14 AUGUSTUS 1986. - Koninklijk besluit nr. 442 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-05-2002 en tekstbijwerking tot 11-12-2023)
HOOFDSTUK 1. - [1 Toepassingsgebied en begrippen]1
Art. 1, 1/1
HOOFDSTUK 2. - [1 Loopbaanonderbreking, vierdagenweek en halftijds werken, opgenomen vanaf 1 januari 2012]1
Art. 2, 2/1
HOOFDSTUK 3. - [1 Loopbaanonderbrekingen voorafgaand aan 1 januari 2012]1
Art. 2/2
HOOFDSTUK 4. - [1 Overgangsmaatregelen]1
Art. 2/3
HOOFDSTUK 5. - [1 Tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking voor militairen]1
Art. 2/4
HOOFDSTUK 6. - [1 Gemeenschappelijke bepalingen]1
Afdeling 1. - [1 Storting van de persoonlijke bijdrage]1
Art. 2/5
Afdeling 2. - [1 Uitzondering op de storting van de persoonlijke bijdrage]1
Art. 2/6
Afdeling 3. - [1 Beperking van de aanneembaarheid van de perioden van loopbaanonderbreking en van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking voor militairen]1
Art. 2/7
HOOFDSTUK 7. - [1 Beperking van de aanneembaarheid van bepaalde perioden van afwezigheid of van verlof]1
Art. 3, 3bis
HOOFDSTUK 8. - [1 Vaststelling van de referentiewedde]1
Art. 4-5
HOOFDSTUK 9. - [1 Inwerkingtreding]1
Art. 6-7
1986800320 1991801125 1997007146 1997007183 2001022407 2002007158
HOOFDSTUK 1. - [1 Toepassingsgebied en begrippen]1
----------
(1)
Artikel 1.Niettegenstaande iedere andere wettelijke, reglementaire of contractuele bepaling, zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing :
1° op de pensioenen ten laste van de Openbare Schatkist;
2° op de pensioenen en andere als pensioen geldende voordelen toegekend aan de personeelsleden, alsmede aan de door de Koning of door de met benoemingsbevoegdheid beklede vergadering benoemde leden van de beheers-, bestuurs- en directieorganen :
a) van de provinciën, de gemeenten, de agglomeraties van gemeenten, de verenigingen van gemeenten en de commissies voor de cultuur;
b) van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, van toepassing is;
c) van de Regie der posterijen;
d) van de Regie voor maritiem transport;
e) van de instellingen van openbaar nut waarop de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, van toepassing is;
f) van de instellingen waarop de wet va 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel va zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, van toepassing is;
g) van de andere door de Staat, de provinciën en de gemeenten opgerichte instellingen met als oogmerk het algemeen nut, alsmede van de openbare kredietinstellingen, voordien niet bedoeld, en onder welke juridische vorm zij ook mogen zijn tot stand gebracht.
(h) van de geïntegreerde politie.) <W 2002-05-06/31, art. 32, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
[1 i) van de hulpverleningszones.]1
----------
(1)<W 2014-05-05/05, art. 61, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 1/1. [1 Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
1° " perioden van loopbaanonderbreking " : de perioden van volledige loopbaanonderbreking door schorsing van de arbeidsprestaties, bedoeld in artikelen 100 en 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en de perioden van gedeeltelijke loopbaanonderbreking door vermindering van de arbeidsprestaties, bedoeld in artikelen 102 en 102bis, van dezelfde herstelwet;
2° " vierdagenweek " : het stelsel van de vierdagenweek bedoeld in artikel 4 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector;
3° " halftijds werken " : het stelsel van het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar bedoeld in artikel 7 van voormelde wet van 19 juli 2012.
