Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

30 APRIL 1962. - Gecoördineerde Dienstplichtwetten. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-11-1990 en tekstbijwerking tot 20-09-2013)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK Ibis. - Toepassingsgebied. <Ingevoegd bij W 1992-12-31/30, art. 1, Inwerkingtreding : 18-01-1993>
Art. 1bis
HOOFDSTUK II. - Militaire dienstplicht (...). <W 16-06-1987, art. 2>
Art. 2, 2bis, 3
HOOFDSTUK III. - Inschrijving der dienstplichtigen.
Art. 4-7
HOOFDSTUK IV. - Samenstelling van het contingent.
AFDELING I. - In het contingent op te nemen dienstplichtigen.
Art. 8
AFDELING II. - Vervroegde (oproeping)<W 16-06-1987, art. 6>
Art. 9
AFDELING III. - Uitstel en vrijlating van dienst en morele grond.
Art. 10-13
AFDELING(IV). - Vrijstelling en voorlopige afkeuring op lichamelijke grond.<W 16-06-1987, art. 13>
Art. 14
AFDELING(V). - Uitsluiting wegens onwaardigheid.<W 16-06-1987, art. 13>
Art. 15
AFDELING(VI). - Vrijstelling door de Minister van Binnenlandse Zaken.<W 16-06-1987, art. 13>
Art. 16, 16bis
AFDELING(VII). - Gemeenschappelijke bepalingen.<W 16-06-1987, art. 13>
Art. 17-19
HOOFDSTUK V. - Militiegeschillen.
AFDELING I. - Aanvragen.
Art. 20-23
AFDELING II. - De militieraden.
Art. 24-28
AFDELING III. - De hoge militieraad.
Art. 29-37
AFDELING IV. - De herkeuringsraden.
Art. 38-49
AFDELING V. - Voorziening in cassatie.
Art. 50-53
AFDELING VI. - Afstand van uitstel en van vrijlating.
Art. 54
HOOFDSTUK VI. - Overgifte van het contingent aan het recruterings- en selectiecentrum.
Art. 55-65
HOOFDSTUK VII. - De militaire dienst.
Art. 66-71, 71bis, 72-76
HOOFDSTUK VIII. - Vrijwillige dienstneming en wederdienstneming.
Art. 77-86
HOOFDSTUK IX. - Ontheffing van de werkelijke dienst.
Art. 87, 87bis
HOOFDSTUK X. - Vrouwelijke militaire dienst.
Art. 88-95
HOOFDSTUK XI. - Aanwijzing tot de wapenen en diensten.
Art. 96
HOOFDSTUK XII. - Diverse bepalingen.
AFDELING I. - Algemene bepalingen.
Art. 97-104
AFDELING II. - Strafbepalingen.
Art. 105-108
HOOFDSTUK XIII. - Dienst bij de burgerlijke bescherming.
Art. 109-117
HOOFDSTUK XIV. - Overgangsbepalingen.
Art. 118-120



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. <W 16-06-1987, art. 1> Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
  1° lichting : de gezamenlijke dienstplichtigen die in aanmerking komen om deel te nemen aan de vorming van het jaarcontingent;
  2° klasse : de gezamenlijke, voor de dienst aangewezen dienstplichtigen van een zelfde lichting;
  3° leeftijdsklasse : de klasse genoemd naar het jaar waarin de dienstplichtige de leeftijd van 19 jaar bereikt;
  4° contingent : de gezamenlijke, tot dezelfde klasse behorende dienstplichtigen die voor het vervullen van de militaire dienst ter beschikking van de militaire overheid zijn gesteld;
  5° ingeschrevene : de dienstplichtige die op de militielijsten is geplaatst en niet is ingeschreven in het register van de wederspannelingen en dienstweigeraars;
  6° wederspanneling : de dienstplichtige die niet te rechter tijd op de militielijsten is ingeschreven en daarom in het register van de wederspannelingen en dienstweigeraars is opgenomen;
  7° dienstweigeraar : de dienstplichtige die in het register van de wederspannelingen en dienstweigeraars is opgenomen omdat hij zich niet tijdig heeft aangemeld, hetzij in het rekruterings- en selectiecentrum, hetzij voor de keuring in het buitenland, hetzij bij de herkeuringsraad wanneer hij daarnaar verwezen is, hetzij voor een door deze raad gelaste keuring of inobservatiestelling;
  8° uitstel : de overbrenging, op een van de bij de wet bepaalde morele gronden, van de dienstplichtige naar de volgende lichting;
  9° voorlopige afkeuring : de overbrenging, op een van de bij de wet bepaalde lichamelijke gronden, van de dienstplichtige naar de volgende lichting;
  10° vrijstelling : het vrijstellen van enige militaire verplichting in vredes- en oorlogstijd;
  11° vrijlating : het vrijlaten van de werkelijke dienst in vredestijd; zij wordt verleend op morele grond;
  12° ontheffing : het ontheffen van de werkelijke dienst in vredestijd; zij werd verleend aan de voor de dienst geschikt bevonden dienstplichtigen die tot een vroegere lichting dan die van 1987 behoren voor zover hun aantal het contingent overschreed;
  13° dienstneming : de handeling waarbij een Belgisch burger van het mannelijk of het vrouwelijk geslacht zich verbindt om als militair van de actieve kaders diensten bij het leger ter vervullen;
  14° wederdienstneming : de handeling waarbij een militair van de actieve kaders of een dienstplichtige die zijn werkelijke diensttermijn volbrengt of volbracht heeft, zich verbindt om een nieuwe diensttijd te vervullen.

HOOFDSTUK Ibis. - Toepassingsgebied.
Art. 1bis. <Ingevoegd bij W 1992-12-31/30, art. 1, Inwerkingtreding : 18-01-1993> Deze wet is van toepassing op de dienstplichtigen van de lichting 1993 en van de daaraan voorafgaande lichtingen.
  Worden bij de lichting 1993 ingedeeld :
  1° de dienstplichtigen van de lichting 1993 en van de voorafgaande lichtingen, die uitgesloten of weggezonden zijn uit het leger vóór het verstrijken van de termijn van de werkelijke dienst of van de dienstneming en die in het recht om in het leger te dienen zijn hersteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin zij 28 jaar oud zijn geworden;
  2° de dienstplichtigen van de lichting 1993 en van de voorafgaande lichtingen, wier vrijstelling ingetrokken is krachtens artikel 16, § 3 of van artikel 16bis, § 3, of die van de vrijstelling afstand gedaan hebben krachtens artikel 16, § 7, of artikel 16bis, § 4;
  3° de nog niet geschikt bevonden wederspannelingen;
  4° de dienstweigeraars die nog niet geschikt zijn bevonden noch zijn opgeroepen om aan de militaire overheid te worden overgegeven;
  5° de dienstplichtigen die nog hun militaire dienst moeten vervullen ten gevolge van de verbreking van hun vrijwillige dienstneming;
  6° de dienstplichtigen, geboren vóór 1 januari 1975, die zonder militiestand zijn gebleven;
  7° de dienstplichtigen die, nadat hun uitstel, vrijlating, vrijstelling of voorlopige afkeuring ingetrokken wordt, als wederspanneling beschouwd worden in toepassing van artikel 97.

HOOFDSTUK II. - Militaire dienstplicht (...).
Art.2.§ 1. Ieder belgisch burger is tot de militaire dienst gehouden.
  § 2. Behoudens de gevallen bedoeld bij deze wet en onverminderd de uitvoering van internationale verdragen, wordt geen vrijstelling verleend. De militaire dienst heeft voorrang op elke andere dienst.
  § 3. De werving van het leger geschiedt door jaarlijkse oproeping zomede door vrijwillige dienstneming en wederdienstneming.
  § 4. De dienstplichtigen maken deel uit van de werfreserve [1 vanaf het moment dat zij de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt]1, totdat zij in het leger worden opgenomen of hun militaire dienstplicht geëindigd is. Deze reserve kan slechts in geval van oorlog of wanneer het grondgebied bedreigd wordt tot de dienst opgeroepen worden.
  § 5. (opgeheven)<W 16-06-1987, art. 3>
  ----------
  (1)<W 2013-07-31/04, art. 305, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art. 2bis. <W 31-07-1984, art. 18> Onverminderd artikel 2 van deze wet, kan ieder Belgisch burger van het mannelijke of het vrouwelijke geslacht, op zijn verzoek en onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, gemachtigd worden de werkelijke diensttermijn te volbrengen die (artikel 10 van de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen) aan dienstplichtigen oplegt.<W 22-12-1989, art. 39>
  Het volbrengen van deze termijn ontheft, de belanghebbende van de eventuele verplichting een werkelijke diensttermijn te volbrengen op basis van hogervermeld artikel 2.
  Het eerste lid is niet van toepassing op de dienstplichtigen die vrijgesteld, uitgesteld of uitgesloten zijn van de dienst met toepassing van de artikelen 14 en 15.

Art.3. (§ 1. De duur van de (militaire verplichtingen) bedraagt acht jaar te rekenen van de 1e januari van het jaar waarnaar de klasse waartoe de dienstplichtige behoort, is genoemd.<W 1-12-1976, art. 22>
  De Koning kan echter, met inachtneming van de indeling waarin voor het geval van mobilisatie is voorzien, die duur op periode van ten hogste vijftien jaar vaststellen voor categorieën van ienstplichtigen welke Hij bepaalt.)<W 15-07-1974, art. 1>
  § 2. Wordt de dienstplichtige voor het verstrijken van die termijn gemobiliseerd, dan wordt de duur van zijn militaire dienstplicht tot het einde van de mobilisatie verlengd.
  § 3. De deserteur is door het verstrijken van de termijn niet van zijn militaire dienstplicht ontslagen; hij blijft als dienstplichtige of als vrijwilliger gehouden tot het vervullen of voltooien van de werkelijke diensttermijn welke hem was opgelegd.
  § 4. Behalve in het geval waarvan sprake onder § 2, mag de militaire dienstplicht niet langer duren dan tot en met 31 december van het jaar waarin de dienstplichtige 45 jaar oud wordt, zelfs wanneer hij als deserteur wordt beschouwd.
  § 5. (Indien er te veel dienstplichtigen met onbepaald verlof zijn, kan de Minister van Landsverdediging degenen die niet meer nodig zijn om te voldoen aan de kaderbehoeften, met definitief verlof plaatsen.) <W 1994-05-20/31, art. 44, 004; Inwerkingtreding : 15-08-1994>

HOOFDSTUK III. - Inschrijving der dienstplichtigen.
Art.4. § 1. Vanaf het jaar waarin zij 16 jaar oud worden, worden de Belgen door het college van burgemeester en schepenen ingeschreven op de lijsten van de lichting genaamd naar het jaar waarin zij de leeftijd van 19 jaar bereiken.
  (§ 2. Wie Belg wordt tussen zijn 16e en 33e jaar wordt, zo hij niet meer in aanmerking komt voor de lichting waartoe hij door zijn leeftijd behoort, ingeschreven op de militielijsten van de lopende lichting of, indien hij niet meer aan de verrichtingen van deze lichting kan deelnemen, op de militielijsten van de volgende lichting.)<W 16-06-1987, art. 4>
  § 3. Van de inschrijving wordt aan ieder betrokkene kennis gegeven.
  § 4. Wie geen kennisgeving van zijn inschrijving heeft ontvangen, is gehouden bezwaar in te dienen bij het college en zich, zo nodig, te doen inschrijven; de betrokkenen worden telken jare, bij wege van een bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, aan die verplichting herinnerd.
  Het college doet, bij gemotiveerde beslissing, uitspraak over het bezwaar dat de belanghebbenden tegen de verzuimen en onrechtmatige inschrijving hebben gemaakt.
  § 5. De plaats van inschrijving van de dienstplichtige bepaalt zijn militiewoonplaats.
  § 6. De Koning bepaalt de regelen en termijnen, welke voor de toepassing van dit artikel dienen in acht genomen.

Art.5. De provinciegouverneur gelast de schrapping van wie ten onrechte op de door het college vastgestelde lijsten ingeschreven is en de inschrijving van wie overgeslagen en nog geen wederspanneling is.

Art.6.
  § 1. Is wederspanneling, de Belg die niet is ingeschreven op 31 december van het jaar waarin hij 18 jaar oud geworden is.
  § 2. Voor de dienstplichtige die de Belgische nationaliteit verkrijgt na de 30e september van het jaar waarin hij de leeftijd van 18 jaar bereikt, en voor de dienstplichtige wiens inschrijving krachtens internationale verdragen tot op een later tijdstip is opgeschorst, wordt de in § 1 bepaalde datum verschoven tot na het verstrijken van een termijn van drie maanden, ingaande met de dag waarop de betrokkene rechtens had moeten ingeschreven worden.

