Details





Titel:

24 OKTOBER 2011. - Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-11-2011 en tekstbijwerking tot 16-05-2024)



Inhoudstafel:

TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art. 1
TITEL 2. - Financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke besturen en van de lokale politiezones
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities
Art. 2-3
HOOFDSTUK 2. - Het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1
Art. 4
HOOFDSTUK 3. - Werkgevers en personeelsleden aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1
Art. 5-7
HOOFDSTUK 4. - Uitgaven ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1
Art. 8-9
HOOFDSTUK 5. - Ontvangsten van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1
Art. 10
HOOFDSTUK 5/1. [1 - Financiering van de eindeloopbaanmaatregelen voor de personeelsleden van de lokale politie]1
Art. 10/1, 10/2
HOOFDSTUK 6. - Verdeling van de lasten van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1
Sectie 1. - De gesolidariseerde last die wordt gedekt door de basispensioenbijdragevoet
Art. 11-16, 16/1, 17-18
Sectie 2. - Aanvullende pensioenbijdragen voor individuele responsabilisering
Art. 19-20, 20/1, 20/2, 21, 21/1, 21/2, 22-23
HOOFDSTUK 7. - Toepasselijke bepalingen in geval van herstructurering
Art. 23/1, 23/2, 23/3, 24-25, 25/1
HOOFDSTUK 8. - Regularisatie in geval van vaste benoeming van een contractueel personeelslid
Art. 26-27
HOOFDSTUK 9. - Inning van de pensioenbijdragen en administratief beheer van de pensioenen
Art. 28-32
TITEL 3. - Bepalingen van toepassing op de federale politie en de algemene inspectie
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities
Art. 33-34
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid
Art. 35-39
TITEL 4. - Diverse wijzigingsbepalingen
Art. 40-53
TITEL 5. - Slotbepalingen
HOOFDSTUK 1. - Opheffingsbepalingen
Art. 54
HOOFDSTUK 2. - Overgangsbepalingen
Art. 55
HOOFDSTUK 3. - Inwerkingtreding
Art. 56







Artikels:

TITEL 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL 2. - Financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke besturen en van de lokale politiezones
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities
Art.2. Deze titel is van toepassing op :
  1) de provinciale en plaatselijke besturen aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor provinciale en plaatselijke overheidsdiensten krachtens artikel 32 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
  2) de lokale politiezones bedoeld in artikel 9 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
  Deze titel is echter niet van toepassing op vastbenoemde personeelsleden :
  1) die aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van het pensioenstelsel ingesteld door de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden;
  2) die aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van de Schatkist.

Art.3.Voor de toepassing van deze titel moet worden verstaan onder :
  1) " RSZPPO " : de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten bedoeld in artikel 1 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen;
  2) " het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden " : het stelsel waarbij de vastbenoemde personeelsleden van bepaalde provinciale en plaatselijke besturen zijn aangesloten in toepassing van artikel 161, § 1, eerste en tweede lid, van de nieuwe gemeentewet van 24 juni 1988;
  3) " het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen " : het stelsel waarbij de vastbenoemde personeelsleden van bepaalde provinciale en plaatselijke besturen zijn aangesloten in toepassing van artikel 2 van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen;
  4) " de lokale politiezones " : de eengemeentezones en de meergemeentenzones bedoeld in artikel 9 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
  5) " het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 " : het gesolidariseerd pensioenstelsel waarbij de vastbenoemde personeelsleden van de in artikel 5 bedoelde besturen zijn aangesloten in toepassing van hoofdstuk 3;
  6) [2 "de FPD" : "de Federale Pensioendienst";]2
  7) [3 "de pensioeninstelling": een pensioeninstelling zoals bedoeld in boek II en III van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen of in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.]3
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2016-03-18/03, art. 171, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
  (3)<W 2018-03-30/18, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 27-04-2018>

HOOFDSTUK 2. - Het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1   ----------   (1)
Art.4.§ 1. Een fonds, genaamd " het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 ", wordt opgericht in de schoot van de RSZPPO en wordt door deze beheerd.
  § 2. De reserves die op 31 december 2011 in de definitief afgesloten en goedgekeurde rekeningen van de RSZPPO staan geregistreerd als reservefonds van het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden, behouden deze bestemming. Deze reserves kunnen uitsluitend worden aangewend voor de in artikel 16, 2) vermelde doeleinden.
  § 3. In de schoot van de RSZPPO wordt een Fonds voor de amortisatie van de verhoging van de pen-sioenbijdragevoeten opgericht waarnaar alle reserves, behalve deze bedoeld in paragraaf 2, worden overgedragen, die ingeschreven zijn in de op 31 december 2011 definitief afgesloten en goedgekeurde rekeningen van de RSZPPO en die hetzij wettelijk bestemd zijn voor de financiering van de pensioenen van de benoemde personeelsleden, hetzij bedoeld zijn voor de pensioensector zonder hiervoor wettelijk bestemd te zijn.
  Dit fonds wordt ook gestijfd met een inhouding van 13,07 pct. die uitgevoerd wordt op het volledige bedrag van het vakantiegeld openbare sector, dat vanaf 1 januari 2012 betaald wordt aan de personeelsleden van de provinciale en plaatselijke besturen en van de lokale politiezones waarop deze titel van toepassing is.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

HOOFDSTUK 3. - Werkgevers en personeelsleden aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1   ----------   (1)
Art.5.§ 1. Onder voorbehoud van paragraaf 3 zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet ambtshalve, van rechtswege en onherroepelijk aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 :
  1) de provinciale en plaatselijke besturen die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden zijn aangesloten;
  2) de provinciale en plaatselijke besturen die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet bij het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen zijn;
  3) de provinciale en plaatselijke besturen die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet voor hun actief vastbenoemd personeel over een eigen pensioenstelsel beschikken en het financieel en/of administratief beheer van de pensioenen aan een voorzorgsinstelling toevertrouwen;
  4) de provinciale en plaatselijke besturen die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet voor hun actief vastbenoemd personeel over een eigen pensioenstelsel beschikken en zelf voor het beheer van de pensioenen instaan. Dit is tevens het geval wanneer het bestuur het administratief beheer van de pensioenen conventioneel aan de [3 FPD]3 heeft toevertrouwd;
  5) de lokale politiezones bedoeld in titel II van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
  6) de gewestelijke overheden voor de gewestelijke ontvangers die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet bij het in 1) bedoelde pensioenstelsel zijn aangesloten;
  7) De provincies voor de verbindingsambtenaren en de brigadecommissarissen die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet bij het in 1) bedoelde pensioenstelsel zijn aangesloten.
  § 2. Elk provinciaal of plaatselijk bestuur of iedere lokale politiezone die zal worden opgericht vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet, zal, vanaf het ogenblik waarop deze de werkgever wordt van vastbenoemd personeel, ambtshalve, van rechtswege en onherroepelijk bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 worden aangesloten.
  [2 De hulpverleningszones bedoeld in artikel 14 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, en hun personeelsleden worden ambtshalve, van rechtswege en onherroepelijk aangesloten bij het gesolidariseerde pensioenfonds van de RSZPPO met ingang van 1 januari 2015.
   De in het tweede lid bedoelde aansluiting van rechtswege betreft alle leden van het personeel bedoeld in artikel 48, § 1, 3° en 4° van de wet van 5 mei 2014 betreffende diverse aangelegenheden inzake de pensioenen van de overheidssector, die een vaste of daarmee gelijkgestelde benoeming hebben of die stagiair zijn.]2
  § 3. Voor de in paragrafen 1, 3) of 4) bedoelde provinciale en plaatselijke besturen, wordt de ambtshalve aansluiting op 1 januari 2012 niet effectief indien het provinciaal of plaatselijk bestuur vóór 15 december 2011 zijn weigering per aangetekende brief aan de Minister van Pensioenen te kennen geeft.
  § 4. Indien de aansluiting geweigerd wordt, wordt het deel van de reserves van het betrokken plaatselijk bestuur hem ter beschikking gesteld op een lopende rekening op zijn naam. Op vraag van het plaatselijk bestuur, zal het deel van de reserves hem worden terugbetaald over een periode van vijf jaar. Intussen zal die door de RSZPPO gebruikt kunnen worden voor zijn thesaurie.
  § 5. Een provinciaal of plaatselijk bestuur dat heeft geweigerd zich ambtshalve aan te sluiten volgens de in paragraaf 3 voorziene modaliteiten, blijft nadien vrij om zijn aansluiting bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 alsnog aan te vragen. [4 In dat geval moet het provinciaal of plaatselijk bestuur met een ter post aangetekende zending een aansluitingsaanvraag indienen bij de RSZ. Deze aanvraag moet bepalen aan welke dienst het bestuur beslist heeft om, overeenkomstig artikel 29, het beheer en de betaling van de rust- en overlevingspensioenen die ten laste zullen zijn van het Gesolidariseerd pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen, toe te vertrouwen.
   De in het eerste lid bedoelde aansluitingsaanvraag heeft uitwerking op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin zij werd ingediend.]4
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2014-05-05/05, art. 62, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2016-03-18/03, art. 172, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
  (4)<W 2022-06-03/09, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art.6.De in artikel 5 voorziene ambtshalve aansluiting betreft :
  - alle vastbenoemde personeelsleden die in dienst zijn en die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet bij de in artikel 5, § 1, 1) tot 7) bedoelde pensioenstelsels zijn aangesloten, ongeacht de situatie of de administratieve toestand van het personeelslid op die datum;
  - alle personeelsleden die zullen worden benoemd in een provinciaal of plaatselijk bestuur of een lokale politiezone aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet;
  - alle personen die door aanwerving, overplaatsing of om het even welke andere reden vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet de hoedanigheid verkrijgen van vastbenoemd personeelslid van een provin-ciaal of plaatselijk bestuur of van een lokale politiezone aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.7.§ 1. In geval van ambtshalve aansluiting van een in artikel 5, § 1, 3) of 4) bedoeld provinciaal of plaatselijk bestuur, wordt de last van de rust- en overlevingspensioenen van dit bestuur die reeds lopende waren vóór de aansluiting, vanaf de dag van de aansluiting geheel of gedeeltelijk overgenomen door het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1.
  Het deel van de last van de lopende pensioenen dat vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet door het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 wordt overgenomen, is gelijk aan het verschil tussen enerzijds de loonmassa die door de werkgever in kwestie voor het aansluitingsjaar aan zijn vastbenoemd personeel wordt uitbetaald, vermenigvuldigd met de basispensioenbijdragevoet die in 2012 van toepassing is in toepassing van artikel 18, en anderzijds de last van de rust- en overlevingspensioenen die in de loop van het aansluitingsjaar ingaan.
  De op de datum van aansluiting lopende pensioenen met de meest recente ingangsdatum, worden bij voorrang overgenomen door het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1.
  Voor de vaststelling van het in het tweede lid bedoelde deel van de pensioenlast wordt rekening gehouden met het brutobedrag van het pensioen betaald de dag vóór de aansluiting, zelfs indien dit pensioen werd vastgesteld volgens een gunstigere berekeningswijze dan deze voorzien door het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden.
  Wanneer het bedrag van de pensioenlast dat kan worden overgenomen het bedrag van de lopende pensioenen overschrijdt, worden de pensioenaandelen, die op de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet werden gedragen door de ambtshalve aangesloten werkgever in de enige pensioenen toegekend door andere pensioenstelsels, overgenomen om het over te nemen bedrag te vervolledigen.
  In afwijking van het tweede lid, wordt, wanneer de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet meerdere provinciale of plaatselijke besturen aan eenzelfde eigen pensioenfonds deelnemen of over een gemeenschappelijk pensioenfonds beschikken, het deel van de lopende pensioenen dat wordt overgenomen door het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 vastgesteld door de pensioenlast en de loonmassa van het benoemd personeel van de verschillende deelnemers te globaliseren alsof het om één enkele werkgever gaat.
  § 2. De lopende pensioenen die niet door het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 worden overgenomen, blijven ten laste van het ambtshalve aangesloten provinciaal of plaatselijk bestuur.
  Mits hun kosten door het provinciaal of plaatselijk bestuur wordt ten laste genomen, kan de last van de niet overgenomen pensioenen het voorwerp zijn van een overeenkomst met de [2 FPD]2 of een voorzorgsinstelling. Bij gebrek hieraan worden de niet overgenomen pensioenen verder betaald door het provinciaal of plaatselijk bestuur.
  [3 § 3. De paragrafen 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing in geval van vrijwillige aansluiting na 1 januari 2012 van een in artikel 5, § 5 bedoeld provinciaal of plaatselijk bestuur. In dat geval wordt de overeenkomstig artikel 18 of artikel 16, eerste lid, 1), voor het jaar van aansluiting vastgestelde basispensioenbijdragevoet aangewend voor de overname van de lopende pensioenen.
   § 4. In afwijking van paragraaf 3 wordt, in geval van vrijwillige aansluiting na 1 januari 2023 van een in artikel 5, § 5 bedoeld provinciaal of plaatselijk bestuur, de bijdragevoet die aangewend wordt voor de overname van de lopende pensioenen vastgesteld op 76 % van de basispensioenbijdragevoet die overeenkomstig artikel 16, eerste lid, 1) van toepassing is voor het jaar van aansluiting.
   De Koning kan het in het eerste lid bedoelde percentage wijzigen.]3
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2016-03-18/03, art. 172, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
  (3)<W 2022-06-03/09, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