De perioden van volledige loopbaanonderbreking zijn aanneembaar voor de opening van het recht op het pensioen en voor de berekening ervan volgens de regels bepaald in dit besluit. De perioden van afwezigheid die het gevolg zijn van gedeeltelijke loopbaanonderbreking, van de vierdagenweek en van halftijds werken zijn volgens de regels van dit besluit aanneembaar voor de berekening van het pensioen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2012-12-13/13, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(NOTA : Artikelen 2 tot en met 2septies worden door artikelen 2 tot en met 7 als volgt vervangen, (zie art. 11 van W 2012-12-13/13):
HOOFDSTUK 2. - [1 Loopbaanonderbreking, vierdagenweek en halftijds werken, opgenomen vanaf 1 januari 2012]1
----------
(1)
Art.2. [1 § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de perioden van loopbaanonderbreking, van vierdagenweek en van halftijds werken die zich na 31 december 2011 situeren.
§ 2. De perioden van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking zijn gratis aanneembaar ten belope van maximum 12 maanden. Deze perioden zijn eveneens gratis aanneembaar ten belope van maximum 24 bijkomende maanden, indien tijdens die periode het personeelslid of zijn onder hetzelfde dak wonende echtgenoot kinderbijslag heeft ontvangen voor een kind jonger dan 6 jaar.
In afwijking van het eerste lid is het totaal van de perioden van loopbaanonderbreking voor 1/5-tijd en van vierdagenweek gratis aanneembaar ten belope van maximum 60 maanden.
Het genot van de bepalingen van het eerste en tweede lid is niet cumuleerbaar, waarbij enkel het meest voordelige lid wordt toegepast voor de vaststelling van het recht en de berekening van het pensioen.
Voor de toepassing van het maximum van 24 maanden bedoeld in het eerste lid, worden de perioden van loopbaanonderbreking genomen vóór 1 januari 2012 en die gratis in aanmerking werden genomen omdat het personeelslid of zijn onder hetzelfde dak wonende echtgenoot kinderbijslag ontving voor een kind jonger dan 6 jaar, gelijkgesteld met perioden van loopbaanonderbreking genomen vanaf 1 januari 2012.
§ 3. Onverminderd de toepassing van § 2, zijn de perioden van gedeeltelijke loopbaanonderbreking opgenomen vanaf de leeftijd van 50 jaar bijkomend aanneembaar overeenkomstig de volgende regels :
- maximum 84 maanden in geval van vermindering van de arbeidsprestaties met 1/2;
- maximum 96 maanden in geval van vermindering van de arbeidsprestaties met 1/3;
- maximum 108 maanden in geval van vermindering van de arbeidsprestaties met 1/4.
De perioden van gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in het eerste lid zijn gratis aanneembaar ten belope van maximum 12 maanden. De andere maanden zijn aanneembaar mits de storting van een persoonlijke bijdrage van 7,5 % vastgesteld op basis van de regels voorzien in de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 6.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de perioden van halftijds werken opgenomen vanaf de leeftijd van 50 jaar gelijkgesteld met perioden van halftijdse loopbaanonderbreking.
Onverminderd de toepassing van § 2 en in afwijking van het eerste en het tweede lid, is het totaal van de perioden van loopbaanonderbreking voor 1/5-tijd en van vierdagenweek, opgenomen vanaf de leeftijd van 50 jaar, gratis aanneembaar ten belope van een bijkomende periode van maximum 180 maanden.
Wanneer een personeelslid vanaf de leeftijd van 50 jaar perioden van de in deze paragraaf bedoelde gedeeltelijke loopbaanonderbreking heeft opgenomen volgens verschillende afwezigheidsbreuken en/of perioden van halftijds werken en/of perioden van vierdagenweek, wordt de duur van elke voormelde periode respectievelijk vermenigvuldigd met de hierna vastgestelde coëfficiënt eigen aan elke afwezigheidsbreuk :
Afwezigheidsbreuk - coëfficiënt
1/5 1,0000
1/4 1,6666
1/3 1,8750
1/2 2,1428.
Het totaal van de op deze wijze berekende gewogen perioden mag het maximum van 180 maanden niet overschrijden.
