Details





Titel:

8 FEBRUARI 2018. - Decreet betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-03-2018 en tekstbijwerking tot 09-07-2024)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Algemene bepalingen
Art. 1-3
TITEL II. - Rechtgevend kind
Art. 4-6
TITEL III. - Gezinsbijslagen
HOOFDSTUK I. - Kraamgeld en adoptiepremie
Art. 7-8
HOOFDSTUK II. - Basisbijslag en forfaitaire bijslag
Art. 9-10
HOOFDSTUK III. [1 Toeslagen en bijzondere toelagen ]1
Art. 11-17
HOOFDSTUK IV. - Andere bepalingen betreffende het bedrag van de bijslagen
Art. 18-20
TITEL IV. - Personen aan wie de gezinsbijslagen worden betaald
Art. 21-22
TITEL V. - "Caisse publique wallonne d'allocations familiales" (Waals openbaar kinderbijslagfonds)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 23-26
HOOFDSTUK II. - Structuur en bestuur
Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 27
Afdeling 2. - Het Beheerscomité
Art. 28-30
Afdeling 3. [1 Intern Auditcomité ]1
Art. 31-32
Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen voor het Beheerscomité en [1 het intern Auditcomité]1
Art. 33-36
HOOFDSTUK III. - Het dagelijjks beheer
Art. 37-41
HOOFDSTUK IV. - Het personeel
Art. 42-43
HOOFDSTUK V. - De bestaansmiddelen, begroting, boekhouding en rekeningen
Art. 44
Art. 44 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 45-46
Art. 46 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 47-50
Art. 50/1 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK VI. - Het beheerscontract
Art. 51-52
HOOFDSTUK VII. - De controle
Art. 53-55
TITEL VI. - Privé-kinderbijslagfondsen
HOOFDSTUK I. - De erkenning
Art. 56-59
HOOFDSTUK II. - De financiering
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 60-62
Afdeling 2. - Het reservefonds
Art. 63-66
Afdeling 3. - De beheersrekening en de administratieve reserve
Art. 67-68
HOOFDSTUK III. - De verplichtingen
Art. 69-70
TITEL VII. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de kinderbijslagfondsen
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving
Art. 71
HOOFDSTUK II. - Lidmaatschap
Art. 72
HOOFDSTUK III. - De aanvragen van gezinsbijslagen
Art. 73
HOOFDSTUK IV. - De beslissingen en de onverwijlde uitvoering
Afdeling 1. - Termijnen en modaliteiten voor de betaling
Art. 74-77
Afdeling 2. - Motivering, vermeldingen en kennisgevingen
Art. 78-81
Afdeling 3. - Herziening
Art. 82-83
HOOFDSTUK V. - Betaling
Art. 84-87
HOOFDSTUK VI. - Belangen
Art. 88-90
HOOFDSTUK VII. - Terugvordering
Art. 91, 91/1, 92
HOOFDSTUK VIII. - Geschillen
Art. 93-94
HOOFDSTUK IX. - Afstanden
Art. 95
HOOFDSTUK X. - Verjaring
Art. 96-97
HOOFDSTUK XI. - Verplichtingen
Afdeling 1. - Deontologie
Art. 98-100
Afdeling 2. - Informatie
Art. 101-105
Afdeling 3. - IT-werkstromen
Art. 106, 106/1, 107
Afdeling 4. - Bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Art. 108-110
HOOFDSTUK XII. [1 Controle en bemiddeling ]1
Art. 111, 111/1
TITEL XIII. - Bepaling gemeen aan het oude stelsel en aan het nieuwe stelsel
Art. 112
TITEL IX. - Wijzigingsbepalingen
Art. 113-119
TITEL X. - Overgangsbepalingen
Art. 120, 120/1, 121-135, 135/1, 135/2
Titel XI. - Slotbepalingen
Art. 136



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1939121901  1971072007  1998027050  2002028213  2004200759  2004200760  2004200762  2011027237  2011A27223 





Artikels:

TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Dit decreet regelt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet aangelegenheden bedoeld in artikel 128, § 1, van de Grondwet.

Art.2. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
  1° agentschap : het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles" (Waals agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen), bedoeld in artikel 2 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
  2° bijslagtrekkende : een natuurlijke of rechtspersoon die het kind opvoedt en die overeenkomstig dit decreet aangewezen wordt om de gezinsbijslagen geheel of gedeeltelijk te ontvangen;
  3° kinderbijslagen : het geheel van de voordelen bedoeld in Titel III, met uitzondering van het kraamgeld en de adoptiepremie bedoeld in hoofdstuk I van Titel III;
  4° sociaal verzekerde : elke persoon die wegens zijn socioprofessionele toestand onder het toepassingsgebied valt van een EG-Verordening, van een Europese Richtlijn of van een bilaterale overeenkomst betreffende sociale zekerheid en die, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het samenwerkingsakkoord 6 september 2017 betreffende de aanknopingsfactoren een recht tot de gezinsbijslagen kan openen;
  5° houder van een verblijfstitel : de persoon die niet over de Belgische nationaliteit beschikt en die toegelaten of gemachtigd is, om in België om in België te verblijven of om er zich te vestigen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  6° kinderbijslagfonds : een privaat kinderbijslagfonds erkend overeenkomstig artikel 56 of het "Caisse publique wallonne d'allocations familiales" (Waals Openbaar Kinderbijslagfonds) ingesteld krachtens artikel 23;
  7° wettelijke woonplaats : de plaats waar een persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf overeenkomstig artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk wetboek;
  8° rechtgevend kind : elke minderjarige of meerderjarige persoon die aan de bij dit decreet bepaalde voorwaarden voor de opening van het recht voldoet en ten gunste van wie minstens één van de in titel 3 bedoelde bijslagen wordt gestort;
  9° vermist kind: het kind van minder dan achttien jaar dat onvrijwillig niet langer op zijn woonplaats is, waarvan men geen nieuws heeft, of dat onwettelijk onttrokken is aan het gezag van zijn ouders, van zijn vader, van zijn moeder of van de persoon of de instelling die onmiddellijk voor de ontvoering overeenkomstig artikel 22 bijslagtrekkende is, en van wie het verdwijnen het voorwerp heeft uitgemaakt van een klacht of een verklaring bij de politie, het parket of bij de Belgische bevoegde administratieve overheden;
  10° werkdagen : alle kalenderdagen met uitzondering van de zaterdag, zondag en de wettelijke en reglementaire feestdagen;
  11° AKBW : de algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939;
  12° wet van 27 juni 1921 : de wet van 27 juni 1921 over de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;
  13° gezin : het geheel van de personen die op hetzelfde adres wonen overeenkomstig artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk wetboek;
  14° feitelijk gezin : het samenwonen van personen die niet echtgenoten, noch bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad zijn en die hun gezinsproblemen in onderlinge overeenstemming regelen waarbij ze hun respectieve hulpmiddelen, zelfs gedeeltelijk, bundelen;
  15° familielid : de bloedverwante in de eerste graad, de persoon die niet bloed- of aanverwante tot en met de derde graad met deze bloedverwante is en met wie laatstgenoemde leeft en een feitelijk gezin vormt of een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd, de echtgenote van de bloedverwante en hun eigen of gezamenlijke kinderen;
  16° Minister : de Minister die voor de Gezinsbijslagen bevoegd is;
  17° gezinsbijslagen : het geheel van de voordelen bedoeld in Titel III;
  18° bevolkingsregisters : de registers bedoeld in artikel 1, 1°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1993 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
  19° standplaats : bij gebrek aan wettelijke woonplaats, de plaats waar de persoon eigenlijk gewoonlijk verblijft;
  20° inkomsten : de belastbare bruto-inkomsten, vóór de aftrek van de beroepskosten, die in aanmerking worden genomen voor de toekenning van de toeslagen bedoeld in de artikelen 11 tot 13.
  Wat punt 8° betreft, wordt niet als vermist kind beschouwd, het kind dat naar alle waarschijnlijkheid overleden is in omstandigheden zoals ongevallen of rampen, zelfs indien zijn lichaam niet teruggevonden is.

Art.3. Behalve uitdrukkelijk voorziene uitzondering is dit decreet van toepassing op de rechtgevende kinderen geboren vanaf de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid.

TITEL II. - Rechtgevend kind
Art.4.[1 Het kind heeft recht op gezinsbijslag als hij/zij cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoet:
   1° hij/zij heeft zijn/haar wettelijke woonplaats op het grondgebied van het Franse taalgebied of indien hij/zij geen wettelijke woonplaats heeft, hij/zij verblijft daadwerkelijk in het Franse taalgebied;
   2° hij/zij is van Belgische nationaliteit of is houder van een verblijfstitel in België, of zijn/haar zijn ouders staatloos.
   Het attest van immatriculatie vormt in geen geval een verblijfstitel in de zin van dit decreet.
  [2 Een persoon die afkomstig is uit een derde land, een land van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland en die in België mag verblijven om er zijn studies voort te zetten, een beroepsopleiding te volgen, vrijwilligerswerk te doen of als au pair te werken, voldoet niet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid.]2.
   Een kind jonger dan twaalf jaar dat geen verblijfsvergunning in België heeft, heeft recht op gezinsbijslag als een van zijn ouders een verblijfsvergunning in België heeft.
  [2 Het kind dat niet de Belgische nationaliteit heeft, heeft recht op gezinsbijslag op de datum van de beslissing tot erkenning van de vluchtelingenstatus of de datum waarop de subsidiaire beschermingsstatus wordt toegekend. ]2
   § 2. Voor de toekenning van gezinsbijslagen wordt het kind dat voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1, eerste lid, 1°, wanneer de sociaal verzekerde het recht op gezinsbijslagen opent krachtens de artikelen 67 en 68 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, vrijgesteld van de voorwaarden van paragraaf 1, eerste lid, 2°, wanneer de sociaal verzekerde :
   1° een Europees onderdaan of een onderdaan van een derde land is, die een economische activiteit uitoefent in de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland;
   2° daadwerkelijk verblijft in een Franstalig gebied en een Europees onderdaan is die geen economische activiteit uitoefent in de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland, op voorwaarde dat hij een verblijfsvergunning heeft in België.
   Voor de toekenning van gezinsbijslagen is een kind dat voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1, eerste lid, 1°, waarvan een van de ouders een Europees onderdaan is die een economische activiteit uitoefent op het grondgebied van het Koninkrijk België, vrijgesteld van de voorwaarden van paragraaf 1, eerste lid, 2°. Deze vrijstelling heeft een maximale duur van zes maanden.
   De Regering stelt de modaliteiten voor de toepassing van de in de leden 1 en 2 bedoelde vrijstellingsvoorwaarden vast.
   In de niet in het eerste en het tweede lid bedoelde gevallen [2 en, in voorkomend geval, in afwijking van artikel 4, § 1, vijfde lid,]2 is de niet-begeleide minderjarige vrijgesteld van de voorwaarden van lid 1, eerste lid, 2°. [2 Onder niet-begeleide minderjarige wordt verstaan elke buitenlandse minderjarige woonachtig in het Waalse Gewest die, overeenkomstig de artikelen 5 en 5/1 van de programmawet (I) van 24 december 2002, op Belgisch grondgebied niet begeleid wordt door een persoon die het gezag of de voogdij uitoefent, die door de Dienst Voogdij van de FOD Justitie als NBVM is geïdentificeerd, die hem een voogd toewijst om zijn wettelijke vertegenwoordiging te verzekeren en die, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, een aanvraag tot verblijf in België heeft ingediend. ]2
   § 3. Het kind dat weliswaar zijn wettelijke woonplaats heeft in een Franstalig gebied, maar feitelijk buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland verblijft, voldoet niet aan de voorwaarde van § 1, eerste lid, 1°
   De Regering kan evenwel vrijstelling verlenen van de in lid 1, eerste lid, 1°, bedoelde voorwaarden in gevallen of categorieën van gevallen die van belang zijn.
   § 4. Wanneer het kind geen woonplaats in België heeft, kan de sociaal verzekerde binnen de perken bedoeld bij de toepasselijke supranationale regelingen, ten gunste van de kinderen, die lid zijn van zijn familie, een recht op de gezinsbijslagen openen.
   Indien de verzekerde die daadwerkelijk in het Franse taalgebied woont, geen economische activiteit uitoefent in de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland en het recht op gezinsbijslagen krachtens de artikelen 67 tot en met 69 van voornoemde Verordening (EG) nr. 883/2004 van 29 april 2004 opent ten gunste van een kind dat niet daadwerkelijk in het Franse taalgebied woont, dient deze verzekerde over een verblijfsvergunning in België te beschikken.
   § 5. Dit artikel is van toepassing onverminderd de bepalingen van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de aanknopingsfactoren, het beheer van de lasten van het verleden, de gegevensuitwisseling inzake de gezinsbijslagen en de praktische regels betreffende de bevoegdheidsoverdracht tussen de kinderbijslagfondsen die prevaleren ]1
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<DWG 2024-04-25/34, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

Art.5.§ 1. De gezinsbijslagen worden onvoorwaardelijk toegekend ten gunste van het in artikel 4 bedoelde rechtgevend kind tot 31 augustus van het kalenderjaar tijdens welk hij/zij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
  § 2. In afwijking van § 1 wordt het recht op een toeslag voor een in artikel 16 bedoeld kind dat een aandoening heeft, toegekend tot het einde van de maand waarin het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt.
  § 3. De gezinsbijslagen worden overigens ten gunste van het rechtgevend kind toegekend vanaf 1 september van het kalenderjaar waarin hij/zij de leeftijd van achttien jaar bereikt en tot het einde van de maand waarin hij/zij de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt, behalve als hij/zij in één van de moeilijkheden bepaald door de Regering verkeert, met name omdat hij/zij buiten de door de Regering bepaalde grenzen een beroepsactiviteit uitoefent of omdat hij/zij in aanmerking komt voor een socialezekerheidsuitkering die niet toegelaten wordt door de Regering.
  § 4. De gezinsbijslagen worden ten gunste van het rechtgevend kind toegekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij/zij de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt en uiterlijk tot het einde van de maand waarin hij/zij de leeftijd van vijfentwintig jaar bereikt, onder de door de Regering bepaalde voorwaarden :
  1° ten gunste van de persoon met een leercontract;
  2° ten gunste van het kind dat onderwijs volgt of een stage doorloopt om benoemd te kunnen worden in een ambt;
  3° ten gunste van het kind dat een afstudeerrichting volgt in een onderwijs georganiseerd, erkend of gesubsidieerd overeenkomstig artikel 24 van de Grondwet door één van de Gemeenschappen van België of in een onderwijs gevolgd buiten het Koninkrijk bij een door een buitenlandse overheid erkende inrichting;
  4° voor de door haar bepaalde periode, ten gunste van het kind dat niet meer leerplichtig is, ingeschreven als werkzoekende [1 ...]1.
  De Regering bepaalt eveneens onder welke voorwaarden de uitoefening van een winstgevende activiteit of het genieten van een sociale bijslag de toepassing van deze paragraaf niet belemmert.
  § 5. De Regering kan algemene en individuele afwijkingen verlenen wanneer de voorwaarden bedoeld in 1° tot 4° van § 4 van dit artikel niet vervuld worden.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.6. § 1. Het recht op de gezinsbijslagen wordt gehandhaafd ten gunste van het vermist kind indien hij/zij op het moment van zijn/haar verdwijning de hoedanigheid van rechtgevend kind in de zin van de artikelen 4 en 5, §§ 1 en 2, heeft.
  Voor de toepassing van dit decreet wordt het vermist kind geacht verder deel uit te maken van het gezin waarin hij/zij zich op het moment van zijn/haar verdwijning bevond.
  De gezinsbijslagen worden ten gunste van het vermist kind toegekend vanaf de datum van de verdwijning.
  De gezinsbijslagen worden ten gunste van het vermist kind toegekend tot het einde van de maand waarin hij/zij de leeftijd van achttien jaar bereikt.
  Wanneer het vermist kind teruggevonden wordt, wordt het recht op de gezinsbijslagen opnieuw onderzocht overeenkomstig de artikelen 4 en 5, §§ 1 tot 4, en binnen de grenzen van artikel 84 opnieuw geopend.
  § 2. Het in § 1 bedoelde recht wordt geopend alleen bij gebrek aan een recht op de gezinsbijslagen overeenkomstig andere Belgische of buitenlandse regelingen of krachtens bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht.