HOOFDSTUK 4. - Uitgaven ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1   ----------   (1)
Art.8.Het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 draagt vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet de last van de volgende lopende pensioenen :
  1) de vóór 1 april 2001 ingegane rustpensioenen van de vroegere gemeentelijke politieagenten, evenals de vóór deze datum aan de rechthebbenden van deze personen toegekende overlevingspensioenen die op de vooravond van de inwerkingtreding van deze wet worden gedragen door het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden, het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen of het eigen pen-sioenstelsel van de provinciale en plaatselijke besturen;
  2) de pensioenaandelen, vastgesteld overeenkomstig de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector en die betrekking hebben op diensten gepresteerd in de hoedanigheid van gemeentelijk politieagent, in vóór 1 april 2001 ingegane pensioenen ten laste van een andere macht of instelling dan het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden, het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen of het eigen pensioenstelsel van de provinciale en plaatselijke besturen en die op de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet worden gedragen door één van deze stelsels;
  3) de andere rust- en overlevingspensioenen dan deze bedoeld onder 1) die op de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet door het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden worden gedragen;
  4) de pensioenaandelen, vastgesteld overeenkomstig voormelde wet van 14 april 1965 en die betrekking hebben op andere diensten dan deze gepresteerd in de hoedanigheid van gemeentelijk politieagent, in pensioenen ten laste van een andere macht of instelling dan het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden en die op de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet door het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden worden gedragen;
  5) de andere rust- en overlevingspensioenen dan deze bedoeld onder 1) die op de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet door het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen worden gedragen;
  6) de pensioenaandelen, vastgesteld overeenkomstig voormelde wet van 14 april 1965 en die betrekking hebben op andere diensten dan deze gepresteerd in de hoedanigheid van gemeentelijk politieagent, in pensioenen ten laste van een andere macht of instelling dan het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen, en die op de dag vóór inwerkingtreding van deze wet door het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen worden gedragen;
  7) de rust- en overlevingspensioenen, evenals de pensioenaandelen die vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet worden overgenomen ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 in toepassing van artikel 7, § 1;
  8) de rustpensioenen toegekend aan de vroegere personeelsleden van de lokale politiezones die ingegaan zijn vanaf 1 april 2001, en die op de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet worden gedragen door het pensioenfonds van de geïntegreerde politie, evenals de vanaf deze datum toegekende overlevingspensioenen;
  9) de pensioenaandelen vastgesteld overeenkomstig voormelde wet van 14 april 1965 en die betrekking hebben op diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van de gemeentelijke politie of van een lokale politiezone, in vanaf 1 april 2001 ingegane pensioenen ten laste van een andere macht of instelling dan het pensioenfonds van de geïntegreerde politie, en die op de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet door het pensioenfonds van de geïntegreerde politie worden gedragen, evenals de pensioenaandelen in de vanaf deze datum toegekende overlevingspensioenen, die betrekking hebben op dergelijke diensten.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.9.Het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 draagt de volgende uitgaven vanaf de datum waarop deze ingaan :
  1) de onmiddellijke of uitgestelde rustpensioenen die vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet worden toegekend aan personen die hun loopbaan beëindigen in de hoedanigheid van vastbenoemd personeelslid bij een provinciaal of plaatselijk bestuur of een lokale politiezone aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1, evenals de overlevingspensioenen die vanaf deze datum worden toegekend aan de rechthebbenden van deze personen;
  2) de pensioenaandelen van de rustpensioenen toegekend vanaf de inwerkingtreding van deze wet door een ander pensioenstelsel dan het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1, die betrekking hebben op diensten gepresteerd bij een bij dit fonds aangesloten provinciaal of plaatselijk bestuur, of bij een lokale politiezone, evenals de pensioenaandelen van de overlevingspensioenen die vanaf deze datum worden toegekend en die betrekking hebben op dergelijke diensten;
  3) de uitgestelde rustpensioenen toegekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet aan personen die vóór deze datum hun loopbaan hebben beëindigd in de hoedanigheid van benoemd personeelslid van een provinciaal of plaatselijk bestuur aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 of van een lokale politiezone, evenals de overlevingspensioenen toegekend vanaf deze datum aan de rechthebbenden van deze personen;
  4) de pensioenaandelen toegekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet door een ander pensioenstelsel dan het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1, die betrekking hebben op diensten gepresteerd in een bij dit fonds aangesloten provinciaal of plaatselijk bestuur of lokale politiezone door personen die vóór deze datum hun loopbaan hebben beëindigd in de hoedanigheid van benoemd personeelslid van een provinciaal of plaatselijk bestuur of een lokale politiezone aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1, evenals de overlevingspensioenen toegekend vanaf deze datum en die betrekking hebben op dergelijke prestaties;
  5) de overdrachten van de bijdragen in toepassing van de artikelen 4 en 8 van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector en de privésector die betrekking hebben op diensten gepresteerd bij een provinciaal of plaatselijk bestuur of een lokale politiezone aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 en waarvoor de aanvraag tot overdracht ingediend wordt vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet;
  6) de vergoedingen voor begrafeniskosten uitbetaald ingevolge het overlijden van de rechthebbende van een rustpensioen ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 dat plaatsvindt vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet in toepassing van artikel 6 van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van de rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren;
  7) [4 de bestuurskosten van de RSZ voor de inning van de bijdragen bedoeld in artikel 13, 1), streepjes 3 en 4, en de artikelen 16 tot 20;]4
  8) [4 de bestuurskosten van de FPD voor het beheer van het Gesolidariseerd pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen;]4
  9) de bedragen overgedragen met toepassing van artikel 4 van de wet van 10 februari 2003 tot regeling van de overdracht van pensioenrechten tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht, die betrekking hebben op diensten en perioden waarvoor pensioenrechten opgebouwd werden ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1;
  [3 10) de bedragen gestort in uitvoering van artikel 10/2, § 4.]3
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2016-03-18/03, art. 172, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
  (3)<W 2016-06-06/05, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (4)<W 2016-12-25/48, art. 16, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK 5. - Ontvangsten van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1   ----------   (1)
Art.10.De ontvangsten van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 zijn de volgende :
  1) de persoonlijke en werkgeverspensioenbijdragen die in artikel 5, § 1, 1) tot 7) [2 , § 2 of § 5]2 bedoelde de werkgevers verschuldigd zijn aan de RSZPPO vanaf de datum van hun aansluiting bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 in toepassing van artikel 16 voor hun vastbenoemd personeel dat bij dit stelsel is aangesloten;
  2) de werkgeverspensioenbijdragen die de in artikel 5, § 1, 1) tot 7) [2 , § 2 of § 5]2 bedoelde werkgevers verschuldigd zijn aan de RSZPPO vanaf de datum van hun aansluiting bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 in toepassing van artikel 20;
  3) de pensioenaandelen in de pensioenen toegekend door het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 die door andere pensioenstelsels worden terugbetaald in toepassing van artikel 14 van voormelde wet van 14 april 1965;
  4) de overdrachten van bijdragen waarvoor de aanvraag tot overheveling naar het gesolidariseerd pen-sioenfonds van de RSZPPO vanaf 1 januari 2012 wordt ingediend in toepassing van artikel 1 van voormelde wet van 5 augustus 1968;
  5) de bijdragen gestort door een personeelslid van een werkgever aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 met het oog op de validering van de periodes van loopbaanonderbreking na 1 januari 2012;
  6) de bedragen van de aanvullende pensioenvoordelen toegekend met toepassing van artikel 31, tweede lid en waarvan de last moet worden gedragen door de werkgever;
  7) het resultaat van de inhouding van 0,5 % die wordt geheven op de rustpensioenen ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 in toepassing van artikel 7, tweede lid van voormelde wet van 30 april 1958;
  8) de bedragen teruggevorderd ingevolge een onterechte betaling;
  9) de bedragen betaald in toepassing van artikel 161bis, § 1er, van de Nieuwe gemeentewet zoals deze luidde voor de opheffing door artikel 54, door een werkgever die niet is aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1;
  10) de bedragen betaald in toepassing van artikel 14, § 1, van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen zoals deze luidde voor de hopheffing door artikel 54, door een werkgever die niet is aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1;
  11) de correctiefactoren bedoeld in artikel 13;
  12) de bijdragen betaald in toepassing van de artikelen 24, § 1, en 25, § 1;
  13) [3 ...]3
  14) [3 ...]3
  15) de bedragen overgedragen voor de opbouw van pensioenrechten ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 in toepassing van artikel 14 van voormelde wet van 10 februari 2003.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2014-05-05/05, art. 62, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2018-03-30/18, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2016>

