoering van de leerovereenkomst wordt geschorst, wanneer een van de partijen tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om de overeenkomst uit te voeren, inzonderheid bij oproeping of wederoproeping onder de wapens, bij onvrijwillige werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. De partijen moeten van deze onmogelijkheid doen blijken en, wanneer zij voortvloeit uit een arbeidsongeschiktheid van de minder-valide, moet deze een geneeskundig getuigschrift indienen, zo hij hierom wordt verzocht. In geval van schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, wordt de duur van de overeenkomst verlengd met een periode gelijk aan deze van de schorsing. De betrokken partij moet onmiddellijk het Rijksfonds in kennis stellen van de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst en van de hervatting ervan. (NOTA 1 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVE 1993-01-20/38, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 31-12-1992>) (NOTA 2 : Opgeheven voor de Duitse Gemeenschap bij <BDG 1993-09-10/31, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 10-09-1993>) (NOTA 3 : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapcommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <BESL 1997-03-13/43, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1997>) (NOTA 4 : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999>) Art. 66. Onverminderd de algemene wijzen van tenietgaan der verbintenissen, neemt de leerovereenkomst een einde vóór het verstrijken van de bepaalde termijn: 1° door de wilsuiting van een der partijen: a) tijdens de overeengekomen proeftijd, zonder dat die periode drie maanden mag overschrijden; b) wanneer er een dringende reden tot beëindiging is; c) ingeval de uitvoering van de overeenkomst langer dan drie maanden geschorst is; 2° door de wilsuiting van de werkgever: a) wanneer de minder-valide, met het oog op het sluiten van de overeenkomst, valse documenten heeft overgelegd; b) wanneer de minder-valide geen blijk geeft van de nodige geschiktheid om het normale verloop van de leertijd met goed gevolg bij te houden; in dat geval mag de werkgever de overeenkomst slechts beëindigen mits een opzegging wordt gedaan van acht dagen, die ingaan de maandag na de week waarin werd opgezegd; 3° door het overlijden van een der partijen; 4° door afstand of stopzetting van het bedrijf; 5° door kennisgeving aan de partijen, bij ter post aangetekende brief dat het Rijksfonds de erkenning van de overeenkomst heeft ingetrokken. Wanneer de leerovereenkomst vóór het verstrijken van de termijn werd beëindigd, moet de werkgever het Rijksfonds hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen. Elke onverantwoorde beëindiging van de overeenkomst door de minder-valide kan voor hem toepassing van artikel 71, tweede lid, medebrengen. (NOTA 1 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVE 1993-01-20/38, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 31-12-1992>) (NOTA 2 : Opgeheven voor de Duitse Gemeenschap bij <BDG 1993-09-10/31, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 10-09-1993>) (NOTA 3 : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapcommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <BESL 1997-03-13/43, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1997>) (NOTA 4 : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999>) Art. 67. § 1. De wetten (...) betreffende de vergoeding van de arbeiders, alsmede deze betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen of beroepsziekten, de feestdagen, de arbeidsreglementering, de arbeidsbescherming en de betaling van de lonen zijn toepasselijk op de minder-validen, op hun werkgevers alsook op de centra die, ter uitvoering van de bepalingen van dit besluit, een overeenkomst voor beroepsopleiding of omscholing hebben gesloten, bedoeld bij artikel 56, § 2, 5°, of een bijzondere leerovereenkomst voor de omscholing van de minder-validen, bedoeld bij artikel 56, § 2, 3°. <KB 28-11-1969, art. 64, 27°> § 2. Het bedrag van het in aanmerking te nemen loon voor de toepassing van de bepalingen van § 1, is het bedrag dat, ter uitvoering van artikel 75, eerste lid, als basis moet dienen voor de berekening van de uitkeringen en van het aanvullend loon. § 3. De betaling van de bijdragen voor maatschappelijke zekerheid die door de minder-validen verschuldigd zijn ter uitvoering van de bepalingen van de §§ 1 en 2, geschiedt als volgt: 1° indien, krachtens de overeenkomst, aan de minder-valide bedragen worden uitgekeerd door het centrum of de werkgever, worden de verschuldigde bijdragen van deze sommen afgehouden; deze afhouding geschiedt bij elke uitbetaling; 2° indien, krachtens de overeenkomst, aan de minder-valide geen enkel bedrag wordt uitgekeerd door het centrum of de werkgever, of indien de uitgekeerde bedragen lager zijn dan het overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, 8°, van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen gewaarborgde loon, worden de verschuldigde bijdragen op de uitkeringen en het aanvullend loon, naargelang van het geval, afgehouden door het Rijksfonds, het centrum, de beschermde werkplaats of de werkgever. (NOTA 1 : art. 67 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door <BESL 1997-09-25/47, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-07-1997>) (NOTA 2 : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999> en bevestigd bij <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003>) HOOFDSTUK VII. - Vergoeding van de prestaties. Afdeling 1. - Algemene bepalingen. Art. 68. De specialisten op wie een beroep wordt gedaan bij toepassing van de artikelen 8, 9, 14, 30, 92 en 115 kunnen ten laste van het Rijksfonds de betaling bekomen van de kosten van het onderzoek onder de voorwaarden vastgesteld door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort. (NOTA : artikel opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstelijk Gewest bij BESL 1995-09-28/42, art. 12bis; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Art. 69. De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, maakt de naamlijst op van de bij artikel 51 bedoelde prestaties en vermeldt de betrekkelijke waarde ervan. Hij bepaalt, bovendien, de voorwaarden waaronder het Rijksfonds met de bij artikel 42 bedoelde centra of diensten en met de bij artikel 52 bedoelde instellingen overeenkomsten kan sluiten, die inzonderheid tot doel hebben het maximumbedrag per verpleegdag vast te stellen, dat zij van de door bemiddeling van het Rijksfonds verpleegde minder-valide mogen eisen. Het Rijksfonds kan evenwel, in bijzondere gevallen, met bij artikel 42 bedoelde centra of diensten overeenkomsten sluiten, die het geheel der prestaties welke vereist zijn voor de functionele of geneeskundige revalidatie van de minder-validen forfaitair dekken. De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, bepaalt de voorwaarden waaronder die prestaties door het Rijksfonds worden vergoed; bij die voorwaarden wordt onder meer rekening gehouden zowel met de eventuele wettelijke of reglementaire tegemoetkomingen, als met deze van de minder-validen of van hun familie. Art. 70. De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, bepaalt de criteria voor de tegemoetkomingen van het Rijksfonds in de kosten van het onderzoek dat gedaan wordt voor de minder-validen die een gewone of gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze ontvangen. (NOTA : art. 70 opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel bij BESL 1997-03-13/50, art. 18, Inwerkingtreding : 01-03-1997) Afdeling 2. - Uitbetaling van de prestaties. Art. 71. Elke tegemoetkoming van het Rijksfonds ten bate van de minder-valide is afhankelijk van het overleggen van de bij artikel 36 bedoelde verbintenis. In geval van schending van die verbintenis, kan het Rijksfonds het genot schorsen van de prestaties welke het aan de minder-valide verleent. Art. 71. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) (Opgeheven) <BVE 1991-07-24/33, art. 57, 008; Inwerkingtreding : 01-04-1992> Art. 71. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1997-03-13/49, art. 12; Inwerkingtreding : 01-03-1997> Art. 71. (WAALSE GEWEST) (Opgeheven) <BWG 2004-02-04/41, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 18-05-2004> Art. 72. De prestaties die door het Rijksfonds kunnen vergoed worden bij toepassing van de bepalingen van artikel 34, mogen bij uitzondering in het buitenland worden verleend, krachtens een beslissing genomen door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, na advies van de raad van beheer, wanneer: 1° er in België geen erkende specialist is die de voorgenomen behandeling kan verstrekken, of 2° er in België geen erkende instelling bestaat welke die prestaties kan verlenen, of 3° de uitvoering van die prestaties in België voor de betrokkenen ernstige bezwaren medebrengt. Art. 72. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1997-03-13/49, art. 12; Inwerkingtreding : 01-03-1997> Art. 72. (WAALSE GEWEST) (Opgeheven) <BWG 2004-02-04/41, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 18-05-2004> Art. 73. Het Rijksfonds bepaalt, voor elk geval afzonderlijk, vanaf welke datum de tegemoetkoming wordt verleend; deze gaat ten vroegste in de dag waarop de aanvraag om inschrijving overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 werd ingediend. (NOTA : opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door <BVE 1991-07-24/33, art. 57, 008; Inwerkingtreding : 01-04-1992>) (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door <BWG 1996-07-04/44, art. 68; Inwerkingtreding : 01-12-1996>) (NOTA : artikel opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <BESL 1997-03-13/49, art. 12; Inwerkingtreding : 01-03-1997>) Art. 74. De bedragen die, ter uitvoering van de bepalingen van artikel 34 door het Rijksfonds verschuldigd zijn aan de personen of instellingen die gemachtigd zijn om vergoedbare prestaties te verstrekken, worden rechtstreeks aan die personen of instellingen betaald. Wanneer evenwel vergoedbare prestaties, vóór de datum van de beslissing zijn uitgevoerd, kan het bedrag van de tegemoetkoming van het Rijksfonds in de kosten hiervan worden betaald aan de minder-valide of aan zijn nabestaanden, tot beloop van de sommen waarvoor deze het bewijs leveren dat ze aan de uitvoering van die prestaties werden besteed. Deze betaling geschiedt uiterlijk in de loop van het burgerlijk semester dat volgt op de ontvangst van de stukken ter verantwoording van de uitgave, opgemaakt in de door het Rijksfonds vastgestelde vorm. Die stukken moeten bij het Rijksfonds ingediend worden uiterlijk vóór het verstrijken van een termijn van zes maand die volgt op de uitvoering van het geheel of een gedeelte van de door het Rijksfonds goedgekeurde prestaties. Wanneer die stukken betrekking hebben op bij het tweede lid bedoelde prestaties, loopt deze termijn van zes maand niet gedurende de periode die aan de kennisgeving van de beslissing voorafgaat. Art. 74. (FRANSE GEMEENSCHAP) De bedragen die, ter uitvoering van de bepalingen van artikel 34 door het Rijksfonds verschuldigd zijn aan de personen of instellingen die gemachtigd zijn om vergoedbare prestaties te verstrekken, worden rechtstreeks aan die personen of instellingen betaald. Wanneer evenwel vergoedbare prestaties, vóór de datum van de beslissing zijn uitgevoerd, kan het bedrag van de tegemoetkoming van het Rijksfonds in de kosten hiervan worden betaald aan de minder-valide of aan zijn nabestaanden, tot beloop van de sommen waarvoor deze het bewijs leveren dat ze aan de uitvoering van die prestaties werden besteed (; geen prestatie kan echter worden vergoed indien deze vergoeding niet wordt aangevraagd binnen een termijn van één jaar na de datum van verlening van de prestatie, dit is, naar gelang het geval, de datum van de verstrekking, van de aankoop of van het begin van de werken.) <BFG 1990-10-25/45, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 04-02-1991>) Deze betaling geschiedt uiterlijk in de loop van het burgerlijk semester dat volgt op de ontvangst van de stukken ter verantwoording van de uitgave, opgemaakt in de door het Rijksfonds vastgestelde vorm. Die stukken moeten bij het Rijksfonds ingediend worden uiterlijk vóór het verstrijken van een termijn van zes maand die volgt op de uitvoering van het geheel of een gedeelte van de door het Rijksfonds goedgekeurde prestaties. Wanneer die stukken betrekking hebben op bij het tweede lid bedoelde prestaties, loopt deze termijn van zes maand niet gedurende de periode die aan de kennisgeving van de beslissing voorafgaat. Art. 74. (WAALSE GEWEST) (Opgeheven) <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Art. 74. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) (§ 1.) De bedragen die, ter uitvoering van de bepalingen van artikel 34 door het Rijksfonds verschuldigd zijn aan de personen of instellingen die gemachtigd zijn om vergoedbare prestaties te verstrekken, worden rechtstreeks aan die personen of instellingen betaald. <BVE 1990-03-07/31, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 26-04-1990> Wanneer evenwel vergoedbare prestaties, vóór de datum van de beslissing zijn uitgevoerd, kan het bedrag van de tegemoetkoming van het Rijksfonds in de kosten hiervan worden betaald aan de minder-valide of aan zijn nabestaanden, tot beloop van de sommen waarvoor deze het bewijs leveren dat ze aan de uitvoering van die prestaties werden besteed. Deze betaling geschiedt uiterlijk in de loop van het burgerlijk semester dat volgt op de ontvangst van de stukken ter verantwoording van de uitgave, opgemaakt in de door het Rijksfonds vastgestelde vorm. Die stukken moeten bij het Rijksfonds ingediend worden uiterlijk vóór het verstrijken van een termijn van zes maand die volgt op de uitvoering van het geheel of een gedeelte van de door het Rijksfonds goedgekeurde prestaties. Wanneer die stukken betrekking hebben op bij het tweede lid bedoelde prestaties, loopt deze termijn van zes maand niet gedurende de periode die aan de kennisgeving van de beslissing voorafgaat. (§ 2. Voor vergoedbare prestaties die niet in de bij artikel 34 voorziene beslissing houdende vaststelling van het omscholings- en sociale reclasseringsproces zijn voorzien, kan het bedrag van de tegemoetkoming van het Rijksfonds in de kosten hiervan slechts betaald worden indien de stukken ter verantwoording van de uitgave bij het Rijksfonds ingediend worden uiterlijk voor het verstrijken van een termijn van één jaar die volgt op de levering van de verstrekking, de aankoop van het voorwerp of van het goed, of de aanvang van de werken, zoals deze blijken uit gezegde stukken.) <BVE 1990-03-07/31, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 26-04-1990>) (NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt art. 74 opgeheven <BVR 1994-07-20/69, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 01-04-1992>) Art. 74. (DUITSE GEMEENSCHAP) (§ 1.) De bedragen die, ter uitvoering van de bepalingen van artikel 34 door het Rijksfonds verschuldigd zijn aan de personen of instellingen die gemachtigd zijn om vergoedbare prestaties te verstrekken, worden rechtstreeks aan die personen of instellingen betaald. <BDG 1990-10-18/35, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1990> Wanneer evenwel vergoedbare prestaties, vóór de datum van de beslissing zijn uitgevoerd, kan het bedrag van de tegemoetkoming van het Rijksfonds in de kosten hiervan worden betaald aan de minder-valide of aan zijn nabestaanden, tot beloop van de sommen waarvoor deze het bewijs leveren dat ze aan de uitvoering van die prestaties werden besteed. Deze betaling geschiedt uiterlijk in de loop van het burgerlijk semester dat volgt op de ontvangst van de stukken ter verantwoording van de uitgave, opgemaakt in de door het Rijksfonds vastgestelde vorm. Die stukken moeten bij het Rijksfonds ingediend worden uiterlijk vóór het verstrijken van een termijn van zes maand die volgt op de uitvoering van het geheel of een gedeelte van de door het Rijksfonds goedgekeurde prestaties. Wanneer die stukken betrekking hebben op bij het tweede lid bedoelde prestaties, loopt deze termijn van zes maand niet gedurende de periode die aan de kennisgeving van de beslissing voorafgaat. (§ 2. Het bedrag van de tegemoetkoming van het Rijksfonds in de kosten van de vergoedbare prestaties die in de beslissing houdende vaststelling van het proces bedoeld in artikel 34 niet waren voorzien, mag slechts uitbetaald worden onder de voorwaarde dat de stukken ter verantwoording van de uitgave bij het Rijksfonds ingediend worden vóór het verstrijken van een periode van één jaar na de uitvoering van de prestatie, de aankoop van het voorwerp of het begin van de werken, waarbij de verantwoordingstukken bewijskracht hebben.) <BDG 1990-10-18/35, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1990>) Art. 74. (FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1997-03-13/49, art. 12; Inwerkingtreding : 01-03-1997> Art. 75. De minder-validen die, ter uitvoering van het overeenkomstig artikel 34 vastgestelde proces, onderworpen worden aan een beroepsopleiding, omscholing of herscholing, bedoeld bij artikel 56, § 2, 1°, 2°, 3° en 5°, hebben recht, onder de voorwaarden bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, op uitkeringen en aanvullend loon, ten einde hun een loon te verschaffen waarvan het bedrag overeenstemt met dit van de vergoedingen en voordelen, verleend aan de werknemers die cursussen volgen van versnelde beroepsopleiding voor volwassenen in door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening opgerichte of gesubsidieerde centra. De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, bepaalt het bedrag van de uitkeringen en van het aanvullend loon, bedoeld bij vorig lid, rekening houdend, enerzijds, met de wettelijke en reglementaire tegemoetkomingen en, anderzijds, met de voordelen of vergoedingen, welke de minder-validen mochten genieten. Art. 75. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) (De minder-validen die, ter uitvoering van het overeenkomstig artikel 34 vastgesteld proces een beroepsopleiding, omscholing of herscholing bedoeld bij artikel 56, § 2, 1°, 3°, 4° en 5° volgen, hebben onder de voorwaarden bepaald door de Gemeenschapsminister bevoegd voor het gehandicaptenbeleid recht op uitkeringen en aanvullend loon, ten einde hun een inkomen te verschaffen dat overeenstemt met de vergoedingen en voordelen die verleend worden aan de cursisten die een beroepsopleiding volgen in een centrum opgericht door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding of erkend door de Gemeenschapsminister bevoegd voor de beroepsopleiding.) <BVE 1990-03-07/31, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 26-04-1990> De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, bepaalt het bedrag van de uitkeringen en van het aanvullend loon, bedoeld bij vorig lid, rekening houdend, enerzijds, met de wettelijke en reglementaire tegemoetkomingen en, anderzijds, met de voordelen of vergoedingen, welke de minder-validen mochten genieten. Art. 75. (DUITSE GEMEENSCHAP) (De gehandicapten die, ter uitvoering van het overeenkomstig artikel 34 vastgestelde proces, onderworpen worden aan een beroepsopleiding, omscholing of herscholing bedoeld bij artikel 56, § 2, 1°, 3° en 5°, hebben recht, onder de voorwaarden bepaald door de Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheid het gehandicaptenbeleid behoort op uitkeringen en aanvullend loon, ten einde hun een loon te verschaffen waarvan het bedrag overeenstemt met dit van de vergoedingen en voordelen verleend aan de werknemers die cursussen volgen in een centrum bedoeld in hoofdstuk II van het bovenvermeld besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap van 12 juni 1985.) <BDG 1990-10-18/35, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1990> De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, bepaalt het bedrag van de uitkeringen en van het aanvullend loon, bedoeld bij vorig lid, rekening houdend, enerzijds, met de wettelijke en reglementaire tegemoetkomingen en, anderzijds, met de voordelen of vergoedingen, welke de minder-validen mochten genieten. Art. 75. (FRANSE GEMEENSCHAP) De minder-validen die, ter uitvoering van het overeenkomstig artikel 34 vastgestelde proces, onderworpen worden aan een beroepsopleiding, omscholing of herscholing, (bedoeld in artikel 56, § 2, 1°, 3° en 5°,) hebben recht, onder de voorwaarden bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, op uitkeringen en aanvullend loon, ten einde hun een loon te verschaffen waarvan het bedrag overeenstemt met dit van de vergoedingen en voordelen, verleend aan de werknemers die cursussen volgen van versnelde beroepsopleiding voor volwassenen in door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening opgerichte of gesubsidieerde centra. <BFG 1990-10-25/45, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 04-02-1991; de wijziging is niet toepasselijk op de leerovereenkomsten gesloten vòòr de datum waarop dit besluit in werking treedt> De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, bepaalt het bedrag van de uitkeringen en van het aanvullend loon, bedoeld bij vorig lid, rekening houdend, enerzijds, met de wettelijke en reglementaire tegemoetkomingen en, anderzijds, met de voordelen of vergoedingen, welke de minder-validen mochten genieten. Art. 75. (GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1997-09-25/47, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Art. 75. (WAALSE GEWEST) (Opgeheven) <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999> en bevestigd bij <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Art. 76. De lasten die voor de minder-validen voortvloeien uit de verplaatsing naar en het verblijf op de plaats die, ter uitvoering van artikel 34, aangewezen werd voor hun schoolopleiding of hun beroepsopleiding, omscholing of herscholing, worden door het Rijksfonds gedragen onder de voorwaarden bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, na aftrek van de wettelijke en reglementaire tegemoetkomingen ter zake. In geval van schoolopleiding bedoeld bij artikel 56, § 1, mogen deze lasten evenwel door het Rijksfonds slechts worden gedragen in door de raad van beheer, vastgestelde bijzondere gevallen, binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort. De andere lasten die voortvloeien uit de uitvoering van de bepalingen van artikel 56, zoals de kosten voor beroepsopleiding, omscholing of herscholing, het schoolgeld en de levering van leerboeken of didactisch materieel, kunnen door het Rijksfonds worden gedragen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 93, 4°. (NOTA 1 : art. 76 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) (NOTA 2 : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999>) Art. 76_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. De lasten die voor de minder-validen voortvloeien uit de verplaatsing naar en het verblijf op de plaats die, ter uitvoering van artikel 34, aangewezen werd voor hun schoolopleiding of hun beroepsopleiding, omscholing of herscholing, worden door het Rijksfonds gedragen onder de voorwaarden bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, na aftrek van de wettelijke en reglementaire tegemoetkomingen ter zake. In geval van schoolopleiding bedoeld bij artikel 56, § 1, mogen deze lasten evenwel door het Rijksfonds slechts worden gedragen in [1 de]1 bijzondere gevallen, binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de [1 sociale aangelegenheden behoren]1. De andere lasten die voortvloeien uit de uitvoering van de bepalingen van artikel 56, zoals de kosten voor beroepsopleiding, omscholing of herscholing, het schoolgeld en de levering van leerboeken of didactisch materieel, kunnen door het Rijksfonds worden gedragen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 93, 4°. (NOTA 1 : art. 76 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) (NOTA 2 : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999>) ---------- (1)<BDG 2023-12-21/42, art. 14, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2024> Art. 77. De aan de minder-validen, ter uitvoering van de bepalingen der artikelen 75 en 76, eerste en tweede lid, verschuldigde bedragen worden hun rechtstreeks door het Rijksfonds uitbetaald. Wanneer het, echter, minder-validen betreft die verbonden zijn door een overeenkomst bedoeld bij artikel 57, tweede lid, 2°, 3° en 4° worden die bedragen hun uitbetaald door het centrum dat hen tewerkstelt. Deze prestaties moeten door het centrum worden uitgevoerd overeenkomstig de onderrichtingen die het van het Rijksfonds ontvangt, zowel in administratief als in boekhoudkundig opzicht. (NOTA 1 : art. 77 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) (NOTA 2 : Opgeheven voor het Waalse Gewest bij <BWG 1998-11-05/35, art. 89; Inwerkingtreding : 01-01-1999>) Art. 78. § 1. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 74, vergoedt het Rijksfonds de centra die een minder-valide te werk stellen ter uitvoering van een overeenkomst, bedoeld bij artikel 57, tweede lid, 2°, 3° en 4°: 1° voor de prestaties die zij bij toepassing van artikel 77, tweede lid, moeten verstrekken; 2° voor de sociale lasten die betrekking hebben op de uitvoering van die overeenkomst, en welke zij dragen. § 2. Het Rijksfonds kan, binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld door de raad van beheer, aan de bij § 1 bedoelde centra, de bedragen voorschieten die nodig zijn om de bij § 1 bedoelde prestaties en sociale lasten te vergoeden. De centra zijn verantwoordelijk voor de bedragen die hun aldus worden voorgeschoten en moeten rekenschap geven van het gebruik ervan. Art. 78. (FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven)<BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) Art. 78. (WAALS GEWEST) (Opgeheven) <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Art. 78_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 74, vergoedt het Rijksfonds de centra die een minder-valide te werk stellen ter uitvoering van een overeenkomst, bedoeld bij artikel 57, tweede lid, 2°, 3° en 4°: 1° voor de prestaties die zij bij toepassing van artikel 77, tweede lid, moeten verstrekken; 2° voor de sociale lasten die betrekking hebben op de uitvoering van die overeenkomst, en welke zij dragen. § 2. Het Rijksfonds kan, binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld door de [1 minister tot wiens bevoegdheid de sociale aangelegenheden behoren]1, aan de bij § 1 bedoelde centra, de bedragen voorschieten die nodig zijn om de bij § 1 bedoelde prestaties en sociale lasten te vergoeden. De centra zijn verantwoordelijk voor de bedragen die hun aldus worden voorgeschoten en moeten rekenschap geven van het gebruik ervan. Art. 78. (FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven)<BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) Art. 78. (WAALS GEWEST) (Opgeheven) <BWG 2002-11-07/47, art. 60, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2003> ---------- (1)<BDG 2023-12-21/42, art. 15, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2024> Art. 79. <KB 16-09-1966, art. 2> Onverminderd de eventuele strafrechtelijke en tuchtvervolging, worden de voor de uitvoering van de door het Rijksfonds vergoedbare prestaties of onderzoekingen gemachtigde personen of instellingen, die zich niet schikken naar de wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, die zich schuldig maken aan bedrog of misbruik of die niet toegestane prestaties of onderzoekingen als vergoedbaar uitvoeren, uitgesloten van elke betaling voor de kwestieuze prestaties of onderzoekingen. De Raad van beheer van het Rijksfonds kan daarenboven voor een tijdvak van één dag tot één jaar, de bij het eerste lid bedoelde personen of instellingen de machtiging onttrekken om de prestaties en de onderzoekingen, die door het Rijksfonds vergoedbaar zijn, uit te voeren. De beslissing van de Raad van beheer mag slechts getroffen worden de belanghebbenden gehoord, tenzij zij, hoewel regelmatig opgeroepen, niet verschijnen. De betrokkenen mogen zich laten bijstaan door een persoon die zij kiezen. (NOTA : Artikel 79 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofstedelijk Gewest bij BESL 2000-02-25/36, art. 91; Inwerkingtreding : 01-07-2000) Art. 79_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <KB 16-09-1966, art. 2> Onverminderd de eventuele strafrechtelijke en tuchtvervolging, worden de voor de uitvoering van de door het Rijksfonds vergoedbare prestaties of onderzoekingen gemachtigde personen of instellingen, die zich niet schikken naar de wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, die zich schuldig maken aan bedrog of misbruik of die niet toegestane prestaties of onderzoekingen als vergoedbaar uitvoeren, uitgesloten van elke betaling voor de kwestieuze prestaties of onderzoekingen. [1 Het]1 Rijksfonds kan daarenboven voor een tijdvak van één dag tot één jaar, de bij het eerste lid bedoelde personen of instellingen de machtiging onttrekken om de prestaties en de onderzoekingen, die door het Rijksfonds vergoedbaar zijn, uit te voeren. De beslissing [1 ...]1 mag slechts getroffen worden de belanghebbenden gehoord, tenzij zij, hoewel regelmatig opgeroepen, niet verschijnen. De betrokkenen mogen zich laten bijstaan door een persoon die zij kiezen. (NOTA : Artikel 79 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofstedelijk Gewest bij BESL 2000-02-25/36, art. 91; Inwerkingtreding : 01-07-2000) ---------- (1)<BDG 2023-12-21/42, art. 16, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2024> HOOFDSTUK VIII. - Toelagen. Art. 80.Het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen kan toelagen verlenen voor de oprichting, de vergroting, de inrichting of het onderhoud van: 1° de bij artikel 42 bedoelde centra of diensten voor revalidatie; 2° de bij artikel 43 bedoelde centra of diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze; 3° de bij artikel 44 bedoelde centra voor beroepsopleiding of omscholing van minder-validen; 4° de bij artikel 47 bedoelde beschermde werkplaatsen. De toekenning van toelagen met het oog op de oprichting van centra, diensten of werkplaatsen is afhankelijk van het overleggen van een verbintenis om te voldoen aan de voorwaarden welke voor de erkenning zijn gesteld. De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, bepaalt de criteria voor de toekenning van de bij dit artikel bedoelde toelagen. (NOTE : Voor de Vlaamse Gemeenschap, opgeheven voor wat betreft de toelagen voor oprichting, vergroting of inrichting van de voorzieningen door BVR 1994-07-06/43, art. 16, 15°, Inwerkingtreding : 01-07-1994) (NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap, opgeheven door <BVR 2006-11-17/52, art. 90, 033; Inwerkingtreding : 01-04-2006>) (NOTA : art. 80, lid 1, 1° wordt opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap door DDG 1996-11-18/48, art. 1; ED 01-01-1997) (NOTA : art. 80 wordt opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap. <DDG 2002-03-18/35, art. 46, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>) (NOTA : Artikel 80, lid 1, 1°, opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <VARIA 2000-06-08/56, art. 51; Inwerkingtreding : 01-07-2000>) (NOTA : art. 80, 2° opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel bij BESL 1997-03-13/50, art. 18, Inwerkingtreding : 01-03-1997) (NOTA : art. 80, 3° opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) (NOTA : art. 80, lid 1, 4° opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL, door BESL 1997-03-13/48, art. 23; ED 01-01-1997) (NOTA : art. 80 wordt opgeheven voor wat betreft het Agentschap erkende centra voor het Waals Gewest bij BWG 2002-11-07/46, art. 24, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2003) (NOTE : Voor het Waals Gewest, opgeheven voor wat betreft de beschutte werkplaatsen opgericht door het Agentschap, door BWG 2009-05-27/19, art. 24, 1°, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2010) Art. 81.De raad van beheer maakt de lijst op van de gerechtigden en bepaalt het bedrag van de bij artikel 80 bedoelde toelagen, dat aan elk van hen wordt toegekend. (NOTA : art. 81 wordt opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap. <DDG 2002-03-18/35, art. 46, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>) (NOTA : art. 81 wordt opgeheven voor het Waals Gewest, wat de door het Agentschap erkende centra betreft, bij BWG 2002-11-07/46, art. 24, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2003) (NOTA : art. 81 wordt opgeheven voor het Waals Gewest bij BWG, wat betreft de beschutte werkplaatsen opgericht door het Agentschap, door BWG 2009-05-27/19, art. 24, 1°, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2010) (NOTA : Opgeheven voor het Vlaamse regering voor wat betreft de toelagen voor oprichting, vergroting of inrichting van de voorzieningen; bij BVR 1994-07-06/43, art. 16, Inwerkingtreding : 01-07-1994) (NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap worden in artikel 81 de woorden "De raad van beheer" vervangen door de woorden "Het Fonds" <BVR 1996-02-07/36, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-01-1995>) (NOTA : Artikel 81 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <VARIA 2000-06-08/56, art. 51; Inwerkingtreding : 01-07-2000>) Art. 82.De aanvragen betreffende de bij artikel 80 bedoelde toelagen moeten, op straffe van niet ontvankelijkheid, bij een ter post aangetekende brief bij het Rijksfonds worden ingediend, uiterlijk op (15 januari) van het jaar waarvoor de toelagen worden aangevraagd, wanneer het gaat over aanvragen om toelagen voor de oprichting, de vergroting of de inrichting. Wanneer echter deze toelagen worden aangevraagd voor het jaar tijdens hetwelk de criteria van hun toekenning voor de eerste maal werden vastgesteld moet de aanvraag ingediend worden vóór het verstrijken van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de ministeriële besluiten tot vaststelling van de criteria van toekenning. De aanvragen moeten bovendien: 1° de naam en het adres vermelden van de persoon of instelling die de aanvraag doet en, eventueel, de naam en het adres van de persoon of de personen die de instelling vertegenwoordigen in de gerechtelijke en buitengerechtelijke akten; 2° bij de eerste aanvraag of in geval van latere aanvraag op verzoek van het Rijksfonds, vergezeld gaan: a) als het een rechtspersoon betreft, van een eensluidend verklaard afschrift van haar statuten en van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voor de leden van haar beheersorganen; b) als het een natuurlijke persoon betreft, van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag; 3° het juiste doel van de aanvraag vermelden en het bewijs leveren van het belang dat de toekenning van de gevraagde toelage heeft, voor de sociale reclassering van de minder-validen; 4° wanneer het gaat over aanvragen om toelagen voor de oprichting, de vergroting of de inrichting, de termijn vermelden binnen welke de gevraagde toelage zal gebruikt worden en, eventueel vergezeld gaan van de plannen der ontworpen werken met vermelding van de spreiding van de uitvoering ervan. (NOTA : Opgeheven door de Vlaamse regering voor war betreft de toelagen voor oprichting, vergroting of inrichting van de voorzieningen; bij BVR 1994-07-06/43, art. 16, Inwerkingtreding : 01-07-1994) (Zie ook BVR 1994-07-20/42, art. 1>; B.St. 06-10-1994, blz. 25432) (NOTA : Artikel 82 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <VARIA 2000-06-08/56, art. 51; Inwerkingtreding : 01-07-2000>) (NOTA : art. 82 wordt opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap. <DDG 2002-03-18/35, art. 46, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>) (NOTA : art. 82 wordt opgeheven voor het Waals Gewest, wat de door het Agentschap erkende centra betreft, bij BWG 2002-11-07/46, art. 24, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2003) <KB 21-01-1971> (NOTA : art. 82 wordt opgeheven voor het Waals Gewest, wat betreft de beschutte werkplaatsen opgericht door het Agentschap, bij BWG 2009-05-27-19, art. 24, 1°, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2010) Art. 83.Elke toekenning van toelagen bepaald bij dit besluit is afhankelijk van het overleggen, door de instelling of persoon die de aanvraag doet, van de verbintenis om: 1° aan de toelage de bestemming te behouden waarvoor zij wordt verleend; 2° het bedrag van de vereffende toelage terug te betalen, indien de voorziene bestemming wordt gewijzigd zonder de toestemming van de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort; deze toestemming wordt gegeven na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort bepaalt de waarborgen die tot staving van die verbintenis kunnen worden geëist. GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN Art. 83. DUITSTALIGE GEMEENSCHAP (NOTA : art. 83 wordt opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap <DDG 2002-03-18/35, art. 46, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2002>) Art. 83. WAALS GEWEST [Elke toekenning van toelagen bepaald bij dit besluit is afhankelijk van het overleggen, door de instelling of persoon die de aanvraag doet, van de verbintenis om : 1° aan de toelage de bestemming te behouden waarvoor zij wordt verleend of de toestemming van de "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées" te verkrijgen vooraleer het d.m.v. de toelage verworven, vergrote of ingerichte goed een andere bestemming te geven. 