Indien dit maximum wordt overschreden, wordt de vermindering van de gewogen perioden bij voorrang uitgevoerd op de periode of perioden gedurende dewelke de vermindering van de prestaties het minst belangrijk is, tot het totaal van de gewogen perioden gelijk is aan 180 maanden. Vervolgens wordt dit totaal van gewogen perioden, door deze laatste te delen door de in het vijfde lid bepaalde coëfficiënten, omgezet in aanneembare perioden.]1
----------
(1)<W 2012-12-13/13, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 2/1. [1 De perioden van loopbaanonderbreking teneinde palliatieve zorg te verstrekken, voor ouderschapsverlof en voor het bijstaan of verzorgen van een gezinslid of een familielid tot in de tweede graad dat lijdt aan een ernstige ziekte, vallen niet onder de toepassing van de artikelen 2, 2/3, § 1, 2/4 en 2/7.]1
----------
(1)<W 2012-12-13/13, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK 3. - [1 Loopbaanonderbrekingen voorafgaand aan 1 januari 2012]1
----------
(1)
Art. 2/2. [1 § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de perioden van loopbaanonderbreking die zich situeren vóór 1 januari 2012.
§ 2. De perioden van loopbaanonderbreking zijn aanneembaar overeenkomstig de hierna bepaalde regels :
- 1° voor de eerste twaalf maanden : de duur die in aanmerking zou zijn genomen indien de loopbaanonderbreking zich niet had voorgedaan;
- 2° voor de volgende 48 maanden : de perioden tijdens dewelke het personeelslid een persoonlijke bijdrage van 7,5 % heeft gestort vastgesteld volgens de regels voorzien in de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 6 van dit besluit.
§ 3. Paragraaf 2 is van toepassing op de perioden van loopbaanonderbreking opgenomen door een vast benoemd personeelslid of door een contractueel personeelslid van de overheidssector vóór zijn vaste benoeming.]1
----------
(1)<W 2012-12-13/13, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK 4. - [1 Overgangsmaatregelen]1
----------
(1)
Art. 2/3. [1 § 1. De perioden van loopbaanonderbreking die uiterlijk op 2 april 2012 ingaan en waarvoor een aanvraag bij de werkgever is aangekomen vóór 28 november 2011 en tevens ontvangen werd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening vóór 1 maart 2012, worden geacht zich te situeren vóór 1 januari 2012 indien de in het hoofdstuk 3 voorziene regeling voordeliger is. Hetzelfde geldt voor de perioden van loopbaanonderbreking die onmiddellijk aansluiten op een periode van loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof die uiterlijk ingaat op 2 april 2012, wanneer de aanvraag voor dit verlof is aangekomen bij de werkgever vóór 28 november 2011 en door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening werd ontvangen vóór 1 maart 2012.
§ 2. De perioden van loopbaanonderbreking genomen vóór 1 januari 2011 die konden gevalideerd worden door de storting van de persoonlijke bijdrage van 7,5 % vóór 1 januari 2012 maar die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van deze validatie, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van het aantal aanneembare dienstjaren bedoeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1° en derde lid, § 2 en § 2/1, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.]1
----------
(1)<W 2012-12-13/13, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK 5. - [1 Tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking voor militairen]1
----------
(1)
Art. 2/4. [1 De perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking ingevoerd bij de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, worden in aanmerking genomen voor het recht op en de berekening van het militair rustpensioen en overlevingspensioen overeenkomstig de hierna bepaalde regels :
- 1° de eerste twaalf maanden tellen voor gans de duur ervan;
- 2° de volgende 48 maanden : enkel de perioden waarvoor de militair een persoonlijke bijdrage van 7,5 % heeft gestort, zoals vastgesteld volgens de regels bepaald in de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 6, tellen.]1
----------
(1)<W 2012-12-13/13, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK 6. - [1 Gemeenschappelijke bepalingen]1
----------
(1)
Afdeling 1. - [1 Storting van de persoonlijke bijdrage]1
----------
(1)
Art. 2/5. [1 § 1. De in de artikelen 2, § 3, tweede lid, 2/2, § 2, 2°, en 2/4, 2° bedoelde persoonlijke bijdrage wordt gestort aan de macht of de instelling die het stelsel van de overlevingspensioenen van de betrokken persoon beheert en wordt gebruikt om deze pensioenen te financieren.