HOOFDSTUK 5/1. [1 - Financiering van de eindeloopbaanmaatregelen voor de personeelsleden van de lokale politie]1   ----------   (1)
Art. 10/1. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden verstaan onder:
   1° ) "eindeloopbaanregime": de regeling bedoeld in artikel VI.II.93 van deel VI, titel II, hoofdstuk VII, van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol), ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 november 2015 houdende bepalingen inzake het eindeloopbaanregime voor personeelsleden van het operationeel kader van de geïntegreerde politie;
   2° ) "non-activiteit voorafgaand aan de pensionering" : de regeling bedoeld in deel XIIbis, RPPol, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 november 2015 houdende bepalingen inzake het eindeloopbaanregime voor personeelsleden van het operationeel kader van de geïntegreerde politie;
   3° ) "werkelijke kostprijs van de toepassing van de regelingen" : in geval van non-activiteit voorafgaand aan de pensionering, het wachtgeld bedoeld in artikel XII.XIII.5 van Deel XIIbis, RPPol, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 november 2015 houdende bepalingen inzake het eindeloopbaanregime voor personeelsleden van het operationeel kader van de geïntegreerde politie, vermeerderd met het vakantiegeld en de eindejaarstoelage berekend overeenkomstig het tweede lid van hetzelfde artikel alsook de patronale bijdragen dienaangaande of, in geval van eindeloopbaanregime, de reëel betaalde wedde, vermeerderd met het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, alsook de patronale bijdragen dienaangaande, met uitsluiting van andere toelagen en vergoedingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-06-06/05, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2016>


Art. 10/2.[1 § 1. [2 De FPD stort voor elk van de jaren 2016 tot en met 2020 ten laste van het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen aan de Schatkist een bedrag bestemd voor de neutralisering van de werkelijke kostprijs van de toepassing van de maatregelen die voortvloeien uit de regeling inzake loopbaaneinde en non-activiteit voorafgaand aan de pensionering.]2
   § 2. Het bedrag van de in paragraaf 1 bedoelde stortingen is gelijk aan de werkelijke kostprijs van de toepassing van de regelingen voor het desbetreffende kalenderjaar zonder de hierna vermelde maximumbedragen te mogen overschrijden :
   - 2016 : 29 093 000 EUR;
   - 2017 : 35 600 000 EUR;
   - 2018 : 38 020 000 EUR;
   - 2019 : 36 878 000 EUR;
  [2 - 2020: 46 125 000 euro]2
   § 3. Na validatie door de Inspectie van Financiën deelt de algemene directie van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie het bedrag van de werkelijke kostprijs van de toepassing van de regelingen met betrekking tot een bepaald kalenderkwartaal tegen uiterlijk de 15e dag van de derde maand van het betreffende kwartaal aan de FOD Sociale Zekerheid en aan de [2 FPD]2 mee.
   § 4. De [2 FPD]2 stort de kwartaalbedragen bedoeld in paragraaf 3 vóór de laatste dag van de derde maand van het betreffende kalenderkwartaal aan de Schatkist.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-06-06/05, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<W 2020-02-17/04, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

HOOFDSTUK 6. - Verdeling van de lasten van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1   ----------   (1)
Sectie 1. - De gesolidariseerde last die wordt gedekt door de basispensioenbijdragevoet
Art.11.De RSZPPO verricht jaarlijks vóór 1 september een raming van het geheel van de in de artikelen 8 en 9 bedoelde uitgaven die door het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 moeten worden gedragen voor elk van de drie eerstvolgende kalenderjaren, evenals een raming van de in artikel 10 bedoelde ontvangsten voor voormelde drie jaren.
  Op hetzelfde ogenblik als de in het eerste lid bedoelde ramingen verricht het Beheerscomité van de RSZPPO tevens louter indicatief de in het eerste lid voorziene ramingvoor het vierde, vijfde en zesde volgende jaar.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.12.Na rekening te hebben gehoudenmet de in artikel 13 bedoelde correctiefactoren, raamt het Beheercomité van de RSZPPO op basis van het in artikel 11, eerste lid, bedoelde brutobedrag, het nettobedrag van de uitgaven dat voor elk van de drie volgende kalenderjaren moet worden verdeeld tussen de plaatselijke en provinciale besturen en de lokale politiezones die bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 zijn aangesloten.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.13.De correctiefactoren zijn :
  1) de jaarlijkse ontvangsten van het in artikel 4, § 3, bedoelde Fonds voor de amortisatie van de verhoging van de pensioenbijdragevoeten, met name :
  [2 - het bedrag gestort in uitvoering van artikel 24, § 2bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;]2
  [3 - het bedrag gestort in uitvoering van artikel 24, § 2ter, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;]3
  [2 ...]2
  - De opbrengst van de inhouding van 13,07 pct. verricht in toepassing van artikel 4, § 3, tweede lid op het volledige bedrag van het vakantiegeld van de openbare sector dat in de loop van het jaar waarvoor de bijdragevoet is vastgesteld, wordt betaald aan de personeelsleden van de provinciale en plaatselijke besturen en van de lokale politiezones;
  - de opbrengst van de inhouding in toepassing van artikel 39quater van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers op het vakantiegeld en de Copernicuspremie die in de loop van het jaar waarvoor de bijdragevoet is vastgesteld, worden betaald aan de vastbenoemde personeelsleden van de lokale politiezones;
  - de regularisaties betreffende voorgaande jaren gestort door de werkgevers die zijn aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1;
  2) De pensioenlasten van afgeschafte plaatselijke besturen die geen aanleiding geven tot de toepassing van artikel 161bis van de nieuwe gemeentewet of van artikel 14 van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke overheidsdiensten.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2016-12-25/48, art. 17, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<W 2018-03-30/18, art. 29, 008; Inwerkingtreding : 01-05-2018>

Art.14.§ 1. Onder voorbehoud van artikel 18 formuleert het Beheerscomité van de RSZPPO jaarlijks vóór 1 september een voorstel met betrekking tot de basispensioenbijdragevoet voor het derde volgende kalenderjaar, aan de minister van Pensioenen. De voorgestelde bijdragevoet is deze die noodzakelijk is om het deel van het in artikel 12 bedoelde bedrag van de te verdelen geraamde uitgaven, te dekken op basis van het solidariteitsprincipe, zonder rekening te houden met het deel dat gedekt wordt, door de responsabilisering tussen het geheel van provinciale en plaatselijke besturen en de lokale politiezones aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1. De verhoging van de bijdragevoet ten opzichte van het voorgaande jaar, zal worden beperkt tot de kost van de vergrijzing zoals vastgesteld door de Studiecommissie voor de Vergrijzing. In geval van een voorstel tot verhoging van de basisbijdragevoet, verifieert het beheerscomité van de RSZPPO of de responsabiliseringscoëfficiënt eveneens dient te worden verhoogd en motiveert zijn voorstel uitdrukkelijk.
  De basispensioenbijdragevoet is identiek voor alle provinciale en plaatselijke besturen en lokale politiezones die zijn aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1. Deze bijdragevoet wordt uitgedrukt in een percentage van de loonmassa van het bij dit stelsel aangesloten personeel van voormelde instellingen dat bekleed is met een benoeming in vast verband of met een door of krachtens de wet daarmee gelijkgestelde benoeming.
  De deelname van het personeelslid in de financiering van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 bestaat in een persoonlijke pensioenbijdrage die integraal deel uitmaakt van de basispensioenbijdrage.
  De in het derde lid bedoelde persoonlijke bijdragevoet is gelijk aan de bijdragevoet voorzien in artikel 60 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenstelsels. Zij wordt door de werkgever aan de RSZPPO gestort samen met de basiswerkgeversbijdrage.
  Zowel de persoonlijke bijdrage als de basiswerkgeversbijdrage inzake pensioenen worden toegepast op de baremieke wedden en op de andere loonelementen waarmee rekening wordt gehouden voor de berekening van de rustpensioenen.
  § 2. Het Beheerscomité van de RSZPPO formuleert bovendien, en louter indicatief, een voorstel met betrekking tot de basispensioenbijdragevoet voor het vierde, vijfde en zesde volgende jaar.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.15. Aanvullend bij het voorstel betreffende de basispensioenbijdragevoet bedoeld in artikel 14, § 1 voor het derde volgende kalenderjaar of bij de bijdragevoet vastgesteld bij artikel 18, formuleert het Beheerscomité van de RSZPPO een voorstel met betrekking tot het deel van de basispensioenbijdragevoet dat zou kunnen worden gedragen door het in artikel 4, § 2, bedoelde reservefonds van het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke besturen, voor de plaatselijke besturen die bij dit pensioenstelsel waren aangesloten op 31 december 2011.
  Met het oog op het in het eerste lid bedoelde voorstel wordt rekening gehouden met het bedrag van het reservefonds van het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden dat op 31 december van het voorgaande jaar ingeschreven is in de rekeningen die definitief zijn afgesloten en goedgekeurd door het Beheerscomité van de RSZPPO en de minister bevoegd voor de Pensioenen van de openbare sector.

Art.16. Bij een koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, stelt de Koning het volgende vast :
  1) De basispensioenbijdragevoet voor het derde volgende kalenderjaar bedoeld in artikel 14;
  2) Het deel van de basispensioenbijdragevoet dat zal worden gedekt door de tussenkomst van het bedoelde reservefonds van het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke besturen bedoeld in artikel 15.
  De in het eerste lid, 2), bedoelde tussenkomst in de door een provinciaal of plaatselijk bestuur verschuldigde basispensioenbijdragen, wordt in mindering gebracht op de factuur die de RSZPPO naar dit bestuur stuurt.

Art. 16/1. [1 Voor de toepassing van de artikelen 15 en 16, eerste lid, 2), wordt het plaatselijk bestuur dat ontstaan is ingevolge een fusie waarbij één of meerdere plaatselijke besturen die op 31 december 2011 aangesloten waren bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke besturen betrokken zijn, beschouwd als zijnde aangesloten bij dit pensioenstelsel op 31 december 2011.
   In geval van een fusie van twee of meerdere plaatselijke besturen die allen voor het geheel van hun vastbenoemde personeelsleden op 31 december 2011 aangesloten waren bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke besturen, wordt de in artikel 16, eerste lid, 2), bedoelde tussenkomst van het reservefonds toegekend voor alle vastbenoemde personeelsleden van het ingevolge de fusie ontstane plaatselijk bestuur.
   In de overige gevallen van een fusie waarbij één of meerdere plaatselijke besturen betrokken zijn die op 31 december 2011 aangesloten waren bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke besturen, wordt de in artikel 16, eerste lid, 2), bedoelde tussenkomst van het reservefonds enkel toegekend voor de vastbenoemde personeelsleden van het ingevolge de fusie ontstane plaatselijk bestuur voor wie de dag vóór de fusie de tussenkomst van het reservefonds reeds werd toegekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-04-13/08, art. 28, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art.17. De basispensioenbijdragevoet voor het derde volgende kalenderjaar en het deel daarvan dat door het reservefonds van het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke besturen wordt gedragen, worden aan de provinciale en plaatselijke besturen meegedeeld tegen uiterlijk 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar waarop de nieuwe bijdragevoet van toepassing is. Deze mededeling die elektronisch aan de werkgevers wordt verstuurd door de RSZPPO vermeldt eveneens louter indicatief een raming van de basispensioenbijdragevoet voor het vierde, vijfde en zesde volgende jaar. Zij informeert over de mogelijkheid om voorschotten te storten en over de gevolgen van het gebrek aan stortingen.