2° de verleende toelage onder de door de Regering vastgestelde voorwaarden geheel of gedeeltelijk terug te betalen als de voorziene bestemming gewijzigd wordt. 3° voor de beschermde werkplaatsen en wat de toelagen voor uitrustingen betreft, de verleende toelagen aan het Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen terug te betalen al naar gelang de afschrijving van de d.m.v. de toelagen aangekochte uitrusting.] <BWG 1996-07-25/41, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-1996> <BWG 1996-12-12/41, art. 2 en 3, Inwerkingtreding : 01-01-1996>) De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort bepaalt de waarborgen die tot staving van die verbintenis kunnen worden geëist. (NOTA : art. 83 wordt opgeheven voor het Waals Gewest, wat de door het Agentschap erkende centra betreft, bij BWG 2002-11-07/46, art. 24, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2003) (NOTA 8 : art 83 opgeheven voor het Waals Gewest, voor wat betreft de beschutte werkplaatsen opgericht door het Agentschap, door BWG 2009-05-27/19, art. 24, 1°, 036; En vigueur : 01-01-2010) Art. 83. FRANSE GEMEENSCHAP Elke toekenning van toelagen bepaald bij dit besluit is afhankelijk van het overleggen, door de instelling of persoon die de aanvraag doet, van de verbintenis om: 1° aan de toelage de bestemming te behouden waarvoor zij wordt verleend; 2° het bedrag van de vereffende toelage terug te betalen, indien de voorziene bestemming wordt gewijzigd zonder de toestemming van de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort; deze toestemming wordt gegeven na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. [3° voor de beschutte werkplaatsen en betreffende de uitrustingstoelagen (machines en meubilair) een beleggingsfonds op te richten met het oog op de herinvestering van de amortisatie van de toelagen.] <BFG 1992-12-14/35, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 09-11-1992> De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort bepaalt de waarborgen die tot staving van die verbintenis kunnen worden geëist. Art. 83. BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST (NOTA : art. 83 opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel wat betreft de centra bij BESL 1997-03-13/50, art. 18, Inwerkingtreding : 01-03-1997) (NOTA : art. 83 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aangaande de ondernemingen bij BESL 1997-03-13/48, art. 23; Inwerkingtreding : 01-01-1997) (NOTA : art 83 opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel wat betreft de centra voor beroepsopleiding bij >BESL 1997-09-25/47, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-07-1997>) Art. 83. VLAAMSE GEMEENSCHAP Elke toekenning van toelagen [voor het subsidiëren van omroerende investeringen] bepaald bij dit besluit is afhankelijk van het overleggen, door de instelling of persoon die de aanvraag doet, van de verbintenis om: <BVR 2001-03-16/44, art. 1; Inwerkingtreding : 01-09-2000> 1° aan de toelage de bestemming te behouden waarvoor zij wordt verleend; 2° [1 ...]1 [Voor de beschutte werkplaatsen wordt voor de toepassing van vorig lid geen rekening gehouden met de afschrijving die in mindering gebracht werd op de subsidie voor onderhoud.] <BVR 1994-07-20/40, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1995> De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort bepaalt de waarborgen die tot staving van die verbintenis kunnen worden geëist. ---------- (1)<BVR 2011-09-30/08, art. 24, 037; Inwerkingtreding : 06-11-2011> HOOFDSTUK IX. - Plaatsing. Eerste Afdeling. - Algemene bepalingen. Art. 84. Wanneer de ingeschreven minder-validen geschikt zijn om in de particuliere ondernemingen te arbeiden, vraagt het Rijksfonds aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening hun inschrijving als werkzoekende; het Rijksfonds voegt bij elke aanvraag om inschrijving alle inlichtingen, die het nuttig acht, over de lichamelijke en beroepsgeschiktheid van de betrokkenen. De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening zorgt voor de plaatsing van de ingeschreven minder-validen in de particuliere ondernemingen en waakt ervoor dat hun een passende betrekking wordt verschaft, gelet op de inlichtingen die hem krachtens het eerste lid door het Rijksfonds werden verstrekt. De Rijksdienst deelt onverwijld aan het Rijksfonds elke door hem verrichte plaatsing van ingeschreven minder-validen mede, met vermelding onder meer van de identiteit van de geplaatste minder-valide, de aard van zijn betrekking, alsmede van de benaming en het adres der onderneming die hem tewerkstelt. Art. 85. <KB 16-03-1965> Met het oog op de plaatsing, kan het Rijksfonds: 1° aan de minder-validen: a) een tegemoetkoming verlenen in de kosten van arbeidsgereedschap en werkkleding; b) leningen toekennen of waarborgen; 2° aan de werkgevers die minder-validen tewerkstellen, een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd; b) in het loon en de sociale lasten, in zover deze werkgevers deze tegemoetkoming niet kunnen genieten ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; 3° aan de beschermde werkplaatsen die minder-validen tewerkstellen een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd. b) in het loon en de sociale lasten. De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, bepaalt de voorwaarden voor toekenning van de bij het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen, na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. (De rechtspersonen van publiek recht kunnen eveneens de bij het eerste lid, 3°, b) bedoelde tegemoetkoming genieten voor hun personeelsleden onder statutair verband die zij kosteloos en full-time ter beschikking stellen van een beschermde werkplaats) <KB 26-02-1974> Art. 85. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) <KB 16-03-1965> Met het oog op de plaatsing, kan het Rijksfonds: 1° (...) <BESL 1997-03-13/43, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1997> 2° (...) <BESL 1997-03-13/44, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-1997> 3° aan de beschermde werkplaatsen die minder-validen tewerkstellen een tegemoetkoming verlenen: De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, bepaalt de voorwaarden voor toekenning van de bij het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen, na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. (lid 3 opgeheven) <BESL 1997-03-13/46, art. 12, Inwerkingtreding : 01-01-1997> Art. 85. (WAALSE GEWEST) <KB 16-03-1965> Met het oog op de plaatsing, kan het Rijksfonds: 1° (...) <BWG 2004-02-04/41, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 18-05-2004> a) (...) <BWG 2004-02-04/41, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 18-05-2004> b) (...) <BWG 2004-02-04/41, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 18-05-2004> 2° aan de werkgevers die minder-validen tewerkstellen, een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd; b) in het loon en de sociale lasten, in zover deze werkgevers deze tegemoetkoming niet kunnen genieten ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; 3° aan de beschermde werkplaatsen die minder-validen tewerkstellen een tegemoetkoming verlenen: a) (...) <BWG 1997-01-23/36, art. 27, Inwerkingtreding : 01-01-1997> b) (...) <BWG 1997-01-23/36, art. 27, Inwerkingtreding : 01-01-1997), 3°, door de volgende bepaling vervangen : De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, bepaalt de voorwaarden voor toekenning van de bij het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen, na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. (De rechtspersonen van publiek recht kunnen eveneens de bij het eerste lid, 3°, b) bedoelde tegemoetkoming genieten voor hun personeelsleden onder statutair verband die zij kosteloos en full-time ter beschikking stellen van een beschermde werkplaats) <KB 26-02-1974> Art. 85. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) <KB 16-03-1965> Met het oog op de plaatsing, kan het Rijksfonds: 1° (...) <BVR 1995-04-05/67, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 01-01-1995> a) (...) <BVR 1995-04-05/67, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 01-01-1995> b) (...) <BVR 1995-04-05/67, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 01-01-1995> 2° aan de werkgevers die minder-validen tewerkstellen, een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd; b) (...) <BVR 1995-04-05/75, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 01-01-1995> 3° aan de beschermde werkplaatsen die minder-validen tewerkstellen een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd. b) in het loon en de sociale lasten. De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, bepaalt de voorwaarden voor toekenning van de bij het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen, na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. (De rechtspersonen van publiek recht kunnen eveneens de bij het eerste lid, 3°, b) bedoelde tegemoetkoming genieten voor hun personeelsleden onder statutair verband die zij kosteloos en full-time ter beschikking stellen van een beschermde werkplaats) <KB 26-02-1974> Art. 85. (DUITSTALIGE GEMEENSCHAP) <KB 16-03-1965> Met het oog op de plaatsing, kan het Rijksfonds: 1° aan de minder-validen: a) een tegemoetkoming verlenen in de kosten van arbeidsgereedschap en werkkleding; b) leningen toekennen of waarborgen; 2° aan de werkgevers die minder-validen tewerkstellen, een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd; b) in het loon en de sociale lasten, in zover deze werkgevers deze tegemoetkoming niet kunnen genieten ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; 3° aan de beschermde werkplaatsen die minder-validen tewerkstellen een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd. b) in het loon en de sociale lasten. (c) in de kosten van het gemeenschappelijk vervoer per ophaaldienst van de minder-valide werknemers, georganiseerd door de beschermde werkplaatsen.) <BDG 1990-10-15/32, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 22-02-1991> De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, bepaalt de voorwaarden voor toekenning van de bij het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen, na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. (De rechtspersonen van publiek recht kunnen eveneens de bij het eerste lid, 3°, b) bedoelde tegemoetkoming genieten voor hun personeelsleden onder statutair verband die zij kosteloos en full-time ter beschikking stellen van een beschermde werkplaats) <KB 26-02-1974> Art. 85_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <KB 16-03-1965> Met het oog op de plaatsing, kan het Rijksfonds: 1° aan de minder-validen: a) een tegemoetkoming verlenen in de kosten van arbeidsgereedschap en werkkleding; b) leningen toekennen of waarborgen; 2° aan de werkgevers die minder-validen tewerkstellen, een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd; b) in het loon en de sociale lasten, in zover deze werkgevers deze tegemoetkoming niet kunnen genieten ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; 3° aan de beschermde werkplaatsen die minder-validen tewerkstellen een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd. b) in het loon en de sociale lasten. De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, bepaalt de voorwaarden voor toekenning van de bij het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen, [1 na voorafgaand advies van het beheerscomité]1. (De rechtspersonen van publiek recht kunnen eveneens de bij het eerste lid, 3°, b) bedoelde tegemoetkoming genieten voor hun personeelsleden onder statutair verband die zij kosteloos en full-time ter beschikking stellen van een beschermde werkplaats) <KB 26-02-1974> Art. 85. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) <KB 16-03-1965> Met het oog op de plaatsing, kan het Rijksfonds: 1° (...) <BESL 1997-03-13/43, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1997> 2° (...) <BESL 1997-03-13/44, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-1997> 3° aan de beschermde werkplaatsen die minder-validen tewerkstellen een tegemoetkoming verlenen: De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, bepaalt de voorwaarden voor toekenning van de bij het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen, na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. (lid 3 opgeheven) <BESL 1997-03-13/46, art. 12, Inwerkingtreding : 01-01-1997> Art. 85. (WAALSE GEWEST) <KB 16-03-1965> Met het oog op de plaatsing, kan het Rijksfonds: 1° (...) <BWG 2004-02-04/41, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 18-05-2004> a) (...) <BWG 2004-02-04/41, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 18-05-2004> b) (...) <BWG 2004-02-04/41, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 18-05-2004> 2° aan de werkgevers die minder-validen tewerkstellen, een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd; b) in het loon en de sociale lasten, in zover deze werkgevers deze tegemoetkoming niet kunnen genieten ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; 3° aan de beschermde werkplaatsen die minder-validen tewerkstellen een tegemoetkoming verlenen: a) (...) <BWG 1997-01-23/36, art. 27, Inwerkingtreding : 01-01-1997> b) (...) <BWG 1997-01-23/36, art. 27, Inwerkingtreding : 01-01-1997), 3°, door de volgende bepaling vervangen : De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, bepaalt de voorwaarden voor toekenning van de bij het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen, na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. (De rechtspersonen van publiek recht kunnen eveneens de bij het eerste lid, 3°, b) bedoelde tegemoetkoming genieten voor hun personeelsleden onder statutair verband die zij kosteloos en full-time ter beschikking stellen van een beschermde werkplaats) <KB 26-02-1974> Art. 85. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) <KB 16-03-1965> Met het oog op de plaatsing, kan het Rijksfonds: 1° (...) <BVR 1995-04-05/67, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 01-01-1995> a) (...) <BVR 1995-04-05/67, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 01-01-1995> b) (...) <BVR 1995-04-05/67, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 01-01-1995> 2° aan de werkgevers die minder-validen tewerkstellen, een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd; b) (...) <BVR 1995-04-05/75, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 01-01-1995> 3° aan de beschermde werkplaatsen die minder-validen tewerkstellen een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd. b) in het loon en de sociale lasten. De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, bepaalt de voorwaarden voor toekenning van de bij het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen, na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. (De rechtspersonen van publiek recht kunnen eveneens de bij het eerste lid, 3°, b) bedoelde tegemoetkoming genieten voor hun personeelsleden onder statutair verband die zij kosteloos en full-time ter beschikking stellen van een beschermde werkplaats) <KB 26-02-1974> Art. 85. (DUITSTALIGE GEMEENSCHAP) <KB 16-03-1965> Met het oog op de plaatsing, kan het Rijksfonds: 1° aan de minder-validen: a) een tegemoetkoming verlenen in de kosten van arbeidsgereedschap en werkkleding; b) leningen toekennen of waarborgen; 2° aan de werkgevers die minder-validen tewerkstellen, een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd; b) in het loon en de sociale lasten, in zover deze werkgevers deze tegemoetkoming niet kunnen genieten ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; 3° aan de beschermde werkplaatsen die minder-validen tewerkstellen een tegemoetkoming verlenen: a) in de kosten tot aanpassing van een arbeidspost, die door de toestand van de minder-valide is gerechtvaardigd. b) in het loon en de sociale lasten. (c) in de kosten van het gemeenschappelijk vervoer per ophaaldienst van de minder-valide werknemers, georganiseerd door de beschermde werkplaatsen.) <BDG 1990-10-15/32, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 22-02-1991> De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, bepaalt de voorwaarden voor toekenning van de bij het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen, na advies van de raad van beheer van het Rijksfonds. (De rechtspersonen van publiek recht kunnen eveneens de bij het eerste lid, 3°, b) bedoelde tegemoetkoming genieten voor hun personeelsleden onder statutair verband die zij kosteloos en full-time ter beschikking stellen van een beschermde werkplaats) <KB 26-02-1974> ---------- (1)<BDG 2023-12-21/42, art. 17, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2024> Art. 86. De minder-valide die verbonden is door een arbeidsovereenkomst voor huisarbeiders kan het voordeel genieten van de wettelijke en reglementaire bepalingen waarin ten bate van de minder-validen is voorzien, op voorwaarde: 1° dat hij zich onmogelijk kan verplaatsen; 2° dat hij tewerkgesteld is door een beschermde werkplaats, opgericht of gesubsidieerd door het Rijksfonds. (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapcommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <BESL 1997-03-13/43, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1997>) Art. 87. Het Rijksfonds kan de plaatsing van minder-validen organiseren in de beschermde werkplaatsen die het opricht. (NOTA 1 : artikel opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1997-01-23/36, art. 27, Inwerkingtreding : 01-01-1997) (NOTA 2 : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapcommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij <BESL 1997-03-13/43, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1997>) Afdeling 2. - Verplichte tewerkstelling van minder-validen door de particuliere ondernemingen. Art. 88. De bepalingen van artikel 21 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, worden, ten aanzien van de particuliere ondernemingen toegepast volgens de bij deze afdeling vastgestelde modaliteiten. Art. 89. De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening is ermede belast door tussenkomst van zijn gewestelijke bureaus: 1° aan iedere werkgever kennis te geven van het aantal minder-validen die hij moet tewerkstellen overeenkomstig de verordenende maatregelen die, per bedrijfstak, bepalen hoeveel minder-validen moeten worden tewerkgesteld; 2° de lijst van de minder-validen, die in de onderworpen ondernemingen tewerkgesteld zijn, op te maken en bij te houden; 3° een afschrift van de bij 2° bedoelde lijst aan het Rijksfonds mede te delen. Art. 90. De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening plaatst, bij voorrang, ingeschreven minder-validen in de onderworpen ondernemingen, voor zover dezen de kwalificatie bezitten die vereist is om de vacante betrekking te bekleden. Art. 91. Wanneer het aantal minder-validen die zij moeten in dienst hebben hun werd ter kennis gebracht overeenkomstig de bepalingen van artikel 89, 1°, zijn de werkgevers gehouden, binnen de termijn van zestig dagen, aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening de lijst mede te delen van de minder-validen die zij tewerkstellen, of het nu ingeschreven minder-validen betreft of niet ingeschreven minder-validen die verklaren te voldoen aan de voorwaarden gesteld bij artikel 1 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen. Wat de door hem tewerkgestelde niet ingeschreven minder-validen betreft, stelt de werkgever de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening in kennis van de aard en het percentage van de ontoereikendheid of de vermindering van hun lichamelijke of geestelijke geschiktheid en levert daarvan het bewijs. Bovendien moeten de werkgevers de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening onmiddellijk in kennis stellen van elke vermindering of vermeerdering in het aantal minder-validen welke zij in dienst hebben bij toepassing van artikel 21 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen. Art. 92. Het Rijksfonds verifieert de inschrijving van de minder-validen die op de bij artikel 89, 3°, bedoelde lijsten voorkomen. Ten aanzien van de niet ingeschreven minder-validen, gaat het Rijksfonds na of zij voldoen aan de voorwaarden bepaald bij artikel 1 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen. Te dien einde, kan het een geneesheer van het Rijksfonds of een geneesheer, lid van de gewestelijke technische commissie, eventueel gelasten de minder-valide te onderzoeken. De minder-valide kan zich door zijn behandelende geneesheer laten bijstaan. De beslissing van de door het Rijksfonds aangewezen geneesheer bepaalt zich tot het vermelden van het percentage der ontoereikendheid of vermindering van de lichamelijke of geestelijke geschiktheid van de minder-valide. Indien de aangewezen geneesheer vaststelt dat de minder-valide niet voldoet aan de voorwaarden bepaald bij artikel 1 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen geeft het Rijksfonds hiervan kennis aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. Deze neemt de bepalingen van artikel 89 in acht. HOOFDSTUK X. - Sociale hulp. Art. 93. Het Rijksfonds wordt ermede belast: 1° te zorgen voor het bevorderen van de medewerking van de minder-valide aan de uitvoering van zijn bij artikel 34 bedoeld omscholings- en sociale reclasseringsproces; 2° aan de minder-valide elke inlichting te verstrekken waardoor het volbrengen van een der opdrachten, bedoeld bij de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, kan worden bevorderd; 3° aan de minder-valide, de reis- en verblijfkosten, terug te betalen gemaakt overeenkomstig de maatregelen die, ter uitvoering van dit besluit, te zijnen opzichte genomen zijn, wanneer deze kosten geen bij artikel 76, eerste en tweede lid, bedoelde last vormen; 4° aan de minder-valide, alle materiële hulp te verlenen die nodig is voor de behoorlijke uitvoering van de, bij toepassing van dit besluit, te zijnen opzichte genomen maatregelen; 5° leningen, met of zonder interest, in geld of in natura, toe te staan of te waarborgen aan de minder-valide voor wie die tegemoetkoming met het oog op zijn beroepsopleiding of zijn sociale reclassering gerechtvaardigd is; 6° aan de minder-valide, op zijn verzoek, een tegemoetkoming toe te staan in de kosten voor geneeskundige honoraria, die hij gemaakt heeft voor de verdediging van zijn belangen in beroep, wanneer de commissie van beroep een beslissing van het Rijksfonds heeft vernietigd. Art. 93. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST) (Opgeheven) <BESL 1998-12-03/38, art. 13, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1998> (Opgeheven) <BESL 2000-02-25/36, art. 91; Inwerkingtreding : 01-07-2000> (Opgeheven) <VARIA 2000-06-08/56, art. 51; Inwerkingtreding : 01-07-2000> Art. 93. (WAALSE GEWEST) Het Rijksfonds wordt ermede belast: 1° te zorgen voor het bevorderen van de medewerking van de minder-valide aan de uitvoering van zijn bij artikel 34 bedoeld omscholings- en sociale reclasseringsproces; 2° aan de minder-valide elke inlichting te verstrekken waardoor het volbrengen van een der opdrachten, bedoeld bij de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, kan worden bevorderd; 3° aan de minder-valide, de reis- en verblijfkosten, terug te betalen gemaakt overeenkomstig de maatregelen die, ter uitvoering van dit besluit, te zijnen opzichte genomen zijn, wanneer deze kosten geen bij artikel 76, eerste en tweede lid, bedoelde last vormen; 4° (...) <BWG 1999-06-03/77, art. 17; Inwerkingtreding : 01-07-1999> 5° (...) <BWG 2004-02-04/41, art. 16, 030; Inwerkingtreding : 18-05-2004> 6° aan de minder-valide, op zijn verzoek, een tegemoetkoming toe te staan in de kosten voor geneeskundige honoraria, die hij gemaakt heeft voor de verdediging van zijn belangen in beroep, wanneer de commissie van beroep een beslissing van het Rijksfonds heeft vernietigd. Art. 93. (VLAAMSE GEMEENSCHAP) Het Rijksfonds wordt ermede belast: 1° te zorgen voor het bevorderen van de medewerking van de minder-valide aan de uitvoering van zijn bij artikel 34 bedoeld omscholings- en sociale reclasseringsproces; 2° aan de minder-valide elke inlichting te verstrekken waardoor het volbrengen van een der opdrachten, bedoeld bij de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, kan worden bevorderd; 3° aan de minder-valide, de reis- en verblijfkosten, terug te betalen gemaakt overeenkomstig de maatregelen die, ter uitvoering van dit besluit, te zijnen opzichte genomen zijn, wanneer deze kosten geen bij artikel 76, eerste en tweede lid, bedoelde last vormen; 4° aan de minder-valide, alle materiële hulp te verlenen die nodig is voor de behoorlijke uitvoering van