Het bedrag van de persoonlijke bijdrage van 7,5 % wordt vastgesteld, naargelang het geval, op basis van de wedde waarvan de persoon het genot zou hebben gehad indien hij in dienst was gebleven of op basis van het verschil tussen deze wedde en de wedde die hij werkelijk ontvangt.
De persoon die de in de artikelen 2, § 3, 2/2, § 2, 2/3, § 1 en 2/4 voorziene perioden wenst te valideren, is verplicht om bij de overheid waarvan hij afhangt of bij de overheid aangewezen door de minister onder wiens bevoegdheid hij valt, de verbintenis aan te gaan de vereiste stortingen uit te voeren.
Deze overheid vult de verbintenis aan met de vermelding van de wedde die de belanghebbende zou genoten hebben indien hij zijn functies niet had stopgezet of verminderd en van de wedde die hem eventueel nog toegekend wordt, en maakt deze verbintenis over aan de in het eerste lid bedoelde macht of instelling. Zij is ertoe gehouden aan deze laatste de weddewijzigingen te melden die gedurende de door de verbintenis gedekte periode zouden voorkomen ten gevolge van de toekenning van tussentijdse verhogingen of van promoties.
Enkel de perioden of gedeelten van perioden van loopbaanonderbreking of perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking worden gevalideerd waarvoor de bijdragen aangekomen zijn bij de in het eerste lid bedoelde macht of instelling vóór de datum waarop het pensioen ingaat en ten laatste op 31 december van het jaar dat volgt op dat waarin de periode of het gedeelte van de periode die het personeelslid wenst te valideren, zich situeert.
De stortingen moeten verricht worden volgens de modaliteiten vastgesteld door de in het eerste lid bedoelde macht of instelling.
§ 2. In afwijking van § 1, stort het contractueel personeelslid van de overheidssector dat de in de artikelen 2, § 3, 2/2, § 2, en 2/3, § 1 bedoelde perioden wenst te valideren die het genomen heeft vóór zijn vaste benoeming een persoonlijke bijdrage van 7,5 % bestemd voor de sector van de rust- en overlevingspensioen in het pensioenstelsel van de werknemers.]1
----------
(1)<W 2012-12-13/13, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Afdeling 2. - [1 Uitzondering op de storting van de persoonlijke bijdrage]1
----------
(1)
Art. 2/6. [1 De storting van de persoonlijke bijdrage bedoeld in de artikelen 2, § 3, tweede lid, 2/2, § 2, 2° en 2/4, 2° is niet vereist gedurende maximum 24 maanden van het geheel van de loopbaan, voor de perioden waarin het personeelslid of zijn onder hetzelfde dak wonende echtgenoot kinderbijslag heeft ontvangen voor een kind jonger dan 6 jaar.]1
----------
(1)<W 2012-12-13/13, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Afdeling 3. - [1 Beperking van de aanneembaarheid van de perioden van loopbaanonderbreking en van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking voor militairen]1
----------
(1)
Art. 2/7. [1 Voor het geheel van de loopbaan mag het totaal van de perioden van loopbaanonderbreking die overeenkomstig de artikelen 2, § 2, 2/2 en 2/3 aanneembaar zijn, alsook van de perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking die overeenkomstig artikel 2/4 in aanmerking genomen worden voor het recht op en de berekening van het pensioen, in geen enkel geval noch de duur van de effectieve prestaties noch 60 maanden overschrijden.]1)
----------
(1)<W 2012-12-13/13, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK 7. - [1 Beperking van de aanneembaarheid van bepaalde perioden van afwezigheid of van verlof]1
----------
(1)
Art.3.<W 2001-06-14/32, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2002> § 1. Volgende perioden vallen onder de toepassing van dit artikel :
1° [1 de perioden van loopbaanonderbreking aanneembaar met toepassing van de artikelen 2, 2/2 en 2/3, § 1 alsook de perioden van afwezigheid die het gevolg zijn van de regeling van halftijds werken of van de vierdagenweek aanneembaar met toepassing van artikel 2;]1
2° de perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking die met toepassing van artikel [1 2/4]1 in aanmerking komen;
3° de niet bezoldigde perioden van afwezigheid na 31 december 1982 die krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen met dienstactiviteit gelijkgesteld zijn;
4° de perioden van afwezigheid die het gevolg zijn van de halftijdse vervroegde uittredingsregeling en van de regeling der vierdagenweek die zijn ingevoerd bij de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector;
5° de perioden van afwezigheid die het gevolg zijn van de halftijdse vervroegde uitstap en van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek die zijn ingevoerd bij de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking;
6° de andere perioden van verlof voorafgaand aan de opruststelling dan die bedoeld in 4° en 5°. Onder " verlof voorafgaand aan de opruststelling " wordt verstaan elke afwezigheid gedurende welke een personeelslid in een administratieve toestand is geplaatst die het in staat stelt om, met behoud van een bezoldiging of wachtgeld, zijn beroepsactiviteiten definitief te verminderen of te beëindigen tijdens de periode die aan zijn opruststelling onmiddellijk voorafgaat.