Art.18.[2 § 1.]2 In afwijking van artikel 14, wordt voor de jaren 2012 tot 2016 de basispensioenbijdragevoet als volgt vastgesteld :
  1) Voor de plaatselijke besturen die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet waren aangesloten bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke besturen, is de basispensioenbijdragevoet die aan het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 moet worden betaald, als volgt vastgesteld :
  - 2012 : 34 %
  - 2013 : 36 %
  - 2014 : 38 %
  - 2015 : 40 %
  - 2016 : 41,5 %
  2) Voor de provinciale en plaatselijke besturen die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet waren aangesloten bij het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen, is de basispensioenbijdragevoet die aan het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 moet worden betaald, als volgt vastgesteld :
  - 2012 : 41 %
  - 2013 : 41 %
  - 2014 : 41 %
  - 2015 : 41 %
  - 2016 : 41,5 %
  3) Voor de provinciale en plaatselijke besturen die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet voor hun benoemd personeel in dienst over een eigen pensioenstelsel beschikten en die het beheer van de pensioenen aan een voorzorgsinstelling hadden toevertrouwd, en voor de besturen die zelf instonden voor het beheer van de pensioenen, is de basispensioenbijdragevoet die aan het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 moet worden betaald, als volgt vastgesteld :
  a) Indien de eigen voor 2012 verwachte pensioenbijdragevoet van een bestuur kleiner dan 41 % is :
  - 2012 : 34 %
  - 2013 : 36 %
  - 2014 : 38 %
  - 2015 : 40 %
  - 2016 : 41,5 %
  b) Indien de eigen voor 2012 verwachte pensioenbijdragevoet van een bestuur gelijk aan of groter dan 41 % is :
  - 2012 : 41 %
  - 2013 : 41 %
  - 2014 : 41 %
  - 2015 : 41 %
  - 2016 : 41,5 %
  4) Voor de lokale politiezones bedoeld in titel II van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, is de basisbijdragevoet die aan het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 moet worden betaald, als volgt vastgesteld :
  - 2012 : 31 %
  - 2013 : 34 %
  - 2014 : 37 %
  - 2015 : 40 %
  - 2016 : 41,5 %
  [2 § 2. Voor de hulpverleningszones bedoeld bij artikel 14 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid is de basisbijdragevoet die aan het gesolidariseerd pensioenfonds van de RSZPPO moet worden betaald, als volgt vastgesteld :
   - 2015 : 41 %;
   - 2016 : 41,5 %.]2
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2014-05-05/05, art. 64, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Sectie 2. - Aanvullende pensioenbijdragen voor individuele responsabilisering
Art.19.§ 1. Het Beheerscomité van de RSZPPO stelt jaarlijks in de loop van het derde kwartaal van het jaar de responsabiliseringscoëfficiënt vast die voor het voorgaande jaar moet worden toegepast.
  De responsabiliseringscoëfficiënt waarvan sprake in het eerste lid, is dezelfde voor alle provinciale en plaatselijke besturen en alle lokale politiezones die zijn aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1.
  Deze coëfficiënt wordt zodanig vastgesteld dat de aanvullende werkgeversbijdragen inzake pensioenen die verschuldigd zijn voor de individuele responsabilisering in toepassing van artikel 20, het verschil voor het voorgaande kalenderjaar volledig dekken tussen :
  a) enerzijds de bijdragen geïnd door het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 op basis van de in toepassing van artikel 16 vastgestelde basispensioenbijdragevoet, en de in artikel 10 bedoelde andere financiële ontvangsten dan de bijdragen voor het beschouwde jaar;
  b) anderzijds de uitgaven die in toepassing van de artikelen 8 en 9 door het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 werden gedragen voor het beschouwde kalenderjaar.
  De bedragen van de in a) en b) bedoelde ontvangsten en uitgaven zijn deze die ingeschreven zijn in de rekeningen van het beschouwde jaar die definitief afgesloten en goedgekeurd zijn door het Beheerscomité van de RSZPPO en de minister bevoegd voor de Pensioenen van de openbare sector.
  § 2. Indien de basispensioenbijdragevoet vastgesteld in toepassing van de artikelen 16 en 18 tot gevolg heeft dat de responsabiliseringscoëfficiënt die eruit voortvloeit in toepassing van § 1 kleiner is dan 50 %, wordt de aanwending van de in artikel 13 bedoelde correctiefactoren beperkt zodat de coëfficiënt 50 % bedraagt. Het niet-aangewende deel wordt bestemd voor het in artikel 4, § 3 bedoelde fonds voor de amortisatie van de verhoging van de pensioenbijdragevoeten. Bovendien kan de responsabiliseringscoëfficiënt niet verlagen ten opzichte van het voorgaande jaar en geeft dit indien nodig aanleiding tot een verlaging van de basisbijdragevoet om dit te bereiken.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.20.De pensioenbijdragen die een provinciaal of plaatselijk bestuur of een lokale politiezone verschuldigd is in toepassing van artikel 16, maken het voorwerp uit van een aanvulling van de werkgeversbijdrage inzake pensioenen wanneer de eigen pensioenbijdragevoet van deze werkgever groter is dan de basispensioenbijdragevoet vastgesteld in toepassing van artikel 16.
  De eigen pensioenbijdragevoet bedoeld in het eerste lid, is de verhouding tussen enerzijds de uitgaven inzake pensioenen die het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 gedurende het beschouwde jaar heeft gedragen voor de gewezen personeelsleden van desbetreffende werkgever en hun rechthebbenden, en anderzijds de loonmassa die overeenstemt met het aan pensioenbijdragen onderworpen loon dat voor ditzelfde jaar door deze werkgever werd uitbetaald aan zijn vastbenoemd personeel dat bij het fonds is aangesloten.
  De in het eerste lid bedoelde aanvullende werkgeversbijdragen, stemmen overeen met het bedrag dat wordt bekomen door de in toepassing van artikel 19 vastgestelde responsabiliseringscoëfficiënt toe te passen op het verschil tussen enerzijds de uitgaven inzake pensioenen bedoeld in het tweede lid, en anderzijds de persoonlijke en de werkgeversbijdragen inzake pensioenen die door de betrokken werkgever in toepassing van artikel 16 verschuldigd zijn voor het desbetreffende jaar [3 waarvan [4 een deel van de kost]4 voor de werkgever wordt afgetrokken voor het beschouwde kalenderjaar van het pensioenstelsel zonder dat deze vermindering evenwel tot een negatief resultaat kan leiden. [4 Het procentueel deel van de kost voor de werkgever van het pensioenstelsel dat in mindering gebracht wordt van de responsabiliseringsbijdrage wordt zodanig vastgesteld dat het totale maximumbedrag van de ver-minderingen gelijk is aan het totale bedrag van de verhogingen van de responsabiliseringsbijdrage die op grond van het vijfde lid kunnen worden toegepast, zonder evenwel hoger te kunnen zijn dan 50%.]4]3
  [3 De bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3ter van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en betaald voor het beschouwde kalenderjaar is inbegrepen in de kost voor de werkgever zoals bedoeld in het derde lid."
   De aan de werkgevers toegekende verminderingen van de responsabiliseringsbijdrage voor de kost van het pensioenstelsel worden ten laste gelegd van de geresponsabiliseerde werkgevers die geen recht hebben op deze vermindering in verhouding tot het bedrag van de responsabiliseringsbijdrage die elk van deze laatste werkgevers verschuldigd zijn. Deze tenlastelegging mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de laatstgenoemde werkgevers voor een kalenderjaar een hoger bedrag aan basispensioenpensioenbijdragen en responsabiliseringsbijdrage verschuldigd zijn dan de uitgaven inzake pensioenen die het gesolidariseerd pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen gedurende het beschouwde jaar heeft gedragen voor de gewezen personeelsleden van desbetreffende werkgever en hun rechthebbenden.
   Met pensioenstelsel zoals bedoeld in het derde lid, wordt een pensioenstelsel bedoeld, ingevoerd door de werkgever krachtens de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid ten gunste van de niet-vastbenoemde personeelsleden dat voldoet aan de volgende kenmerken:
   - De aansluitingsdatum stemt overeen met de datum van indiensttreding of met de datum van de invoering van het pensioenstelsel of met de datum van de wijziging van het pensioenstelsel die de aansluitingsleeftijd schrapt indien deze gelegen is na de datum van indiensttreding;
   - Het pensioenreglement voorziet niet in een uitstel in de tijd voorzien van het verworven karakter van de rechten opgebouwd in het kader van het aanvullend pensioenstelsel;
   - Het pensioenstelsel wordt ingevoerd voor een onbepaalde duur;
   - Indien het een pensioentoezegging betreft van het type vaste bijdragen, voorziet het in de storting op de individuele rekening van een bijdrage op jaarbasis voor de opbouw van een rustpensioenprestatie ten belope van minstens 2 % vanaf 1 januari 2020 en 3 % vanaf 1 januari 2021 van de verloning die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen voor het beschouwde jaar;
   - Indien het een pensioentoezegging betreft van het type vaste prestaties, stemt de aanvullende rustpensioenprestatie voortvloeiend uit de pensioentoezegging uitgedrukt in rente minstens overeen met 4 % vanaf 1 januari 2020 en 6 % vanaf 1 januari 2021 van de verloning die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen voor het beschouwde jaar;
   - Indien het een pensioentoezegging betreft zoals bedoeld in artikel 21 van de voormelde wet van 28 april 2003, stemt de rustpensioenprestatie van de pensioentoezegging overeen met de kapitalisatie volgens de rentevoet vastgesteld in het pensioenreglement van een bedrag toegekend op jaarbasis van minstens 2 % vanaf 1 januari 2020 en 3 % vanaf 1 januari 2021 van de verloning die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen voor het beschouwde jaar
   Om te kunnen genieten van de vermindering bedoeld in het derde lid, moet de werkgever tegen 30 april aan de FPD een attest bezorgen afgeleverd door de pensioeninstelling die het pensioenstelsel beheert van de conformiteit van het pensioenstelsel met de voorwaarden vastgesteld in het zesde en achtste lid en het bewijs van de gemaakte kosten voor het pensioenstelsel tijdens het beschouwde kalenderjaar.
   Onverminderd de bepalingen in het vierde lid mag de kost voor de werkgever die in aanmerking wordt genomen voor de vermindering bedoeld in het derde lid, niet overschrijden:
   - indien het gaat om een pensioentoezegging van het type vaste bijdragen, de storting op de individuele rekening van een bijdrage op jaarbasis voor de opbouw van een rustpensioenprestatie die overeenstemt met 6 % van de verloning die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen voor het beschouwde jaar;
   - indien het gaat om een pensioentoezegging van het type vaste prestaties, de kost die betrekking heeft op een rustpensioenprestatie uitgedrukt in een rente die overeenstemt met 12 % van de verloning die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen voor het beschouwde jaar;
   - indien het gaat om een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 21 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, de kost die betrekking heeft op een rustpensioenprestatie die overeenstemt met een kapitalisatie volgens een vastgestelde rentevoet van een toegekend bedrag op jaarbasis van 6 % van de verloning die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen voor het beschouwde jaar.]3
  In afwijking van het eerste lid wordt in geval van toepassing van artikel 7, § 1, zesde lid, de krachtens artikel 19 vastgestelde responsabiliseringscoëfficiënt, toegepast op de geglobaliseerde pensioenlast en loonmassa van het benoemd personeel van de verschillende deelnemers, alsof het één en dezelfde werkgever betrof.
  Voor werkgevers die om andere redenen dan de herstructureringen bedoeld in artikelen 24 en 25 geen vastbenoemd personeel meer tewerkstellen, is de responsabiliseringsfactuur gelijk aan de last van de rust- en de overlevingspensioenen die voor het beschouwde jaar door het pensioenfonds van de RSZPPO wordt gedragen.
  [2 ...]2
  [2 In geval van thesaurietekort binnen het gesolidariseerd pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen, worden de interesten verbonden aan de aangegane financiering om het thesaurietekort op te vangen verdeeld tussen de geresponsabiliseerde werkgevers.]2
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2018-03-30/18, art. 24, 008; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
  (3)<W 2018-03-30/18, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (4)<W 2024-04-25/11, art. 51, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. 20/1.[1 Indien diensten opeenvolgend bij verschillende werkgevers aangesloten bij het [2 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]2 werden verricht, wordt elkeen van deze werkgevers verantwoordelijk gesteld voor het deel van de pensioenlast dat betrekking heeft op de duur van de aanneembare diensten en periodes die bij hem werden volbracht.
   Indien voor de vaststelling van het pensioenbedrag de tijdsinkorting werd toegepast bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 206 van 29 augustus 1983 tot regeling van de berekening van het pensioen van de openbare sector voor diensten met onvolledige opdracht, wordt de in het eerste lid bedoelde duur van de diensten en periodes vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van dat besluit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/05, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 20/2.[1 De verdeling bepaald bij artikel 20/1 is van toepassing op alle rust- en overlevingspensioenen, alsmede op het daaraan verbonden vakantiegeld, ten laste van het [2 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]2 die vanaf 1 januari 2012 ingaan, alsook op de op 31 december 2011 lopende pensioenen indien dit materieel mogelijk is.
   Voor de toepassing van het eerste lid is het materieel mogelijk om de in artikel 20/1 bedoelde verdeling te maken indien de [3 FPD]3 of de voorzorgsinstelling die het pensioen beheert, over de elektronisch bewaarde loopbaangegevens beschikt die vereist zijn om die verdeling te maken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/05, art. 34, 003; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (2)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2016-03-18/03, art. 172, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2016>