Art.7. § 1. De gouverneur brengt de niet-ingeschrevene op het register der wederspannelingen en dienstweigeraars en geeft hem kennis van deze maatregel.
  (§ 2. De wederspanneling, zijn vader, zijn moeder of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan daartegen in beroep gaan bij de Minister van Binnenlandse Zaken.
  De Minister van Binnenlandse Zaken of de ambtenaar die hij machtigt, beoordeelt de aangevoerde gronden van verschoning.
  Wordt het beroep toegewezen, dan wordt de betrokkene uit het register der wederspannelingen en dienstweigeraars geschrapt en op de militielijsten van de lopende lichting ingeschreven. Indien hij reeds voor het rekruterings- en selectiecentrum is verschenen, wordt hij behandeld zoals de dienstplichtigen met wie hij verschenen is.)<W 16-06-1987, art. 5>
  § 3. De wederspanneling wordt, op bevel van de gouverneur, naar het recruterings- en selectiecentrum verwezen. Desgevorderd is de gewapende macht gehouden hem voor te leiden. Hij wordt evenwel in het buitenland onder dezelfde voorwaarden als de ingeschrevenen gekeurd.
  Bij geschiktbevinding wordt hij opgeroepen met de dienstplichtigen waarmee hij verschenen is, doch hij kan slechts na drie jaar werkelijke dienst met onbepaald verlof worden gezonden; voorts wordt hij behandeld als de klasse waarbij hij is ingedeeld.
  Bij ongeschiktbevinding wordt hij, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, vrijgesteld of voorlopig afgekeurd. Bij geschiktbevinding na voorlopige afkeuring, wordt hij behandeld als bepaald in vorig lid.
  § 4. De wederspannelingen mogen opgezocht noch in dienst gehouden worden na 31 december van het jaar waarin zij 45 jaar oud geworden zijn.

HOOFDSTUK IV. - Samenstelling van het contingent.
AFDELING I. - In het contingent op te nemen dienstplichtigen.
Art.8. Zijn bestemd om in het door de jaarlichting geleverde contingent te worden opgenomen de dienstplichtigen die op de lijsten van die lichting zijn ingeschreven, zij die om (vervroegde oproeping) hebben verzocht, de uitgestelden en de voorlopig afgekeurden der vorige lichtingen, de uitgeslotenen der vorige lichtingen, en zij die uit het leger zijn weggezonden voor het verstrijken van de termijn van de werkelijke dienst of van de dienstneming en die in het recht om in het leger te dienen zijn hersteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin zij 28 jaar oud zijn geworden, de dienstplichtigen der vorige lichtingen wier terbeschikkingstelling van de Minister van Afrikaanse Zaken of vrijstelling verleend door de Minister van BInnenlandse Zaken ongedaan is gemaakt, de nog niet geschikt bevonden wederspannelingen, de dienstweigeraars die nog niet geschikt zijn bevonden noch zijn opgeroepen om aan de militaire overheid te worden overgegeven, de dienstplichtigen die wegens verbreking van hun vrijwillige dienstneming bij de lichting zijn ingedeeld en de dienstplichtigen der vorige lichtingen, die zonder militiestand zijn gebleven.<W 16-06-1987, art. 37>

AFDELING II. - Vervroegde (oproeping)
Art.9. Bij geschiktbevinding wordt de ingeschrevene tot de dienst toegelaten met de klasse genoemd naar het jaar waarin hij de leeftijd van 18 jaar bereikt.
  (De bepalingen van afdeling III, met uitzondering van artikel 11, en van de afdelingen IV en VI van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de dienstplichtige die om vervroegde oproeping verzoekt of die tot vervroegde oproeping toegelaten wordt.)<W 16-06-1987, art. 7>

AFDELING III. - Uitstel en vrijlating van dienst en morele grond.   A. - Uitstel.
Art.10. <W 16-06-1987, art. 8> § 1. Zolang de ingeschrevene in aanmerking komt voor het contingent van een lichting, genoemd naar een der jaren waarin hij de leeftijd van 19 tot 23 jaar bereikt, kan hij een uitstel verkrijgen waardoor hij telkens naar de volgende lichting overgaat, indien hij aan een der hierna gestelde vereisten voldoet :
  1° De onmisbare kostwinner van vader en moeder of van één van beiden of, zo dezen overleden zijn, van zijn grootouders of van één van beiden, dan wel van één of meer verweesde broeders of zusters.
  Met vader of moeder wordt gelijkgesteld degene die de verweesde of verlaten dienstplichtige sedert ten minste vier jaar te zijnen laste heeft op het ogenblik dat deze de leeftijd van achttien jaar bereikt.
  Opdat een dienstplichtige als onmisbare kostwinner kan worden erkend, is tegelijkertijd vereist :
  a) dat het ingebrachte bedrijfsinkomen voor het gezinsonderhoud onmisbaar is;
  b) dat de vader of de moeder, de grootvader of de grootmoeder overleden is of de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt;
  c) dat het samengevoegd inkomen van de vader en de moeder of van de daarmede gelijkgestelde personen, of van de grootouders of van de verweesde broeders of zusters, niet meer bedraagt dan 240 000 frank, verhoogd met één vierde per persoon ten laste overeenkomstig de wettelijke bepalingen inzake de personenbelasting of met het bedrag van de bij die belasting vrijgestelde kinderbijslag, voor de personen ten laste voor wie dit bedrag het vierde overschrijdt. Voor elke lichting vanaf de lichting 1989 wordt voormeld bedrag aangepast op basis van het algemeen indexcijfer der consumptieprijzen van de maand oktober van het voorlaaste jaar dat aan het jaar van die lichting voorafgaat, waarbij het algemeen indexcijfer van de maand oktober 1986 als richtcijfer wordt genomen. Het aldus aangepast bedrag wordt tot op de naasthogere duizend frank afgerond.
  Voor de toepassing van de voorgaande bepaling worden de personen wier inkomen met dat van het gezinshoofd wordt samengevoegd, steeds als ten laste van deze beschouwd.
  Het in aanmerking te nemen inkomen is dat van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar voor dat waarin de aanvraag om uitstel wordt ingediend. Het stemt overeen met het geheel van de netto-inkomsten, met dien verstande dat deze worden vastgesteld volgens de regels van toepassing op de zetting van de personenbelasting, of naar analogie van die regels, wanneer het niet belastbare inkomsten betreft.
  Nochtans zijn de militieraad en de hoge militieraad gerechtigd rekening te houden, hetzij met de inkomsten van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de datum waarop de aanvraag is ingediend, hetzij met de vermoedelijke inkomsten van het lopende jaar wanneer bewezen is dat deze niet meer bedragen of zullen bedragen dan het bedrag bedoeld in c.
  De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de vorm van de inkomstenaangifte, welke tot staving van de aanvragen dient te worden overgelegd, zomede de maatregelen om de waarachtigheid ervan te controleren.
  Ten deze, evenals ten aanzien van het onderzoek der andere in deze § 1, 1°, gestelde voorwaarden, is opgeheven het ambtsgeheim dat krachtens de wetten op de inkomstenbelastingen aan de ambtenaren van het bestuur der directe belastingen is opgelegd.
  De inkomsten van hen die hun werkelijke en gewone verblijfplaats in het buitenland hebben, mogen geraamd worden, rekening houdende met het verschil van koopkracht van de munt;
  2° Hij die onmisbaar is voor een landbouw-, nijverheids- of handelsbedrijf, dat hij uitoefent :
  a) voor rekening van zijn ouders;
  b) voor zijn eigen rekening;
  3° De leerlingen die regelmatig de volledige dagcursussen volgen in een Belgische of buitenlandse onderwijsinrichting die niet in § 2, 1°, is bedoeld, alsook de jongeren die verbonden zijn door een leerovereenkomst gesloten overeenkomstig de in België of in het buitenland geldende wettelijke of verordenende bepalingen.
  § 2. Op uitstel zoals bepaald in § 1, hebben recht met dien verstande evenwel dat de leeftijd van 23 jaar, die het jaartal van de laatste lichting bepaalt, op 25 jaar wordt gebracht :
  1° De ingeschrevenen die regelmatig de volledige dagcursussen volgen, hetzij aan een universiteit, hetzij aan een andere door het Rijk georganiseerde, erkende of gesubsidieerde inrichting van hoger onderwijs, hetzij aan een buitenlandse universiteit of gelijkwaardige inrichting van hoger onderwijs;
  2° De zeeofficieren, de leerlingen van de zeevaart- en visserijscholen, de vakbekwame machinisten, stokers en matrozen van de Staatsmarine, de koopvaardijvloot en de vissersvloot.
  § 3. Deze leeftijd wordt gebracht op 28 jaar voor de ingeschrevenen die regelmatig de volledige dagcursussen volgen aan een onderwijsinrichting bedoeld in § 2, waarvan de studiecyclus met inbegrip van de specialisaties die rechtstreeks verband houden met deze studie, ten minste zes jaar bedraagt.
  § 4. Hij wordt gebracht op 30 jaar voor de ingeschrevenen die zich op missiewerk buiten Europa of laat op het geestelijk ambt voorbereiden en het onderwijs volgen dat hen daartoe opleidt.
  (§ 5. Hij wordt gebracht op 32 jaar voor de ingeschrevenen :
  1° die geneesheer zijn en die zich specialiseren in een tak van de geneeskunde;
  2° die, wanneer zij in werkelijke dienst zouden moeten treden, een dienstplichtige broeder van een vorige klasse onder de wapens mochten hebben of waarvan een broeder van dezelfde lichting deel uitmaakt. In dit laatste geval heeft de jongste voorrang.)<W 1990-10-29/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 08-12-1990>
  (§ 6. De aanvragen om uitstel, die ingediend zijn in de loop van de maand januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de lichting waartoe de aanvrager behoort en die voldoen aan de voorwaarden gesteld in paragraaf 1, 3°, in paragraaf 2, 1°, en in de paragrafen 3 tot 5, worden ingewilligd :
  1° door de burgemeester van de militiewoonplaats, voor de gemeenten met een bevolking van 5 000 inwoners en meer;
  2° door de gouverneur van de provincie waarvan de militiewoonplaats van de aanvrager deel uitmaakt of door een of meer arrondissementscommissarissen uit zijn provincie die hij daartoe machtigt, voor de andere gemeenten.
  Het bevolkingscijfer dat in aanmerking moet worden genomen is dat van de laatst bekendgemaakte tienjaarlijkse volkstelling.
  Indien een van de in het eerste lid genoemde overheden oordeelt de aanvraag om uitstel te moeten afwijzen of niet in de mogelijkheid te verkeren om over deze aanvraag uitspraak te doen, stuurt zij ze binnen twee maanden na ontvangst ervan voor beslissing door naar de Militieraad.
  De Minister van Binnenlandse Zaken of de gouverneur die van oordeel is dat een beslissing tot inwilliging van uitstel, respectievelijk door de gouverneur of door de burgemeester genomen, de bij deze wetten bepaalde voorwaarden schendt, kan die beslissing binnen de maand waarin zij is genomen bij een gemotiveerd besluit naar de Militieraad verwijzen. Het verwijzingsbesluit werkt schorsend. Het wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de dienstplichtige alsook van de overheid van wie de beslissing uitgaat.
  De Militieraad waarbij die beslissing door het verwijzingsbesluit is aangebracht, doet uitspraak bij een gemotiveerde beslissing genomen bij meerderheid van stemmen.
  De dienstplichtige, zijn raadsman of zijn vertegenwoordiger worden verwittigd van de datum waarop de Militieraad zitting houdt; zijn kunnen voor deze datum het dossier van de zaak inkijken; zij worden gehoord en kunnen een memorie indienen.
  De beslissingen van de Militieraad worden in openbare vergadering uitgesproken; zij worden binnen dertig dagen ter kennis gebracht van de dienstplichtige, van de Minister van Binnenlandse Zaken alsook van de overheid van wie de bestreden beslissing uitgaat; zij worden geacht op tegenspraak te zijn genomen en zijn uitvoerbaar niettegenstaande hoger beroep.
  Indien de Militieraad in de loop van een onderzoek dat hij instelt, vaststelt dat een uitstel op onregelmatige wijze is verleend door de gouverneur of door de burgemeester, moet hij dit aan de Minister van Binnenlandse Zaken melden.) <W 1990-12-19/43, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

Art.11. <W 16-06-1987, art. 9> § 1. De ingeschrevene die na het verstrijken van de termijn gesteld voor de indiening van de aanvragen om uitstel, maar voor de beëindiging van zijn werkelijke diensttermijn, ingevolge het overlijden van een gezinslid, de bij artikel 10, § 1, 1°, of bij artikel 12, § 1, 1°, gestelde voorwaarden vervult, heeft recht, naar gelang van het geval, op een buitengewoon uitstel, waardoor hij naar de volgende lichting overgaat, of op een vrijlating. Wanneer de dienstplichtige wegens zijn leeftijd geen recht meer heeft op de eerste vijf uitstellen, wordt de aanvraag om buitengewoon uitstel beschouwd als een aanvraag om vrijlating.
  § 2. Inzake het verlenen van dat uitstel of van die vrijlating zijn de militieraad en de hoge militieraad bevoegd om met de vermoedelijke inkomsten van het volgende jaar rekening te houden.
  § 3. Indien de aanvraag, uitgaande van een tot vervroegde oproeping toegelaten ingeschrevene, wordt ingewilligd, wordt het buitengewoon uitstel, in afwijking van de bepalingen van artikel 10, § 1, toegestaan met de lichting genoemd naar het jaar waarin hij de leeftijd van 18 jaar bereikt.
  Een eventuele vrijlating met toepassing van artikel 12, § 1, 5°, kan evenwel slechts worden verleend vanaf de lichting genoemd naar het jaar waarin hij de leeftijd van 24 jaar bereikt.
  § 4. Maakt de belanghebbende deel uit van het contingent van een latere lichting, dan wordt hem de eventueel reeds volbrachte diensttijd aangerekend.
  B. - Vrijlating op morele grond.