TITEL III. - Gezinsbijslagen
HOOFDSTUK I. - Kraamgeld en adoptiepremie
Art.7. § 1. Een kraamgeld van 1.100 euro wordt toegekend :
  1° bij de geboorte van elke rechtgevend kind krachtens dit decreet;
  2° bij de geboorte van een kind voor wie een aangifte van een levenloos kind is opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand overeenkomstig artikel 80bis van het Burgerlijk Wetboek.
  § 2. Het kraamgeld wordt gestort aan de overeenkomstig artikel 22 aangewezen bijslagtrekkende.
  § 3. Het kraamgeld kan, met ingang van de zesde maand van de zwangerschap, aangevraagd worden in de wetenschap dat de vervroegde betaling van bedoelde premie ten vroegste twee maanden voor de vermoedelijke datum van de geboorte vermeld op het bij de aanvraag te voegen medisch attest wordt verricht.
  Het toegekende bedrag is het bedrag dat van toepassing is op de geboortedatum, na aftrek van het vervroegd betaalde bedrag.
  § 4. De Regering kan algemene en individuele afwijkingen verlenen wanneer de voorwaarden bedoeld in dit artikel niet vervuld worden.

Art.8. § 1. Een adoptiepremie met een forfaitair bedrag van 1.100 euro wordt toegekend bij de adoptie van elk rechtgevend kind onder de volgende voorwaarden :
  1° een verzoekschrift wordt ingediend voor de bevoegde rechtbank, of bij gebreke daarvan, een akte van adoptie wordt ondertekend;
  2° het kind maakt deel uit van het gezin van de adoptant.
  § 2. De adoptiepremie wordt aan de in artikel 22 bedoelde bijslagtrekkende gestort.
  § 3. Het toegekende bedrag is het bedrag dat van toepassing is op de datum van indiening van het verzoekschrift of, bij gebreke daarvan, op de datum van ondertekening van de akte van adoptie.
  Indien het kind op deze datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, is het bedrag van de adoptiepremie nochtans het bedrag dat van toepassing is op de datum waarop het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin.
  § 4. De adoptiepremie wordt niet toegekend indien de adoptant, zijn echtgenoot/e of de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt reeds een adoptiepremie of een geboortetoelage heeft ontvangen voor hetzelfde kind.
  § 5. De Regering kan algemene en individuele afwijkingen verlenen wanneer de voorwaarden bedoeld in dit artikel niet vervuld worden.

HOOFDSTUK II. - Basisbijslag en forfaitaire bijslag
Art.9.§ 1. Er wordt maandelijks ten gunste van het rechtgevend kind een basisbijslag toegekend aan de overeenkomstig artikel 22 aangewezen bijslagtrekkende; het bedrag van die bijslag bedraagt :
  1° 155 euro tot het einde van de maand waarin hij/zij de leeftijd van achttien jaar bereikt;
  2° 165 euro vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand van zijn/haar achttiende verjaardag tot en met uiterlijk de maand waarin hij/zij de leeftijd van vijfentwintig jaar bereikt.
  § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

Art.10.Een forfaitaire bijslag met een maandelijks bedrag van [2 64,28 euro]2, [1 ...]1, is verschuldigd als het kind bij een particulier geplaatst is door bemiddeling van of ten laste van een overheidsinstantie.
  De in het eerste lid bedoelde forfaitaire bijslag :
  1° is verschuldigd aan de overeenkomstig artikel 22 aangewezen bijslagtrekkende die de kinderbijslag voor het kind ontvangt onmiddellijk voor de plaatsing(en), zolang die regelmatig contact onderhoudt met het kind of belangstelling toont voor het kind;
  2° is niet verschuldigd als de bijslagtrekkende in het opvanggezin waarin het rechtgevend kind wordt geplaatst, verblijft.
  Als de bijslagtrekkende de in het tweede lid, 1°, bedoelde voorwaarden niet meer vervult, wordt de forfaitaire bijslag betaald aan de persoon die in zijn plaats voor een deel het kind opvoedt, zoals bedoeld in artikel 22, door regelmatig contact te onderhouden met of belangstelling te tonen voor het kind.
  [1 ...]1 wijst de plaatsingsoverheid deze persoon aan.[1 Indien geen enkele natuurlijke persoon regelmatig contact heeft met het kind of belangstelling toont voor het kind]1, beslist de plaatsende overheid over de storting van het bedrag van de forfaitaire bijslag op een spaarrekening op naam van het kind.
  [3 Wanneer er geen rechthebbende is als bedoeld in het tweede en in het derde lid die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 21, eerste lid, stort het kinderbijslagfonds de forfaitaire bijslag bedoeld in het eerste lid op een spaarrekening op naam van het kind.]3
  Het recht op de forfaitaire bijslag :
  1° ontstaat de eerste dag van de maand na die waarin de beslissing van de plaatsende administratieve of gerechtelijke overheid die vaststelt dat hij aan de voorwaarden voldoet, meegedeeld is aan de bevoegde kinderbijslaginstelling;
  2° eindigt de eerste dag van de maand na de mededeling van de vaststelling door de plaatsende administratieve of gerechtelijke overheid dat de toekenningsvoorwaarden niet meer vervuld worden.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<DWG 2021-02-11/02, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (3)<DWG 2024-04-25/34, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

HOOFDSTUK III. [1 Toeslagen en bijzondere toelagen ]1   ----------   (1)
Art.11.§ 1. De in artikel 9 bedoelde maandelijkse basisbijslag wordt verhoogd met een maandelijks toeslag ten gunste van de gezinnen van minstens drie kinderen voor wie gezinsbijslagen worden toegekend.
  Het bedrag van deze maandelijkse toeslag bedraagt :
  1° 35 euro per rechtgevend kind wanneer de jaarlijkse bruto-inkomsten lager zijn dan 30.386, 48 euro;
  2° 20 euro per rechtgevend kind wanneer de jaarlijkse bruto-inkomsten tussen het in 1° bedoelde plafond en 50.000 euro liggen.
  De Regering bepaalt de personen en inkomsten die in aanmerking moeten worden genomen voor de bepaling van de in het tweede lid bedoelde plafonds.
  § 2. Al de in § 1 bedoelde kinderen [1 zijn kinderen voor wie dezelfde bijslagtrekkende gezinsbijslagen ontvangt]1.
  Eenzelfde kind wordt niet geboekt in meer dan één gezin voor de toekenning van de in § 1 bedoelde toeslag.
  Onder de in § 1 bedoelde kinderen wordt eveneens rekening gehouden met de kinderen :
  1° die overeenkomstig artikel 22, § 4, geplaatst zijn in een instelling wanneer de betrokken bijslagtrekkende voor deze kinderen het derde van de kinderbijslag ontvangt;
  2° die zoals bedoeld in artikel 22, § 3, vermist zijn;
  [1 3° die voor zichzelf recht hebben op gezinsbijslagen en die een andere bijslagtrekkende hebben aangewezen overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, § 2, derde lid.]1
  § 3. Indien er verschillende bijslagtrekkenden binnen hetzelfde gezin zijn, wordt voor de rangbepaling bedoeld in § 1 rekening gehouden met het geheel van de rechtgevende kinderen onder de volgende cumulatieve voorwaarden :
  1° de bijslagtrekkenden hebben dezelfde wettelijke woonplaats, behalve wanneer uit andere daartoe overgelegde officiële documenten blijkt dat de bijslagtrekkenden wel degelijk samenwonen, ook al stemt dat niet of niet meer overeen met de informatie verkregen van het Rijksregister en behalve in de bijzondere toestanden bedoeld in § 2, derde lid;
  2° de bijslagtrekkenden zijn ofwel echtgenoten, ofwel bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde graad, ofwel personen die verklaren een feitelijk gezin te vormen.
  De in 2° bedoelde verklaring geldt tot bewijs van het tegendeel.
  ----------
  (1)<DWG 2021-02-11/02, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.12. De in artikel 9 bedoelde maandelijkse basisbijslag wordt verhoogd met een maandelijkse toeslag voor eenoudergezin van :
  1° 20 euro per kind wanneer de jaarlijkse bruto-inkomsten lager zijn dan 30.386,48 euro;
  2° 10 euro per rechtgevend kind wanneer de jaarlijkse bruto-inkomsten tussen het in 1° bedoelde plafond en 50.000 euro liggen.
  De Regering bepaalt de personen en inkomsten die in aanmerking moeten worden genomen voor de bepaling van de in het tweede lid bedoelde plafonds.
  Deze toeslag wordt toegekend indien de overeenkomstig artikel 22 aangewezen bijslagtrekkende geen feitelijk gezin vormt met een andere persoon dan een bloed- of aanverwante tot en met de derde graad, en niet gehuwd is, behalve indien een feitelijke scheiding zich na het huwelijk heeft voorgedaan. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de personen in kwestie, in de zin van artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, met uitzondering van gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dit niet of niet meer overeen met de informatie verkregen bij het Rijksregister van de natuurlijke personen.
  Wordt niet als een feitelijke scheiding beschouwd, de toestand van de echtgenoten die, terwijl geen scheiding tussen hen bewezen is, vrijwillig ervoor kiezen zich niet op hetzelfde adres te domiciliëren of die om administratieve redenen dat niet kunnen doen.

Art.13.§ 1. De in artikel 9 bedoelde maandelijkse basisbijslag wordt verhoogd met een maandelijkse sociale toeslag van :
  1° 55 euro per kind wanneer de jaarlijkse bruto-inkomsten lager zijn dan 30.386,48 euro;
  2° 25 euro per rechtgevend kind wanneer de jaarlijkse bruto-inkomsten tussen het in 1° bedoelde plafond en 50.000 euro liggen.
  De Regering bepaalt de personen en inkomsten die in aanmerking moeten worden genomen voor de bepaling van de in het tweede lid bedoelde plafonds.
  § 2. [3 Een toeslag gelijk aan het bedrag van de toeslag bedoeld in artikel 14, eerste lid, verminderd met het bedrag van de toeslag bedoeld in paragraaf 1, 1°]3 wordt bovendien toegekend ten gunste van de rechtgevende kinderen die in aanmerking komen voor de in § 1, eerste lid, 1°, bedoelde maandelijkse sociale toeslag indien één van de leden van het gezin waarvan het kind deel uitmaakt een verlies van het verdienvermogen heeft. Er is in de zin van dit decreet verlies van het verdienvermogen in de toestanden en onder de door de Regering bedoelde voorwaarden.
  Het in het eerste lid bedoelde lid van het gezin is een bloedverwant in de eerste graad, een schoonouder of een persoon met wie bedoelde bloedverwant een feitelijk gezin vormt. Indien het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend, [1 of in geval van handhaving ervan overeenkomstig artikel 22, § 1, zevende lid]1 wordt de bloedverwante die geen deel uitmaakt van het gezin van het rechtgevend kind, geacht daarvan deel uit te maken.
  Bij gebrek aan de in het tweede lid bedoelde personen wordt de persoon die het kind werkelijk opvoedt of de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, in aanmerking genomen.
  [2 Het kind dat voor zichzelf recht heeft op gezinsbijslag en dat overeenkomstig artikel 22, § 2, derde lid, een andere bijslagtrekkende heeft aangewezen, wordt geacht deel uit te maken van het gezin van bedoelde bijslagtrekkende.]2
  § 3. De in de § § 1 en 2 bedoelde toeslagen zijn niet cumuleerbaar met de in artikel 14 bedoelde toeslag.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<DWG 2021-02-11/02, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (3)<DWG 2022-12-21/58, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.14. De in artikel 9 bedoelde maandelijkse basisbijslag wordt verhoogd met een maandelijkse sociale toeslag van 65 euro ten gunste van het rechtgevend kind indien één van de leden van het gezin waarvan het kind deel uitmaakt, een gehandicapte persoon is die geen winstgevende beroepsactiviteit uitoefent en die in aanmerking komt voor een inkomensvervangende uitkering, een tegemoetkoming voor hulp aan ouderen of een inschakelingsuitkering die overeenstemt met een vermindering van de zelfredzaamheid van ten minste negen punten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten.
  [1 Het in het eerste lid bedoelde lid van het gezin is een bloedverwant in de eerste graad, een schoonouder of een persoon met wie bedoelde bloedverwant een feitelijk gezin vormt. Indien het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend of in geval van handhaving ervan overeenkomstig artikel 22, § 1, zevende lid, wordt de bloedverwante die geen deel uitmaakt van het gezin van het rechtgevend kind, geacht daarvan deel uit te maken.
   Bij gebrek aan de in het tweede lid bedoelde personen wordt de persoon die het kind werkelijk opvoedt of de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, in aanmerking genomen.]1
  [2 Het kind dat voor zichzelf recht heeft op gezinsbijslag en dat overeenkomstig artikel 22, § 2, derde lid, een andere bijslagtrekkende heeft aangewezen, wordt geacht deel uit te maken van het gezin van bedoelde bijslagtrekkende.]2
  De in het eerste lid bedoelde toeslag wordt ook toegekend ten gunste van het kind geplaatst in een instelling overeenkomstig artikel 22, § 4, indien hij/zij deel uitmaakt van het gezin van de gehandicapte persoon onmiddellijk vóór de plaatsing en indien deze gehandicapte persoon verder deel uitmaakt van het gezin of indien hij, met de natuurlijke persoon die overeenkomstig artikel 22 het derde van de gezinsbijslagen ontvangt, het ouderlijk gezag over het geplaatste kind gezamenlijk uitoefent.
  De in het eerste lid bedoelde toeslag is niet cumuleerbaar met de toeslagen bedoeld in artikel 13.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (2)<DWG 2021-02-11/02, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.15.[1 § 1. Een bijzondere toeslag gelijk aan het bedrag van 350 euro, verminderd met het bedrag van de maandelijkse basistoelage bedoeld in artikel 9, § 1, wordt maandelijks toegekend aan de begunstigde aangeduid overeenkomstig artikel 22, ten gunste van het rechtgevend kind dat wees van beide ouders is, of dat wees is van de enige ouder en aanzien van wie de afstamming vaststaat.
   § 2. Een bijzondere toeslag gelijk aan vijftig procent van het bedrag van de maandelijkse basistoelage bedoeld in artikel 9, § 1, wordt maandelijks toegekend aan de begunstigde aangeduid overeenkomstig artikel 22, ten gunste van het rechtgevend kind dat wees van beide ouders is, of dat wees is van de enige ouder en aanzien van wie de afstamming vaststaat.
   § 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt de verklaring betreffende de afwezigheid, die met het Burgerlijk Wetboek overeenstemt, gelijkgesteld met het overlijden.
   Het genieten van de toelagen bedoeld in de paragrafen 1 en 2 wordt:
   1° toegekend zolang de afwezigheid bedoeld in paragraaf 1 duurt;
   2° verloren vanaf de eerste dag van de maand volgend op elke erkenning of gewone of volle adoptie van het rechtgevend kind. ]1
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