de, bij toepassing van dit besluit, te zijnen opzichte genomen maatregelen; (NOTA : voor het Vlaams Gewest wordt punt 4° van artikel 93 opgeheven maar, bij wijze van overgangsmaatregel en onverminderd de bepalingen van artikel 75 van het <DVR 1990-06-27/33>, blijft het van kracht voor het onderzoek van de aanvragen om individuele hulp, die vóór 1 april 1992 bij het Rijksfonds voor Sociale Reclassering van de Mindervaliden of het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap zijn ingediend. <BVE 1992-07-31/33, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 01-04-1992>) 5° leningen, met of zonder interest, in geld of in natura, toe te staan of te waarborgen aan de minder-valide voor wie die tegemoetkoming met het oog op zijn beroepsopleiding of zijn sociale reclassering gerechtvaardigd is; 6° aan de minder-valide, op zijn verzoek, een tegemoetkoming toe te staan in de kosten voor geneeskundige honoraria, die hij gemaakt heeft voor de verdediging van zijn belangen in beroep, wanneer de commissie van beroep een beslissing van het Rijksfonds heeft vernietigd. Art. 94. <KB 22-12-1967> <Opgeheven voor de Franse Gemeenschap van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 1998-12-03/38, art. 13, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1998> De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort bepaalt de criteria volgens welke de in artikel 93, 3° tot 6°, bedoelde tegemoetkoming kunnen worden toegestaan. Art. 95. <Opgeheven voor de Franse Gemeenschap van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 1998-12-03/38, art. 13, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1998> Het Rijksfonds kan bovendien aan de minder-validen een beloning, in geld of in natura, toekennen om hun inspanningen op professioneel, sportief of cultureel gebied te bevorderen of te steunen. De beslissingen betreffende de toepassing van het eerste lid worden door de raad van beheer genomen; zij worden aan de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort ter goedkeuring voorgelegd. (NOTA : Artikel 95 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofstedelijk Gewest bij BESL 2000-02-25/36, art. 91; Inwerkingtreding : 01-07-2000) (NOTA : Artikel 95 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij VARIA 2000-06-08/56, art. 51; Inwerkingtreding : 01-07-2000>) Art. 95_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven voor de Franse Gemeenschap van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 1998-12-03/38, art. 13, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1998> Het Rijksfonds kan bovendien aan de minder-validen een beloning, in geld of in natura, toekennen om hun inspanningen op professioneel, sportief of cultureel gebied te bevorderen of te steunen. De beslissingen betreffende de toepassing van het eerste lid [1 ...]1 worden aan de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort ter goedkeuring voorgelegd. (NOTA : Artikel 95 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofstedelijk Gewest bij BESL 2000-02-25/36, art. 91; Inwerkingtreding : 01-07-2000) (NOTA : Artikel 95 opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij VARIA 2000-06-08/56, art. 51; Inwerkingtreding : 01-07-2000>) ---------- (1)<BDG 2023-12-21/42, art. 18, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2024> HOOFDSTUK XI. - Besteding van de begrotingsontvangsten. Art. 96. De raad van beheer van het Rijksfonds zorgt dat de vastgelegde uitgaven, welke voortvloeien uit de uitvoering van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, binnen de perken blijven van de begrotingsontvangsten die voortspruiten uit de uitvoering van artikel 24 van de genoemde wet. Art. 96_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij BDG 2023-12-21/42, art. 19, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2024> HOOFDSTUK XII. - Commissie van beroep. Afdeling 1. - Inrichting. Art. 97. De geschillen betreffende de beslissingen door het Rijksfonds genomen inzake de inschrijving of de verlening van uitkeringen en verstrekkingen aan de minder-validen, worden voorgelegd aan een commissie van beroep. Art. 98. De commissie van beroep houdt zitting te Brussel. Zij bestaat uit twee kamers. Een van die kamers neemt kennis van de zaken die in het Nederlands moeten worden behandeld, de andere kamer van de zaken die in het Frans moeten worden behandeld. De Franse kamer neemt daarenboven kennis van de zaken die in het Duits worden ingediend door een inwoner van de kantons Eupen, Malmédy, Sankt-Vith of van de gemeenten Membach, Gemmenich, Moresnet en Kalmis. Art. 99. Elke kamer bestaat uit: 1° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters; 2° twee doctors in de geneeskunde, gekozen uit de personen erkend om hun bevoegdheid op het gebied van de geneeskunde en van de orthopedische heelkunde; 3° een adviseur inzake voorlichting bij beroepskeuze, gekozen om zijn bevoegdheid op het stuk van voorlichting bij beroepskeuze van minder-validen; 4° een technicus inzake de arbeidsmarkt, gekozen om zijn grondige kennis van de arbeidsmarkt voor minder-valide personen; 5° twee vertegenwoordigers van de representatieve organisaties van de minder-validen; 6° een griffier en een adjunct-griffier. Er zijn evenveel plaatsvervangende leden als gewone leden, bedoeld bij het eerste lid, 2°, 3°, 4° en 5°. Een regeringscommissaris wordt bij elke kamer aangewezen. Art. 100. Wanneer een kamer van de commissie van beroep, in de onmogelijkheid verkeert om de haar voorgelegde zaken te onderzoeken binnen één maand na de ontvangst van het beroep, kan de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, beslissen tijdelijk bijkomende kamers op te richten, die door de plaatsvervangende voorzitters worden voorgezeten. Art. 101. De voorzitters van de commissie van beroep worden door Ons benoemd. Zij moeten aan de volgende vereisten voldoen: 1° houder zijn van het diploma van doctor in de rechten; 2° onafhankelijk staan tegenover de in de commissie vertegenwoordigde organisaties; 3° geen openbaar mandaat, noch een ander openbaar ambt dan dit van magistraat uitoefenen; 4° ten minste 35 jaar oud zijn; 5° sedert ten minste tien jaar magistraat, advocaat of beoefenaar van het sociaal recht zijn. Art. 102. De leden van de commissie van beroep worden door Ons benoemd. Art. 103. De uitoefening van een mandaat bij de raad van beheer, bij de technische comités of bij de gewestelijke technische commissies van het Rijksfonds is onverenigbaar met de functie van voorzitter en lid van de commissie van beroep. Art. 104. Het mandaat van de voorzitters van de commissie van beroep duurt tien jaar; het mandaat van de leden zes jaar. Deze mandaten kunnen worden vernieuwd. De voorzitters en leden, benoemd ter vervanging van een overleden of aftredend voorzitter of lid, voltooien het mandaat van degene die zij vervangen. De plaatsvervangende voorzitters en leden hebben zitting in geval van verhindering van de voorzitters en gewone leden. De voorzitters en leden houden op zitting te hebben, zodra zij de leeftijd van (70 jaar) bereiken. In dit geval en in geval van ontslag, mogen zij de eretitel van hun mandaat dragen, na machtiging door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort. <KB 16-09-1966> Art. 105. De griffiers van de commissie van beroep worden benoemd onder de personeelsleden van het Rijksfonds door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort. De griffiers moeten doctor in de rechten zijn en ten minste 25 jaar oud. Art. 106. De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, wijst de regeringscommissarissen bij de commissie van beroep aan. Art. 107. De voorzitters en leden van de commissie van beroep hebben recht op presentiegelden en op vergoedingen voor reis- en verblijfkosten. De plaatsvervangende voorzitters en leden hebben recht op dezelfde voordelen als de voorzitters en gewone leden, wanneer zij deze vervangen. De regeringscommissarissen bij de commissie van beroep hebben recht op een vergoeding. De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, bepaalt na advies van de raad van beheer, het bedrag van die presentiegelden en vergoedingen, alsook de desbetreffende toekenningsvoorwaarden. De commissie van beroep stelt haar huishoudelijk reglement op, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort. Art. 108. De werkingskosten van de commissie van beroep komen ten laste van het Rijksfonds. Afdeling 2. - Rechtspleging Art. 109. De minder-valide kan beroep instellen tegen de beslissingen van het Rijksfonds bij de commissie van beroep. Het beroep heeft schorsende kracht. De minder-valide mag zich laten vertegenwoordigen of bijstaan voor alle akten van rechtspleging alsook op de zitting, hetzij door zijn wettelijke vertegenwoordiger, hetzij door een advocaat, hetzij door zijn behandelende geneesheer, hetzij door een afgevaardigde van een der in artikel 37 bedoelde organisaties, door hem gekozen, hetzij door een lid van zijn familie. Het Rijksfonds wordt vóór de commissies van beroep vertegenwoordigd door zijn administrateur-directeur. Deze kan zich laten vervangen door één of meer leden van het personeel van het Rijksfonds, die hij in overleg met de raad van beheer aanwijst. Art. 110. Om ontvankelijk te zijn, moet het beroep schriftelijk gesteld, gemotiveerd, ondertekend en aan de voorzitter van de commissie van beroep gericht zijn. Vóór het verstrijken van de zestigste dag na die waarop de bestreden beslissing ter kennis werd gebracht, moet dit geschrift of wel tegen ontvangbewijs aan de griffier worden afgegeven, of wel bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter worden gezonden. Kan de eiser in beroep niet ondertekenen, dan zet hij een kruisje op het beroepschrift, en dit wordt medeondertekend door de burgemeester van de woonplaats of zijn gemachtigde. Art. 111. De griffier vult eventueel het dossier aan. Te dien einde verzamelt hij rechtstreeks alle nuttige inlichtingen en documenten. Art. 112. De regeringscommissaris maakt het verslag over de zaak op. Dit verslag wordt gedateerd, ondertekend en bij het dossier gevoegd. Het wordt ter kennis van de eiser in beroep gebracht. Art. 113. De griffier roept, ten minste tien dagen vooraf, de partijen en de Regeringscommissaris op ter zitting, waarop de zaak zal worden onderzocht. Binnen acht dagen die aan de zitting voorafgaan, mogen de partijen en de personen die hen vertegenwoordigen of bijstaan, op de griffie van de commissie van beroep inzage nemen van het dossier. De partijen kunnen een memorie indienen. Indien de partijen of de personen die hen vertegenwoordigen of bijstaan, op de dag van de zitting verhinderd zijn, kunnen zij om uitstel van de zaak tot een latere zitting verzoeken. Uitstel wordt slechts eenmaal toegestaan, behoudens in geval van overmacht. Art. 114. De commissie van beroep kan alleen dan op geldige wijze zitting houden, wanneer een voorzitter, een griffier en ten minste vier leden aanwezig zijn. Art. 115. De commissie doet uitspraak op stukken. Het onderzoek heeft schriftelijk plaats. De partijen kunnen tijdens de zitting alle documenten overleggen. Blijkt uit het onderzoek dat het noodzakelijk is de minder-valide, aan een onderzoek te onderwerpen, dan wordt deze verzocht zich te melden bij een door de commissie van beroep aangewezen expert. De minder-valide mag zich bij de expertise door iedere persoon van zijn keuze laten vergezellen. Heeft de commissie van beroep echter een geneeskundige expertise bevolen, dan mag de minder-valide zich alleen door een geneesheer laten vergezellen. Alleen de geneesheren van de gerechtelijk-geneeskundige dienst, bedoeld in het koninklijk besluit van 21 december 1954 tot herinrichting van de gerechtelijk-geneeskundige dienst, kunnen door de commissie worden gekozen voor een geneeskundige expertise. De experts moeten binnen de door de commissie bepaalde termijn een verslag opmaken waarin geantwoord wordt op alle punten van de gegeven opdracht. Art. 116. De commissie kan bevelen dat de partijen persoonlijk verschijnen. De verklaringen van de gehoorde personen worden in het proces-verbaal opgetekend. Art. 117. De commissie van beroep beraadslaagt met gesloten deuren, nadat de voorzitter de debatten voor gesloten heeft verklaard. De leden moeten de geheimhouding van de beraadslaging in acht nemen. De beslissingen van de commissie van beroep worden genomen bij meerderheid van stemmen der aanwezige leden. Onthouding is niet toegelaten. De voorzitter is enkel