Art.12. <W 16-06-1987, art. 10> § 1. Van dienst in vredestijd kan worden vrijgelaten en wordt, wat de duur van de militaire verplichtingen betreft, behandeld zoals de dienstplichtigen van de lopende lichting :
  1° De ingeschrevene, weduwnaar gebleven met één of meer kinderen;
  2° De ingeschrevene die voor de leeftijd van 24 jaar ten minste één wettig of één in de zin van artikel 17, § 1, 2°, daarmede gelijkgesteld kind ten laste heeft, die de onmisbare kostwinner is van zijn gezin en die geen houder is van het diploma van kandidaat in de geneeskundige wetenschappen;
  3° De ingeschrevene, die ten minste vijf broeders of zusters in leven heeft, op voorwaarde dat geen enkele broeder, als lid van een groot gezin, reeds ontheffing of vrijlating van dienst in vredestijd heeft verkregen.
  Evenwel kan een tweede lid van het gezin de vrijlating om die reden verkrijgen op voorwaarde dat de eerste rechthebbende overleden is of afstand heeft gedaan van het genot van deze vrijlating.
  Indien aan die vereisten wordt voldaan door verscheidene broeders die tot dezelfde lichting behoren en hun aanspraken rechtmatig doen gelden, wordt de vrijlating alleen aan de oudste verleend;
  4° De ingeschrevene van wie twee broeders of zusters hun werkelijke dienst hebben volbracht.
  Worden geacht hun werkelijke dienst te hebben volbracht de broeders of zusters in werkelijke dienst met toepassing van (artikel 2bis van deze wetten of van de artikelen 8, §3, en 10 van de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen), of die, tijdens of na het vervullen van deze dienst, met onbepaald of definitief verlof zijn gezonden, in disponibiliteit zijn gesteld, wegens ziekte of lichaamsgebrek op reform zijn gesteld of die in een van deze toestanden zijn overleden.<W 22-12-1989, art. 40, 1°>
  Wordt insgelijks aangezien als een broederdienst het feit dat de vader, moeder, broeder of zuster van de dienstplichtige :
  a) als militair of verzetslid gedood werd tijdens de krijgsverrichtingen of gestorven is ingevolge verwondingen veroorzaakt door de vijand, dan wel ingevolge ziekte opgedaan of verergerd wegens militaire dienst tijdens de oorlog of in het verzet;
  b) als krijgsgevangene, politieke gevangene of gedeporteerde, gestorven is tijdens of ingevolge zijn/haar internering of deportatie;
  c) wegens zijn/haar vaderlandslievende houding door partijgangers of handlangers van de vijand werd vermoord;
  d) door de vijand werd terechtgesteld;
  e) als politieke gevangene een gevangenschap van ten minste zes maanden heeft ondergaan;
  f) als krijgsgevangene een gevangenschap van ten minste negen semesters heeft ondergaan;
  g) als rechthebbende op het genot van een van de wettelijke of verordenende bepalingen een pensioen ontvangt voor een invaliditeit van ten minste 66 pct., te wijten aan oorlogsfeiten of daarmee gelijkgestelde feiten.
  Als broederdienst wordt niet beschouwd :
  a) het feit dat een broeder de hoedanigheid van militair heeft verkregen in het rekruterings- en selectiecentrum en huiswaarts is gezonden in afwachting van zijn oproeping voor de werkelijke diensttermijn, tenzij hij in deze toestand is overleden;
  b) het feit dat een dienstplichtige broeder gedurende zijn werkelijke diensttermijn een of meer spoedverloven, bedoeld in (artikel 28 van de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen), heeft verkregen die de helft van de werkelijke diensttermijn waartoe hij was geworden, overschrijden;<W 22-12-1989, art. 40, 2°>
  5° De ingeschreven die wegens zijn leeftijd geen recht meer heeft op de eerste vijf uitstellen en de voorwaarden vervult gesteld in artikel 10, § 1, of in artikel 11;
  6° De ingeschrevene die wees is van vader of van moeder, die wegens zijn leeftijd geen recht meer heeft op de eerste vijf uitstellen en die, bij het indienen van zijn aanvraag, de voorwaarden vervult bedoeld in artikel 10, § 1, 2°, a;
  7° De ingeschrevene die wees is van vader en moeder, die wegens zijn leeftijd geen recht meer heeft op de eerste vijf uitstellen en die, bij het indienen van zijn aanvraag, sedert ten minste twee jaar de voorwaarden vervuld bedoeld in artikel 10, § 1, 2°, b;
  8° De ingeschrevene die Belg is geworden of wiens hoedanigheid van Belg werd erkend na de leeftijd van 32 jaar, of na zijn werkelijke dienst te hebben volbracht in zijn land van herkomst, in zijn land van verblijf of in het land waarvan hij eveneens de nationaliteit bezit;
  9° De ingeschrevene die wegens zijn leeftijd geen recht meer heeft op de eerste zeven uitstellen en die, bij het indienen van zijn aanvraag, sedert ten minste twee jaar de voorwaarden vervult gesteld in artikel 10, § 2, 2°.
  § 2. De ingeschrevene die eerst na het verstrijken van de termijn gesteld voor het indienen van de aanvragen de voorwaarden vervult gesteld in § 1, 2°, 3° en 4°, of in artikel 13, kan alsnog de vrijlating verkrijgen indien hij zijn aanvraag indient voor 1 januari van zijn lichtingsjaar.
  Wanneer twee broeders tot dezelfde lichting behoren en elk van hen vraagt om de vrijlating te verkrijgen op grond van de dienst van de andere, heeft de jongste de voorrang.
  § 3. De vrijlating kan niet worden verleend aan een dienstplichtige als onmisbare kostwinner, zo een nog in leven zijnde broeder reeds om dezelfde reden de vrijlating heeft bekomen.
  Een tweede lid van het gezin kan nochtans de vrijlating om die reden bekomen op voorwaarde dat de eerste nog in leven zijnde rechthebbende het genot van deze vrijlating heeft verzaakt of gehuwd is en deel uitmaakt van een lichting welke aan die van de aanvrager ten minste vijf jaar voorafgaat.

Art.13. <W 16-06-1987, art. 12> Van dienst in vredestijd kan worden vrijgelaten en wordt, wat de duur van de militaire verplichtingen betreft, behandeld zoals de dienstplichtigen van de lopende lichting, de ingeschrevene van wie één broeder of één zuster een werkelijke dienst heeft volbracht of overeenkomstig artikel 12, § 1, 4°, wordt geacht volbracht te hebben, op voorwaarde dat hij behoort tot een van de categorieën vermeld in het besluit bedoeld in het tweede lid.
  Op voorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Landsverdediging, bepaalt de Koning ieder jaar, bij in Ministerraad overlegd besluit, de categorieën van dienstplichtigen die een broederdienst in de hiervoor vermelde zin kunnen inroepen.
  Dit besluit wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt voor 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvragen om vrijlating moeten worden ingediend.
  Het geeft achtereenvolgens de voorkeur aan de ingeschrevenen :
  a) van wie de vader, de moeder, de broeder of de zuster voor het vaderland is gestorven als militair, agent of helper van inlichtings- en actiediensten, verzetslid, krijgsgevangene, politieke gevangene, gedeporteerde, werkweigeraar, rechthebbende op het genot van een van de wettelijke of verordenende bepalingen houdende toekenning van een pensioen voor invaliditeit te wijten aan oorlogsfeiten of daarmede gelijkgestelde feiten, voor zover het overlijden het gevolg is van de schadelijke feiten die aanleiding gaven tot toekenning van het pensioen, of ingevolge zijn vaderlandslievende houding;
  b) van wie de vader, de moeder, de broeder of de zuster de hoedanigheid bezit van agent of helper van inlichtings- en actiediensten, verzetslid, krijgsgevangene, politieke gevangene, gedeporteerde, werkweigeraar of rechthebbende op het genot van een van de wettelijke of verordenende bepalingen houdende toekenning van een pensioen voor invaliditeit te wijten aan oorlogsfeiten of daarmede gelijkgestelde feiten;
  c) van wie de broeder of de zuster in werkelijke dienst met toepassing van (artikel 2bis van deze wetten of van de artikelen 8, §3, en 10, van de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen), gestorven is in bevolen dienst;<W 22-12-1989, art. 41>
  d) van wie de broeder of de zuster heeft deelgenomen aan een veldtocht van het Belgisch leger of van de Weermacht;
  e) die tot een gezin behoren dat ten minste vier kinderen in leven telt, op voorwaarde dat de samengevoegde inkomsten van hun vader en moeder of van de personen die artikel 10, § 1, 1°, tweede lid, daarmee gelijkstelt, niet hoger liggen dan het bedrag bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, met dien verstande dat de bepalingen van artikel 10, § 1, 1°, vierde tot negende lid, eveneens van toepassing zijn.

AFDELING(IV). - Vrijstelling en voorlopige afkeuring op lichamelijke grond.
Art.14. § 1. Wordt vrijgesteld, de dienstplichtige die uit hoofde van zijn algemeen gestel, van lichaamgebreken of ongeneeslijke ziekten ongeschikt voor alle dienst wordt bevonden.
  Behoudens klaarblijkende ongeschiktheid kan niemand worden vrijgesteld zo hij niet reeds eenmaal voorlopig afgekeurd werd.
  § 2. Wordt voorlopig afgekeurd, de dienstplichtige die uit hoofde van te zwak lichaamsgestel, van lichaamsgebreken of ziekten tijdelijk ongeschikt wordt bevonden.
  Na één voorlopige afkeuring moet tot vrijstelling of tot aanwijzing voor de dienst worden besloten.
  § 3. De Koning bepaalt de lichaamsgebreken en ziekten die vrijstelling of voorlopige afkeuring tot gevolg hebben.