Art.21.[1 § 1. Het bedrag van de verschuldigde aanvullende werkgeversbijdragen voor individuele responsabilisering wordt aan het provinciaal of plaatselijk bestuur of de lokale politiezone meegedeeld in de loop van de maand september van het volgende kalenderjaar.
   § 2. Het bedrag van deze aanvullende werkgeversbijdragen wordt betaald onder de vorm van maandelijkse termijnen.
   § 3. [2 ...]2
   § 4. [2 De werkgevers die voor het tweede jaar voorafgaand aan het lopende kalenderjaar een aanvullende bijdrage voor individuele responsabilisering verschuldigd waren, zijn ertoe gehouden om in elke kalendermaand een termijn te betalen op de verschuldigde responsabiliseringsbijdrage voor het lopende kalenderjaar, ten laatste de 10e van de maand die volgt op het versturen van de factuur. Het bedrag van deze maandelijkse termijnen is gelijk aan één twaalfde van een door de Koning te bepalen percentage van het bedrag van de verschuldigde responsabiliseringsbijdrage voor het tweede jaar voorafgaand aan het lopende kalenderjaar zonder dat evenwel rekening wordt gehouden met de in toepassing van artikel 20, derde lid toegekende vermindering of de in toepassing van artikel 20, vijfde lid opgelegde verhoging.]2
   § 5. [2 Het saldo van de verschuldigde responsabiliseringsbijdrage wordt bij helften betaald in de maanden november en december van het volgende kalenderjaar. Het bedrag van het saldo is gelijk aan het verschil tussen enerzijds het bedrag van de verschuldigde responsabiliseringsbijdrage en anderzijds de som van de in § 4 bedoelde, tijdens het vorige kalenderjaar betaalde maandelijkse termijnen.]2]1
  ----------
  (1)<W 2018-03-30/18, art. 25, 008; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
  (2)<W 2024-04-25/11, art. 52, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. 21/1. [1 Voor de berekening van de responsabilisering die voor het jaar 2015 en de volgende jaren verschuldigd is door een gemeente of intercommunale van waaruit vastbenoemd personeel van de brandweerdiensten is overgedragen naar een hulpverleningszone overeenkomstig de artikelen 203 en 205 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, wordt de gemeente of de intercommunale verondersteld de werkgever te zijn gebleven van het naar de hulpverleningszone overgedragen personeel. Zij wordt geacht de bezoldiging van dit personeel te hebben betaald, evenals de basispensioenbijdragen aan de bijdragevoet bedoeld in artikel 18, § 2.
   Het eerste lid houdt op van toepassing te zijn vanaf de oppensioenstelling van het laatste naar de desbetreffende zone overgedragen vastbenoemde personeelslid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/05, art. 65, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 21/2. 1 Het bedrag van de aanvullende werkgeverspensioensbijdragen die verschuldigd zijn voor de individuele responsabilisering, wordt verdeeld onder de gemeenten van de zone conform de bepalingen van artikel 68, §§ 2 en 3 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.]1(NOTA : bij arrest nr 06/2016 van 14-01-2016 (B.St. 14-03-2016, p. 16891), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 66 en dus dit artikel vernietigd)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-05/05, art. 66, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.22. § 1. Voor het jaar 2012, stelt het Beheerscomité van de RSZPPO voor welk deel van de andere beschikbare reserves zoals bedoeld in artikel 23, respectievelijk zal worden aangewend om enerzijds de basispen-sioenbijdragevoet te verminderen die werkelijk door de werkgevers moet worden betaald ten opzichte van de door artikel 18 voorziene bijdragevoet, en anderzijds om een deel van de aanvullende werkgeversbijdragen te dekken die bepaalde werkgevers verschuldigd zijn voor de individuele responsabilisering.
  Met het oog op het in het eerste lid bedoelde voorstel wordt rekening gehouden met een raming van de beschikbare reserves. Deze raming is gebaseerd op een redelijke evolutie van de bedragen van de reserves die op 31 december van het jaar 2011 ingeschreven zijn in de rekeningen die definitief zijn afgesloten en goedgekeurd door het Beheerscomité van de RSZPPO en de Minister bevoegd voor de Pensioenen van de openbare sector.
  De tussenkomst in de bijdragen waarvan sprake in het eerste lid wordt in mindering gebracht op de factuur die door de RSZPPO wordt gestuurd aan de werkgevers alsook, in voorkomend geval, op de in artikel 21 voorziene factuur.
  § 2. Voor de door de werkgevers na 2012 werkelijk te betalen pensioenbijdragevoet, wordt de in paragraaf 1 voorziene operatie herhaald indien er op 31 december van het jaar 2011 andere beschikbare reserves staan ingeschreven in de rekeningen die definitief zijn afgesloten en goedgekeurd door het Beheerscomité van de RSZPPO en de Minister bevoegd voor de Pensioenen van de openbare sector.
  § 3. Voor het jaar 2012 en eventueel voor de volgende jaren legt de Koning bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad eveneens het bedrag van de andere beschikbare reserves vast dat zal worden aangewend.

Art.23. Rekening houdend met artikel 5, § 4, zijn de andere beschikbare reserves waarvan sprake in artikel 22, de volgende :
  1) het overschot inzake kinderbijslag van de provinciale en plaatselijke besturen en de lokale politiezones dat niet werd bestemd in toepassing van artikel 9 van de wet van 6 augustus 1993 en dat de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet is ingeschreven in het reservefonds van de pensioenen van de Rijksdienst;
  2) het eventuele saldo van de nog niet verdeelde interesten op het overschot van de kinderbijslag dat de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet is ingeschreven in het reservefonds van de pensioenen van de Rijsdienst;
  3) de opbrengst van de inhouding van 13,07 pct. uitgevoerd op het volledige bedrag van het vakantiegeld van de openbare sector dat in 1993 werd uitbetaald aan de personeelsleden van de plaatselijke besturen, vermeerderd met de interesten hierop.