stemgerechtigd bij staking van stemmen. Wanneer de commissie van oordeel is dat zij haar beslissing niet tijdens dezelfde zitting kan uitspreken, stelt de voorzitter de partijen hiervan in kennis en vermeldt de datum waarop de beslissing zal worden uitgesproken. De beslissingen worden genomen binnen een maand na de ontvangst van het beroep. Art. 118. De beslissingen worden gemotiveerd, op straffe van nietigheid. Zij vermelden: 1° de naam, voornamen en woonplaats van de partijen en, in voorkomend geval, de naam, voornamen, woonplaats en hoedanigheid van de persoon die ze bijstaat of vertegenwoordigt; 2° de oproeping van de partijen, hun eventuele memorie, alsmede de naam en voornamen van alle personen die ter zitting werden gehoord; 3° de datum waarop het verslag van de regeringscommissaris ter kennis werd gebracht van de minder-valide, eiser in beroep; 4° de uitspraak, de datum ervan en de namen van de personen die erover hebben beraadslaagd. De beslissing wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend. Art. 119. Binnen zeven dagen na de uitspraak, richt de griffier bij een ter post aangetekende brief een door hem ondertekende uitgifte van de beslissing: 1° aan de minder-valide; 2° aan het Rijksfonds. De bij 2° bedoelde kennisgeving kan evenwel ook geschieden tegen afgifte van een ontvangbewijs. De uitgifte vermeldt dat de beslissing vatbaar is voor beroep bij de Raad van State. Art. 120. Tegelijk met de uitgifte, worden aan het Rijksfonds een afschrift van de beslissing en twee afschriften van het proces-verbaal der terechtzitting overgemaakt. De minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, ontvangt een afschrift van elke beslissing alsmede van het proces-verbaal der terechtzittingen. Art. 121. Het beroep bij de Raad van State werkt niet schorsend, behoudens wat de bevolen terugvorderingen betreft. Afdeling 3. - Bijzondere rechtsplegingen. Art. 122. De herziening van een beslissing van de commissie van beroep mag enkel gegrond zijn op een feit dat aan de commissie die uitspraak heeft gedaan niet bekend was en een wijziging of vernietiging van die beslissing kan teweegbrengen. De herziening kan slechts worden gevorderd door de personen die partij waren bij de beslissing. De aanvraag wordt ingediend bij de commissie die de beslissing heeft genomen, in de vorm, bepaald voor het indienen van het beroep bij die commissie en binnen drie jaar na de kennisgeving van de beslissing. Art. 123. Wanneer van het beroep wordt afgezien, doet de commissie uitspraak over de afstand. Afdeling 4. - Algemene bepalingen. Art. 124. § 1. De termijnen waarover de partijen beschikken, gaan in de dag van de ontvangst van het stuk die de termijn doet lopen. Het stuk dat bij een ter post aangetekende brief wordt verzonden, wordt geacht te zijn ontvangen de eerste werkdag na de afgifte van de brief bij de post. De datum van het postmerk heeft bewijskracht voor de verzending van alle stukken der rechtspleging. Zo de geadresseerde langs de post niet werd bereikt, maakt de griffier van de commissie van beroep de brief over langs administratieve weg. De aangezochte burgemeester neemt de nodige maatregelen om de brief aan de geadresseerde te doen geworden en stelt de griffier hiervan in kennis. § 2. De dag die als begindatum van een termijn dient, is daarin niet begrepen. Zondagen en wettelijke feestdagen worden medegerekend in de termijnen. Wanneer echter de laatste dag om een akte van rechtspleging te stellen een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag. HOOFDSTUK XIII. - Bijzondere bepalingen, betreffende de werkwijze van de raad van beheer en van de technische comités. HOOFDSTUK XIII. DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij BDG 2023-12-21/42, art. 20, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2024> Art. 125. De raad van beheer vergadert telkens als de voorzitter of de administrateur-directeur het nodig acht of als ten minste vijf leden het vragen. Hij kan eveneens worden samengeroepen door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort. Art. 125_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij BDG 2023-12-21/42, art. 20, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2024> Art. 126. § 1. De voorzitters en leden van de raad van beheer en van de technische comités genieten een presentiegeld en vergoedingen voor reis- en verblijfkosten; het bedrag daarvan en de toekenningsvoorwaarden worden bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort. § 2. De voorzitters en leden van de raad van beheer en van de technische comités die, volgens de modaliteiten, vastgesteld in het door de raad van beheer opgemaakte huishoudelijk reglement, zitting hebben in een werkgroep ter voorbereiding van een vergadering van die colleges, genieten het presentiegeld en de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten die hun verleend zouden zijn geweest, indien zij zitting hadden gehad in het college waarvan zij deel uitmaken. § 3. De aan de raad van beheer en de technische comités vreemde personen, die bijzonder bevoegd zijn in de aangelegenheden welke aan een van de colleges worden voorgelegd en die, volgens de modaliteiten, vastgesteld in het door de raad van beheer opgemaakte huishoudelijk reglement, als raadgever moeten deelnemen aan de werkzaamheden van dat college of aan die van een werkgroep ter voorbereiding van de vergadering van dat college, genieten een presentiegeld en vergoedingen voor reis- en verblijfkosten; het bedrag daarvan en de toekenningsvoorwaarden worden bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort. § 4. De regeringscommissarissen, de afgevaardigde van de Minister van Financiën en de revisors bij het Rijksfonds genieten een vergoeding waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort. Art. 126_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij BDG 2023-12-21/42, art. 20, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2024> HOOFDSTUK XIV. - <KB 31-10-1978> Financiering. Art. 127. (...) <opgeheven door KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° "premie", elke premie, bijdrage, last, deelname en voorschot of provisie hierop, uitgegeven door de verzekeraar ter dekking van het in aanmerking genomen risico; 2° "verzekerde", eenieder die schuldenaar is voor de betaling van de premie; 3° (onder "verzekeraar", elke persoon die de verzekering betreffende het in België gelegen risico op zich neemt;) <KB 1995-04-06/23, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 25-08-1995> 4° "arbeidsongevallenverzekering", elke verzekering onderschreven in het raam van de arbeidsongevallenwetgeving van toepassing op de privé-sector; (5° "Rijksinstituut", het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering) <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> De bepalingen van dit hoofdstuk omvatten niet de verrichtingen inzake herverzekering. Afdeling 1. - (De ((aan het Rijksfonds)) verschuldigde bijslagen op premies en de bijdragen) <KB 1978-10-31> <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Art. 128.Voor de verzekeringen bedoeld bij artikel 24, eerste lid, 1° tot 3° van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 14 van 23 oktober 1978 wordt het bedrag van de bijslag op de premie opgelegd aan de verzekerde respectievelijk vastgesteld [4 op 3,00 pct.]4, [7,5 pct.] en [6,5 pct.] en het bedrag van de bijdrage opgelegd aan de verzekeraar wordt vastgesteld op 0,60 p.d. <KB 1984-06-28/32, art. 1, lid 1, 002> <KB 2007-01-17/34, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2007> ---------- (1)<KB 2017-10-15/02, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (2)<KB 2019-05-22/15, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2020> (3)<KB 2021-11-16/05, art. 1, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2022> (4)<KB 2023-11-06/04, art. 1, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2024> Art. 129.§ 1, Inzake de premies verschuldigd [1 aan Fedris]1, is de bijslag op de premie verschuldigd op: 1° de premie verschuldigd voor de verzekering van de risico's van arbeidsongevallen, waarvan [2 Fedris]2 zelf de dekking verzekerd; 2° de bijdrage verschuldigd door de werkgever in de privé-sector die in gebreke blijft een verzekeringscontract te sluiten bij een gemachtigde verzekeraar. De bijslag op de premie slaat eveneens op de verhogingen en intresten verschuldigd wegens laattijdige betaling. § 2. Geen enkele bijdrage op de premies bedoeld in § 1 wordt opgelegd aan [3 Fedris]3. ---------- (1)<KB 2018-09-06/13, art. 35, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (2)<KB 2018-09-06/13, art. 36, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (3)<KB 2018-09-06/13, art. 37, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2017> Art. 130. Ten laste van de instellingen van openbaar nut die vrijgesteld zijn van het aangaan van een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering inzake hun motorrijtuigen, wordt een bijdrage opgelegd van (7,56 pct.) van het bedrag der premies die zij hadden moeten dragen indien zij niet waren vrijgesteld van de verplichting een verzekering aan te gaan. <KB 1984-06-28/32, art. 1, lid 2, 002> Art. 131. <KB 1984-06-28/32, art. 6, 002> Het Rijk draagt tot de financiering van het (Rijksinstituut) bij door de storting van een toelage waarvan het bedrag gelijkwaardig is aan de aanvullende premies of bijdragen die hij verschuldigd zou zijn indien hij verzekerd was tegen arbeidsongevallen, tegen de risico's inherent aan het bezit of het gebruik van motorrijtuigen andere dan spoorwegmaterieel, en tegen brandrisico's. De berekening gebeurt als volgt : <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> 1° inzake arbeidsongevallen, op grond van het tewerkgesteld personeel; 2° inzake motorrijtuigen, op basis van de samenstelling van het motorrijtuigenpark; 3° inzake brand, door toepassing op het bijdragenbedrag gestort door het geheel van de andere bijdrageplichtigen van de tak brand, van een breuk die gelijk is aan de hoegrootheid van de krachtens 1° en 2° gestorte sommen ten overstaan van de hoegrootheid van de sommen die gestort werden door de andere bijdragenplichtigen tegen dezelfde risico's. Afdeling 2. - (Modaliteiten voor de inning, de aangifte en de storting van de ((aan het Rijksfonds)) verschuldigde bedragen) <KB 1978-10-31> <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Art. 132.§ 1. De in dit hoofdstuk bedoelde bijslagen op premies worden geïnd door de verzekeraars en [1 door Fedris]1 samen met de premies waarop die bijslagen staan. De bijslag wordt berekend op het bedrag door de verzekerde verschuldigd ter dekking van het risico, verhoogd met alle bijkomende kosten, behoudens : 1° de taksen en bijdragen rechtstreeks ten zijnen laste gelegd krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen; 2° de polis- en bijvoegselkosten. § 2. De berekeningsbasis voor de bijdrage verschuldigd door de verzekeraar is dezelfde als deze voor de bijslag op de premie. § 3. De bedragen die de werkgever uit de privé-sector, verzekerd bij een gemeenschappelijke verzekeringskas, rechtstreeks aan de getroffene betaalt wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid, worden als een integrerend deel beschouwd van de premie verschuldigd aan de verzekeraar. § 4. De aangiften en stortingen slaan op de totaliteit der premies uitgegeven tijdens de in aanmerking genomen periode, vrij van gehele of gedeeltelijke vernietigingen en van ristorno's. ---------- (1)<KB 2018-09-06/13, art. 38, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2017> Art. 133.De bedragen verschuldigd voor de verzekeringen bedoeld bij artikel 24, eerste lid, 1° van voormelde wet van 16 april 1963, gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 14 van 23 oktober 1978, worden berekend per kalenderkwartaal. De verzekeraar en [1 Fedris]1 doen hiervan aangifte en storten de bedragen binnen de twee maanden na het verstrijken van het kwartaal. ---------- (1)<KB 2018-09-06/13, art. 39, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2017> Art. 134. § 1. De bedragen verschuldigd voor de verzekeringen bedoeld bij artikel 24, eerste lid, 2° en 3°, van voormelde wet van 16 april 1963, gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 14 van 23 oktober 1978, worden berekend per kalenderjaar en worden maandelijks provisioneel gestort en op het einde van het jaar geregulariseerd. De verzekeraar doet de jaarlijkse aangifte vóór 1 april volgend op het in