AFDELING(V). - Uitsluiting wegens onwaardigheid.
Art.15. § 1. Wordt van de dienst uitgesloten :
  (1° wie, bij ontzetting of vervallenverklaring, het recht verloren heeft om in het leger te dienen, tot militaire degradatie is veroordeeld ofwel krachtens (de artikelen 71bis van deze wetten en art. 23, §3, van de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen) uit het leger is weggezonden.)<W 14-01-1975, art. 47><W 22-12-1989, art. 42>
  2° Wie tot een criminele straf is veroordeeld;
  3° (hij die tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden is veroordeeld wegens een als misdaad of poging tot misdaad gekwalificeerd feit, of wegens alle wanbedrijven omschreven bij de artikelen 373, 377, 379 tot 381, 383 tot 386, 463, 464, 466, 491, 493, 494 en 496 van het Strafwetboek;
  4° hij die tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden is veroordeeld.) <W 1994-12-21/31, art. 150, 006; Inwerkingtreding : 02-01-1995>
  § 2. De bepalingen van § 1, 2°, 3° en 4°, zijn niet van toepassing op degene die veroordeeld werd wegens in oorlogstijd gepleegde inbreuk op hoofdstuk II, van titel I, van boek II, van het Wetboek van strafrecht.
  § 3. Hij die in het buitenland wegens een door de Belgische strafwetten strafbare misdaad of wanbedrijf is veroordeeld, valt onder de toepassing van dit artikel, volgens het hierin gestelde onderscheid, indien de rechtbank van eerste aanleg van zijn woonplaats of, bij ontstentenis van een in België gekende woonplaats, de rechtbank van eerste aanleg van zijn militiewoonplaats, waarbij de zaak aanhangig is gemaakt op vordering van het openbaar ministerie, de wettelijkheid en de regelmatigheid van de veroordeling heeft vastgesteld in aanwezigheid of afwezigheid van de betrokkene, behoorlijk opgeroepen om persoonlijk dan wel bij gevolmachtigde te verschijnen binnen een tijdsbestek van niet minder dan acht dagen.
  § 4. Bij legermobilisatie zijn de uitgeslotenen en degenen die uit het leger werden weggezonden, ter beschikking van de Minister van Landsverdediging en aan de militaire strafwetten onderworpen, zonder dat hun militaire degradatie kan worden opgelegd. Deze verplichting houdt op ingeval de mobilisatie plaats heeft na 31 december van het jaar waarin zij de leeftijd van 45 jaar hebben bereikt.
  § 5. De uitgeslotene of degene die uit het leger werd weggezonden, voor het verstrijken van de termijn van de werkelijke dienst of van de dienstneming, wordt opnieuw in de werfreserve opgenomen wanneer voor 31 december van het jaar waarin hij 45 jaar is geworden, de militieraad vaststelt dat de oorzaak van de uitsluiting een einde heeft genomen of de militaire overheid de maatregel van wegzending uit het leger opheft.
  Dienvolgens wordt hij behandeld als bepaald in artikel 8 wanneer de oorzaak van uitsluiting of wegzending uit het leger vervalt uiterlijk op 31 december van het jaar waarin hij 28 jaar oud is geworden; nadien wordt hij behandeld als dienstplichtige vrijgelaten van dienst in vredestijd en behandeld, wat de duur van (de militaire verplichtingen) betreft (zoals de dienstplichtigen van de lopende lichting)<W 15-07-1974, art. 2><W 1-12-1976, art. 22>
  Rekening wordt evenwel gehouden met de als dienstplichtige reeds vervulde werkelijke diensttijd, zo hij in het contingent van een latere lichting is opgenomen.

AFDELING(VI). - Vrijstelling door de Minister van Binnenlandse Zaken.
Art.16. <W 16-06-1987, art. 14> § 1. Op vrijstelling van de militaire dienst heeft recht de ingeschrevene die zich verbindt tot het vervullen :
  1° van een missiewerk buiten Europa;
  2° van prestaties in of voor rekening van een nationale of internationale organisatie die beantwoordt aan de voorwaarden bepaald door de Koning op voorstel van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Landsverdediging en waarvan het doel de ontwikkelingssamenwerking is. De categorieën van beroepen, de vereiste kundigheden, de aard van de prestaties en de landen buiten Europa waarop deze bepaling van toepassing is, worden in gemeen overleg door de Ministers van Binnenlandse Zaken, van Buitenlandse Zaken en van Landsverdediging bepaald.
  Dit missiewerk of deze prestaties moeten een aanvang nemen binnen een termijn van ten hoogste zes maanden te rekenen van het vrijstellingsbesluit, genomen door de Minister van Binnenlandse Zaken.
  De Koning bepaalt de maatregelen van toezicht op de uitvoering van het missiewerk en van de prestaties bedoeld in deze paragraaf.
  § 2. Binnen de grenzen van de duur van de militaire verplichtingen moeten het missiewerk of de prestaties bedoeld in § 1 volbracht worden binnen drie jaren volgend op de datum waarop zij een aanvang hebben genomen en dit op een daadwerkelijke wijze gedurende ten minste tweeëntwintig maanden.
  § 3. De vrijstelling neemt een einde door de vaststelling door de Minister van Binnenlandse Zaken dat de voorwaarde bedoeld in § 2 niet vervuld is of dat de termijn van 6 maanden, bedoeld in § 1, niet werd nageleefd.
  In geval van intrekking overeenkomstig het vorig lid, kan geen enkele nieuwe vrijstelling meer worden verleend.
  § 4. De dienstplichtige wiens vrijstelling een einde heeft genomen met toepassing van § 3, wordt ingeschreven op de militielijsten van de lopende lichting, tenzij hij niet meer kan deelnemen aan de verrichtingen van deze lichting, in welk geval hij ingeschreven wordt op de militielijsten van de volgende lichting. Hij wordt ten aanzien van de duur van de militaire verplichtingen behandeld als dienstplichtige van die lichting.
  § 5. De dienstplichtige die de in § 2 gestelde voorwaarden vervuld heeft, wordt overgebracht naar de werfreserve als dienstplichtige die in vredestijd van dienst is vrijgelaten en wordt ten aanzien van de duur van de militaire verplichtingen behandeld als dienstplichtige van de lichting waarmee hij werd vrijgesteld.
  § 6. In oorlogstijd kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in afwijking van artikel 1, 10°, de krachtens § 1 vrijgestelde dienstplichtigen bij de werfreserve herindelen.
  § 7. De dienstplichtige kan van de vrijstelling schrijftelijk afstand doen bij de Minister van Binnenlandse Zaken. Hij wordt ingeschreven op de militielijsten van de lopende lichting, tenzij wanneer de afstand gedaan wordt na 25 juli, in welk geval hij ingeschreven wordt op de militielijsten van de volgende lichting.
  Deze afstand is definitief.

Art. 16bis. <Ingevoegd bij W 1991-07-18/54, art. 21, Inwerkingtreding : 01-01-1992> § 1. De ingeschrevene die er zich toe verbindt deel uit te maken van het operationeel korps van de rijkswacht, heeft recht op vrijstelling van militaire dienst.
  De aanvraag om vrijstelling moet worden ingediend zodra de belanghebbende regelmatig ingeschreven is voor een wervingsexamen.
  De effectieve indiensttreding moet plaatshebben binnen het jaar dat volgt op de datum van het vrijstellingsbesluit genomen door de Minister van Binnenlandse Zaken. Deze termijn kan evenwel door de Minister van Binnenlandse Zaken met maximum drie jaar worden verlengd, indien de belanghebbende in een werfreserve werd opgenomen.
  § 2. Binnen de grenzen van de duur van de militaire verplichtingen moet een effectieve dienst gedurende tenminste vier jaar in de rijkswacht worden volbracht binnen de vijf jaren die volgen op de datum waarop hij een aanvang heeft genomen.
  § 3. De Minister van Binnenlandse Zaken maakt een einde aan de vrijstelling indien hij vaststelt dat de voorwaarden, bepaald in § 2, niet zijn vervuld of dat de termijn, bepaald in § 1, niet werd nageleefd.
  In dat geval kan geen enkele nieuwe vrijstelling meer worden verleend om dezelfde reden.
  § 4. De bepalingen van de §§ 4 tot 7 van artikel 16 zijn van overeenkomstige toepassing op de dienstplichtigen bedoeld in dit artikel.
  De personeelsleden van de rijkswacht die deze hoedanigheid verliezen na voldaan te hebben aan de voorwaarden gesteld in § 2 worden evenwel, in afwijking van artikel 1, 10°, in de werfreserve teruggeplaatst en onderworpen aan de militaire verplichtingen bepaald in artikel 56 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het actief kader van het operationeel korps van de rijkswacht.
  § 5. De Koning bepaalt de maatregelen van toezicht op de prestaties in de schoot van de rijkswacht.

AFDELING(VII). - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.17. <W 01-12-1976, art. 7> § 1. Worden gelijkgesteld :
  1° met de volle broeders en zusters, de broeders en zusters van dezelfde vader of dezelfde moeder, evenals de andere kinderen van een der echtgenoten; deze andere kinderen komen evenwel slechts in aanmerking indien zij op het ogenblik der aanvraag ongehuwd zijn en regelmatig deel uitmaken van het gezin;
  2° met de wettige kinderen, de erkende natuurlijke kinderen, de geadopteerde kinderen en de opgenomen kinderen die op het ogenblik van de aanvraag sinds ten minste vijf jaar fiscaal ten laste zijn van het gezin.
  § 2. Met de overleden gezinsleden worden gelijkgesteld, bijaldien de uitstelverlening of de vrijlating van dat overlijden afhankelijk is gesteld, zij die, hetzij ingevolge verlamming, bindheid, krankzinnigheid of andere ziekten of lichaamsgebreken van gelijkaardige zwaarte, die een blijvende en volstrekte werkonbekwaamheid ten gevolge hebben, hetzij ingevolge een behoorlijk vastgestelde familieverlating of langdurige vermissing, als voor het gezin verloren dienen te worden beschouwd.
  § 3. Voor het bepalen van het aantal kinderen wordt voor twee geteld het kind van wie, overeenkomstig de bepalingen terzake van uitkeringen voor minder-validen, erkend is dat zijn of haar lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor tenminste 63 pct. ontoereikend of verminderd is.

Art.18. De militairen, die tijdens een veldtocht van het belgisch leger of van de weermacht der kolonie zijn overleden of vermist, worden in het gezin medegerekend alsof ze nog in leven waren.
  (Hetzelfde geldt voor de broeders en zusters van de dienstplichtige die als militair in het Belgisch of in een geallieerd leger, als lid van het verzet, als krijgsgevangene, als gedeporteerde of wegens hun vaderlandslievende houding, voor het vaderland gestorven zijn, evenals voor de broeders en zusters van de dienstplichtige, die als militair (in bevolen dienst) gestorven zijn)<W 1-12-1976, art. 8><W 16-06-1987, art. 16>

Art.19. Zo uit de geboorteakten de geboortevoorrang tussen tweelingbroeders niet blijkt, wordt hij bepaald naar de volgorde van de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand.

HOOFDSTUK V. - Militiegeschillen.
AFDELING I. - Aanvragen.
Art.20.
  § 1. Moeten, op straffe van niet-ontvankelijkheid, in de vormen, binnen de termijnen en bij de overheden door de Koning bepaald, ingediend worden :
  1° De aanvragen om vervroegde (oproeping);
  2° De aanvragen om uitstel;
  3° De aanvragen om vrijlating op morele grond;
  4° De aanvragen om vrijstelling of voorlopige afkeuring op lichamelijke grond;
  5° De aanvragen om vrijstelling door de Minister van Binnenlandse Zaken.<W 16-06-1987, art. 37>
  § 2. Om ontvankelijk te zijn, moet bovendien bij de aanvragen om vrijstelling of voorlopige afkeuring op lichamelijke grond een doktersattest zijn gevoegd, waarin de aard van de aangevoerde ziekten of lichaamsgebreken nauwkeurig is aangegeven.
  § 3. (De aanvragen om uitstel en om vrijlating op morele grond mogen evenwel worden ingediend na het verstrijken van de termijnen, doch voor 1 januari van het lichtingsjaar voor zover de aanvrager voor het verstrijken van de termijnen reeds aan de gestelde vereisten voldeed en tot opheffing van het verval uitzonderlijke redenen aanvoert, ter beoordeling van de militierechtscolleges.
  Indien door het verlenen van het uitstel na zijn oproeping voor de werkelijke dienst de belanghebbende deel uitmaakt van het contingent van een latere lichting, wordt hem de reeds volbrachte diensttijd aangerekend.)<W 16-06-1987, art. 17.1>
  § 4. In elke stand van de zaak kan de dienstplichtige voor de militierechtscolleges het voorwerp van zijn aanvraag wijzigen of een reden door een andere vervangen.
  § 5. (Uitstel of vrijlating op morele grond kan niet worden verleend aan de dienstplichtige die niet aan de gestelde vereisten voldoet voor het einde van de reglementaire termijn die voor de indiening van de aanvragen is bepaald.
  In de gevallen bepaald bij de artikelen 11, § 1, en 12, § 2, moeten de voorwaarden evenwel vervuld zijn op de dag van de indiening van de aanvraag.)<W 16-06-1987, art. 17.2>

Art.21. § 1. De aanvragen van de dienstplichtige zeelieden moet door de waterschout of door diens bemiddeling worden ingediend.
  § 2. De aanvragen van elke dienstplichtige mogen door een bijzonder gevolmachtigde worden ingediend.