Art.16.[1 De in artikel 9 bedoelde maandelijkse basisbijslag wordt verhoogd met een maandelijkse toeslag ten gunste van de rechtgevende kinderen met een handicap. Deze toeslag varieert naargelang de ernst en de gevolgen van de aandoening als volgt:
   1° 60 euro;
   2° 79,91 euro;
   3° 186,47 euro;
   4° 307,81 euro;
   5° 350 euro;
   6° 375 euro;
   7° 400 euro.
   De in het eerste lid bedoelde bedragen worden aan de spilindex 103,04 (basis 1996=100) gekoppeld.
   De voorwaarden voor de toekenning van de in het eerste lid bedoelde toeslag worden door de Regering vastgelegd ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.17. De in artikel 9 bedoelde maandelijkse basisbijslag wordt verhoogd met een jaarlijkse leeftijdstoeslag van :
  1° 20 euro voor een rechtgevend kind dat op 31 december van het kalenderjaar voor het jaar waarin deze toeslag is verschuldigd, de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt;
  2° 30 euro voor een rechtgevend kind dat op 31 december van het kalenderjaar voor het jaar waarin deze toeslag is verschuldigd, minstens vijf jaar oud is en dat op deze datum de leeftijd van elf jaar nog niet heeft bereikt;
  3° 50 euro voor een rechtgevend kind dat op 31 december van het kalenderjaar voor het jaar waarin deze toeslag is verschuldigd, minstens elf jaar oud is en dat op deze datum de leeftijd van zeventien jaar nog niet heeft bereikt;
  4° 80 euro voor een rechtgevend kind dat op 31 december van het kalenderjaar voor het jaar waarin deze toeslag is verschuldigd, minstens zeventien jaar oud is.
  De overeenkomstig het eerste lid toegekende toeslag verhoogt de maandelijkse basisbijslag die voor de maand juli verschuldigd is.

HOOFDSTUK IV. - Andere bepalingen betreffende het bedrag van de bijslagen
Art.18. Het totaalbedrag van de door de kinderbijslagfondsen uit te betalen bijslagen wordt aangepast zonder rekening te houden met de gedeelten van een cent, indien het gedeelte 0,5 cent niet bereikt. De gedeelten van een cent die 0,5 cent of meer bereiken, worden voor een cent gerekend.

Art.19. § 1. De in deze titel bedoelde bedragen van de gezinsbijslagen en van de plafonds van inkomsten worden gekoppeld aan de schommelingen van de gezondheidsindex.
  De in het eerste lid bedoelde bedragen :
  1° zijn gekoppeld aan de door de Regering te bepalen spilindexcijfers;
  2° schommelen zoals voorzien in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
  Het nieuwe bedrag wordt bekomen door het basisbedrag te vermenigvuldigen met een multiplicator gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het tweede lid wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door 4 cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.
  § 2. Indien ingevolge de toepassing van § 1, de bedragen van de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie eindigen op een gedeelte van een cent, wordt het centgedeelte tot de hogere of de lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.

Art.20.Onverminderd de in het Franse taalgebied geldende bepalingen van internationale overeenkomsten inzake sociale zekerheid, wordt het bedrag van de gezinsbijslagen verminderd met het bedrag van de bijslagen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van andere buitenlandse wets - of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling, zelfs indien de toekenning van deze bijslagen op grond van voormelde bepalingen of regelen als aanvullend wordt aangemerkt met betrekking tot de gezinsbijslag verleend bij toepassing van dit decreet.
  [1 De in lid 1 bedoelde vermindering is niet van toepassing indien aanspraak kan worden gemaakt op uitkeringen van dezelfde aard ten behoeve van een rechtgevend kind krachtens de statutaire regels van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie, indien de ouder van het kind of diens echtgenoot of samenwonende in België al dan niet in loondienst werkzaam is.]1
  [1 De Regering bepaalt de volkenrechtelijke inrichtingen waarvan de op hun personeel toepasselijke statutaire regels gelijkgesteld wordt met de in lid 2 bedoelde statutaire regels]1.
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

TITEL IV. - Personen aan wie de gezinsbijslagen worden betaald
Art.21. De gezinsbijslagen worden betaald aan de bijslagtrekkenden die hun wettelijke woonplaats hebben in het Franse taalgebied of die werkelijk in het Franse taalgebied wonen, waarbij ze geen wettelijke woonplaats hebben.
  Als de overeenkomstig artikel 22, §§ 1 tot 5, aangewezen persoon, niet in het Franse taalgebied woont, onderzoekt het kinderbijslagfonds de mogelijkheid om de gezinsbijslagen te storten aan een subsidiaire bijslagtrekkende die overeenkomstig dezelfde regels wordt aangewezen.
  In afwijking van het eerste lid kunnen de overeenkomstig dit decreet verschuldigde gezinsbijslagen buiten de Belgische grenzen uitgevoerd worden overeenkomstig de supranationale regels die in het Franse taalgebied van toepassing zijn.

Art.22.§ 1. Het kraamgeld wordt aan de moeder betaald. [3 De Regering kan wegens bijzondere omstandigheden van de betrokkenen besluiten dat het kraamgeld aan een andere persoon wordt uitgekeerd.]3
  De adoptiepremie wordt aan de adoptant betaald. Als echtgenoten of samenwonenden in de zin van artikel 343 van het Burgerlijk Wetboek het kind samen geadopteerd hebben, wordt de premie aan de vrouwelijke adoptant uitbetaald indien de echtgenoten of samenwonenden van verschillend geslacht zijn of aan de oudste van de echtgenoten of de samenwonenden indien deze van hetzelfde geslacht zijn.
  De andere gezinsbijslagen worden aan de moeder betaald. In geval van volle adoptie van het kind door twee personen van hetzelfde geslacht of in geval van volle adoptie door één persoon van het kind of het adoptief kind van zijn echtgenoot of samenwonende van hetzelfde geslacht of in geval van toepassing van hoofdstuk 2/1 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 mei 2014 houdende de vaststelling van de afstamming van de meemoeder, worden de andere kinderbijslagen betaald aan de oudste van de verwanten in de eerste graad.
  Indien de persoon aan wie de gezinsbijslagen krachtens het derde lid moeten worden betaald het kind niet daadwerkelijk opvoedt, worden de gezinsbijslagen betaald aan de natuurlijke of rechtspersoon die deze rol vervult.
  Wanneer beide ouders van verschillend geslacht die niet samenwonen het ouderlijke gezag gezamenlijk uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek en het kind niet uitsluitend of hoofdzakelijk door een andere bijslagtrekkende wordt opgevoed, worden de in het derde lid bedoelde bijslagen volledig aan de moeder betaald. Deze bijslagen worden echter volledig aan de vader betaald vanaf diens aanvraag, als het kind en hijzelf op die datum dezelfde wettelijke woonplaats hebben.
  Wanneer beide ouders van hetzelfde geslacht die niet samenwonen het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek en het kind niet uitsluitend of hoofdzakelijk door een andere bijslagtrekkende wordt opgevoed, worden de in het derde lid bedoelde gezinsbijslagen volledig betaald aan de oudste onder de verwanten in de eerste graad. De gezinsbijslagen worden echter volledig aan de andere verwante betaald vanaf zijn aanvraag, als het kind en hijzelf op die datum dezelfde wettelijke woonplaats hebben.
  [1 Voor de in de leden 5 en 6 bedoelde kinderen die de meerderjarigheid hebben bereikt wordt het gezamenlijk ouderlijk gezag geacht te blijven bestaan, zodat deze leden ook na de meerderheid van de betrokken kinderen van toepassing blijven voor de aanwijzing van de bijslagtrekkende.]1
  Als een van de ouders de opportuniteit betwist van de betaling verricht krachtens de bepalingen van het derde lid, tweede zin, het vijfde en het zesde lid, kan hij de familierechtbank vragen hemzelf als bijslagtrekkende aan te wijzen, in het belang van het kind. Die aanwijzing heeft uitwerking de eerste dag van de maand na de maand waarin de beslissing van de rechtbank betekend is aan het bevoegde kinderbijslagfonds.
  In de situaties bedoeld in het vijfde en het zesde lid kan de betaling op vraag van beide ouders verricht worden op een rekening waartoe ze beiden toegang hebben.
  § 2. De in § 1[1 ...]1 bedoelde bijslagen worden aan het rechtgevend kind zelf uitbetaald :
  1° als het gehuwd is;
  2° als het ontvoogd is of de leeftijd van 16 jaar bereikt heeft en niet bij de in § 1 bedoelde persoon woont;
  3° als het zelf bijslagtrekkende is voor één of meer van zijn kinderen.
  [1 4° als het vanaf 1 januari 2019 geplaatst wordt en als het derde van de aan het kind verschuldigde gezinstoelagen gestort wordt op een spaarrekening die overeenkomstig § 4 op zijn naam is geopend.]1
  Wat punt 2 ° betreft, wordt aan de voorwaarde betreffende de verblijfplaats voldaan door afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen, in de zin van artikel 32, 3°, van het Burgerlijk Wetboek, of als met daartoe voorgelegde officiële documenten aangetoond wordt dat de gegevens in het Rijksregister niet of niet meer overeenstemmen met de realiteit.
  Het kind bedoeld in deze paragraaf kan evenwel in zijn eigen belang een andere persoon als bijslagtrekkende aanwijzen, op voorwaarde dat die persoon met het kind verbonden is door verwantschap of aanverwantschap in de eerste graad. De verwantschap verworven door adoptie wordt in aanmerking genomen.
  Het kind bedoeld in deze paragraaf is rechtsbekwaam om zelf als eiser of verweerder in rechte op te treden in de geschillen betreffende de rechten op kinderbijslag.
  [2 In afwijking van het eerste lid, 2°, worden de in paragraaf 1 bedoelde uitkeringen betaald aan de niet-begeleide minderjarige vreemdeling jonger dan 16 jaar, indien hij niet geplaatst is.]2
  § 3. In afwijking van de §§ 1 en 2 wordt de volgende persoon, indien het kind verdwijnt, als bijslagtrekkende beschouwd :
  1° de ouder, vader of moeder, die voor het vermiste kind bijslagtrekkende is onmiddellijk voor de verdwijning, overeenkomstig § 1;
  2° bij gebreke daarvan, de moeder van het vermiste kind die voor dat kind niet bijslagtrekkende is;
  3° bij gebreke daarvan, de vader of de oudste ouder van het vermiste kind, die voor dat kind niet bijslagtrekkende is, indien de ouders van hetzelfde geslacht zijn;
  4° bij gebreke daarvan, de persoon die voor het vermiste kind bijslagtrekkende is, onmiddellijk voor de verdwijning, overeenkomstig § 1, vierde lid.
  De in het eerste lid bedoelde personen kunnen alleen als bijslagtrekkenden worden beschouwd indien ze:
  1° niet rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken zijn bij de verdwijning van het kind;
  2° in de zin van artikel 32, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek hun hoofdverblijfplaats in België hebben en dit, op het moment van de verdwijning van het kind.
  De aanwijzing van de bijslagtrekkende overeenkomstig het eerste lid is geldig vanaf de datum van de verdwijning van het kind en tot het einde van de maand waarin hij/zij de leeftijd van achttien jaar bereikt.
  § 4. De in artikel 9 bedoelde basisbijslag en de in de artikelen 11 tot 17 bedoelde toeslagen verschuldigd ten behoeve van een kind dat door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst is in een instelling, worden betaald ten belope van :
  1° twee derden aan die instelling, zonder dat dit gedeelte hoger mag zijn dan het bedrag dat de Regering kan vaststellen voor bepaalde categorieën van kinderen;
  2° het saldo aan de natuurlijke persoon bedoeld in § 1, derde tot zesde leden.
  De in de artikelen 13, § 2, en 14 bedoelde toeslagen worden alleen verschuldigd en verdeeld indien de bijslagtrekkende deel uitmaakt van het gezin van de persoon die een recht opent op bedoelde toeslagen, of indien ze het ouderlijke gezag over het rechtgevend kind gezamenlijk uitoefenen.
  Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde persoon geldelijk bijdraagt in de onderhoudskosten van het kind, wordt zijn bijdrage verminderd met het bedrag van de overeenkomstig het eerste lid, 1°, gestorte kinderbijslag.
  In afwijking van het eerste lid worden de bijslagen, verschuldigd ten behoeve van een kind dat met toepassing van de reglementering betreffende de jeugdbescherming in een instelling geplaatst is ten laste van de bevoegde overheid, ten belope van twee derden aan die overheid uitbetaald zonder dat dit gedeelte hoger mag zijn dan het bedrag dat de Regering kan vaststellen voor bepaalde categorieën van kinderen.
  Over de storting van het saldo op een spaarrekening geopend op naam van het kind wordt ambtshalve beslist, naar gelang van het geval :
  1° door de jeugdrechtbank die de plaatsing in een instelling heeft bevolen;
  2° door de overheid, aangeduid door een Gemeenschap of door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, die tot die plaatsing heeft beslist, onverminderd het recht van de betrokkenen om zich bij verzoekschrift te wenden tot de jeugdrechtbank van de hoofdverblijfplaats van de ouders, de voogden, de kinderen of diegenen die het kind onder hun bewaring hebben.
  Wanneer het derde van de gezinsbijslagen verschuldigd aan het geplaatste kind gestort moet worden op een spaarrekening op zijn naam, omvat het bedrag dat voor dat kind is verschuldigd, de in artikel 9 bedoelde basisbijslag alsook [2 de in de artikelen 13, § 1, en 15 tot 17 bedoelde toeslagen]2. [2 Het recht op de in de artikelen 13, § 2 en 14 bedoelde toeslagen blijft gehandhaafd indien op het tijdstip van de plaatsing is voldaan aan de in die artikelen gestelde toekenningsvoorwaarden. De toeslag wordt toegekend voor de duur van de plaatsing zonder controle achteraf van de toekenningsvoorwaarden. ]2
  [2 ...]2
  Indien het belang van het geplaatste kind dit vordert, kan de jeugdrechter van de wettelijke woonplaats van de ouders, voogden of degenen die het kind onder hun bescherming hebben, hetzij van ambtswege, hetzij op eenvoudige vordering van een lid van de familie en na de in het eerste lid bedoelde personen te hebben gehoord of opgeroepen, ofwel beslissen over de aanwending, ten bate van het kind, van het bedrag bepaald in het eerste lid, 2°, ofwel voor dit kind een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over dit bedrag te beschikken voor de behoeften van het kind.
  § 5. Zo het belang van het kind dit vereist, kan de vader, de moeder, de adoptant, de pleegvoogd, de toeziende voogd, de curator, de bewindvoerder, naargelang het geval, overeenkomstig artikel 572bis, 14° en 15°, of 594, 8° en 9°, van het Gerechtelijk Wetboek verzet aantekenen tegen de betaling aan de persoon bedoeld in de §§ 1, 2 of 3. Het meerderjarig kind kan zich ook, overeenkomstig artikel 572bis, 14° en 15°, van het Gerechtelijk Wetboek, verzetten tegen de betaling aan de persoon bedoeld in § 1, vierde lid, door zijn belang in te roepen.
  § 6. Wanneer het de bijslagtrekkende materieel onmogelijk is om de verschuldigde gezinsbijslagen te ontvangen omdat hij zijn identiteit niet kan aantonen, dan wordt die in afwijking van de §§ 1 tot 5 voor zijn rekening betaald aan de persoon die de bijslagtrekkende aanwijst, in de wetenschap dat bedoelde persoon ofwel de echtgenote is, ofwel de persoon met wie de bijslagtrekkende een feitelijk gezin vormt, ofwel een bloed- of aanverwante van het rechtgevend kind tot en met de derde graad. [1 De betaling verricht door het kinderbijslagfonds is liberatoir voor zover de bijslagtrekkende onder deze personen geen andere persoon heeft aangewezen door toedoen van wie hij voortaan zijn uitkeringen wil ontvangen of voor zover de bijslagtrekkende, die in staat is om zijn identiteit aan te tonen, hem niet zijn wil om voortaan deze bijslag rechtstreeks te ontvangen schriftelijk betekende.]1.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<DWG 2021-02-11/02, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (3)<DWG 2022-12-21/58, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