§ 2. Voor de personeelsleden die geboren zijn vóór 1 januari 1947 worden de in § 1, 1° tot en met 5° bedoelde perioden voor de berekening van het rustpensioen slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumduur die gelijk is aan 20 pct. van de duur van de diensten en perioden die, afgezien van de in § 1, 1° tot en met 5° vermelde perioden en van de om welke reden ook vergoede periode, in aanmerking worden genomen voor de berekening van dit pensioen.
§ 3. Voor de personeelsleden die geboren zijn na 31 december 1946 worden de in § 1 bedoelde perioden voor de berekening van het rustpensioen slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumduur die gelijk is aan het in het tweede lid bepaalde percentage van de duur van de diensten en perioden die, afgezien van de in § 1 vermelde perioden en van de om welke reden ook vergoede periode, in aanmerking worden genomen voor de berekening van dit pensioen.
Het in het eerste lid bedoelde percentage is gelijk aan :
a) 25 pct. voor de personeelsleden geboren tussen 1 januari 1947 en 31 december 1950;
b) 20 pct. vermeerderd met een percentage dat gelijk is aan het product van 5 pct. vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gevormd wordt door het aantal maanden tussen de eerste dag van de maand gedurende welke het personeelslid de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en 1 januari 2011, en waarvan de noemer 60 is, voor de personeelsleden geboren tussen 1 januari 1951 en 31 december 1955;
c) 20 pct. voor de personeelsleden geboren na 31 december 1955.
Het in het tweede lid, b) of c) bedoelde percentage wordt vervangen door 25 pct. indien het personeelslid gedurende ten minste 12 maanden (de in [1 artikel 2/6]1 bedoelde vrijstelling van stortingen) heeft genoten. <W 2007-04-25/52, art. 18, 2°, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Voor de toepassing van het derde lid wordt de periode van moederschapsverlof die een in § 1, 1° of 2° bedoelde periode vervangt waarvoor het personeelslid aanspraak zou kunnen maken om (de in [1 artikel 2/6]1 bedoelde vrijstelling van stortingen), te genieten, beschouwd als een periode waarvoor het personeelslid deze vrijstelling geniet. <W 2007-04-25/52, art. 18, 2°, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
§ 4. [1 Indien het personeelslid vóór de leeftijd van 60 jaar gepensioneerd wordt wegens lichamelijke ongeschiktheid, worden de perioden van loopbaanonderbreking alsook de perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, waarvoor de in dit besluit bedoelde stortingen van persoonlijke bijdragen werden verricht, niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de §§ 2 en 3. Hetzelfde geldt voor het overlevingspensioen van de rechthebbende van een personeelslid overleden in dienstactiviteit.]1
In de gevallen bedoeld in het eerste lid alsook in § 5, mag het totaal van de voor de berekening van het pensioen in aanmerking genomen perioden van afwezigheid 5 jaar niet overschrijden.
De bepalingen van het eerste en het tweede lid alsook van § 5 zijn slechts toepasselijk wanneer zij voordeliger zijn dan die welke in §§ 2 en 3 bepaald zijn.