Art.22. <W 1-12-1976, art. 10> Indien aan een dienstplichtige meer dan één militiestand wordt toegekend, wordt de geldende stand naar de volgende orde van voorrang bepaald : vrijstelling op lichamelijke grond, vrijlating, (...) vrijstelling bedoeld in artikel 16, voorlopige afkeuring, uitstel.<W 16-06-1987, art. 18>

Art.23. De in het contingent op te nemen dienstplichtigen worden voor de dienst aangewezen, tenzij zij een andere militiestand verkrijgen.

AFDELING II. - De militieraden.
Art.24. § 1. In elke provincie is er een militieraad, samengesteld uit :
  - een werkend, plaatsvervangend of eremagistraat uit een rechtbank van eerste aanleg, als voorzitter;
  - een ambtenaar van niveau I van de Administratie der directe belastingen, als burgerlijk lid;
  - een legerofficier, als militair lid.<W 16-06-1987, art. 19>
  § 2. Voor de voorzitter en voor ieder lid worden één of meer plaatsvervangers benoemd, die functies van dezelfde aard als de titularis uitoefenen.
  § 3. De voorzitter en diens plaatsvervangers worden door de Koning, het burgerlijk lid en dezes plaatsvervangers door de Minister van Binnenlandse Zaken, het militair lid en dezes plaatsvervangers door de Minister van Landsverdediging of dezes gemachtigde, benoemd. (Indien de benoeming een eremagistraat betreft, geldt zij voor een periode van drie jaar; deze benoeming kan worden hernieuwd.)<W 15-03-1977, art. 1.2>
  § 4. Een door de gouverneur aangewezen ambtenaar van het provinciaal bestuur heeft in de raad zitting als secretaris-verslaggever met raadgevende stem.
  § 5. De territoriale bevoegdheid van de raad wordt door de militiewoonplaats van de betrokkenen bepaald.
  § 6. Lokaal, meubelen, bureaumaterialen en bureaubenodigdheden, verwarming, verlichting en de bezoldiging van een zaalwachter-bode zijn ten laste van de provincie.
  § 7. Zo de dienstbehoeften zulks vereisen, kan de Minister van Binnenlandse Zaken de raad in meerdere kamers indelen.
  Alsdan bepaalt de voorzitter de samenstelling van de kamers door een beroep te doen op de plaatsvervangende leden, regelt hij de plaatsvervanging bij verhindering en verdeelt de zaken.
  De gouverneur wijst de secretaris-verslaggever van iedere kamer aan.
  (§ 8. De militieraad van de provincie Brabant blijft na 31 december 1994 bevoegd om kennis te nemen van de in artikel 25 bedoelde aanvragen en uitsluitingen van de dienstplichtigen die op de militielijsten van een gemeente van de provincie Vlaams-Brabant, van de provincie Waals-Brabant of van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ingeschreven zijn.
  In afwijking van § 4 wordt de secretaris-verslaggever van de in het eerste lid bedoelde raad aangewezen door de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
  In afwijking van § 6 komen het lokaal, de meubelen, de kantoorhulpmiddelen en -benodigdheden, de verwarming, de verlichting en de bezoldiging van een zaalwachter-bode van de in het eerste lid bedoelde raad ten laste van de federale Staat.) <W 1994-07-11/31, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 29-07-1994>

Art.25. De militieraad neemt kennis van :
  1° de aanvragen om uitstel;
  2° de aanvragen om vrijlating;
  3° de uitsluitingen.

Art.26. De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de openings- en sluitingsdata van de gewone zittijden van de militieraad.
  Buiten de zittijden echter wordt de raad, op verzoek van de provinciegouverneur, door zijn voorzitter bijeengeroepen om kennis te nemen van de aanvragen om buitengewoon uitstel, van de aanvragen om vrijlating gesteund op de voorwaarden waaronder zulk uitstel kan worden verleend of op het bepaalde in artikel 12, § 2, van de aanvragen ingediend na het verstrijken van de termijnen krachtens artikel 20, § 3, en van de uitsluitingen. (Ondertussen kan de militaire overheid de aanvrager, zo deze reeds dienst doet, (tijdelijk van zijn ambt ontheffen).)<W 4-7-1964, art. 3><W 22-12-1989, art. 43>

Art.27. Is een lid van de raad bloed- of aanverwant van de dienstplichtige tot en met de vierde graad, dan moet zijn plaatsvervanger zitting nemen.

Art.28.
  § 1. De militieraad doet uitspraak bij meerderheid van stemmen.
  Hij kan de aanvragen inwilligen zonder de betrokkene op te roepen.
  Hij mag de aanvraag niet afwijzen, noch de uitsluiting uitspreken zonder de betrokkene te hebben opgeroepen om hem, zijn advocaat of zijn gevolmachtigde te horen en het hem mogelijk te maken een memorie of verweerschrift in te dienen.
  § 2. In twijfelachtige gevallen staat het de militieraad vrij een administratief onderzoek te doen instellen en het advies van de vrederechter in te winnen.
  § 3. Steunt de aanvraag op de gezondheidstoestand van een gezinslid, dan wijst de raad een geneesheer aan om de juistheid van het aangevoerde feit na te gaan.
  (De wenselijkheid van deze aanwijzing wordt aan de beoordeling van de raad overgelaten indien de te onderzoeken persoon in het buitenland verblijft.)<W 16-06-1987, art. 20.1>
  Het desbetreffende deskundig verslag, voorafgaan door het eedformulier : "Ik zweer mijn ambt als deskundige in eer en geweten nauwgezet en eerlijk te vervullen", wordt aan de voorzitter binnen vierentwintig uren na het geneeskundig onderzoek toegezonden.
  § 4. Indien uitstel of vrijlating wegens kostwinnerschap niet kan worden verleend, omdat de in artikel 10, § 1, 1°, vermelde voorwaarden niet zijn vervuld, hoewel er speciale omstandigheden zijn die voor inwilliging van de aanvraag pleiten, verwijst de raad mits dit met eenparigheid van stemmen geschiedt, het geval naar de hoge militieraad.
  § 5. De beslissingen van de militieraad worden met redenen omkleed, in openbare vergadering uitgesproken en binnen (dertig) dagen ter kennis gebracht van de provinciegouverneur, van de belanghebbende en van degene die de aanvraag overeenkomstig artikel 21 heeft ingediend.<W 16-06-1987, art. 20.2>
  In alle gevallen wordt de beslissing beschouwd als op tegenspraak genomen en is zij uitvoerbaar niettegenstaande hoger beroep.

AFDELING III. - De hoge militieraad.
Art.29. § 1. (Er is een hoge militieraad, samengesteld uit :
  - een voorzitter of raadsheer uit een Hof van beroep, als voorzitter;
  - een ambtenaar van niveau I van het Hoofdbestuur van de Administratie der directe belastingen, als burgerlijk lid;
  - een hoofdofficier van het leger, als militair lid.)<W 16-06-1987, art. 21>
  § 2. Voor de voorzitter en voor ieder lid worden ten minste twee plaatsvervangers benoemd, die functies van dezelfde aard als de titularis uitoefenen.
  § 3. De voorzitter en dezes plaatsvervangers worden door de Koning, het burgerlijk lid en dezes plaatsvervangers door de Minister van Binnenlandse Zaken, het militair lid en dezes plaatsvervangers door de Minister van Landsverdediging of diens gemachtigde benoemd.
  § 4. Een door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaar heeft in de raad zitting als secretaris-verslaggever met raadgevende stem.
  § 5. Zo de dienstbehoeften zulks vereisen, kan de Minister van Binnenlandse Zaken de raad in verschillende kamers indelen.
  Alsdan bepaalt de voorzitter de samenstelling van de kamers door een beroep te doen op de plaatsvervangende leden, regelt hij de plaatsvervanging bij verhindering en verdeelt de zaken. De Minister van Binnenlandse Zaken wijst de secretaris-verslaggever van iedere kamer aan.

Art.30. De hoge militieraad neemt kennis van het hoger beroep tegen de beslissingen van de militieraden.

Art.31. Het in artikel 30 bedoelde beroep staat open aan de provincie-gouverneur en aan de dienstplichtige.

Art.32. Om ontvankelijk te zijn, moet de akte van beroep van de dienstplichtige :
  1° De naam, de voornamen, het adres en de militiewoonplaats van de belanghebbende vermelden;
  2° De datum van de bestreden beslissing en de rechtsmiddelen van het beroep opgeven;
  3° Voorzien zijn van de handtekening van de dientsplichtige;
  4° Per aangetekende brief (aan de voorzitter van de Hoge Militieraad bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken) worden toegezonden binnen (dertig) dagen te rekenen van de dag waarop de kennisgeving der bestreden beslissing ter bestemming is gekomen.<W 01-12-1976, art. 12>

Art.33. § 1. Het recht van hoger beroep van de dienstplichtige kan worden uitgeoefend door een bijzonder gevolmachtigde; dit van de dienstplichtige zeeman kan door de waterschout worden uitgeoefend.
  § 2. Zo degene, die dit recht uitoefent, insgelijks de eerste aanvraag heeft ingediend, mag de in artikel 32 bepaalde termijn niet gerekend worden vanaf een vroegere datum dan die, waarop de bestreden beslissing hem zelf ter kennis is gebracht.

Art.34. <W 1-12-1976, art. 13> De akte van beroep van de gouverneur is met redenen omkleed; zij wordt binnen vijftien dagen na de uitspraak van de bestreden beslissing toegezonden aan de voorzitter van de Hoge Militieraad bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
  De provinciegouverneur notificeert een afschrift van zijn akte van beroep aan de dienstplichtige.

Art.35. De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de openings- en sluitingsdata van de gewone zittijden van de hoge militieraad.
  Buiten de gewone zittijden wordt de raad door zijn voorzitter bijeengeroepen ingeval de bestreden beslissing buiten de zittijd is of kon worden uitgesproken en in geval van verwijzing na cassatie.

Art.36. Is een lid van de raad bloed- of aanverwant van de dienstplichtige tot en met de vierde graad, dan moet zijn plaatsvervanger zitting nemen.

Art.37. § 1. De hoge militieraad doet uitspraak bij meerderheid van stemmen.
  Hij mag geen uitspraak doen zonder de betrokkene te hebben opgeroepen om hem, zijn advocaat of zijn gevolmachtigde te horen en het hem mogelijk te maken een memorie of verweerschrift in te dienen.
  § 2. De raad kan, overeenkomstig artikel 28, een onderzoek of een keuring door de geneesheer-deskundige van het betrokken gezinslid gelasten.
  § 3. Hij mag het uitstel of de vrijlating, als voorzien in artikel 28, § 4, slechts toestaan zo de beslissing eenparig is genomen.
  § 4. De beslissingen van de raad worden met redenen omkleed, in openbare vergadering uitgesproken en binnen acht dagen ter kennis gebracht van de provinciegouverneur van de betrokkene en van degene die de aanvraag overeenkomstig artikel 21 heeft ingediend.
  In alle gevallen wordt de beslissing beschouwd als op tegenspraak genomen.