TITEL V. - "Caisse publique wallonne d'allocations familiales" (Waals openbaar kinderbijslagfonds)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art.23. Er wordt een openbare bestuurseenheid met rechtspersoonlijkheid genoemd "Waals openbaar kinderbijslagfonds" opgericht; hierna wordt ze voor deze Titel "het openbare Fonds" genoemd.
  Het openbare Fonds volgt, wat het Waalse Gewest betreft, in de rechten, verplichtingen, goederen en laste van het Federaal agentschap voor de kinderbijslag op voor wat de betaling van de gezinsbijslagen bedoeld in artikel 5, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen betreft.

Art.24. Het openbare Fonds heeft zijn zetel in Charleroi.
  De Regering bepaalt het aantal van zijn gewestelijke bureaus, hun bevoegdheid, hun ligging en het grondgebied dat ze bedienen.
  Het openbare Fonds beschikt minstens over een gewestelijk bureau in elke van de vijf Waalse provincies.
  In de provincie Luik is dit bureau in het Franse taalgebied gelegen.

Art.25.Het openbare Fonds oefent de volgende opdrachten uit overeenkomstig de bijzondere regels en voorwaarden vastgesteld bij het in artikel 51 bedoelde beheerscontract:
  1° de betaling verrichten van de in de artikelen 7 tot 20 bedoelde gezinsbijslagen voor de gezinnen die overeenkomstig artikel 72 bij het openbare Fonds aangesloten zijn, de van ambtswege aangesloten gezinnen bij gebrek aan keuze gesteld onder de voorwaarden en binnen de termijnen bepaald door de Regering, alsook voor de gezinnen die voor de datum die krachtens artikel 136, eerste lid, door de Regering is bepaald, van een federaal betaalorgaan afhangen en waarvan het openbare Fonds als opvolger wordt aangeduid.
  2° de kinderen opsporen voor wie geen recht door het gezin wordt aangevraagd, het recht automatisch onderzoeken en de gezinsbijslagen [1 ...]1 betalen[2 ;]2
  [2 3° indien de voorwaarden betreffende de opening van het recht bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 2°, niet vervuld zijn:
   a) op verzoek de beoordeling van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind en de gevolgen van de handicap door de beoordelingsdienst van het Agentschap laten uitvoeren, met het oog op het onderzoek van een mogelijk recht op gezinsbijslagen door het Openbaar fonds;
   b) daarna de betaling verrichten wanneer is voldaan aan de bij dit decreet vastgestelde voorwaarden betreffende de opening van het recht.]2
  De modaliteiten [2 van de in 2° en 3° bedoelde opdrachten]2 worden door de Regering vastgelegd.
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<DWG 2024-04-25/34, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

Art.26. Het openbare Fonds valt onder de wetten van openbare dienstverlening voor al zijn activiteiten, met inbegrip van de beginselen van continuïteit van de dienstverlening, gelijke behandeling, veranderlijkheid. In die hoedanigheid zorgt het ervoor om een universele dienst te bieden aan de gebruikers.
  Het zorgt ervoor om zijn opdrachten met inachtneming van de algemene principes van doorzichtigheid en van leesbaarheid van zijn actie, van administratieve vereenvoudiging, openbare doeltreffendheid en doelmatigheid te vervullen met het oog op de optimalisering en de optimale toekenning van de beschikbare middelen en hulpbronnen.

HOOFDSTUK II. - Structuur en bestuur
Afdeling 1. - Algemeenheden
Art.27.Er wordt binnen het openbaar fonds het volgende opgericht :
  1° een Beheerscomité;
  2° een [1 intern Auditcomité ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

Afdeling 2. - Het Beheerscomité
Art.28. § 1. Het Beheerscomité is samengesteld uit :
  1° vijf vertegenwoordigers van de Overheid;
  2° drie vertegenwoordigers van de representatieve organisaties van het geheel van de werkgevers en van de representatieve organisaties van het geheel van de zelfstandige werknemers, aangewezen op de voordracht van de "Conseil économique et social de la Wallonie" (Sociaal-economische raad van Wallonië);
  3° drie vertegenwoordigers van de representatieve organisaties van het geheel van de werknemers, aangewezen op voorstel van de "Conseil économique et social de la Région wallonne" (Sociaal-economische raad van het Waalse Gewest);
  4° twee vertegenwoordigers aangewezen door de representatieve organisaties van de gezinnen.
  Onder vertegenwoordigers van de Overheid, dient men te verstaan de overheidsbestuurders aangewezen krachtens het decreet van 12 februari 2004 betreffende het statuut van de overheidsbestuurder voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet.
  De Directeur-generaal of diens afgevaardigde wonen de vergaderingen van het Beheerscomité met raadgevende stem bij. De afgevaardige van de Directeur-generaal wordt aangewezen onder de personeelsleden van minstens rang 4.
  § 2. De Regering benoemt de leden van het Beheercomité en wijst een voorzitter en een ondervoorzitter aan onder de leden. De Regering kan de leden van het Beheerscomité aanwijzen vóór de datum die zij vaststelt krachtens artikel 136, eerste lid.
  Voor de gewone leden wordt hetzelfde aantal plaatsvervangende leden aangewezen als voor de gewone leden. Een plaatsvervangend lid mag slechts zitting hebben indien het gewoon lid afwezig is.
  § 3. De mandaten van de leden bedoeld in paragraaf 1 :
  1° vangen aan binnen de zes maanden die volgen op de datum van eedaflegging van de leden van de Regering als gevolg van de hernieuwing van het Parlement;
  2° kunnen worden verlengd;
  3° eindigen in het geval van overlijden, ontslag, burgerlijke onbekwaamheid, of wanneer het lid de hoedanigheid verliest op grond waarvan hij aangewezen is.
  Wanneer het mandaat van één van de leden bedoeld de paragraaf één eindigt om één van de redenen vermeld in het eerste lid, voltooit het nieuwe lid het mandaat van zijn voorganger.
  § 4. Een mandaat binnen het Beheerscomité van het openbare fonds, zoals bedoeld in paragraaf één, eerste lid, is onverenigbaar met de uitoefening van een mandaat binnen:
  1° een erkend privé kinderbijslagfonds en het feit dat men dit privé kinderbijslagfonds in een ander mandaat vertegenwoordigt;
  2° de Algemene raad en het Comité van de afdeling " Gezinnen " van het Agentschap.

Art.29. § 1. Het beheerscomité :
  bespreekt en sluit de beheersovereenkomst met de Regering, zorgt voor de tenuitvoerlegging, de opvolging ervan en de evaluatie ervan volgens de modaliteiten bepaald door de artikelen 37 en volgende;
  2° neemt alle strategie- en principebeslissingen, overeenkomstig de beheersovereenkomst;
  3° stelt het ontwerp van begroting van het openbare fonds op, overeenkomstig artikel 87, § 2, van het decreet van 15 december 2011 houdende organisatie van de begroting, de boekhouding en de verslaggeving van de Waalse openbare bestuurseenheid, houdt de boekhouding van het openbare fonds, legt de rekeningen vast, alsook de situaties voorgeschreven door het genormaliseerde boekhoudplan;
  4° beslist over de verdeling van de begrotingsmiddelen die door de Regering ter beschikking worden gesteld, volgt de evolutie van het geheel van de uitgaven en legt aan de Regering voor, met het oog op de opmaking van het ontwerp van begroting van het Waalse Gewest en de begrotingscontroles, een verslag betreffende de evolutie van de uitgaven en de middelen waarover het openbare fonds moet beschikken om het financieel evenwicht te garanderen rekening houdend met zijn evolutie;
  5° legt het ondernemingplan vast;
  6° stelt aan de Regering de organieke personeelsformatie van het openbare fonds en zijn wijzigingen voor;
  7° maakt een jaarverslag op van de activiteiten van het openbare fonds;
  8° neemt de administratieve beslissingen met een individuele draagwijdte betreffende de overheidsopdrachten onverminderd de machtigingen aan de Directeur-generaal:
  a) toegekend door het openbare fonds;
  b) van meerjaarlijkse diensten, als deze opdrachten geen betrekking hebben op de lopende uitgaven die nodig zijn voor de werking van het openbare fonds;
  9° beslist over de aankoop, het gebruik of de overdracht van de materiële of immateriële goederen van het openbare fonds, over het stellen of afschaffen van zakelijke rechten op die goederen;
  10° kan zijn macht overdragen aan de Directeur-generaal met uitzondering van de macht bedoeld in 1°, 2°, 3°, 4° en 6° van deze paragraaf;
  11° beschikt over alle nodige macht voor de uitvoering van de bevoegdheden bedoeld in 1° tot 10°.
  Worden beschouwd als strategie- en principebeslissingen bedoeld in 2°, beslissingen die wegens hun omvang en de gevolgen die ze voor het openbare fonds teweegbrengen, een oriëntatie, een beleid of een standpunt t.o.v. zijn omgeving of een gedragslijn bepalen of wijzigen.
  Hij zorgt voor de uitvoering van de beslissingen bedoeld in 9°. De beheersovereenkomst bepaalt het bedrag waarboven elke beslissing tot aankoop, bouw of vervreemding van een onroerend goed of een onroerend recht aan de voorafgaande toestemming van de Regering onderworpen wordt, binnen de termijn waarin de beheersovereenkomst voorziet.
  § 2. De Regering onderwerpt aan het advies van het beheerscomité elk voorontwerp van decreet, ontwerp-besluit, of ontwerp van reglement betreffende de werking van het openbare fonds.
  Het Beheerscomité geeft zijn advies binnen de maand, te rekenen van de datum van het verzenden van de aanvraag.
  Op verzoek van de Regering kan deze termijn worden beperkt tot tien dagen. Het advies wordt niet langer vereist als het niet binnen de gestelde termijn uitgebracht wordt.
  Als het advies niet eenstemmig onthaald wordt door de leden van het Beheercomité, worden de verschillende standpunten uitgedrukt.