HOOFDSTUK 7. - Toepasselijke bepalingen in geval van herstructurering
Art.23/1. [1 § 1. Wanneer, hetzij ten gevolge van de afschaffing van een provinciaal of plaatselijk bestuur dat is aangesloten bij het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen, hetzij ten gevolge van de omvorming van een dergelijk bestuur tot een private rechtspersoon, het personeel van dit bestuur wordt overgeheveld naar één of meerdere werkgevers die eveneens bij dit fonds zijn aangesloten, worden, voor de vaststelling van het bedrag van de in artikel 20 bedoelde aanvullende pensioenbijdragen voor individuele responsabilisering, de uitgaven inzake pensioenen die het Gesolidariseerde pensioenfonds draagt voor de gewezen personeelsleden van het afgeschafte of omgevormde bestuur en hun rechthebbenden gevoegd bij de pensioenuitgaven die het Gesolidariseerde pensioenfonds draagt voor de gewezen personeelsleden van de werkgever of werkgevers die deze personeels-leden hebben overgenomen en voor hun rechthebbenden. De krachtens artikel 19 vastgestelde responsabiliseringscoëfficiënt wordt toegepast op de geglobaliseerde pensioenlast en loonmassa van het vastbenoemd personeel van deze werkgever of werkgevers.
   Ingeval de in het eerste lid bedoelde personeelsoverdracht plaatsvindt naar meerdere bij het Gesolidariseerde pensioenfonds aan-gesloten werkgevers, worden, voor de vaststelling van het bedrag van de in artikel 20 bedoelde aanvullende pensioenbijdragen voor individuele responsabilisering, de pensioenuitgaven van het afgeschafte of omgevormde provinciaal of plaatselijk bestuur onder deze werkgevers proportioneel verdeeld in verhouding van de loonmassa van de naar elk naar deze werkgevers overgehevelde personeelsleden tot de totale loonmassa van het afgeschafte of omgevormde bestuur op het ogenblik van de afschaffing of de omvorming. Voor de toepassing van dit lid wordt uitsluitend de aan pensioenbijdragen onderworpen loonmassa van het vastbenoemde personeel in aanmerking genomen.
   De globalisering van de pensioenuitgaven van het afgeschafte of omgevormde provinciaal of plaatselijk bestuur met de pensioen-uitgaven van de werkgever of werkgevers naar wie de personeelsleden van dit bestuur werden overgeheveld, wordt toegepast van zodra de responsabiliseringsbijdrage verschuldigd is voor het kalenderjaar waarin de afschaffing of omvorming van het bestuur plaatsvindt.
   § 2. Om de toepassing van de in paragraaf 1 vervatte bepalingen mogelijk te maken, zijn het provinciaal of plaatselijk bestuur dat afgeschaft of omgevormd zal worden alsook de werkgever of werkgevers naar wie de vastbenoemde personeelsleden van dit bestuur werden overgeheveld, ertoe gehouden aan de FPD een nominatieve lijst mee te delen van de overgedragen personeelsleden. Deze mededeling moet uiterlijk plaatsvinden binnen de twee maanden die volgen op de datum van de overdracht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/19, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art.23/2. [1 § 1. Wanneer een provinciaal of plaatselijk bestuur dat is aangesloten bij het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen, wordt afgeschaft of wordt omgevormd tot een private rechtspersoon zonder dat er vastbenoemd personeel van dit bestuur wordt overgeheveld naar een andere werkgever, zijn de openbare en private rechtspersonen die op het ogenblik van de afschaffing of de omvorming deelgenoot zijn van dat bestuur ertoe gehouden om, vanaf de datum van de afschaffing of de omvorming, de uitgaven inzake pensioenen ten laste te nemen die het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen draagt voor de gewezen personeelsleden van het afgeschafte of omgevormde bestuur en voor hun rechthebbenden.
   De pensioenlast van het afgeschafte of omgevormde provinciaal of plaatselijk bestuur wordt jaarlijks vastgesteld door de FPD en betekend aan hetzij alle openbare en private rechtspersonen die op het ogenblik van de afschaffing of de omvorming deelgenoot zijn van het bestuur, hetzij diegene onder de voormelde deelgenoten die aan de FPD heeft meegedeeld dat hij de betaling van de pensioenlast op zich zal nemen.
   Niettegenstaande voormelde betekening zijn alle in het eerste lid bedoelde deelgenoten ten aanzien van de FPD hoofdelijk gehouden tot betaling van het volledige bedrag van de pensioenlast van het afgeschafte of omgevormde provinciaal of plaatselijk bestuur.
   § 2. Het bedrag van de pensioenlast van het afgeschafte of omgevormde provinciaal of plaatselijk bestuur wordt gestort aan de FPD binnen de twee maanden volgend op de betekening van de pensioenlast.
   Bij wijze van voorschot op de som die voor het lopende jaar verschuldigd zal zijn, zijn de vroegere deelgenoten van het afgeschafte of omgevormde bestuur ertoe gehouden elke maand een voorlopig bedrag te storten dat overeenstemt met het geraamde bedrag van de pensioenlast voor die maand. Dit voorlopig bedrag wordt door de FPD vastgesteld en betekend aan de betrokken deelgenoot of deelgenoten.
   § 3. De in paragrafen 1 en 2 vervatte bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op de responsabiliseringsbijdrage die door het afgeschafte of omgevormde provinciaal of plaatselijk bestuur verschuldigd is voor het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de afschaffing of omvorming van het bestuur plaatsvindt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/19, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art.23/3. [1 § 1. Wanneer een provinciaal of plaatselijk bestuur dat is aangesloten bij het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen, wordt afgeschaft of wordt omgevormd tot een private rechtspersoon, kan dit bestuur beslissen om de uitgaven inzake pensioenen die het Gesolidariseerde pensioenfonds, vanaf de datum van de afschaffing of omvorming, moet dragen voor de gewezen personeelsleden van het afgeschafte bestuur en hun rechthebbenden, ten laste te nemen middels de betaling van een éénmalige bijdrage aan de FPD.
   Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt berekend door de FPD en stemt overeen met de som van de huidige waarde, op de datum van betaling van de éénmalige bijdrage, van alle rust- en overlevingspensioenen van de gewezen personeelsleden van het bestuur en hun rechthebbenden, berekend met een intrestvoet en een indexatievoet en op basis van sterftetafels en, voor de gewezen personeelsleden en hun rechthebbenden waarvan het pensioen nog niet is ingegaan, rekening houdend met de referentiewedde die als basis dient voor de pensioenberekening zoals gekend op de voormelde datum en in de veronderstelling dat het rust-pensioen wordt betaald vanaf de vroegste datum waarop het overeenkomstig artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen zou kunnen ingaan.
   De Koning preciseert de in het tweede lid bedoelde intrestvoet, indexatievoet en sterftetafels die worden gebruikt voor de berekening van de huidige waarde van het pensioenbedrag.
   § 2. Indien een provinciaal of plaatselijk bestuur de in § 1, bedoelde éénmalige bijdrage aan de FPD betaalt, zijn de artikelen 23/1 en 23/2 niet van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/19, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art.24.§ 1. Wanneer, hetzij ten gevolge van een overdracht van alle activiteiten of van bepaalde activiteiten van een provinciaal of plaatselijk bestuur dat is aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1, hetzij ten gevolge van de herstructurering of de afschaffing van een dergelijk provinciaal of plaatselijkbestuur, het personeel van dit bestuur wordt overgeheveld naar een of meerdere werkgevers die niet bij dit fonds zijn aangesloten, dan zijn deze laatste ertoe gehouden bij te dragen in de last van de rustpensioenen van de personeelsleden van het provinciaal of plaatselijk bestuur die in deze hoedanigheid gepensioneerd werden vóór de overdracht van de activiteiten, de herstructurering of de afschaffing. Dit geldt eveneens voor de last van de overlevingspensioenen van de rechthebbenden van voormelde personeelsleden of van de personeelsleden van een provinciaal of plaatselijk bestuur die overleden zijn vóór de datum van de overheveling van de activiteiten, de herstructurering of de afschaffing.
  De bijdrage van deze werkgever of werkgevers is verschuldigd vanaf de datum van de overdracht van de activiteiten, de herstructurering of de afschaffing. Deze bijdrage wordt jaarlijks vastgesteld door de RSZPPO. Zij is gelijk aan het bedrag dat verkregen wordt door de last van de in het eerste lid bedoelde en in de loop van het voorgaande jaar betaalde rust- en overlevingspensioenen te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die gelijk is aan de verhouding tussen de loonmassa van het overgehevelde personeel dat niet langer aangesloten is bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1, en de totale loonmassa van het provinciaal of plaatselijk bestuur op het ogenblik van de overdracht van de activiteiten, de herstructurering of de afschaffing. Voor de toepassing van dit lid worden uitsluitend de wedden van het personeel dat bekleed is met een vaste benoeming, in aanmerking genomen. Voormelde coëfficiënt wordt vastgesteld door de RSZPPO rekening houdende met de respectieve loonmassa's op de datum van de overdracht.
  § 2. In het in paragraaf 1 bedoelde geval is vanaf de ingangsdatum van het pensioen, het pensioen of pensioenaandeel van het overgehevelde personeelslid dat niet langer is aangesloten bij het gesolidariseerd pen-sioenfonds van de RSZPPO, ten laste van de werkgever naar dewelke dit personeelslid werd overgeheveld. In geval van een pensioenaandeel wordt dit berekend overeenkomstig de bepalingen van voormelde wet van 14 april 1965.
  § 3. De in toepassing van paragrafen 1 en 2 verschuldigde sommen blijven ten laste van de in die bepalingen bedoelde privé- of openbare werkgever, wanneer het overgehevelde personeel later opnieuw wordt overgeheveld naar een andere privé- of openbare werkgever die niet deelneemt aan het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1.
  § 4. Om de toepassing van de in paragraaf 1 vervatte bepalingen mogelijk te maken, zijn het provinciaal of plaatselijk bestuur alsook de werkgevers die geheel of gedeeltelijk in de rechten en verplichtingen van het provinciaal of plaatselijk bestuur getreden zijn, ertoe gehouden aan de RSZPPO een nominatieve lijst mee te delen van de overgedragen personeelsleden die niet langer zijn aangesloten bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1. Deze mededeling moet uiterlijk plaats vinden binnen de twee maanden die volgen op de datum van de overdracht.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.25.§ 1. De RSZPPO betekent aan elke betrokken werkgever het bedrag van de bijdrage die hij op zich moet nemen in toepassing van 24, § 1.
  Dit bedrag wordt gestort aan de RSZPPO binnen de twee maanden volgend op de betekening.
  [1 Bij wijze van voorschot op de som die voor het lopende jaar verschuldigd zal zijn, is de werkgever ertoe gehouden elke maand een voorlopig bedrag te storten dat overeenstemt met het geraamde bedrag van de pensioenlast voor die maand.]1 Dit voorlopig bedrag wordt vastgesteld en betekend aan de betrokken werkgever door de RSZPPO.
  § 2. De in toepassing van paragraaf 1 verschuldigde bedragen worden gelijkgesteld aan socialezekerheidsbijdragen voor de toepassing van het in artikel 27, § 1 bedoelde koninklijk besluit.
  Tot de inwerkingtreding van het in het eerste lid bedoelde koninklijk besluit worden de in toepassing van § 1 verschuldigde bedragen gelijkgesteld aan socialezekerheidsbijdragen zoals bedoeld in artikel 1, f), van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 houdende uitvoering van hoofdstuk 1, sectie 1 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.
  ----------
  (1)<W 2022-05-18/19, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.25/1. [1 § 1. In het in artikel 24, § 1, bedoelde geval, kan het bij het Gesolidariseerde pensioenfonds aangesloten provinciaal of plaatselijk bestuur dat het voorwerp zal uitmaken van de overdracht van activiteiten, de herstructurering of de afschaffing beslissen om de bijdrage, die de niet bij dit fonds aangesloten werkgever of werkgevers moeten dragen in toepassing van artikel 24, § 1, ten laste te nemen middels de betaling van een éénmalige bijdrage aan de FPD.
   Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt berekend door de FPD en wordt verkregen door de som van de huidige waarde, op de datum van betaling van de éénmalige bijdrage, van alle op datum van de overdracht van de activiteiten, de herstructurering of de afschaffing lopende rust- en overlevingspensioenen van de gewezen personeelsleden van het bestuur en hun rechthebbenden, berekend met een intrestvoet en een indexatievoet en op basis van sterftetafels, te vermenigvuldigen met de in artikel 24, § 1, tweede lid bedoelde coëfficiënt.
   De Koning preciseert de in het tweede lid bedoelde intrestvoet, indexatievoet en sterftetafels die worden gebruikt voor de berekening van de huidige waarde van het pensioenbedrag.
   § 2. Indien een provinciaal of plaatselijk bestuur de in § 1 bedoelde éénmalige bijdrage aan de FPD betaalt, zijn de artikelen 24, § 1 en 25 niet van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/19, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK 8. - Regularisatie in geval van vaste benoeming van een contractueel personeelslid
Art.26.
  <Opgeheven bij W 2018-03-30/18, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2016>