AFDELING IV. - De herkeuringsraden.
Art.38. § 1. In elke provincie is er een herkeuringsraad, samengesteld uit :
  (een werkend, plaatsvervangend of eremagistraat) uit een rechtbank van eerste aanleg, als voorzitter;<W 15-3-1977, art. 2.1>
  Een militair geneesheer, bij voorkeur hoofdofficier, en een burgerlijk geneesheer, als leden.
  § 2. Voor de voorzitter en voor de militaire geneesheer worden één of meer plaatsvervangers benoemd, die functies van dezelfde aard als de titularis uitoefenen.
  § 3. De voorzitter en diens plaatsvervangers worden door de Koning, de militaire geneesheer en dezes plaatsvervangers door de Minister van Landsverdediging of dezes gemachtigde benoemd.
  (Indien de benoeming een eremagistraat betreft, geldt zij voor een periode van drie jaar; deze benoeming kan worden hernieuwd)<W 15-3-1977, art. 2.2>
  § 4. De burgerlijke geneesheer wordt door de voorzitter daags voor of de dag van iedere zitting aangewezen en zo mogelijk iedere dag vervangen. Hij mag, met zijn instemming, voor een langere tijd worden aangesteld.
  § 5. Een door de provinciegouverneur aangewezen ambtenaar van het provinciaal bestuur heeft in de raad zitting als secretaris-verslaggever met raadgevende stem.
  § 6. De territoriale bevoegdheid van de raad wordt bepaald door de militiewoonplaats van de betrokkenen. Door de Koning kan van dit beginsel afgeweken worden.
  § 7. Lokalen, meubelen, bureaumaterialen en bureaubenodigheden, verwarming, verlichting en de bezoldiging van een zaalwachter-bode zijn ten laste van de provincie.
  § 8. Zo de dienstbehoeften zulks vereisen, kan de Minister van Binnenlandse Zaken de raad in meerdere kamers indelen.
  Alsdan bepaalt de voorzitter de samenstelling van de kamers door een beroep te doen op de plaatsvervangende leden, regelt hij de plaatsvervanging bij verhindering en verdeelt de zaken. De burgerlijke geneesheer en de secretaris-verslaggever van iedere kamer worden aangewezen zoals in de §§ 4 en 5 is gezegd.
  (§ 9. De herkeuringsraad van de provincie Brabant blijft na 31 december 1994 bevoegd om kennis te nemen van de in artikel 39 bedoelde aanvragen en keuringen van de dienstplichtigen die op de militielijsten van een gemeente van de provincie Vlaams Brabant, van de provincie Waals Brabant of van het arrondissement Brussel-Hoofdstad ingeschreven zijn.
  In afwijking van § 5 wordt de secretaris-verslaggever van de in het eerste lid bedoelde raad aangewezen door de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
  In afwijking van § 7 komen het lokaal, de meubelen, de kantoorhulpmiddelen en -benodigdheden, de verwarming, de verlichting en de bezoldiging van een zaalwachter-bode van de in het eerste lid bedoelde raad ten laste van de federale Staat.) <W 1994-07-11/31, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 29-07-1994>

Art.39. De herkeuringsraad neemt kennis van :
  1° de aanvragen om vrijstelling of voorlopige afkeuring op lichamelijke grond;
  2° de keuring van de dienstplichtigen die door de geneesheer, hoofd van de gezondheidsdienst van het recruterings- en selectiecentrum, overeenkomstig artikel 59, § 1, tweede lid, voor definitief ongeschikt gehouden worden;
  3° de keuring in het buitenland;
  4° de keuring ten huize.

Art.40. De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de openings- en sluitingsdata van de gewone zittijden van de herkeuringsraad.
  Buiten de gewone zittijden wordt de raad echter op verzoek van de provinciegouverneur, door de voorzitter bijeengeroepen om kennis te nemen van de keuringen ten huize en van de na cassatie verwezen zaken.

Art.41. Zo een lid van de raad bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad van de dienstplichtige is, dan moet zijn plaatsvervanger zitting nemen. Zo bedoeld lid de behandelende geneesheer van de dienstplichtige is, dan moet het zich onthouden.

Art.42. Alvorens de werkzaamheden te beginnen, leggen de twee geneesheren, in handen van de voorzitter, de volgende eed af :
  "Ik zweer zonder haat noch gunstbetoon te verklaren of de manschappen, met wier onderzoek ik belast ben, aangetast zijn door ziekten of lichaamsgebreken, waardoor zij voor de dienst ongeschikt zijn."

Art.43. § 1. De herkeuringsraad doet uitspraak bij meerderheid van stemmen.
  § 2. Hij mag de aanvraag van de betrokkene niet onontvankelijk verklaren zonder de betrokkene te hebben opgeroepen om hem, (of zijn gevolmachtigde, die doctor in de geneeskunde moet zijn,) te horen en het hem mogelijk te maken een memorie of verweerschrift in te dienen.<W 1-12-1976, art. 15>
  § 3. De herkeuringsraad kan een administratief onderzoek gelasten.
  § 4. Hij doet uitspraak over de dienstgeschiktheid in deze voege :
  Aanvraag verworpen;
  Aangewezen, geschikt voor de dienst;
  Voorlopig afgekeurd, voorlopig ongeschikt;
  Vrijgesteld, voorgoed ongeschikt;
  Niet toegelaten tot (vervroegde oproeping)<W 15-06-1987, art. 37>

Art.44. <W 16-06-1987, art. 24> § 1. In de gevallen bepaald bij artikel 39, 1° en 2°, wordt de dienstplichtige, ten zetel van de raad, in de uitsluitende tegenwoordigheid van de geneesheren gekeurd, en wordt hij door de raad gehoord. Hij mag alle stukken overleggen die hij dienstig acht.
  § 2. Vervult hij de voorwaarden van verblijf bepaald bij artikel 46, § 1, voor de keuring in het buitenland, dan vindt artikel 46, §§ 3 tot 6, toepassing.
  § 3. In afwijking van de vorige paragrafen worden de personen die overeenkomstig de artikelen 487bis en volgende van het Burgerlijk Wetboek in staat van verlengde minderjarigheid zijn verklaard, vrijgesteld en voorgoed ongeschikt bevonden op overlegging :
  - van een uitgifte van het vonnis dat die staat verleent;
  - van een getuigschrift uitgereikt door de burgemeester van de gemeente waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben, dat bevestigt dat deze staat nog geen einde heeft genomen.
  Voor de personen die in het buitenland verblijven, wordt het bedoelde getuigschrift uitgereikt door het hoofd van de diplomatieke zending of van de consulaire post.

Art.45.
  § 1. Zo er twijfel bestaat of indien de in uitvoering van artikel 14, § 3, opgemaakte tabellen der geschiktheidscriteria het vereisen, gelast de raad, na inzage van het dossier of na het in artikel 44 voorgeschreven onderzoek, dat de betrokkene voor ten hoogste vijftien dagen in een inrichting van de gezondheidsdienst van het leger in observatie zal worden gesteld.
  § 2. De bepaling van artikel 41 is toepasselijk op de geneesheer-deskundige en diens verslag moet het in artikel 42 voorgeschreven eedformulier bevatten.
  § 3. Wanneer de raad in het bezit is van de besluiten van de geneesheer-deskundige, voorzien van het visum en de eventuele opmerkingen van de geneesheer-directeur van de inrichting, handelt hij overeenkomstig de artikelen 43 en 44. Indien hij een nieuwe verschijning nodeloos acht, laat hij diegene, welke reeds voor de inobservatiestelling is verschenen, niet oproepen.
  § 4. Hij kan de geneesheer-deskundige om meer ophelderingen verzoeken en zelfs een nieuwe inobservatiestelling in een andere inrichting gelasten.
  § 5. Zo een dienstplichtige, die vroeger na inobservatiestelling voorlopig werd afgekeurd, deze behandeling opnieuw dient te ondergaan, moet de keuring door een andere geneesheer geschieden.

Art.46. § 1. De dienstplichtige die zijn werkelijke en gewone verblijfplaats buiten het land heeft, ondergaat de keuring op een door de diplomatieke of consulaire ambtenaar aangeduide plaats.
  § 2. De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt het tijdstip waarop de keuring plaats heeft.
  § 3. De geneesheer-keurder wordt door de diplomatieke of consulaire ambtenaar aangewezen. Het bepaalde in artikel 41 is op hem van toepassing. Besluit hij tot dienstongeschiktheid, dan moeten bij zijn verslag, in voorkomend geval, foto's, Röntgenfoto's of andere stukken tot staving van zijn conclusies worden gevoegd.
  § 4. De diplomatieke of consulaire ambtenaar maakt het dossier over aan de herkeuringsraad die uitspraak doet.
  § 5. De raad kan zich alle nodig geachte stukken doen overleggen, een aanvullend onderzoek zomede de inobservatiestelling van de dienstplichtige in een door de diplomatieke of consulaire overheid aangewezen inrichting gelasten. De raad doet uitspraak zonder de belanghebbende op te roepen; het verslag moet het eed-formulier niet behelzen.
  § 6. De kosten van de keuring die uit de toepassing van dit artikel voortvloeien, zijn ten laste van de diplomatieke of consulaire overheid.

Art.47.
  § 1. Wanneer de dienstplichtige ingevolge ziekte of lichaamsgebrek, hechtenis of internering, op de gestelde dag niet kan worden gekeurd of in observatie gesteld, wordt zijn verschijning uitgesteld tot een latere datum.
  § 2. Zo bij de sluiting van de zittijd het beletsel nog bestaat en de betrokkene niet in het buitenland vertoeft, doet de herkeuringsraad hem ten huize door zijn twee geneesheren of door een ander militair geneesheer en een ander burgerlijk geneesheer, aangewezen overeenkomstig artikel 38, §§ 3 en 4, onderzoeken.
  De bepaling van artikel 41 is toepasselijk op de geneesheren, die met de keuring ten huize zijn belast, en hun verslag moet het bij artikel 42 voorgeschreven eedformulier bevatten.
  De raad doet vervolgens uitspraak overeenkomstig artikel 43. Hij kan de inobservatiestelling in een inrichting van de gezondheidsdienst van het leger gelasten, zoals bepaald bij artikel 45 en daarna uitspraak doen zonder de betrokkene op te roepen.
  § 3. Hij die werkelijk en gewoonlijk buiten het land verblijft en, ingevolge een van de hierboven voorziene beletselen, niet is kunnen gekeurd of in observatie gesteld worden voor de sluiting van de zittijd of, des voorkomend, voor het verloop van het krachtens artikel 46, § 2, vastgestelde tijdsbestek, zal, zo hij dit wenst, ten huize worden gekeurd.
  Alsdan is van toepassing wat in artikel 46, §§ 3 tot 6, is bepaald.

Art.48. De beslissingen van de raad dienen met redenen omkleed, in openbare vergadering uitgesproken en binnen (dertig) dagen aan de provinciegouverneur, aan de betrokkene en aan degene, die de aanvraag overeenkomstig artikel 21 heeft ingediend, ter kennis gebracht.<W 16-06-1987, art. 25>
  Zij zijn niet vatbaar voor hoger beroep en worden in alle gevallen beschouwd als op tegenspraak genomen.

Art.49. Zo de betrokkene zich niet aanmeldt of zich niet leent tot de keuring of een inobservatiestelling als vereist krachtens deze afdeling, wordt hij geacht van zijn aanvraag te hebben afgezien.
  Hij wordt behandeld als bepaald in artikel 65, in de gevallen bedoeld in § 1 van dat artikel.


AFDELING V. - Voorziening in cassatie.
Art.50. De Minister van Binnenlandse Zaken en de dienstplichtige kunnen de beslissingen van de hoge militieraad en die van de herkeuringsraden door middel van voorziening in cassatie bestrijden.

Art.51.
  § 1. (De voorziening in cassatie moet de middelen uiteenzetten en van de handtekening van de eiser in cassatie voorzien zijn.)<W 22-06-1972, enig art.>
  § 2. Zij wordt per aangetekende brief aan de griffie van het Hof van Cassatie gezonden : door de Minister van Binnenlandse Zaken binnen drie maanden na de uitspraak van de bestreden beslissing; door de dienstplichtige binnen (dertig) dagen nadat hij van de bestreden beslissing kennis heeft gekregen.<W 16-06-1987, art. 24>
  § 3. Wordt zij ingediend door de Minister van Binnenlandse Zaken, dan laat deze er een afschrift van geworden aan de dienstplichtige.
  § 4. De in onderhavig artikel voorziene rechtsvormen dienen op straffe van nietigheid in acht genomen.

Art.52. § 1. De griffier van het Hof van Cassatie vraagt aan de Minister van Binnenlandse Zaken of aan de bevoegde gouverneur een expeditie van de bestreden beslissing alsmede de gedingstukken.
  § 2. Het Hof van Cassatie doet uitspraak voor alle andere zaken.
  § 3. De griffier brengt de inwilliging of de afwijzing van de voorziening ter kennis van de gouverneur, die er van kennis zal geven aan de betrokkene. Hij brengt ze eveneens ter kennis van de Minister van Binnenlandse Zaken zo deze de voorziening in cassatie heeft ingediend.

Art.53.
  § 1. In geval van cassatie wordt de zaak, naar gelang van het geval, naar de hoge militieraad, samengesteld uit andere leden, of naar een andere herkeuringsraad verwezen.
  § 2. Wordt de tweede beslissing vernietigd op dezelfde gronden als die, welke tot de eerste cassatie hebben geleid, dan voegt het rechtscollege, waarnaar de zaak is verwezen, zich naar de beslissing welke het Hof van Cassatie inzake het betwiste rechtspunt heeft uitgebracht.

AFDELING VI. - Afstand van uitstel en van vrijlating.
Art.54. De dienstplichtige kan van het uitstel en van de vrijlating afstand doen. De afstand dient, op straffe van nietigheid, te worden gedaan in de vorm, binnen de termijnen en bij de overheid door de Koning bepaald.
  Deze afstand is definitief.