Art.30. Als het algemeen belang, de wetten, decreten, besluiten, reglementen en de beheersovereenkomst het verlangen, kan de Regering of, in voorkomend geval, één van de daartoe gemachtigde commissarissen het beheerscomité verzoeken te beraadslagen over elke aangelegenheid die zij bepaalt, of hem bevelen de nodige maatregelen te nemen of de nodige handelingen te verrichten binnen een termijn die zij bepaalt en die niet korter mag zijn dan dertig dagen, behalve in spoedgevallen.
  Als het Beheerscomité na afloop van de termijn bedoeld in het eerste lid geen beslissing heeft genomen of als de Regering niet instemt met deze beslissing, kan de Regering de beslissing nemen in de plaats van het Beheerscomité.
  Van elke beslissing die de Regering in de plaats van het Beheerscomité neemt, wordt onmiddellijk een afschrift aan het Beheerscomité en aan het Parlement overgemaakt.

Afdeling 3. [1 Intern Auditcomité ]1   ----------   (1)
Art.31.[1 . § 1. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 15quater van het decreet van 12 februari 2004 betreffende het statuut van de overheidsbestuurder, richt het Beheerscomité onder zijn leden een Auditcomité op, met de naam Intern Auditcomité.
   Het intern Auditcomité bestaat uit drie leden uit het Beheerscomité.
   Voor de gewone leden wordt hetzelfde aantal plaatsvervangende leden aangewezen. Een plaatsvervangend lid zetelt alleen maar als een gewoon lid afwezig is.
   De voorzitter van het intern Auditcomité wordt door de leden van het intern Auditcomité uit hun midden aangewezen.
   Minstens één lid van het intern Auditcomité beschikt over een praktische ervaring of technische kennis inzake boekhouding en audit.
   De Directeur-generaal van het Openbaar fonds wordt met raadgevende stem op de vergaderingen uitgenodigd.
   § 2. Het intern Auditcomité wordt bijgestaan door:
   1° een vertegenwoordiger van het Rekenhof;
   2° de overeenkomstig artikel 54 aangewezen revisor;
   3° de overeenkomstig artikel 53 aangewezen Regeringscommissarissen;
   4° een lid van de financiële Informatiecel;
   5° één vertegenwoordiger van het Waals Gewest, aangesteld door de Regering;
   6° één vertegenwoordiger van de Inspectie van Financiën, aangesteld door de Regering.
   § 3. Het Beheerscomité bepaalt de opdrachten van het intern Auditcomité, die minstens de volgende opdrachten omvatten:
   1° de mededeling aan het Beheerscomité van inlichtingen over de resultaten van de wettelijke controle op de jaarrekeningen en van uitleg over de wijze waarop de wettelijke controle op de jaarrekeningen bijgedragen heeft tot de integriteit van de financiële informatie en over de rol die het intern Auditcomité in dit proces heeft gespeeld;
   2° de opvolging van het proces voor de uitwerking van de financiële informatie en aanbevelingen of voorstellen om er de integriteit van te waarborgen;
   3° de opvolging van de doeltreffendheid van de systemen voor interne controle en beheersing van de risico's van de instelling, evenals de opvolging van de interne audit en de doeltreffendheid ervan;
   4° de opvolging van de wettelijke controle van de jaarrekeningen, met inbegrip van de opvolging van de vragen en aanbevelingen die door de Regeringscommissarissen worden geformuleerd;
   5° het opstellen van adviezen, aanbevelingen en voorstellen voor het Beheerscomité dat het adviseert inzake financieel beheer.
   Het intern Auditcomité brengt regelmatig verslag uit aan het Beheerscomité over de uitoefening van zijn opdrachten, minstens bij de opstelling door laatstgenoemde van de jaarrekeningen.
   § 4. De werkwijze van het Interne Auditcomité is vastgelegd in een intern reglement dat door het Directiecomité is goedgekeurd ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

Art.32.[1 Het secretariaat van het intern Auditcomité wordt verzorgd door de dienst Intern Audit van het Openbaar fonds ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen voor het Beheerscomité en [1 het intern Auditcomité]1   ----------   (1)
Art.33.Het Beheerscomité en [1 het intern Auditcomité]1 maken elk hun huishoudelijk reglement op. De huishoudelijke reglementen worden door de Regering goedgekeurd.
  Het huishoudelijk reglement van het Beheerscomité voorziet:
  1° de regels betreffende de oproeping van het Beheerscomité op aanvraag van de Regering, op aanvraag van de voorzitter, op aanvraag van één van de Regeringscommissarissen of op aanvraag van twee leden;
  2° de regels betreffende het voorzitterschap van het Beheerscomité bij afwezigheid van de voorzitter en de ondervoorzitter of als zij verhinderd zijn;
  3° de regels betreffende de inschrijving van de agendapunten en, in geval van uitstel van een vergadering, de verplichte opneming van de punten op de agenda van de eerstkomende vergadering;
  4° de aanwezigheid van ten minste de helft van de leden om op geldige wijze te beraadslagen en te beslissen, alsook de wijze waarop gestemd wordt binnen het Beheerscomité;
  5° de periodiciteit van zijn vergaderingen;
  6° de wijze waarop de driemaandelijkse verslagen door de Directeur-generaal worden opgemaakt;
  7° de handelingen die onder het dagelijks beheer vallen in het bevoegdheidsgebied van het Beheerscomité;
  8° de regels op grond waarvan het Beheerscomité, bovenop de bevoegdheden bedoeld in artikel 38, bepaalde specifieke taken kan delegeren aan de Directeur-generaal.
  Het huishoudelijk reglement van [1 het intern Auditcomité]1 bevat:
  1° de regels betreffende de oproeping voor de vergaderingen op aanvraag van de Regering, op aanvraag van de voorzitter, op aanvraag van één van de Regeringscommissarissen of op aanvraag van een lid;
  2° de regels betreffende het voorzitterschap van de Raad van financiële opvolging bij afwezigheid of verhindering van de voorzitter en de ondervoorzitter;
  3° de regels betreffende de inschrijving van de agendapunten en, in geval van uitstel van een vergadering, de verplichte opneming van de punten op de agenda van de eerstkomende vergadering;
  4° de aanwezigheid van ten minste de helft van de leden om op geldige wijze te beraadslagen en te beslissen, alsook de wijze waarop gestemd wordt binnen de Raad van financiële opvolging;
  5° de periodiciteit van zijn vergaderingen [1 ;]1
  [1 6° de regels betreffende de oproeping van uitgenodigden op zijn vergaderingen.]1
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

Art.34.[1 Het secretariaat van het Beheerscomité wordt verzorgd door het personeel van het Openbaar fonds ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

Art.35.[1 De voorzitter en de ondervoorzitter van het Beheerscomité genieten een bezoldiging bepaald overeenkomstig artikel 15bis van het decreet van 12 februari 2004 betreffende het statuut van de overheidsbestuurder voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet.]1.
  [1 ...]1
  [1 De bedragen waarop ze hiervoor aanspraak kunnen maken, vallen ten laste van het openbare fonds]1.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.36. Het Beheerscomité deelt uiterlijk op 31 mei van het jaar volgend op het betrokken jaar het jaarlijkse activiteitenverslag van het openbare fonds aan de Regering mede. De Regering maakt het verslag onmiddellijk over aan het Parlement.
  Het Beheerscomité richt aan de Regering elke andere informatie dan degene die door haar wordt gevraagd.

HOOFDSTUK III. - Het dagelijjks beheer
Art.37. De Directeur-generaal :
  1° voert de beslissingen van het Beheerscomité uit en brengt hem driemaandelijks verslag uit over de uitvoering ervan;
  2° neemt het dagelijks beheer waar voor alle opdrachten die bij dit decreet aan het openbare fonds opgedragen worden;
  3° oefent elke andere opdracht uit, die hem door het Beheerscomité wordt toegewezen;
  4° bespreekt en sluit de beheersovereenkomst in samenwerking met het Beheerscomité.
  Wat punt 2° betreft, kan hij alle bewarende maatregelen nemen en alle handelingen van tenuitvoerlegging van de door het Beheerscomité genomen beslissingen verrichten, alsook de handelingen die, vanwege hun omvang of de gevolgen die ze voor het openbare fonds hebben, geen uitzonderlijk karakter vertonen of geen verandering van het bestuursbeleid teweegbrengen en die de behandeling van de lopende zaken van het openbare fonds vormen.

Art.38. § 1. Overeenkomstig artikel 37 en met inachtneming van de beheersovereenkomst en de door het Beheerscomité genomen beslissingen wordt de Directeur-generaal belast met de volgende opdrachten :
  1° hij licht het Beheerscomité in en legt hem elk voorstel voor dat nuttig is voor de werking van het openbare fonds;
  2° hij heeft de leiding over het personeel van het openbare fonds;
  3° hij organiseert de diensten in het kader van het organogram aangenomen door het Beheerscomité;
  4° hij ondertekent alle stukken en briefwisselingen die voortvloeien uit de uitoefening van de bevoegdheden van dagelijks beheer;
  5° hij vertegenwoordigt het openbare fonds rechtsgeldig in de gerechtelijke en buitengerechtelijke akten, en handelt, wat betreft het dagelijkse beheer, in zijn naam en voor zijn rekening;
  6° hij vertegenwoordigt het openbare fonds in gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen en treedt op in naam en op verzoek van het Beheerscomité wat betreft de handelingen die tot hun bevoegdheden behoren;
  7° hij neemt de administratieve beslissingen met een individuele draagwijdte die betrekking hebben op overheidsopdrachten waarvoor het Beheerscomité hem zijn bevoegdheden heeft afgevaardigd :
  a) die betrekking hebben op de lopende, al dan niet meerjarige, uitgaven die nodig zijn voor de werking van het openbare fonds;
  b) van meerjarige diensten en op de meerjarige overheidsopdrachten van leveringen en werken die niet betrekking hebben op de lopende uitgaven die nodig zijn voor de werking van het openbare fonds.
  § 2. Via zijn Directeur-generaal en op verzoek van de Regering bereidt het openbare fonds het werk van de Regering voor en zorgt het voor de administratieve, begrotings- en boekhoudopvolging in het kader van zijn opdrachten.
  § 3. De Directeur-generaal mag, binnen de perken en onder de voorwaarden die hij bepaalt, een deel van de bevoegdheden die hem bij of krachtens dit artikel worden toegewezen, overdragen aan één of meerdere personeelsleden van het openbare fonds, ongeacht of hij ambtenaar is in de zin van artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode of contractueel personeelslid in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 betreffende de voorwaarden voor de indienstneming en de administratieve en geldelijke toestand van de contractuele personeelsleden, met inbegrip van zijn bevoegdheid om het openbare fonds voor de administratieve of gewone gerechten te vertegenwoordigen.

Art.39.De Regering wijst de Directeur-generaal aan voor een mandaat van rang A2 onder de voorwaarden bepaald in Boek II van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse ambtenarencode.
  [1 Behoudens uitzondering bepaald door de Regering overeenkomstig artikel 42 van dit decreet of van artikel 2 van het decreet van 22 januari 1998 betreffende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, overeenkomstig de artikelen 10, § 3, lid 2, en 339, 2°, van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode, worden de andere ambtenaren-generaal van rang A3 door de Regering aangewezen voor een mandaat onder de voorwaarden vastgesteld bij Titel II van Boek II van hetzelfde Wetboek.]1
  ----------
  (1)<DWG 2023-06-28/10, art. 21, 007; Inwerkingtreding : 16-10-2023>

Art.40. Bij verhindering van de Directeur-generaal, worden de bevoegdheden van de Directeur-generaal uitgeoefend door een personeelslid aangewezen door het Beheerscomité met minstens de graad van Directeur.

Art.41. Het Directiecomité, samengesteld uit de Directeur-generaal en de Inspecteurs-generaal, is belast met de coördinatie van de operationalisering van de strategie- en principebeslissingen en van de begrotingsbeslissingen genomen of gedelegeerd door het Beheerscomité.
  Het Directiecomité voert een a priori en a posteriori controleregeling in die meer bepaald bedoeld is om het volgende te verzekeren :
  1° de overeenstemming met de wetten en reglementen;
  2° de toepassing van de voorschriften en oriëntaties bepaald door het Beheercomité;
  3° de goede werking van de interne processen;
  4° de betrouwbaarheid van de financiële informatie.

HOOFDSTUK IV. - Het personeel
Art.42. De Regering bepaalt de personeelsformatie van het openbare fonds, op voorstel van het Beheerscomité.
  In afwijking van het eerste lid, vóór de datum die zij vaststelt krachtens artikel 136, eerste lid, kan de Regering geheel of gedeeltelijk het organieke kader van het personeel van het openbare fonds bepalen.

Art.43. Het statutaire personeel van het openbare fonds is onderworpen aan het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
  Het contractuele personeel van het openbare fonds wordt onderworpen aan het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 betreffende de voorwaarden voor de indienstneming en de administratieve en geldelijke toestand van de contractuele personeelsleden.

HOOFDSTUK V. - De bestaansmiddelen, begroting, boekhouding en rekeningen
Art.44.De bestaansmiddelen van het openbare fonds bestaan uit :
   1° werkingstoelagen binnen de perken van de op de begroting van het Waalse Gewest uitgetrokken kredieten;
   2° investeringstoelagen binnen de perken van de op de begroting van het Waalse Gewest uitgetrokken kredieten;
   3° toelagen voor de financiering van de betaling van gezinsbijslagen verricht door het openbare fonds krachtens artikel 25 alsook de beheerskosten van de lasten van het verleden voor rekening van de Duitstalige Gemeenschap;
   4° de opbrengst van eventuele schenkingen en legaten;
   5° de opbrengst van het erfgoed;
   6° de terugbetalingen van niet-verschuldigde bedragen;
   7° de opbrengst van eventuele intresten.
   De in het eerste lid, 1°, bedoelde toelagen, worden in twee schijven ter beschikking gesteld van het openbare fonds en moeten uiterlijk op de 20ste dag van elk halfjaar aan het openbare fonds betaald worden door de overheid aangewezen door de Regering.
   Het Agentschap stelt ter beschikking van het openbare fonds de toelagen bedoeld in het eerste lid, 3°, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.Art. 44 TOEKOMSTIG RECHT.    De bestaansmiddelen van het openbare fonds bestaan uit :
   1° werkingstoelagen binnen de perken van de op de begroting van het Waalse Gewest uitgetrokken kredieten;
   2° investeringstoelagen binnen de perken van de op de begroting van het Waalse Gewest uitgetrokken kredieten;
   3° toelagen voor de financiering van de betaling van gezinsbijslagen verricht door het openbare fonds krachtens artikel 25 alsook de beheerskosten van de lasten van het verleden voor rekening van de Duitstalige Gemeenschap;
   4° de opbrengst van eventuele schenkingen en legaten;
   5° de opbrengst van het erfgoed;
   6° de terugbetalingen van niet-verschuldigde bedragen;
   7° de opbrengst van eventuele intresten.
  [1 ...]1
   Het Agentschap stelt ter beschikking van het openbare fonds de toelagen bedoeld in het eerste lid, [1 1°, 2° en]1 3°, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 15, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >


Art.45. De uitgavenbegroting van het openbare fonds is samengesteld uit :
  1° een begroting van de opdrachten, die de uitgaven betreffende de wettelijke opdrachten van het openbare fonds omvat;
  2° een beheersbegroting, die de uitgaven betreffende het beheer van het openbare fonds omvat.