§ 5. [1 De perioden van loopbaanonderbreking waarvoor, vóór 1 juli 1991, de in artikel 2/2, § 2, 2°, bedoelde stortingen zijn gedaan, worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de §§ 2 en 3.]1
§ 6. De duur van de in §§ 2 tot en met 5 bedoelde diensten en perioden wordt, in voorkomend geval, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 206 van 29 augustus 1983 tot regeling van de berekening van het pensioen van de openbare sector voor diensten met onvolledige opdracht.
Voor de toepassing van de §§ 2 tot en met 5 tellen de in § 1 bedoelde perioden slechts mee ten belope van het gedeelte dat zij vertegenwoordigen in verhouding tot een volledige afwezigheid in een ambt met volledige opdracht.
§ 7. Vallen niet onder de toepassing van dit artikel :
1° de verloven of dienstvrijstellingen toegestaan om een stage of een proefperiode te vervullen in een andere betrekking van een overheidsdienst, van het gesubsidieerd onderwijs, van het universitair onderwijs, van een gesubsidieerd psycho-medisch-sociaal centrum, van een gesubsidieerde dienst voor beroepskeuze of van een gesubsidieerd medisch-pedagogisch instituut;
2° de verloven of dienstvrijstellingen toegestaan om interimair een ambt uit te oefenen in een officiële school of in een gesubsidieerde vrije school;
3° de dienstvrijstellingen toegestaan om, in het kader van de technische samenwerking, openbare ambten uit te oefenen in de ontwikkelingslanden;
4° de dienstvrijstellingen toegestaan om een opdracht te vervullen die kan bestempeld worden als een internationale opdracht in de zin van artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 33 van 20 juli 1967 tot vaststelling van het statuut van sommige ambtenaren van de openbare diensten die met een internationale opdracht worden belast;
5° de dienstvrijstellingen toegestaan om ambten uit te oefenen in België ter vervulling van een door de Belgische regering of een Belgisch openbaar bestuur toevertrouwde of erkende opdracht;
6° het bijzonder verlof voor verminderde prestaties toegestaan met toepassing van artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddentoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij de wet van 31 juli 1984;
7° (...) <W 2003-02-03/41, art. 85, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
8° het ouderschapsverlof;
9° de perioden van loopbaanonderbreking [1 ...]1 :
- teneinde palliatieve zorg te verstrekken;
- voor ouderschapsverlof;
- voor het bijstaan of verzorgen van een lid van zijn gezin of van een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte.
(10° het politiek verlof dat met dienstactiviteit gelijkgesteld is;) <W 2003-02-04/32, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 19-02-2003>
[2 11° de bezoldigde perioden van verlof, toegekend aan de personeelsleden van het onderwijs, tijdens de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de opruststelling of aan het in § 1, 6° bedoelde verlof voorafgaand aan de opruststelling, indien zij in totaal geen negen kalenderdagen overschrijden.]2
----------
(1)<W 2012-12-13/13, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<W 2023-11-23/22, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art. 3bis. (Opgeheven) <KB 2001-06-14/32, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
HOOFDSTUK 8. - [1 Vaststelling van de referentiewedde]1
----------
(1)
Art.4.[1 De bepalingen van dit besluit doen wat betreft de niet vergoede perioden van afwezigheid die met dienstactiviteit gelijkgesteld zijn, geen afbreuk aan de toepassing van de regels betreffende de vaststelling van de wedden die als grondslag dienen voor de berekening van het rustpensioen.
Indien een periode van loopbaanonderbreking deel uitmaakt van de periode die in aanmerking genomen wordt voor de vaststelling van de wedden die als grondslag dienen voor de berekening van het rustpensioen, dan wordt rekening gehouden met de wedde en de weddebijslagen die het personeelslid genoten zou hebben indien het in dienst was gebleven.]1
----------
(1)<W 2012-12-13/13, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.5. Artikel 99bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK 9. - [1 Inwerkingtreding]1
----------
(1)
Art.6. Dit besluit treedt in werking op 1 september 1986.
Art. 7. Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.