HOOFDSTUK VI. - Overgifte van het contingent aan het recruterings- en selectiecentrum.
Art.55. § 1. De overgifte van het contingent aan het recruterings- en selectiecentrum geschiedt naar de regelen door de Koning bepaald.
  § 2. Daarmee kan begonnen worden vanaf 1 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarnaar de klasse genoemd is.

Art.56.
  § 1. Is de dienstplichtige in het contingent opgenomen ingevolge een beslissing door de herkeuringsraad genomen bij toepassing van artikel 39, 2° of 3°, of van artikel 61, dan geschiedt de overgifte aan de militaire overheid op overmaking van de administratieve stukken.

Art.57. <W 13-02-1975, art. 2> Zodra de dientsplichtige in het centrum aankomt, wordt hem verklaard dat hij aan de militaire wetten onderworpen is. Door die verklaring verkrijgt hij de hoedanigheid van militair.
  Het vervullen van deze formaliteit wordt vastgesteld op de wijze die de Koning bepaalt; in oorlogstijd of indien een gedeelte van het leger zich in het buitenland bevindt, gebeurt deze vaststelling door alle rechtsmiddelen.

Art.58. (opgeheven)<W 22-12-1989, art. 50.1>

Art.59. § 1. De geneesheer, hoofd van de gezondheidsdienst van het centrum, beslist over de geschiktheid tot de dienst van de aldaar gekeurde dienstplichtigen, overeenkomstig artikel 43, § 4.
  Nochtans, ingeval hij van oordeel is dat de vrijstelling wegens definitieve ongeschiktheid moet uitgesproken worden, verwijst hij de betrokkene naar de herkeuringsraad.
  § 2. Zo daartoe redenen bestaan, doet hij eerst uitspraak na de betrokkene in observatie te hebben doen stellen. In zulk geval worden de bepalingen van artikel 45 overeenkomstig toegepast.
  § 3. De beslissing over de geschiktheid tot de dienst wordt binnen acht dagen aan de provinciegouverneur en aan de betrokkene ter kennis gebracht.

Art.60. De voorlopig afgekeurde, tot (vervroegde oproeping) niet toegelaten, of door de geneesheer, hoofd van de gezondheidsdienst van het centrum, naar de herkeuringsraad verwezen dienstplichtige, verliest de hoedanigheid van militair bij het verlaten van het centrum.<W 16-06-1987, art. 37>

Art.61. Wanneer de dienstplichtige zich op de gestelde dag wegens ziekte of lichaamsgebrek, hechtenis of internering, niet naar het centrum kan begeven, wordt zijn verschijning tot een latere datum uitgesteld.
  Zo het beletsel, waarvan sprake in lid 1, op het einde van de keuringsverrichtingen nog bestaat of indien nog vroeger blijkt dat het ook daarna niet zal zijn opgeheven, verwijst de gouverneur de belanghebbende naar de herkeuringsraad tot toepassing van de bepalingen betreffende de keuring ten huize.

Art.62. Bij het verlaten van het centrum wordt de geschikt bevonden dienstplichtige huiswaarts gezonden in afwachting van zijn oproeping voor de werkelijke diensttermijn.
  De bepalingen van artikel 102 zijn op hem toepasselijk.

Art.63. (opgeheven)<W 22-12-1989, art. 50.1>

Art.64. (opgeheven)<W 22-12-1989, art. 50.1>

Art.65. § 1. Is dienstweigeraar :
  1° Hij aan wie een individuele oproeping geldig ter kennis is gebracht en die, buiten het geval bedoeld in artikel 61, op de gestelde dag niet in het recruterings- en selectiecentrum of op de keuring in het buitenland verschijnt;
  2° Hij die, naar de herkeuringsraad overeenkomstig dit hoofdstuk verwezen, zich niet aanmeldt of zich niet leent tot de keuring of een inobservatiestelling door de raad gelast.
  § 2. De bepaling van § 1 is niet toepasselijk op de dienstplichtige die om (vervroegde oproeping) verzoekt. Zo hij zijn verschijnplicht niet nakomt wordt hij geacht van zijn aanvraag te hebben afgezien.<W 16-06-1987, art. 37>
  § 3. De dienstweigeraar wordt als wederspanneling behandeld. Al de bepalingen van artikel 7 zijn op hem van toepassing. Daarenboven mag de gewapende macht gevorderd worden om hem voor de herkeuringsraad te leiden of voor de inrichting van de gezondheidsdienst van het leger, door de raad aangewezen.
  De staat van dienstweigering heft die van wederspannigheid op. Bij het verstrijken van de termijn bepaald in artikel 107, § 1, 1°, komt de dienstweigeraar onder de bevoegdheid van de militaire overheid te staan en wordt als deserteur beschouwd.

HOOFDSTUK VII. - De militaire dienst.
Art.66. (opgeheven)<W 22-12-1989, art. 50.1>

Art.67. Voor militairen met onbepaald verlof gelden de volgende wederoproepingen :
  (1° Gewone wederoproepingen die ten hoogste mogen bedragen :
  "30 dagen per jaar voor de reserveofficieren;
  "27 dagen per jaar voor de reserveonderofficieren;
  "74 dagen per jaar voor de officieren en onderofficieren die deel uitmaken van de rijkswachtreserve;
  "66 dagen in totaal voor de overige militairen.)<W 18-02-1987, art. 63>
  2° De door de omstandigheden vereiste spoedwederoproepingen, welke de regering onmiddellijk ter kennis van de Kamers moet brengen;
  3° De mobilisatie-wederoproepingen;
  4° De wederoproepingen bij wijze van tuchtmaatregel, die overeenkomstig de wettelijke bepalingen zijn bevolen.

Art.68. De militairen die nadat zij met onbepaald verlof huiswaarts zijn gezonden de bij artikel 63, § 3, bepaalde voorwaarden vervullen, worden ambtshalve bij de gezondheidsdienst ingedeeld.

Art.69. (opgeheven)<W 22-12-1989, art. 50.1>

Art.70. Na het verstrijken van de werkelijke diensttermijn en van iedere wederoproeping wordt de dienstplichtige met onbepaald verlof gezonden.
  De uitvoering van deze bepaling kan geschorst worden zo de omstandigheden zulks vergen; aldan brengt de regering zulks dadelijk ter kennis van de Kamers.
  De dienstplichtige, die in een militair hospitaal in behandeling is op het ogenblik waarop hij met onbepaald verlof zou moeten worden gezonden, kan onder de wapenen gehouden worden. Alsdan wordt hij met onbepaald verlof gezonden zodra zijn gezondheidstoestand zulks toelaat of zo hij zulks wenst.

Art.71. (opgeheven)<W 22-12-1989, art. 50.1>

Art. 71bis. <W 14-01-1975, art. 48> De wegzending uit het leger wordt uitgesproken tegen de dienstplichtigen in werkelijke dienst en de militairen met onbepaald verlof :
  1° die volstrekt onverbeterlijk blijken en onwaardig van het leger deel uit te maken;
  2° die veroorldeeld zijn tot één of meer bij artikel 15, § 1, 2°, 3° en 4°, vermelde straffen.
  (lid 2 opgeheven)<W 22-12-1989, art. 44>

Art.72. (opgeheven)<W 22-12-1989, art. 50.1>

Art.73. (opgeheven)<W 22-12-1989, art. 50.1>

Art.74. (opgeheven)<W 22-12-1989, art. 50.1>

Art.75. (opgeheven)<W 22-12-1989, art. 50.1>

Art.76. § 1. De Minister van Landsverdediging treft de maatregelen die nodig zijn om de spoedige en regelmatige wederoproeping van de militairen met verlof en de oproeping van de werfreserve te verzekeren.
  Hij kan, zelfs ambtshalve, oproepings- of wederoproepingsuitsel bij mobilisatie verlenen wanneer de aanwezigheid van de betrokkenen in een dienst of betrekking buiten het leger van belang voor het land wordt geacht.
  § 2. Hij is er toe bevoegd de militairen met verlof aan een jaarlijkse monstering der effectieven te doen deelnemen, en hun te verbieden het land zonder machtiging te verlaten. In dat geval wordt die weigering met redenen omkleed.
  § 3. Deze militairen kunnen getraft en voor ten hoogste dertig dagen wederopgeroepen worden bij overtreding van de voorschriften die in uitvoering van dit artikel worden bepaald.

HOOFDSTUK VIII. - Vrijwillige dienstneming en wederdienstneming.
Art.77. (De gepensioneerde (militairen bekleed met de graad van korporaal of van korporaal-chef of met een gelijkwaardigde graad,) kunnen gedurende tien jaar en uiterlijk tot de leeftijd van 55 jaar ter beschikking van de Minister van Landsverdediging worden gehouden.<W 13-07-1976, art. 111.10><W 18-02-1987, art. 64>

Art.78. (Aan de dienstplichtigen die hun werkelijke diensttermijn vervullen kan toegestaan worden een dienstneming of wederdienstneming aan te gaan. Aan de vrijwilligers en de wederopgeroepenen kan toegestaan worden een wederdienstneming aan te gaan.)<W 1-12-1976, art. 18>
  Ook de manschappen, met onbepaald verlof of voorgoed afgedankt, kunnen tot wederdienstneming gemachtigd worden.

Art.79. (opgeheven)<W 13-07-1976, art. 111.10°>

Art.80. (opgeheven)<W 13-07-1976, art. 111.10°>

Art.81. <W 1-12-1976, art. 19> Bij zijn indienstneming verkrijgt de vrijwilliger, die de hoedanigheid van militair nog net bezit, deze hoedanigheid op de wijze als bepaald bij artikel 57.

Art.82. (opgeheven)<W 13-07-1976, art. 111.10°>

Art.83. Na het verstrijken van de werkelijke dienst wegens dienstneming of wederdienstneming, wordt de vrijwilliger met onbepaald verlof gezonden en wordt hij, voorts, wederoproepingen inbegrepen, behandeld zoals de klasse genoemd naar het jaar waarin hij dienst heeft genomen of de klasse-waarmede hij als dienstplichtige gediend heeft.
  (Hetzelfde geldt voor de vrijwilliger wiens dienstneming verbroken werd nadat hij ten minste twee jaar dienst volbracht heeft in een betrekking welke voorkomt in de organieke tabellen van het leger.
  Voor de vrijwilliger wiens dienstneming verbroken is voor de in vorenstaand lid bepaalde tijd, gelden de verplichtingen van de dienstplichtigen der lichting waarvoor hij is ingeschreven zo hij nog met deze laatsten aan de militieverrichtingen kan deelnemen of de verplichtingen van de dienstplichtigen der lichting met welke hij reeds een definitieve militiestand mocht hebben verkregen, tijdens de desbetreffende verrichtingen, zoniet wordt hij gerekend tot de dienstplichtigen der eerstvolgende lichting.)<W 4-07-1964, art. 8>
  Geldt de verbreking der dienstneming een vrijwilliger van de categorie van het varend personeel van de luchtmacht, die uit die categorie wegens lichamelijke ongeschiktheid of beroepsonbekwaamheid geschrapt werd, dan wordt de tijd als vrijwilliger van dezelfde categorie onder de wapenen doorgebracht, afgetrokken van de werkelijke diensttermijn, waartoe de betrokkene als dienstplichtige zou zijn gehouden.
  (De eventueel als dienstplichtige onder de wapenen doorgebrachte tijd wordt afgetrokken van de werkelijke diensttermijn waartoe hij gehouden is.)<W 1-12-1976, art. 20>
  (lid 4 opgeheven)<W 4-07-1964, art. 8>
  De vrijwilliger die als dienstplichtige aan de militaire overheid niet werd overgegeven kan, op zijn verzoek, eveneens onder de wapenen worden gehouden om zijn werkelijke diensttermijn te volbrengen, op voorwaarde dat de verbreking van de dienstneming is geschiedt tijdens of na het jaar waarin hij 18 jaar oud wordt; in dit geval gelden voor hem de verplichtingen van de dienstplichtigen van de klasse genoemd naar het jaar waarin zijn dienstneming is verbroken.
  De wegens invaliditeit op rust gestelde of bij reform ontslagen vrijwilliger wordt geacht aan zijn militaire dienstplicht te hebben voldaan.