Art.46.Binnen de begroting van de opdrachten, zijn de kredieten bestemd voor de betaling van de gezinsbijslagen niet limitatief, zowel in vastlegging als in vereffening.
   Die mogelijkheid mag slechts mits de instemming van de Regering uitgevoerd worden. De instemming van de Regering wordt vereist om tot de overschrijding per basisallocatie over te gaan.Art. 46 TOEKOMSTIG RECHT.    Binnen de begroting van de opdrachten, zijn de kredieten bestemd voor de betaling van de gezinsbijslagen niet limitatief, zowel in vastlegging als in vereffening.
  [1 De regering kan de criteria vaststellen voor de aanpassing van de in het eerste lid bedoelde kredieten.]1  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 16, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >


Art.47.
  <Opgeheven bij DWG 2021-02-11/02, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.48. Binnen twee werkdagen na de vergadering van het Beheercomité waarin het ontwerp van begroting wordt bepaald, deelt het openbare fonds de jaarlijkse begroting mee, ter advies, aan de in artikel 53 bedoelde Regeringscommissarissen.
  Het advies van de Regeringscommissarissen heeft betrekking op de overeenstemming van de jaarlijkse begroting met de wettelijke en reglementaire bepalingen, met de begrotingsdoelstellingen van het Waalse Gewest alsook met de bepalingen van het beheerscontract die een budgettaire of financiële draagwijdte hebben.
  Bij gebrek aan advies binnen een termijn van vijftien dagen na de mededeling van de jaarlijkse begroting aan de Regeringscommissarissen, wordt aan de adviesvereiste voorbijgegaan. De termijn wordt hoogstens met tien dagen verlengd op met redenen omkleed verzoek van de Regeringscommissarissen.

Art.49. In afwijking van de artikelen 44 tot 46, werkt de Regering de oorspronkelijk begroting van het openbare fonds uit en keurt ze goed voor het boekjaar van het eerste activiteitsjaar.

Art.50. Het openbare fonds houdt een algemene boekhouding en een budgettaire boekhouding.

Art. 50/1 TOEKOMSTIG RECHT. 1 Vóór 1 juli van elk jaar maakt het Openbaar fonds het financieel en budgettair Monitoringscomité van het Agentschap een algemene rekening over volgens een door de Regering vast te stellen model.]1  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 17, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >


HOOFDSTUK VI. - Het beheerscontract

Art.51. § 1. De bijzondere regels en voorwaarden volgens welke het openbare fonds de hem krachtens dit decreet toevertrouwde opdrachten uitoefent, worden bepaald in een beheerscontract gesloten tussen de Regering en het Beheerscomité.
  De bepalingen van het decreet van 12 februari 2004 betreffende het beheerscontract en de verplichtingen tot informatieverstrekking voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet zijn van toepassing op het openbare fonds.
  § 2. Bij de onderhandeling en het sluiten van het beheerscontract wordt het openbare fonds vertegenwoordigd door de stemgerechtigde leden van het Beheerscomité aangewezen door dit Comité, alsook door de Directeur-generaal.
  Onverminderd de voorafgaandelijke toepassing van de regels betreffende het sociaal overleg wordt het personeel van het openbare fonds geïnformeerd over de ontwikkeling van de onderhandelingen volgens een procedure bepaald door het Beheerscomité en goedgekeurd door de Regering.
  § 3. Het eerste beheerscontract van het openbare fonds wordt goedgekeurd binnen één jaar na de inwerkingtreding van dit decreet.

Art.52. De uitvoering van het beheerscontract maakt het voorwerp uit van jaarlijkse evaluatieverslagen opgesteld door het Beheerscomité en voorgelegd aan de Regering.   Na het sluiten van het beheerscontract maakt het openbare fonds een ondernemingsplan op voorgesteld door het Directiecomité en voorgedragen door de Directeur-generaal. Het ondernemingsplan bevat minstens de uit te voeren projecten en acties om de doelstellingen van het openbare fonds die vermeld worden in het beheerscontract te vervullen.   Onverminderd de voorafgaandelijke toepassing van de regels betreffende het sociaal overleg wordt het personeel van het openbare fonds geïnformeerd over de inhoud van het ondernemingsplan volgens een procedure bepaald door het Beheerscomité en goedgekeurd door de Regering.
HOOFDSTUK VII. - De controle

Art.53.De Regering wijst twee Regeringscommissarissen aan overeenkomstig het decreet van 12 februari 2004 betreffende de Regeringscommissarissen en de controleopdrachten van de revisoren binnen de instellingen van openbaar nut voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet. Eén van de commissarissen vertegenwoordigt de Minister bevoegd voor de Begroting.
  Wanneer ze het beroep in artikel 8, § 2, eerste lid, van hetzelfde decreet, uitoefenen, informeren de Regeringscommissarissen het Beheerscomité daarover.
  In afwijking van artikel 8bis van hetzelfde decreet wonen ze de vergaderingen van het Beheerscomité en de vergaderingen van [1 het intern Auditcomité]1 bij.
  De functie van Regeringscommissaris binnen het Agentschap is onverenigbaar met de functie van commissaris binnen het openbare fonds.
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

Art.54.Het Beheerscomité wijst een revisor aan overeenkomstig artikel 20bis van het decreet van 12 februari 2004 betreffende de Regeringscommissarissen en de controleopdrachten van de revisoren binnen de instellingen van openbaar nut voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet.   De revisor richt minstens één keer per jaar bij het opmaken van de balans, de winst- en verliesrekening of de jaarrekening een verslag over de activa en passiva van het openbare fonds alsook over de bedrijfsresultaten aan de Regering, aan het Beheerscomité en aan [1 het intern Auditcomité]1.   Hij deelt onverwijld elke nalatigheid, onregelmatigheid of toestand die de solvabiliteit van het openbare fonds in gevaar zouden kunnen brengen, aan de Regering, het Beheerscomité en aan [1 het intern Auditcomité]1.   De uitgaven die voortvloeien uit de aan de revisor toevertrouwde opdrachten zijn ten laste van het openbare fonds.   De revisor kan ter plaatse inzage nemen van de boeken en de boekhoudstukken, de briefwisseling, de notulen, de periodieke toestanden en doorgaans van alle geschriften.   ----------   (1)
Art.55.Halfweg elke legislatuur of op uitdrukkelijk verzoek van de Regering, leggen het Beheerscomité en [1 het intern Auditcomité]1 elk een geschreven rapport aan de Regering over met een evaluatie van de uitvoering van de artikelen 23 tot 54. De Regering neemt akte van dat rapport en maakt het, ter informatie, aan het Parlement over.
  In afwijking van het eerste lid, vindt de eerste evaluatie van die bepalingen plaats voor het einde van het jaar waarin ze in werking getreden zijn.
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-25/34, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>

TITEL VI. - Privé-kinderbijslagfondsen

HOOFDSTUK I. - De erkenning

Art.56.§ 1. Op voordracht van het Comité van de afdeling "Gezinnen" van het Agentschap, erkent de Regering privé-kinderbijslagfondsen, hierna "privé fonds" genoemd, die aan de volgende voorwaarden voldoen :   1° opgericht zijn als een vereniging zonder winstoogmerk in de zin van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen, de Europese politieke partijen en de Europese politieke stichtingen, waarvan het maatschappelijk doel uitsluitend bestaat in het verzekeren van het administratief beheer en de betaling van de gezinsbijslagen;   2° niet veroordeeld zijn voor niet-naleving van de sociale of fiscale wetgeving;   3° beschikken over een ervaring van minstens drie jaar in de behandeling van de aanvragen en de betaling van de bijslagen in de sector van de gezinsbijslagen   4° minstens 100.000 dossiers beheren van gerechtigde kinderen op het grondgebied van het Franse taalgebied, waarvan het dossier in betaling is;   5° zijn maatschappelijke zetel hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied;   6° actief zijn op het hele grondgebied van het Franse taalgebied;   7° beschikken over minstens een kantoor dat toegankelijk is voor de begunstigden in elke Waalse provincie.   Wat betreft 1°, naast de wettelijke vermeldingen die vereist zijn in de statuten van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen, de Europese politieke partijen en de Europese politieke stichtingen, kan de Regering bijkomende vermeldingen bepalen die noodzakelijk zijn geworden door de erkenningsvoorwaarden. Elke wijziging van de statuten die betrekking heeft op de wettelijke vermeldingen en de bijkomende vermeldingen betreffende de erkenningsvoorwaarden, moeten het voorwerp uitmaken van een voorafgaandelijke instemming van het Agentschap.   De voorwaarde bedoeld in punt 2° is ook van toepassing op de leden van de raden van bestuur van de privé fondsen.   De Regering bepaalt de elementen die in aanmerking worden genomen om de ervaring bedoeld in 3° te bewijzen. Op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, worden geacht deze voorwaarde te vervullen, de regionale rechtsopvolgers van de federale privé-kinderbijslagfondsen, bedoeld in artikel 5 van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de aanknopingsfactoren, het beheer van de lasten van het verleden, de gegevensuitwisseling inzake de gezinsbijslagen.   De Regering bepaalt de modaliteiten volgens welke het aantal kinderen bedoeld in punt 4° wordt bepaald.   In de provincie Luik is het kantoor bedoeld in punt 7° gelegen in het Franse taalgebied.   Voor de erkenningsaanvragen ingediend vóór de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, moeten de privé-kinderbijslagfondsen, om erkend te worden, naast de voorwaarden opgenomen in het eerste lid, een computerprogramma voor het beheer en de behandeling van de gezinsbijslagen gebruiken dat door de Regering erkend is.   § 2. De erkenning kan geweigerd worden alleen wegens de miskenning van één of meerdere voorwaarden voorgeschreven in paragraaf 1.
Art.57. De erkenningsaanvraag wordt ingediend bij het Agentschap.   De Regering bepaalt de inhoud van het erkenningsaanvraagdossier, alsook de modaliteiten inzake indiening en behandeling.
Art.58.§ 1. De erkenning wordt verleend voor een onbepaalde periode.
  § 2. Elke jaar, beoordeelt het Agentschap de privé fondsen. De Regering bepaalt de modaliteiten van deze evaluatie.
  § 3. Voor deze evaluatie, wordt er rekening gehouden met de naleving door de privé fondsen van de bepalingen van artikel [1 artikel 56, § 1, eerste lid, 1°, 2°, 5°, 6° en 7°]1, de artikelen 63, 67, 68, 69 en 70, en de bepalingen van hoofdstuk XI van Titel VII.
  § 4. Het Agentschap maakt een evaluatieverslag op.
  In geval van negatieve evaluatie, kan het Agentschap [1 na advies van de branche Gezinnen van het "AVIQ"]1 aan de Regering het volgende voorstellen :
  1° een waarschuwing;
  2° het opstellen van een plan voor herstel dat de te ondernemen acties en de te bereiken doelstellingen bevat om de kwaliteit van het administratief en financieel beheer te verbeteren;
  3° de intrekking van de erkenning.
  De Regering bepaalt de modaliteiten en de inhoud van het plan voor herstel bedoeld in punt 2°.
  De Regering bepaalt de modaliteiten voor de stopzetting van activiteiten van een privé fonds, of ze nu voortvloeit uit een vrijwillige beslissing of een intrekking van erkenning bedoeld in punt 3.
  § 5. Het evaluatieverslag wordt meegedeeld aan het betrokken privé fonds.
  Het privé fonds kan :
  1° zijn opmerkingen formuleren, binnen een termijn en volgens de modaliteiten bepaald door de Regering;
  2° vragen om gehoord te worden door de persoon aangewezen binnen het Agentschap, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
  § 6. Op basis van het evaluatieverslag en de opmerkingen van het geëvalueerde privé fonds, neemt de Regering een gemotiveerde beslissing en deelt ze mee aan het privé fonds, binnen een termijn en volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
  § 7. De Regering trekt de erkenning in als het aantal dossiers van gerechtigde kinderen waarvan het dossier in betaling is, beheerd door het privé fonds onder de tien percent daalt van het totaal aantal van de gerechtigde kinderen waarvan het dossier in betaling is op het grondgebied van het Franse taalgebied, over een periode van twee opeenvolgende jaren, volgens de modaliteiten voorzien door de Regering.
  Het aantal dossiers in betaling wordt berekend op 31 december van elk jaar, volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.59.§ 1. Onverminderd artikel 58, kan de Regering, op elk ogenblik, een administratieve sanctie opleggen aan een privé fonds, in geval van niet naleving van [1 artikel 56, § 1, eerste lid, 1°, 2°, 5°, 6° en 7°]1, van de artikelen 63, 67, 68, 69 en 70 of van de bepalingen van hoofdstuk XI van Titel VII.
  Het advies van het Comité van de afdeling "Gezinnen" van het "AVIQ" wordt aangevraagd.
  § 2. De administratieve sanctie is de waarschuwing, het plan voor herstel of de intrekking van de erkenning.
  Het plan voor herstel bevat de te ondernemen acties en de te bereiken doelstellingen om de kwaliteit van het administratief en financieel beheer te verbeteren.
  De Regering bepaalt de modaliteiten en de inhoud van het plan voor herstel.
  § 3. Het Agentschap omschrijft de klachten, formuleert een met redenen omkleed sanctievoorstel en deelt het mee aan het betrokken privé fonds, volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten.
  Het privé fonds kan :
  1° zijn opmerkingen formuleren, binnen een termijn en volgens de modaliteiten bepaald door de Regering;
  2° vragen om gehoord te worden door de persoon aangewezen binnen het Agentschap, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
  § 4. Op basis van het met redenen omkleed voorstel en de opmerkingen van het privé fonds, neemt de Regering een beslissing en deelt ze mee aan het privé fonds, binnen een termijn en volgens de modaliteiten die zij bepaalt.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