aanmerking genomen jaar. Elke maandelijkse provisionele storting is gelijk aan een twaalfde van het bedrag van de laatste jaarlijkse aangifte; ze wordt gedaan de eerste dag van elke maand. De regularisering van de provisionele stortingen dient gedaan vóór 1 mei volgend op het in aanmerking genomen jaar. § 2. In afwijking van de bepalingen van § 1 doet de verzekeraar, die voor het eerst de verzekering op zich neemt, de berekening, de aangifte en de storting van de per kalendermaand verschuldigde bedragen binnen vijftien dagen na het verstrijken van elke maand, tot wanneer hij de verzekering gedurende een volledig kalenderjaar op zich heeft genomen. De verzekeraar die ophoudt de verzekering op zich te nemen, mag door het (Rijksinstituut) gemachtigd worden, volgens de modaliteiten die het bepaalt, dezelfde procedure toe te passen gedurende de vereffeningsperiode. <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> § 3. De Minister tot wiens bevoegdheid (die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft) behoort, kan de basis, waarop de bedragen van de § 1, derde lid, bedoelde provisionele stortingen worden berekend, voorzien van een wegingscoëfficiënt, inzonderheid bepaald in functie van de evolutie van het zakencijfer, in de loop van het laatste kalenderjaar opgetekend voor het geheel der verzekeraars van de in aanmerking genomen tak. <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> § 4. (Als de in artikel 24, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 3°, van de voormelde wet bedoelde verzekering onderschreven wordt bij een buitenlandse verzekeraar, moeten de verplichtingen welke op deze verzekeraar rusten overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, worden nagekomen : 1° door het bijkantoor, het agentschap, de onder artikel 178 van het Wetboek der met zegel gelijkgestelde taksen bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger of de zetel van verrichting, gelegen in België; 2° door de makelaar of elke andere in België verblijvende tussenpersoon, voor de overeenkomsten onderschreven door zijn tussenkomst met niet in België gevestigde verzekeraars die in België de onder artikel 178 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger niet hebben; 3° door de niet in België gevestigde verzekeringsondernemingen die in België geen aansprakelijke vertegenwoordiger hebben en die verzekeringsverrichtingen doen waarvan het risico in België ligt zonder beroep te doen op in België verblijvende tussenpersonen; Wanneer de buitenlandse verzekeraar in België noch een bijkantoor, noch een agentschap, noch een vertegenwoordiger, noch enigerlei zetel van verrichting heeft, dan wordt het bedrag van de bijdrage verschuldigd door de verzekeraar ambtshalve voorafgenomen op het bedrag van de premie aan de verzekeraar verschuldigd uit hoofde van de overeenkomst : - hetzij door de makelaar of andere tussenpersoon, door wiens tussenkomst de overeenkomst werd aangegaan; - hetzij, in alle andere gevallen, door de buitenlandse verzekeraar.) <KB 2007-04-27/72, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2006> § 5. (Wanneer, in het geval bedoeld in § 4, hetzij de makelaar of andere tussenpersoon, hetzij de buitenlandse verzekeraar, slechts voor een miniem aantal verzekeringen hun tussenkomst verlenen, dan mogen zij, in afwijking van de bepalingen van § l, door het Rijksinstituut gemachtigd worden de aangiften en stortingen te doen binnen de maand na de vervaldag van de premie.) <KB 1995-04-06/23, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 25-08-1995> § 6. (...) <KB 1995-04-06/23, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 25-08-1995> Art. 135. § 1. De bedragen verschuldigd door de instellingen van openbaar nut bedoeld in artikel 130, worden berekend per kalenderjaar, en worden maandelijks provisioneel gestort en op het einde van het jaar geregulariseerd. De berekening van de bijdrage geschiedt op grond: 1° van de motorrijtuigen, in de zin van de wetgeving betreffende de verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, die de instelling op 31 december van het in aanmerking genomen jaar bezit; 2° van een jaarlijkse ondeelbare premie die voor elk voertuig, volgens zijn categorie en zijn vermogen, overeenstemt met het bedrag, op 1 januari van het in aanmerking genomen jaar, van de basispremie bepaald door de reglementaire bepalingen tot vaststelling der tariefperken en maatstaven toepasselijk op de verplichte verzekering der burgerlijke aansprakelijkheid inzake motorvoertuigen. De instelling doet de jaarlijkse aangifte vóór 1 april volgend op het in aanmerking genomen jaar. Elke maandelijkse provisionele storting is gelijk aan een twaalfde van het bedrag van de laatste jaarlijkse aangifte; ze wordt gedaan de eerste dag van elke maand. De provisionele stortingen dienen vóór 1 mei volgend op het in aanmerking genomen jaar te worden geregulariseerd. § 2. Wanneer de instelling van openbaar nut, ondanks de vrijstelling die ze geniet, een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen heeft gesloten, worden volgende regels toegepast : 1° indien de gesloten verzekering identiek is aan de verzekering geregeld door de wetgeving betreffende de verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zijn de desbetreffende rijtuigen uitgesloten van de toepassing der bepalingen van § 1; 2° indien de gesloten verzekering verschilt van deze geregeld door de wet, mag de instelling van openbaar nut het bedrag der bijslagen op de premie, gedragen uit hoofde van de gesloten verzekering, in mindering brengen van het bedrag der bijdrage die zij in toepassing van § 1 verschuldigd is. De uitsluitingen en verminderingen bedoeld bij het eerste lid zijn van toepassing in verhouding tot de duur van de verzekeringsperiode binnen het in aanmerking genomen jaar; ze dienen behoorlijk verantwoord te worden in de jaarlijkse aangifte. Art. 136. § 1. De aangiften worden gedaan overeenkomstig de modellen vastgesteld door het (Rijksinstituut); ze zijn vergezeld van de gevraagde tot staving dienende bescheiden. <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> De verzekeraars zijn er inzonderheid toe gehouden voor ieder kalenderjaar een uittreksel van hun jaarrekeningen over te zenden ter staving van de juistheid van hun aangiften. De aangiften en de tot staving dienende bescheiden worden voor oprecht en juist verklaard. § 2. (De verschuldigde bedragen worden gestort op de postrekening van het Rijksinstituut). <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Afdeling 3. - Toezicht op de aangiften en inning van de onbetaalde sommen Art. 137. Het (Rijksinstituut) is belast met het toezicht op de aangiften. Te dien einde mag het: <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> 1° binnen de termijn die het bepaalt alle inlichtingen eisen die het nodig acht voor de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk; 2° te allen tijde de juistheid van de aangiften ter plaatse controleren of laten controleren en daartoe alle registers, boeken, staten, boekhoudkundige bescheiden, losse bladen, briefwisseling en andere documenten raadplegen; 3° de medewerking vorderen van de bestaande administraties en openbare diensten, inzonderheid die welke belast zijn met de controle op de verzekeraars, welke onderworpen zijn aan de bepalingen van dit hoofdstuk. Art. 138. Indien er geen aangifte werd gedaan, de aangifte niet conform, onvolledig of onjuist is, de tot staving dienende bescheiden niet werden ingeleverd, de gevraagde inlichtingen niet worden voorgelegd of indien geen antwoord wordt gegeven binnen de gestelde termijnen, bepaalt het (Rijksinstituut) ambtshalve, hetzij op basis van alle elementen die reeds in zijn bezit zijn, hetzij na alle daartoe nuttig geachte inlichtingen te hebben ingewonnen, het bedrag dat verschuldigd is door hen die voor de stortingen verantwoordelijk zijn. <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Wanneer het bedrag ambtshalve vastgesteld wordt door het (Rijksinstituut), dienen zij die voor de stortingen verantwoordelijk zijn, het juiste bedrag te bewijzen. <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> De bewijslast rust evenwel op het (Rijksinstituut), wanneer de verantwoordelijke persoon bewijst dat hij om aanvaardbare redenen verhinderd was de gevraagde bescheiden, inlichtingen en antwoorden eerder over te leggen. <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Art. 139. In geval van niet-betaling stelt het (Rijksinstituut) de verantwoordelijke personen, op hun laatst bekende woonplaats en bij een ter post aangetekende brief, die als ingebrekestelling geldt, in kennis van de termijn die hun door het (Rijksinstituut) wordt verleend om hun schuld te vereffenen; deze termijn mag niet meer dan drie maand bedragen. Daarbij wordt hun ook medegedeeld dat, ingeval zij hun verplichtingen binnen deze termijn niet nakomen, de verschuldigde sommen, vermeerderd met de verwijlintresten berekend tegen de rentevoet der wettelijke intresten, verschuldigd vanaf het verstrijken van de termijn die hun werd toegestaan, met alle rechtsmiddelen zullen worden geïnd. <KB 1991-01-02/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Het innen der verschuldigde sommen kan eveneens geschieden door tussenkomst van het bestuur der domeinen, dat de inning ervan zal verrichten overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949. HOOFDSTUK XV. - Overgangsbepalingen. Art. 140. De beslissingen waarbij uitkeringen of verstrekkingen ten gunste van de minder-validen worden toegekend of toelagen worden verleend aan de bij dit besluit bedoelde instellingen, centra, diensten en werkplaatsen of aan personen die minder-validen tewerkstellen mogen pas vanaf de datum van inwerkingtreding der wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, van kracht worden. Art. 141. <had uitwerking voor zes maand.> Art. 142. (Totdat het Rijksfonds de aanvragen, ingediend door de minder-validen krachtens de wet van 28 april 1958 betreffende de scholing, de omscholing en de sociale herscholing van de minder-validen, behandeld heeft,) bepaalt de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, na advies van de raad van beheer, welke activiteiten van het Rijksfonds en welke categorieën van minder-validen voorrang genieten. <KB 10-02-1965> Te dien einde, wordt rekening gehouden met de beschikbare toelagen bedoeld bij artikel 25 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen. Art. 143. Tot wanneer de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, de bij artikel 53, tweede lid, bedoelde erkenning heeft verleend, kan de taak die is opgedragen aan de geneesheren-specialisten in de revalidatie, worden vervuld door de bij artikel 53, eerste lid, 1°, bedoelde geneesheren, alsmede door de geneesheren van de verzekeringsinstellingen voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. Art. 144. Tot wanneer de bevoegde overheden de bij artikel 42, 43, 44 en 47 bedoelde erkenningen hebben verleend, erkent de raad van beheer van het Rijksfonds voorlopig de bij die artikelen bedoelde centra, diensten of werkplaatsen. De modaliteiten en voorwaarden voor deze voorlopige erkenning worden bepaald door de raad van beheer en aan de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort, ter goedkeuring voorgelegd. (alinea's 3 à 5 opgeheven) <KB 10-05-1965, art. 2> (NOTA : artikel opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1997-01-23/36, art. 27, Inwerkingtreding : 01-01-1997) (NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap, opgeheven <BVR 2006-11-17/52, art. 90, 033; Inwerkingtreding : 01-04-2006>) Art. 144bis. (Opgeheven) <BVR 2006-11-17/52, art. 90, 033; Inwerkingtreding : 01-04-2006> HOOFDSTUK XVI. - Slotbepalingen. Art. 145. <opheffingsbepaling> Art. 146. De bepalingen van artikel 128, 3°, treden in werking de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad. Derhalve, zal de provisionele storting die, overeenkomstig artikel 134, 3°, moet worden gedaan voor het kwartaal in de loop waarvan dit besluit in werking treedt, evenredig zijn met het aantal maanden van dit kwartaal tijdens welke de werkgevers aan de bepalingen van artikel 128, 3°, onderworpen zullen geweest zijn. Art. 147. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Sociale Voorzorg, Onze Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur, Onze Minister van Cultuur, Adjunct voor Nationale Opvoeding en Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.