Art.84. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111.10°>

Art.85. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111.10°>

Art.86. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111.10°>

HOOFDSTUK IX. - Ontheffing van de werkelijke dienst.
Art.87. (Opgeheven) <W 22-12-1989, art. 50.2>

Art. 87bis. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 30>

HOOFDSTUK X. - Vrouwelijke militaire dienst.
Art.88. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111§10>

Art.89. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111§10>

Art.90. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111§10>

Art.91. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111§10>

Art.92. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111§10>

Art.93. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111§10>

Art.94. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111§10>

Art.95. (Opgeheven) <W 13-07-1976, art. 111§10>

HOOFDSTUK XI. - Aanwijzing tot de wapenen en diensten.
Art.96. (Opgeheven) <W 22-12-1989, art. 50§2>

HOOFDSTUK XII. - Diverse bepalingen.
AFDELING I. - Algemene bepalingen.
Art.97. <W 16-06-1987, art. 31> Het uitstel, de vrijlating, de vrijstelling of de voorlopige afkeuring kan worden ingetrokken indien de dienstplichtige, om ze te verkrijgen, zich aan bedrieglijke praktijken heeft schuldig gemaakt of wetens onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt of heeft laten verstrekken.
  De militieraad en de herkeuringsraad zijn, ieder op zijn gebied, bevoegd om over die intrekking uitspraak te doen.
  Is de maatregel waarvan de intrekking wordt gevraagd, uitgegaan van de hoge militieraad, dan is deze alleen bevoegd om over die intrekking uitspraak te doen.
  De zaak wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken bij het rechtscollege aanhangig gemaakt. Het doet eerst uitspraak na de belanghebbende te hebben verzocht zijn verweermiddelen mondeling of schriftelijk voor te dragen. In alle gevallen wordt de beslissing geacht op tegenspraak te zijn gewezen.
  De intrekking kan niet uitgesproken worden meer dan één jaar na de dag waarop de eerste beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Nochtans wordt die termijn geschorst zolang over de strafvordering niet definitief is beslist, wanneer deze vordering werd ingesteld op grond van feiten die de intrekking kunnen rechtvaardigen; in geval van veroordeling wordt deze termijn verlengd tot twee jaar na de dag waarop de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan.
  Wanneer de intrekking is uitgesproken wordt de belanghebbende als wederspanneling beschouwd. Al de bepalingen van artikel 7 zijn op hem toepasselijk.

Art.98. (lid 1 opgeheven) <W 22-12-1989, art. 45>
  Behoudens de gevallen waarin er geneeskundige tegenaanwijzingen zijn, kunnen de militairen verplicht worden preventieve vaccinaties en inentingen te ondergaan waarvan het aantal, de aard en de toepassingsmodaliteiten door de Koning worden bepaald.

Art.99. (Opgeheven) <W 19-06-1986, art. 1>

Art.100. (Opgeheven) <L 2005-12-14/35, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 07-01-2006>

Art.101. (De leerovereenkomst wordt) geschorst voor de duur van het verblijf van de dienstplichtige in een recruterings- en selectiecentrum, gedurende de inobservatiestelling in een gezondheidsinrichting van het leger en gedurende de hospitalisatie in een militaire inrichting ten gevolge van een ongeval overkomen of een ziekte opgedaan of verergerd in de loop van de keuringsverrichtingen of de selectieproeven. <W 15-04-1964, art. 3>

Art.102. § 1. De dienstplichtige die tot de werfreserve behoort moet, zo hij van woonplaats verandert, de burgemeester van zijn militiewoonplaats hiervan kennis geven.
  Verlaat hij het grondgebied voor langer dan één maand, dan moet hij de evenbedoelde burgemeester laten weten wanneer hij vertrekt en wanneer hij terugkomt.
  Tevens moet hij de naam en adres van de borg die hij, onder zijn verantwoordelijkheid, aanwijst om alle mededelingen inzake militie en werving, in ontvangst te nemen, opgeven.
  § 2. Hij die voor de militie is ingeschreven doch in het buitenland verblijft, mag eveneens een in België verblijfhoudende borg aanwijzen. Bij ontstentenis van borg worden hem voormelde mededelingen door de burgemeester van zijn militiewoonplaats toegezonden.
  § 3. Al de kennisgevingen geschieden geldig aan de persoon of aan de woonplaats van de dienstplichtige of van de borg. Ingeval het vastgesteld is dat het onmogelijk is de kennisgevingen aan de persoon of aan de woonplaats te doen, worden zij geldig gedaan aan de burgemeester van de woonplaats van de dienstplichtige.
  Is de woonplaats van de dienstplichtige onbekend, dan worden de kennisgevingen geldig gedaan aan de burgemeester van de militiewoonplaats.

Art.103. De Koning bepaalt de vergoedingen van de leden van de militierechtscolleges en van de burgerlijke geneesheren, door deze rechtscolleges belast met het verrichten van een geneeskundige expertise of een keuring ten huize.
  De dienstplichtigen, die voor de militieraad of de hoge militieraad verschijnen, reizen op eigen kosten.
  De reiskosten in België van de dienstplichtigen, die voor de herkeuringsraad verschijnen of een door die raad opgelegde inobservatiestelling ondergaan alsmede van de dienstplichtigen, die zich naar het recruterings- en selectiecentrum begeven om er aan de militaire overheid te worden overgegeven, komen ten bezware van de Staat, onder de voorwaarden als bepaald door de Minister van Binnenlandse Zaken.
  Reiskosten buiten België kunnen door de Staat worden gedragen onder de voorwaarden door de Koning te bepalen.

Art.104. De provinciegouverneurs hebben toezicht op de militieverrichtingen in hun provincie.
  De arrondissementscommissarissen zijn, inzake militie, bevoegd om toezicht te oefenen op alle gemeenten van hun arrondissement.
  De gemeenteoverheden verlenen hun medewerking bij de toepassing van deze wet.

AFDELING II. - Strafbepalingen.
Art.105. § 1. Wordt gestraft met geldboete van 50 tot 400 frank :
  1° Hij die, tijdens een vergadering gewijd aan de militieverrichtingen, stoornis veroorzaakt of helpt veroorzaken en zich tegen het uitdrijvingsbevel van de voorzitter verzet;
  2° De geneesheer die op één of meer vergaderingen van het militierechtscollege afwezig is geweest of te laat is gekomen, de eed geweigerd of nagelaten heeft de hem aangewezen personen aan huis te bezoeken, zonder dat de voorzitter van het college de aangevoerde verschoningsgronden aannemelijk heeft geacht;
  3° Hij die, met de bedoeling zich te onttrekken aan de mogelijke verplichting deel uit te maken van de reservekaders, valse verklaringen heeft afgelegd of geweigerd heeft de vereiste bewijskrachtige inlichtingen of stukken te verstrekken;
  4° De werkgever die geweigerd heeft aan de bevoegde overheid de, hetzij door deze, hetzij door de om uitstel of vrijlating verzoekende dienstplichtige, gevraagde inlichtingen te verstrekken, of die verkeerde inlichtingen heeft verstrekt;
  5° Hij die door zijn ambt belast is met het verstrekken van de inlichtingen die voor de toepassing van deze gecoördineerde wetten vereist zijn en wetens of door nalatigheid onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verschaft.
  § 2. De in § 1, 1° en 2°, voorziene inbreuken moeten blijken uit het proces-verbaal van de voorzitter van het rechtscollege.

Art.106. Wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar :
  1° Hij die zich bij de keuring voor een derde persoon doet of laat doorgaan, hetzij om deze te doen vrijstellen, hetzij om hem voorlopig te doen afkeuren, dan wel geschikt voor de dienst te doen verklaren;
  2° De dienstplichtige die zich aan bedrieglijke praktijken heeft schuldig gemaakt om uitstel, vrijlating, vrijstelling of voorlopige afkeuring. (...) te bekomen; <W 16-06-1987, art. 32>
  3° De dienstplichtige die wetens onjuiste inlichtingen verstrekt of tracht te doen verstrekken, of die wetens de in een militiestuk voorkomende onjuiste of onvolledige inlichtingen voor juist en volledig heeft verklaard, zo de onjuistheid of het verzuim van die aard zijn dat hij daardoor uitstel, vrijlating of vrijstelling, voorlopige afkeuring, (...) kan bekomen. <W 16-06-1987, art. 32>

Art.107.
  § 1. Wordt als deserteur beschouwd :
  1° De dienstweigeraar die krachtens artikel 65, § 3, eerste lid, is opgeroepen om aan de militaire overheid overgegeven te worden en zich in vredestijd niet binnen vijftien dagen, en in oorlogstijd niet binnen drie dagen na de vastgestelde dag bij het recruterings- en selectiecentrum heeft aangemeld.
  Deze termijnen van vijftien en drie dagen worden op drie maanden gebracht voor dienstweigeraars die werkelijk en gewoonlijk in het buitenland behalve in de Britse Eilanden of in een aan België grenzend land, verblijf houden.
  In deze gevallen heeft het feit als deserteur te worden beschouwd de staat van dienstweigeraar op;
  2° De voor de dienst aangewezen dienstplichtige die zich in vredestijd binnen vijftien dagen en in oorlogstijd binnen drie dagen na de gestelde datum niet bij zijn korps of dienst heeft vervoegd;
  3° De dienstplichtige uit de werfreserve die, krachtens artikel 2, § 4, opgeroepen, zich binnen drie dagen na de gestelde datum niet naar de hem aangewezen plaats heeft begeven;
  4° Hij die, uitgesloten of uit het leger weggezonden en ter beschikking van de Minister van Landsverdediging gesteld, krachtens artikel 15, § 4, zich binnen drie dagen na de gestelde datum niet naar de hem aangewezen plaats heeft begeven.
  § 2. De in dit artikel bedoelde inbreuken worden door de militaire rechtbanken berecht en zijn strafbaar met de straffen bepaald in het Militair Strafwetboek.

Art.108. De bepalingen van boek I van het Wetboek van Strafrecht, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn op de in deze gecoördineerde wetten omschreven misdrijven toepasselijk.

HOOFDSTUK XIII. - Dienst bij de burgerlijke bescherming.
Art.109. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 33>

Art.110. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 33>

Art.111. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 33>

Art.112. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 33>

Art.113. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 33>

Art.114. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 33>

Art.115. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 33>

Art.116. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 33>

Art.117. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 33>

HOOFDSTUK XIV. - Overgangsbepalingen.
Art.118. <W 16-06-1987, art. 34> § 1. De ingeschrevene die met de lichting 1987 ten minste één uitstel verkregen heeft op grond van artikel 10, § 1, 3° of § 4, 2°, van de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, zoals het artikel geformuleerd was voor de inwerkingtreding van deze wet, kan op basis hiervan zoveel uitstellen verkrijgen als nodig is om in aanmerking te komen voor de vrijlating, bepaald in artikel 12, § 1, 2°, van de genoemde wetten, zoals het artikel geformuleerd was voor de inwerkingtreding van deze wet.
  § 2. De ingeschrevene die met de lichting 1987 ten minste één uitstel verkregen heeft op grond van artikel 10, § 4, 5°, van de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, in de redactie die eraan gegeven was bij de wet van 1 december 1976, kan op basis hiervan zoveel uitstellen verkrijgen als nodig is om in aanmerking te komen voor de vrijlating, bepaald in artikel 12, § 1, 1°, van de genoemde wetten, in de redactie die eraan gegeven was bij de wet van 1 december 1976.
  § 3. De vrijlating die verleend is op grond van artikel 12, § 1, 8°, van de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, in de redactie die eraan gegeven was bij de wet van 1 december 1976, wordt ingetrokken indien de begunstigde ten laatste op 31 december van het jaar waarin hij de leeftijd van 23 jaar bereikt, in de bevolkingsregisters van een Belgische gemeente is ingeschreven.
  Het militierechtscollege dat de vrijlating heeft toegestaan, is bevoegd om zich over die intrekking uit te spreken. De zaak wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken of door zijn gemachtigde bij het rechtscollege aanhangig gemaakt.
  Het doet eerst uitspraak na de belanghebbende te hebben verzocht zijn verweermiddelen mondeling of schriftelijk voor te dragen.
  In alle gevallen wordt de beslissing geacht op tegenspraak te zijn gewezen.
  De intrekking kan niet uitgesproken worden meer dan één jaar na de inschrijving in de bevolkingsregisters.
  Wanneer de intrekking is uitgesproken, wordt de belanghebbende ingeschreven op de militielijsten van de lopende lichting.

Art.119. <W 16-06-1986, art. 35> In afwijking van artikel 1, 12°, van deze wetten kan de Minister van Landsverdediging de ontheffing van de werkelijke dienst verlenen aan de voor de dienst geschikt bevonden dienstplichtigen van de lichting 1987 die de voorwaarden vervullen die bepaald waren bij artikel 87, § 1, b, in de redactie die eraan gegeven was bij de wet van 1 december 1976.

Art. 120. (Opgeheven) <W 16-06-1987, art. 36>