Art.27.[1 De in artikel 21 bedoelde bijdragen worden gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, het toezicht, [2 ...]2 de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.]1
  ----------
  (1)<W 2018-03-30/18, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
  (2)<W 2024-04-25/11, art. 53, 013; Inwerkingtreding : 17-05-2024>

HOOFDSTUK 9. - Inning van de pensioenbijdragen en administratief beheer van de pensioenen
Art.28.De ontvangsten bedoeld in artikel 10, 1), 2), 4), 9), 10), 11) [1 en 12)]1 worden geïnd door de RSZPPO ongeacht de instelling waaraan het administratief beheer van de pensioenen werd toevertrouwd in toepassing van artikel 29.
  ----------
  (1)<W 2018-03-30/18, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2016>

Art.29.§ 1. De toekenning, het beheer en de betaling van de rust- en overlevingspensioenen ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 die ingaan vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet, worden bij beslissing van het provinciaal of plaatselijk bestuur hetzij aan de [3 Federale Pensioendienst]3, hetzij aan een voorzorgsinstelling toevertrouwd.
  De beslissing van het provinciaal of plaatselijk bestuur om het administratief beheer van [3 de pensioenen hetzij aan de FPD, hetzij aan een voorzorgsinstelling toe te vertrouwen]3 of om deze niet langer meer aan de voorzorgsinstelling toe te vertrouwen moet ten laatste op 30 september bij een ter post aangetekende zending aan de RSZPPO ter kennis gebracht worden om uitwerking te hebben met ingang van 1 januari van het volgende jaar.
  § 2. Het administratief beheer van de rust- en overlevingspensioenen van de personeelsleden van de lokale politie, van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet aangesloten waren bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden of bij het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen en die hun administratief beheer hadden toevertrouwd aan de [3 FPD]3, blijft toevertrouwd aan die dienst.
  Het administratief beheer en de betaling van de lopende rust- en overlevingspensioenen van het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet werden uitgevoerd door een voorzorgsinstelling, blijven eraan toevertrouwd.
  De provinciale en plaatselijke besturen die de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet voor hun vastbenoemd personeel in dienst over een eigen pen-sioenstelsel beschikten, die een beroep deden op een voorzorgsinstelling voor het beheer van de pensioenen, en die ambtshalve bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 zijn aangesloten, kunnen het beheer en de betaling van deze pensioenen verder toevertrouwen aan de voorzorgsinstelling die op deze datum reeds instond voor het beheer en de betaling ervan.
  [2 § 3. Het administratief beheer van de op 31 december 2014 lopende rust- en overlevingspensioenen van de gewezen operationele personeelsleden en de gewezen leden van het administratief personeel van de brandweerdiensten dat toevertrouwd was aan de [3 FPD]3, blijft toevertrouwd aan die dienst.
   Het administratief beheer en de betaling van de op 31 december 2014 lopende rust- en overlevingspensioenen van de gewezen operationele personeelsleden en de gewezen leden van het administratief personeel van de brandweerdiensten die werden uitgevoerd door een voorzorgsinstelling, blijven eraan toevertrouwd.]2
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2014-05-05/05, art. 67, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2016-03-18/03, art. 173, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2016>

Art.30.De RSZPPO stort, bij voorbaat en maandelijks, aan de [2 Federale Pensioendienst]2 en aan de voorzorgsinstellingen de noodzakelijke provisies voor de betaling van de maandelijkse pensioenbedragen ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2016-03-18/03, art. 174, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2016>

Art.31.De pensioenen ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de wet van 7 maart 1978 betreffende de mogelijkheid van vervroegde pensionering voor sommige gemeentesecretarissen en gemeenteontvangers, die niet als zodanig zijn herbenoemd in gemeenten die door samenvoeging zijn ontstaan of bij een aanhechting betrokken, alsmede voor sommige secretarissen en ontvangers van de randfederaties, van de artikelen 156 tot 160 van de Nieuwe gemeentewet en van de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van de politiediensten en hun rechthebbenden..
  Indien de aansluiting bij het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 voor gevolg heeft dat het pensioen van een gewezen personeelslid minder bedraagt dan datgene dat zou voortgevloeid zijn uit de toepassing van de bepalingen van de pensioenregeling die op hem toepasselijk was op het ogenblik van de aansluiting mag de werkgever te zijnen laste een aanvullend pensioenvoordeel toekennen.
  De instelling die de pensioenen beheert, voert een dubbele berekening van het pensioen uit. Het verschil tussen het bedrag van het pensioen berekend volgens de preferentiële regeling die vóór de aansluiting van toepassing was, en het berekende bedrag ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1, is ten laste van de werkgever.
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.32.[1 Een provinciaal of plaatselijk bestuur kan in het kader van een overeenkomst de financiering van de basispensioenbijdragen en de responsabiliseringbijdragen toevertrouwen aan een pensioeninstelling.]1
  ----------
  (1)<W 2022-06-03/09, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

TITEL 3. - Bepalingen van toepassing op de federale politie en de algemene inspectie
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities
Art.33. Deze titel is van toepassing op de federale politie en de algemene inspectie van de federale politie en de lokale politie.

Art.34. Voor de toepassing van deze titel moet worden verstaan onder :
  1) " RSZPPO " : de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten bedoeld in artikel 1 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen;
  2) " de federale politie " : de federale politie bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
  3) " de algemene inspectie van de politie " : de algemene inspectie van de federale politie en de lokale politie bedoeld in artikel 2, 3°, van dezelfde wet.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid
Art.35. Het " Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie " opgericht door artikel 3 van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid wordt omgezet in een " Fonds voor de pensioenen van de federale politie " waarbij de federale politie en de algemene inspectie van de politie van rechtswege en onherroepelijk aangesloten zijn.

Art.36. Artikel 3 van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid, gewijzigd bij de wet van 12 januari 2006, wordt vervangen door volgende bepaling :
  " Art. 3. Het Fonds voor de pensioenen van de federale politie draagt de volgende lasten :
  a) de rustpensioenen van de gewezenpersoneelsleden van de rijkswacht en de andere leden van de politiediensten die een pensioen ten laste van de Schatkist genieten dat vóór 1 april 2001 is ingegaan, evenals de overlevingspensioenen die vóór deze datum aan de rechthebbenden van deze personeelsleden zijn toegekend en die op 31 december 2011 nog steeds ten laste van de Schatkist zijn;
  b) de pensioenaandelen vastgesteld overeenkomstig voormelde wet van 14 april 1965, in de rust- of overlevingspensioenen die door een ander pensioenstelsel dan dat van de Schatkist zijn toegekend, die betrekking hebben op diensten gepresteerd bij de rijkswacht of bij een andere politiedienst waarvan de leden aanspraak kunnen maken op een pensioen ten laste van de Schatkist, en die vóór 1 april 2001 zijn ingegaan, evenals in de overlevingspensioenen die vóór deze datum zijn toegekend, die betrekking hebben op dergelijke diensten en die op 31 december 2011 nog steeds lopende zijn;
  c) de rustpensioenen die vanaf 1 april 2001 zijn toegekend aan de personen die hun loopbaan vóór deze datum hebben beëindigd als vastbenoemd personeelslid in één van de hieronder bepaalde hoedanigheden, evenals de overlevingspensioenen toegekend vanaf 1 april 2001 aan de rechthebbenden van personen die hun loopbaan vóór deze datum hebben beëindigd als vastbenoemd personeelslid in één van de hieronder bepaalde hoedanigheden, en die op 31 december 2011 nog steeds lopende zijn :
  1° lid van het operationeel korps of van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht;
  2° militair aangewezen om te dienen in het administratief en logistiek korps van de rijkswacht;
  3° politieambtenaar bij de zeevaartpolitie;
  4° politieambtenaar bij de luchtvaartpolitie;
  5° politieambtenaar bij de spoorwegpolitie;
  6° politieambtenaar bij de dienst " enquêtes " van het Hoog Comité van Toezicht;
  7° politieambtenaar bij de jeugdpolitie;
  8° politieambtenaar bij de gerechtelijke politie bij de parketten;
  9° burger van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht of van de gerechtelijke politie bij de parketten;
  d) de rustpensioenen toegekend vanaf 1 januari 2012 aan de personen die hun loopbaan vóór 1 april 2001 hebben beëindigd als vastbenoemd personeelslid in één van de in punt c) hierboven bepaalde hoedanigheden, evenals de overlevingspensioenen toegekend vanaf 1 januari 2012 aan de rechthebbenden van de personen die hun loopbaan vóór 1 april 2001 hebben beëndigd als vastbenoemd personeelslid in één van deze hoedanigheden;
  e) de rustpensioenen van de personeelsleden van de federale politie bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en van de personeelsleden van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie bedoeld in artikel 2, 3°, van dezelfde wet die vanaf 1 april 2001 zijn ingegaan, evenals de overlevingspensioenen die vanaf deze datum zijn toegekend aan de rechthebbenden van deze personeelsleden, en die op 31 december 2011 nog steeds lopende zijn;
  f) de pensioenaandelen vastgesteld overeenkomstig voormelde wet van 14 april 1965 in de rust- of overlevingspensioenen die zijn toegekend door een andere pensioenregeling dan het Fonds voor de pensioenen van de federale politie, die betrekking hebben op diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van de federale politie of van de algemene inspectie en van de federale en de lokale politie, en die vanaf 1 april 2001 zijn ingegaan, evenals in de overlevingspensioenen die vanaf deze datum zijn toegekend, die betrekking hebben op dergelijke diensten en die op 31 december 2011 nog steeds lopende zijn;
  g) de rustpensioenen van de personeelsleden van de federale politie bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en van de personeelsleden van de algemene inspectie van de federale en de lokale politie bedoeld in artikel 2, 3°, van dezelfde wet die vanaf 1 januari 2012 ingaan, evenals de overlevingspensioenen die vanaf deze datum worden toegekend aan de rechthebbenden van deze personeelsleden;
  h) de pensioenaandelen vastgesteld overeenkomstig de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector, die betrekking hebben op diensten gepresteerd in één van de hierboven vermelde hoedanigheden voor pensioenen ten laste van een andere macht of instelling dan het Fonds voor pensioenen van de federale politie;
  i) de vergoedingen voor begrafeniskosten die betrekking hebben op rustpensioenen ten laste van het fonds, en die betaald zijn in toepassing van artikel 6 van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren;
  j) de verwijlinteresten;
  k) de bestuurskosten van de RSZPPO met betrekking tot de inning van de in artikel 5 voorziene bijdragen. Tot de inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 27, § 1 van de wet van 24 oktober 2011 tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke besturen en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen, gaat het hierbij om de kosten bedoeld in hoofdstuk V van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van hoofdstuk I, sectie I, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. "