HOOFDSTUK II. - De financiering

Afdeling 1. - Algemeen

Art.60. § 1. De begrotingsenveloppe betreffende de privé-kinderbijslagfondsen dekt :   1° de bedragen bestemd voor de betaling van de gezinsbijslagen;   2° de globale subsidie bestemd om de administratiekosten van de privé-kinderbijslagfondsen te dekken.   De Regering bepaalt de herzieningsmodaliteiten van de begrotingsenveloppe in functie van de parameters die zij bepaalt, waaronder de schommeling van het marktaandeel van de privé fondsen t.o.v. de globale markt van de kinderbijslag.   § 2. Het Agentschap :   1° bezorgt de bedragen bedoeld in paragraaf 1, 1°, aan de privé-kinderbijslagfondsen;   2° verdeelt de globale subsidie bedoeld in paragraaf 1, 2°, tussen privé-kinderbijslagfondsen volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten.   Wat betreft het eerste lid, 1°, wordt het overschot van de bedragen bestemd voor de betaling van de gezinsbijslagen teruggestort aan het Agentschap binnen de termijn en volgens de modaliteiten dat het Agentschap bepaalt.   § 3. De bedragen bedoeld in paragraaf 2, 1° en 2°, worden :   1° gestort op aparte rekeningen geopend op naam van de privé-kinderbijslagfondsen;   2° gebruikt door de privé-kinderbijslagfondsen slechts voor de gevallen waarvoor ze werden verdeeld.   § 4. De privé fondsen registreren de financiële verrichtingen afzonderlijk en volgens een boekhoudplan bepaald door de Regering.
Art.61.§ 1. De Regering bepaalt het bedrag van de globale subsidie bestemd om de administratiekosten van de privé-kinderbijslagfondsen te financieren.   Dit bedrag evolueert in de tijd, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.   § 2.[2 De Regering bepaalt de berekeningsmodaliteiten van het deel van elk privé-kinderbijslagfonds in de globale subsidie rekening houdend met:    1° een kwantitatief criterium gebonden aan de werklast van de privé-kinderbijslagfondsen;    2° een kwalitatief criterium gebonden aan de evaluatie van de kwaliteit van de prestaties van de privé-kinderbijslagfondsen.    In afwijking van het eerste lid wordt de globale subsidie ter financiering van de administratieve kosten tot en met 31 december 2023 over de privé-kinderbijslagfondsen verdeeld op basis van het enige kwantitatieve criterium]2.   § 3. De Regering kan een deel van de subsidie toegekend aan elk privé-kinderbijslagfonds bestemmen voor zijn reservefonds.   ----------   (1)   (2)
Art.62. De Regering kan een enige bijzondere enveloppe toekennen om de informatica-aanpassingen van de privé fondsen aan het nieuwe systeem te financieren.

Afdeling 2. - Het reservefonds

Art.63.[1 § 1. De privé-fondsen vormen een reservefonds.
   § 2. Het reservefonds wordt bevoorraad door:
   1° het aandeel van het vermogen van het reservefonds overgedragen van de federale kinderbijslagfondsen de dag voor de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid;
   2° de interesten opgebracht door de bankrekening(en) bestemd voor de gezinsbijslagen;
   3° het deel van de overschotten van de beheersrekening dat eventueel wordt overgedragen overeenkomstig artikel 67, § 5;
   4° de overdrachten afkomstig van de administratieve reserve;
   5° elk ander door de Regering bepaald middel;
   6° 1,5 procent van het bedrag van de teruggevorderde onverschuldigd betaalde gezinsbijslagen.
   § 3. Het reservefonds van het privé fonds bedraagt op 31 december van het boekjaar, niet meer dan 1,5 percent van het bedrag van de gezinsbijslagen betaald door het privé fonds tijdens datzelfde boekjaar.
   Als deze limiet wordt overschreden, wordt het overschot in het volgende jaar aan het Agentschap betaald. Een particulier fonds dat zijn overschot niet tijdig heeft uitgekeerd, is wettelijke rente verschuldigd.
   De Regering kan het percentage bedoeld in dit paragraaf wijzigen na advies van het Comité van de afdeling "Gezinnen" van het Agentschap.
   § 4. Op 31 december van elk boekjaar, dekt het reservefonds:
   1° onverschuldigd betaalde gezinsbijslagen die niet worden teruggevorderd wegens verjaring als bedoeld in de artikelen 96 en 97, alsmede overeenkomstig artikel 82, tweede lid, van hetzelfde decreet;
   2° onverschuldigde betalingen vóór 1 januari 2014;
   3° de verliezen die veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het Agentschap, op voorstel van het Comité van de afdeling "Gezinnen" van het Agentschap;
   4° de vereffeningskosten van het privé fonds, na uitputting van de administratieve reserve bedoeld in artikel 68.
   § 5. De middelen van het reservefonds mogen in geen geval worden gebruikt ter dekking van administratieve kosten of ter financiering van investeringen in roerende en onroerende goederen die nodig zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.64.   
Art.65. Het Agentschap legt de rechtzetting op van de boekingen en compenseert op de komende stortingen de bedragen van de onverschuldigde gezinsbijslagen aangerekend ten laste van het Waalse Gewest :
  1° wanneer die moest aangerekend worden ten laste van hun reservefonds op basis van artikel 63, § 4, 2°;
  2° in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 64.

Art.66.In geval van [1 stopzetting van de activiteiten]1 van een privé fonds buiten een fusieverrichting met een ander privé fonds, [1 worden het reservefonds en de administratieve reserve van dit fonds van rechtswege overgedragen aan het Agentschap]1.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Afdeling 3. - De beheersrekening en de administratieve reserve

Art.67. § 1. De privé fondsen vormen een beheersrekening.
  § 2. De beheersrekening wordt o.a. bevoorraad door :
  1° een subsidie toegekend door het Agentschap overeenkomstig artikel 60, § 1, 2°;
  2° de andere toelagen dan de subsidie bedoeld in 1°;
  3° de interesten, met uitzondering van de interesten bedoeld in artikel 63, § 2, 2°;
  4° de verslagen en meerwaarden van al het vermogen, roerende en onroerende goederen in het bezit van het privé fonds.
  § 3. De beheersrekening is bestemd om de administratiekosten van de privé-kinderbijslagfondsen te dekken.
  § 4. De Regering kan maatregelen nemen inzake de uitgaven voor administratiekosten.
  § 5. Wanneer op 31 december van het boekjaar, het reservefonds van het privé fonds onvoldoende is om de elementen bedoeld in artikel 63, § 4, 2°, te dekken, bestemt het privé fonds minstens vijf percent van het overschot van de beheersrekening voor het reservefonds.
  Deze overdrachten zijn onomkeerbaar.

Art.68. § 1. De privé fondsen vormen een administratieve reserve.   § 2. De administratieve reserve wordt bevoorraad door :   1° het aandeel van het vermogen van de administratieve reserve overgedragen van de federale kinderbijslagfondsen de dag voor de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid;   2° het resultaat van de beheersrekening op 31 december van het boekjaar na aftrek van het deel dat eventueel overgedragen is naar het reservefonds overeenkomstig artikel 67, § 5.   De Regering kan het vermogen van de administratieve reserve van het privé fonds plafonneren en het eventuele overschot toewijzen.   § 3. De administratieve reserve kan het reserve fonds bevoorraden, naar vrije keuze van het privé fonds, door een onomkeerbare overdracht.
HOOFDSTUK III. - De verplichtingen

Art.69. De privé fondsen beheren een aantal dossier van gerechtigde kinderen waarvan het dossier in betaling is minstens gelijk aan tien percent van het totaal aantal gerechtigde kinderen waarvan het dossier in betaling is op het grondgebied van het Franse taalgebied, onverminderd artikel 56, § 1, eerste lid, 4°.

Art.70.§ 1.[1 Voor 1 juli van elk jaar maken de privé-fondsen aan het Agentschap de balans van de algemene rekeningen over, alsook de balans en de winst- en verliesrekening van het vorige jaar volgens de modellen die door de Regering moeten worden bepaald. Het Agentschap brengt verslag uit aan het financiële en budgettaire monitoringscomité]1.   § 2. Een privé fonds mag een lening of een financieel leasingcontract aangaan dat het totaal van de schulden in verband met de beheersverrichtingen boven de 100 % van de eigen fondsen, inclusief provisies, brengt, op voorwaarde dat het er vooraf door de minister toe gemachtigd is, op advies van het Comité van de afdeling "Gezinnen" van het Agentschap. De machtiging van de Minister wordt geacht te zijn verkregen als geen beslissing is genomen binnen een termijn van twee maanden die ingaat op de datum van de aanvraag van het privé fonds.   § 3. De privé fondsen mogen geen onroerende goederen verwerven of er afstand van doen zonder vooraf machtiging daartoe te hebben gekregen van de Minister, op advies van het Comité van de afdeling "Gezinnen" van het Agentschap.   De machtiging van de Minister wordt geacht te zijn verkregen als geen beslissing is genomen binnen een termijn van twee maanden die ingaat op de datum van de aanvraag van het privé fonds.   Zij mogen hun vermogen en beschikbare gelden slechts gebruiken voor de verwezenlijking van de verrichtingen met het oog waarop zij werden erkend overeenkomstig artikel 56.   Het vermogen en de beschikbare gelden welke niet tot dit doeleind worden gebruikt dienen te worden belegd in fondsen waarvan de lijst door de Regering wordt opgemaakt.   ----------   (1)
TITEL VII. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de kinderbijslagfondsen

HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving

Art.71. Voor de toepassing van deze titel wordt onder "aanvrager" de bijslagtrekkende of iedere natuurlijke persoon verstaan, die recht heeft op gezinsbijslagen, die er aanspraak op maakt of kan maken, zijn wettelijke vertegenwoordigers en zijn gemachtigden.
HOOFDSTUK II. - Lidmaatschap
Art.72.§ 1. Elke aanvrager wordt lid van een kinderbijslagfonds van zijn keuze.
  De aanvraag voor het lidmaatschap wordt volgens de nadere regels en de termijnen bepaald door de Regering ingediend.
  § 2. Te rekenen van de eerste dag volgend op de vierentwintigste maand van het lidmaatschap kan de aanvrager van kinderbijslagfonds veranderen, volgens de nadere regels bepaald door de Regering.
  [1 De aanvrager licht er het kinderbijslagfonds waarbij hij zich wenst aan te sluiten, schriftelijk over in.]1 Zijn beslissing heeft uitwerking op het einde van het kwartaal in de loop waarvan daar kennis van is gegeven, behoudens als daar kennis van is gegeven [2 vanaf de eerste dag van de laatste maand van het kwartaal]2. In dat geval heeft zij uitwerking op het einde van het volgend kwartaal.
  De beslissing van de aanvrager om van kinderbijslagfonds te veranderen heeft geen uitwerking voordat laatstgenoemde lid is geworden van een ander kinderbijslagfonds.
  § 3. Wanneer de aanvraag om van kinderbijslagfonds te veranderen uitwerking heeft, maakt het fonds waar laatstgenoemde lid van is, diens dossier onmiddellijk over aan het fonds waar hij lid van wordt.
  § 4. Het lidmaatschap van een ander kinderbijslagfonds en de tussenkomst van het kinderbijslagfonds is kosteloos voor de aanvrager.
  ----------
  (1)<DWG 2021-02-11/02, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (2)<DWG 2022-12-21/58, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 27-02-2023>

HOOFDSTUK III. - De aanvragen van gezinsbijslagen
Art.73. § 1. De gezinsbijslagen worden ofwel ambtshalve ofwel op schriftelijke vraag aan het kinderbijslagfonds waar de aanvrager lid van is, toegekend.
  De Regering bepaalt de voorwaarden waarin de gezinsbijslagen ambtshalve worden toegekend, evenals de vormen van de schriftelijke aanvraag.
  § 2. De aanvraag, ondertekend door de belanghebbende, wordt bij het kinderbijslagfonds waar de aanvrager lid van is, ingediend.
  Het kinderbijslagfonds richt een bericht van ontvangst aan de aanvrager, of reikt hem één uit. Elk bericht van ontvangst vermeldt de termijn voor de behandeling van de aanvraag, evenals de in overweging termijn van verjaring. Een betaling of een verzoek om verdere inlichtingen gelden als bericht van ontvangst. De Regering kan aanvullende nadere regels vaststellen of de gevallen bepalen waarin het bericht van ontvangst niet wordt verstrekt.
  Het onbevoegde kinderbijslagfonds waarbij de aanvraag voor gezinsbijslagen wordt ingediend maakt deze aanvraag onverwijld over aan het bevoegde kinderbijslagfonds in het Franse taalgebied. De aanvrager wordt erover ingelicht.
  In de situaties bedoeld in lid 3 wordt de aanvraag evenwel in de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald door de Regering bekrachtigd wat de indieningsdatum betreft.
  Om een onderbreking of een laattijdige betaling van de gezinsbijslagen te voorkomen, kan de Regering voorzien in het betalen van voorschotten van kinderbijslagen en in de regularisatie van de rekeningen.