Art.37. Artikel 5 van voormelde wet van 6 mei 2002 wordt vervangen door volgende bepaling :
  " Art. 5. Het Fonds voor de pensioenen van de federale politie wordt gestijfd door de opbrengst van een globale bijdrage bestaande uit een persoonlijke bijdrage en een werkgeversbijdrage.
  De globale bijdragevoet is gelijk aan de verhouding, uitgedrukt in een percentage, tussen het voor het betreffende jaar geraamde bedrag van de netto-uitgaven ten laste van het Fonds, en het voor hetzelfde jaar geraamde bedrag van de loonmassa van de personeelsleden van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie die bekleed zijn met een benoeming in vast verband of met een door of krachtens de wet daarmee gelijkgestelde benoeming, waarop de persoonlijke en werkgeversbijdragen worden toegepast.
  De deelname van het personeelslid in de financiering van het Fonds voor de pensioenen van de federale politie bestaat in een persoonlijke pensioenbijdrage die volledig deel uitmaakt van de globale bijdrage.
  De in het derde lid bedoelde persoonlijke bijdragevoet is gelijk aan de bijdragevoet voorzien in artikel 60 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen. Deze bijdrage wordt ingehouden op de wedde van de in het tweede lid bedoelde vastbenoemde personeelsleden en op andere loonelementen die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen. Deze bijdrage wordt door de werkgever aan de RSZPPO gestort samen met de werkgeversbijdrage.
  De werkgeversbijdragevoet is gelijk aan het verschil tussen de globale bijdragevoet en de persoonlijke bijdragevoet. Deze werkgeversbijdrage wordt toegepast op dezelfde loonelementen als deze bepaald in het vierde lid. "

Art.38. De bijdragen bedoeld in artikel 5 van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid worden door de RSZPPO geïnd.

Art.39.De RSZPPO stort, bij voorbaat en maandelijks, aan de [1 Federale Pensioendienst]1 de noodzakelijke provisies voor de betaling van de maandelijkse pensioenbedragen ten laste van het fonds voor de pensioenen van de federale politie.
  ----------
  (1)<W 2016-03-18/03, art. 174, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2016>

TITEL 4. - Diverse wijzigingsbepalingen
Art.40.In artikel 6, § 5, van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de Rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren, ingevoegd bij de wet van 6 mei 2002, worden de woorden " ten laste van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie. " vervangen door de woorden " ten laste van het Fonds voor de pensioenen van de federale politie of ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1. "
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.41.Artikel 1, eerste lid, van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector, gewijzigd bij de wetten van 4 juni 1976, 22 februari 1998, 6 mei 2002 en het koninklijk besluit van 28 april 1999 wordt aangevuld met volgende bepaling :
  " h) het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1. "
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.42.Artikel 1, eerste lid, van de wet van 4 juli 1966 houdende toekenning van vakantiegeld en van een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld aan de gepensioneerden van de openbare diensten, gewijzigd bij de wetten van 4 juni 1976 en 6 mei 2002 en het koninklijk besluit van 18 oktober 2004, wordt aangevuld met volgende bepaling :
  " h) het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1. "
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.43.Artikel 1 van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privésector, wordt vervangen door volgende bepaling :
  " Art. 1. § 1. Indien een werkgever van de overheidssector een werknemer die hij reeds als contractueel personeelslid tewerkstelde, met een vaste benoeming bekleedt, dan is deze werkgever ertoe gehouden de instelling hierover te informeren die het wettelijk pensioenstelsel van de openbare sector beheert dat naar aanleiding van de vaste benoeming van toepassing wordt op het vastbenoemde personeelslid. Deze mededeling dient te gebeuren vóór het einde van de maand volgend op deze waarin de benoeming heeft plaatsgevonden.
  Wanneer, naar aanleiding van de in het eerste lid bedoelde vaste benoeming, dienstprestaties die aanleiding hebben gegeven tot onderwerping aan het pensioenstelsel van de werknemers, in aanmerking komen voor de vaststelling van het recht op een rustpensioen ten laste van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1, dient de informatie bedoeld in het eerste lid aan de RSZPPO te worden meegedeeld zowel wanneer de PDOS instaat voor het administratief beheer van de pensioenen, als wanneer een voorzorginstelling daarvoor instaat.
  § 2. In geval van toepassing van paragraaf 1 wordt de Rijksdienst voor Pensioenen ontlast van alle verplichtingen met betrekking tot betreffende dienstprestaties ten opzichte van de betrokken personen en hun rechthebbenden. De Rijksdienst voor Pensioenen is er echter toe gehouden de persoonlijke en de werkgeversbijdragen bedoeld in artikel 38, § 2, 1° en § 3, 1° van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers die van toepassing zijn op de datum van iedere uitbetaling van het loon, over te maken aan de instelling die het wettelijk pensioenstelsel van de openbare sector beheert dat naar aanleiding van de vaste benoeming van toepassing wordt op het vastbenoemde personeelslid.
  De Rijksdienst voor Pensioenen maakt bijdragen over aan de RSZPPO, zowel wanneer de PDOS instaat voor het administratief beheer van de pensioenen, als wanneer een voorzorginstelling daarvoor instaat.
  Het in het eerste lid voorziene bedrag wordt door de Rijksdienst voor Pensioenen aan de instelling bedoeld in het eerste lid of aan de RSZPPO overgemaakt uiterlijk de laatste dag van de derde maand volgend op de maand waarin de in het eerste lid bedoelde mededeling heeft plaatsgevonden. De sancties, verhogingen en verwijlinteresten die zijn voorzien door het rustpen-sioenstelsel dat van toepassing wordt naar aanleiding van de vaste benoeming van een personeelslid, worden in geval van laattijdige betaling van de bijdragen op dit vastbenoemde personeelslid van toepassing. "
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.44. Artikel 1 van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privésector, zoals gewijzigd bij artikel 43, is van toepassing op alle verzoeken tot overdracht van bijdragen ingediend vanaf 1 augustus 2011.

Art.45.Artikel 1, eerste lid, van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en ter aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector, vervangen bij de wet van 25 april 2007, wordt als volgt gewijzigd :
  a) de bepaling onder punt 2° wordt vervangen als volgt :
  " 2° het pensioenfonds van de federale politie ";
  b) punt 5 ° wordt opgeheven;
  c) punt 6° wordt vervangen door volgende bepaling :
  " 6° het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1. "
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.46.In artikel 1, eerste lid, van de wet van 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor de toekenning en de berekening van pensioenen ten laste van de Staatskas, vervangen door de wet van 6 mei 2002 en gewijzigd bij de wet van 28 december 2006, worden de woorden " of van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie " vervangen door de woorden " van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie of van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 ".
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.47.Artikel 58, eerste lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 2002, 4 maart 2004 en 13 december 2010, wordt aangevuld met volgende bepaling :
  " j) het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 ".
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.48.Artikel 38, eerste lid, 2°, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, gewijzigd bij de wetten van 8 augustus 1980, 6 mei 2002, 4 maart 2004, en 13 december 2010, en het koninklijk besluit nr. 51 van 2 juli 1982 wordt aangevuld met volgende bepaling :
  " i) het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 ".
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.49.Artikel 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 206 van 29 augustus 1983 tot regeling van de berekening van het pensioen van de openbare sector voor diensten met onvolledige opdracht, gewijzigd bij de wet van 6 mei 2002, wordt aangevuld met volgende bepaling :
  " g) van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 ".
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.50.Artikel 1, 2°, van koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten, gewijzigd bij de wet van 6 mei 2002, wordt aangevuld met volgende bepaling :
  " i) van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 ".
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.51.Artikel 118, § 1, van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 6 mei 2002, wordt als volgt gewijzigd :
  1° punt 1° wordt aangevuld met volgende bepaling :
  " g) het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 ".
  2° in punt 2°, worden de woorden " of van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie " vervangen door de woorden " van het fonds voor de pensioenen van de federale politie of het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 ".
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.52.Artikel 1, 2°, van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen, gewijzigd bij de wet van 6 mei 2002, wordt als volgt aangevuld :
  " j) het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1 ".
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.53.Artikel 2, 2°, van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 6 mei 2002, wordt aangevuld met volgende bepaling :
  " f) van het [1 Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen]1. "
  ----------
  (1)<W 2014-05-12/10, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

TITEL 5. - Slotbepalingen
HOOFDSTUK 1. - Opheffingsbepalingen
Art.54. Worden opgeheven :
  1° ) artikelen 161 tot 169 van de nieuwe gemeentewet;
  2° ) de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke overheidsdiensten;
  3° ) artikelen 6 tot 9 van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid.

HOOFDSTUK 2. - Overgangsbepalingen
Art.55.[1 De bepalingen van de artikelen 161bis, 161ter en 161quater van de nieuwe gemeentewet, zoals deze luidden vóór de opheffing ervan door artikel 54 van deze wet, blijven van toepassing op personeelsoverdrachten die vóór de inwerkingtreding van deze wet hebben plaatsgevonden.
   De bepalingen van de artikelen 14, 14bis en 15 van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, zoals deze luidden vóór de opheffing ervan door artikel 54 van deze wet, blijven van toepassing op personeelsoverdrachten die vóór de inwerkingtreding van deze wet hebben plaatsgevonden.
   Tussen 1 januari 2012 en de door de Koning te bepalen datum wordt de opbrengst van de persoonlijke bijdragen en de opbrengst van de werkgeversbijdragen voor de personeelsleden van de federale politie alsook van de algemene inspectie van de federale politie en de lokale politie, zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake Sociale Zekerheid, respectievelijk door het sociaal secretariaat SSGPI en door de Staatskas gestort aan de [2 Federale Pensioendienst]2 en bestemd voor het Fonds voor de pensioenen van de federale politie. Deze stortingen worden uitgevoerd op het ogenblik dat de wedde aan betrokken personeelsleden wordt uitbetaald.
   Het bedrag dat overeenstemt met de werkgeversbijdrage bedoeld in het derde lid wordt afgehouden van de opbrengst van de btw-ontvangsten.]1
  ----------
  (1)<W 2012-06-22/02, art. 112, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<W 2016-03-18/03, art. 174, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2016>

HOOFDSTUK 3. - Inwerkingtreding
Art. 56.[1 Deze wet treedt in werking op 1 januari 2012, met uitzondering van de artikelen 38 en 39 die in werking treden op een door de Koning te bepalen datum.]1
  ----------
  (1)<W 2012-06-22/02, art. 113, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>