HOOFDSTUK IV. - De beslissingen en de onverwijlde uitvoering
Afdeling 1. - Termijnen en modaliteiten voor de betaling

Art.74.Het kinderbijslagfonds beslist uiterlijk binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag of van het feit dat aanleiding geeft tot het in artikel 73 bedoelde onderzoek van ambtshalve.   Als het kinderbijslagfonds geen beslissing neemt binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, verwittigt het de aanvrager met vermelding van de redenen daarvan.   Indien de aanvraag de tussenkomst van een andere instelling van sociale zekerheid vereist, wordt deze tussenkomst door het kinderbijslagfonds, waaraan de aanvraag wordt gericht, aangevraagd. De aanvrager wordt daarvan in kennis gesteld.   In de door haar bepaalde gevallen kan de Regering de termijn tot maximum 8 maanden tijdelijk verlengen.   De termijnen van vier of acht maanden worden geschorst zolang de belanghebbende of een buitenlandse instelling of een instelling van een ander deelgebied of van de federale overheid, al de gevraagde inlichtingen, noodzakelijk voor het nemen van een beslissing, niet aan het kinderbijslagfonds verstrekt heeft.   [1 In afwijking van lid 1 verwerkt het kinderbijslagfonds, wanneer het nieuwe gegevens ontvangt die nodig zijn voor het beheer van een gezinsbijslagdossier, deze vanaf de datum van ontvangst binnen de door de Regering vastgestelde termijnen indien het geen nieuwe aanvraag betreft.]1   ----------   (1)
Art.75. Het kinderbijslagfonds dat een aanvraag onderzoekt, wint op eigen initiatief alle ontbrekende inlichtingen in om de rechten van de aanvrager te beoordelen.   Als de aanvrager niettegenstaande de hem gerichte rappel, de gevraagde aanvullende gegevens na meer dan een maand nog steeds niet heeft bezorgd, kan het kinderbijslagfonds, na al het nodige te hebben gedaan om die informatie te verkrijgen, een beslissing nemen op grond van de gegevens waarover het beschikt, tenzij de aanvrager een gegronde reden aanvoert voor een langere antwoordtermijn.   De Regering bepaalt onder welke voorwaarden de door de aanvrager ingediende aanvraag tot verlenging van de termijn met één maand in aanmerking wordt genomen.
Art.76. De kinderbijslagfondsen gaan tot de betaling van de gezinsbijslagen over uiterlijk binnen vier maanden na de kennisgeving van de toekenningbeslissing en ten vroegste vanaf de datum waarop de betalingsvoorwaarden vervuld worden.
  Indien de betaling niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn wordt verricht en onverminderd de rechten van de aanvrager om zijn zaak voor het bevoegde rechtscollege te brengen, dan brengt het kinderbijslagfonds belast met de uitbetaling van de gezinsbijslagen de aanvrager hiervan op de hoogte, met vermelding van de redenen van de vertraging.
  Zolang de betaling niet is gedaan, wordt de aanvrager om de vier maanden van de redenen van de vertraging in kennis gesteld.
  De Regering kan de in het eerste lid bedoelde termijn van vier maanden tot maximum 8 maanden tijdelijk verlengen.

Art.77. De Regering bepaalt de praktische modaliteiten van de betaling van de gezinsbijslagen aan de bijslagtrekkende.

Afdeling 2. - Motivering, vermeldingen en kennisgevingen

Art.78. Elke beslissing betreffende gezinsbijslagen wordt met redenen omkleed.
  Als de beslissingen betrekking hebben op geldsommen, moeten ze de wijze vermelden waarop die berekend zijn. De mededeling van de berekeningswijze geldt als motivering.
  De kennisgeving van de beslissing vermeldt ook de bestaande beroepsmogelijkheden alsook de vormen en termijnen die daartoe moeten worden nageleefd.
  De Regering :
  1° bepaalt de verplichte vermeldingen die op de betalingsformulen vermeld moeten staan;
  2° bepaalt de kennisgevingmodaliteiten en -termijnen;
  3° bepaalt de gevallen waarin de kennisgeving niet hoeft plaats te vinden of waarin ze op het ogenblik van de uitvoering gebeurt.

Art.79. De beslissingen tot toekenning of weigering van de gezinsbijslagen moeten de volgende vermeldingen bevatten :   1° de referenties van het dossier en van de dienst die het beheert;   2° de mogelijkheid om opheldering te verkrijgen omtrent de beslissing bij de dienst die het dossier beheert of bij een aangewezen voorlichtingsdienst.   Indien de beslissing de in het eerste lid genoemde vermeldingen niet bevat, gaat de termijn om een voorziening in te stellen niet in.
Art.80. De beslissingen tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen moeten, naast de vermeldingen omschreven in artikel 79, de volgende gegevens bevatten :
  1° de vaststelling dat er onverschuldigde bedragen zijn betaald;
  2° het totale bedrag van wat onverschuldigd is betaald, alsmede de berekeningswijze ervan;
  3° de inhoud en de refertes van de bepalingen in strijd waarmee de betalingen zijn gedaan;
  4° de in aanmerking genomen verjaringstermijn;
  5° in voorkomend geval, de mogelijkheid voor het kinderbijslagfonds om van de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen af te zien en de procedure die hiervoor moet worden gevolgd;
  6° de mogelijkheid om een met redenen omkleed voorstel tot terugbetaling in schijven voor te leggen.
  Indien de beslissing de in het eerste lid genoemde vermeldingen niet bevat, gaat de termijn om een voorziening in te stellen niet in.

Art.81. § 1. De kennisgeving van een beslissing geschiedt bij gewone brief of bij de overhandiging van een geschrift aan de belanghebbende.
  De Regering kan de gevallen bepalen waarin de kennisgeving bij een ter post aangetekende brief moet geschieden, evenals de toepassingsmodaliteiten van deze kennisgeving.
  § 2. De zending van stukken aan de aanvrager en de uitvoering van betalingen aan de bijslagtrekkende vinden plaats op hun wettelijke woonplaats.
  Er kan evenwel afgeweken worden van die verplichting op schriftelijke aanvraag van de belanghebbende, die aan het kinderbijslagfonds wordt gericht.

Afdeling 3. - Herziening

Art.82.Wanneer vastgesteld wordt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergissing, neemt het kinderbijslagfonds op eigen initiatief een nieuwe beslissing die uitwerking heeft op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan, onverminderd de artikelen 96 en 97.
  Onverminderd artikel 81 heeft de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan het kinderbijslagfonds te wijten is, uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving ervan, als het recht op de tegemoetkoming kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht.[1 De onverschuldigde betalingen die in dit geval het gevolg zijn van de fout van het kinderbijslagfonds, vallen ten laste van dit fonds.]1
  Het tweede lid is niet van toepassing indien de aanvrager in de zin van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen weet of moest weten dat hij geen recht meer heeft op het gehele bedrag van een bijslag.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.83. Onverminderd de artikelen 96 en 97 trekt het kinderbijslagfonds zijn beslissing in en neemt het een nieuwe aan binnen de termijn voor de indiening van een beroep voor de bevoegde rechtbank of, indien een beroep wordt ingediend, tot de sluiting van de debatten indien :   1° bij de ingangsdatum van de bijslag, het recht bij een wettelijke of reglementaire bepaling gewijzigd wordt;   2° een nieuw feit of nieuwe bewijselementen met een gevolg op de rechten van de aanvrager tijdens de zitting aangevoerd worden.
HOOFDSTUK V. - Betaling

Art.84.[1 § 1.De toekenning van de gezinsbijslagen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het recht op gezinsbijslagen ontstaat.
   In afwijking van lid 1 begint de toekenning van gezinsbijslagen, in het kader van de export van het recht op gezinsbijslagen voor een kind dat in een andere lidstaat woont, op de eerste dag van de maand waarin het recht op gezinsbijslagen ontstaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, op voorwaarde dat de verzekerde een van de volgende arbeidsovereenkomsten van korte duur van minder dan een maand vervult:
   1° arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd;
   2° tijdelijke arbeidsovereenkomst;
   3° arbeidsovereenkomst voor een duidelijk omschreven functie.
   Dit geldt ook voor kinderen van werknemers met woonplaats in een land buiten de Europese Economische Ruimte die onder een bilaterale overeenkomst inzake sociale zekerheid vallen en een van de in lid 2 bedoelde kortlopende arbeidsovereenkomsten van minder dan een maand uitvoeren.
   Voor de in lid 2 bedoelde overeenkomsten wordt per kalenderkwartaal minimaal 240 uur gewerkt. Indien dit niet het geval is, moet worden nagegaan of de maandelijkse arbeid ten minste tachtig uur bedraagt.
   De toekenning van de gezinsbijslagen dooft uit op het einde van de maand waarin dit recht eindigt.
   Voor de gevallen die niet onder de leden 2 en 3 vallen, stelt de Regering de modaliteiten voor de toepassing van de in de leden 1 en 3 bedoelde regels vast.
   § 2. Iedere gebeurtenis die een wijziging van het bedrag van de gezinsbijlsagen impliceert, geeft aanleiding tot de toekenning van het gewijzigd bedrag van kinderbijslag vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens welke deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
   In afwijking van het eerste lid vangt de toekenning van de gezinsbijslagen aan vanaf de eerste dag van de maand waarin een indexering plaatsvindt of een nieuw voordeel ingesteld wordt bij of krachtens een decreet ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.85.§ 1. De kinderbijslagen zijn maandelijks betaalbaar in de loop van de maand die volgt op deze waarop ze betrekking hebben.   De betaling kan worden opgeschort bij ernstige en eensluidende aanwijzingen dat de door de sociaal verzekerde meegedeelde informatie om sociale uitkeringen te krijgen frauduleus is. De betaling kan opgeschort worden tot de verdenking niet meer bestaat en dit maximum zes maand, eenmaal hernieuwbaar.   [1 De begunstigde van de gezinsbijslagen, of elke andere persoon die op de zaak van invloed kan zijn, is verplicht zich aan de controle van het Agentschap te onderwerpen.    Wanneer de in lid 3 bedoelde personen de controle belemmeren, kan het Agentschap besluiten de betalingen van de basiskinderbijslag of van de toegekende toeslag of toeslagen stop te zetten, afhankelijk van de belemmerde controle en de situatie van het begunstigde kind.]1   § 2. De Regering kan het gebruik van documenten, certificaten of brevetten opleggen. Ze bepaalt welke gegevens die stukken moeten bevatten en bepaalt wanneer en binnen welke termijnen die bescheiden moeten worden aangevraagd en afgeleverd.   ----------   (1)
Art.86.[2 De toeslagen op de kinderbijslagen bedoeld in de artikelen 11 tot 13 worden definitief toegekend volgens de modaliteiten die de Regering vaststelt op basis van authentieke bronnen waarvan de gekwalificeerde gegevens in het jaar van toekenning worden verstrekt.]2
  ----------
  (1)<DWG 2021-02-11/02, art. 11,§1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (2)<DWG 2021-02-11/02, art. 11,§2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.87. Iedere in de loop van een maand intredende verandering van bijslagtrekkende heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op die waarin deze verandering heeft plaats gehad.

HOOFDSTUK VI. - Belangen

Art.88. De kinderbijslagen brengen, enkel voor de rechthebbenden-natuurlijke personen die erop recht hebben, van rechtswege interest op vanaf hun opeisbaarheid en ten vroegste vanaf de datum voortvloeiend uit artikel 76. Indien de beslissing tot toekenning genomen werd met een vertraging die te wijten is aan een instelling van sociale zekerheid is de interesten evenwel verschuldigd vanaf het verstrijken van de in artikel 74 bedoelde termijn en ten vroegste vanaf de datum waarop de bijslag ingaat.
  De interesten van rechtswege bedoeld in het eerste lid, zijn niet verschuldigd op het verschil tussen enerzijds het bedrag van de voorschotten betaald omdat de instelling niet over de noodzakelijke informatie beschikt om een definitieve beslissing te nemen en anderzijds het bedrag dat voortvloeit uit de definitieve beslissing, indien deze voorschotten negentig procent of meer bedragen van het bedrag dat verschuldigd is op basis van de definitieve beslissing.
  De in het eerste lid bedoelde interesten zijn in ieder geval niet verschuldigd indien er voorschotten worden uitbetaald en indien :
  1° de definitieve beslissing afhankelijk is van inlichtingen die door de aanvrager zelf of door een andere instelling moeten worden verstrekt;
  2° slechts bij de definitieve beslissing kan worden vastgesteld dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden om recht te hebben op een minimumbijslag.

Art.89. De onverschuldigd betaalde bijslagen brengen van rechtswege interest op vanaf de betaling, indien de onverschuldigde betaling het gevolg is van arglist, bedrog of bedrieglijke handelingen van de belanghebbende persoon.
Art.90. De Regering kan :
  1° voor de toepassing van de artikelen 88 en 89 de modaliteiten betreffende de berekening van de interest bepalen;
  2° tevens de intrestvoet bepalen, zonder dat die lager mag zijn dan het gewoon tarief van de voorschotten boven plafond op een lopende rekening vastgesteld door de Nationale Bank.
  De Regering kan, voor de toepassing van artikel 89, het niet afleggen door de schuldenaar van een verklaring die is voorgeschreven door een bepaling die aan de aanvrager werd medegedeeld, gelijkstellen met arglist, bedrog of bedrieglijke handelingen. Deze verklaring kan door een wets- of reglementaire bepaling voorgeschreven worden of voortvloeien uit een vroeger aangegane verbintenis.

HOOFDSTUK VII. - Terugvordering

Art.91.In geval van onbehoorlijk betaalde bijslagen gaan de kinderbijslagfondsen tot de terugvordering van de bedragen met inachtneming van artikel 97 over.
  Onverminderd het recht om ze te innen door de gewone rechtsmiddelen, mogen de kinderbijslagfondsen met inachtneming van artikel 1410, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek, de sommen die moeten betaald worden als ten onrechte ontvangen bijslagen door de personen aan wie de bijslagen verschuldigd zijn of moeten worden uitgekeerd, van het bedrag der verdere bijslagen afhouden.
  [1 Wanneer een bijslagtrekkende beroep instelt tegen de beslissing tot terugvordering, schorst het Fonds de terugvorderingsprocedure totdat het geschil is beslecht.
   In afwijking van lid 3 schort het beroep in geval van onverschuldigde betaling met frauduleus karkater de terugvordering niet op.]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-02-11/02, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 91/1. [1 § 1. De kinderbijslagfondsen delen onverschuldigde betalingen in als A, B of C volgens de volgende regels:    1° ° een onverschuldigde betaling wordt aangemerkt als A wanneer zij te wijten is aan een feitelijke of juridische fout van een kinderbijslagfonds, op voorwaarde dat de begunstigde te goeder trouw was op het ogenblik van de betaling;    2° onverschuldigde betalingen worden ingedeeld als B in alle situaties die niet onder de indelingen A en C vallen;    3° een onverschuldigde betaling wordt ingedeeld als C wanneer gezinsbijslagen zijn betaald in plaats van een ander orgaan.    § 2. De goede trouw van de verzekerde wordt verondersteld. Het fonds moet dit vermoeden weerleggen als bij het onderzoek van het dossier blijkt dat de verzekerde wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij ten onrechte uitkeringen ontving. Een sociaal verzekerde die ervan afziet zijn fonds informatie te verstrekken die het onverschuldigde karakter van de uitkering vaststelt en die ten onrechte een uitkering ontvangt als gevolg van een aan het fonds toe te rekenen fout, moet de onverschuldigde uitkering terugbetalen indien hij wist of had moeten weten dat hij er geen recht op had.    Indien de sociaal verzekerde aan zijn fonds gegevens heeft meegedeeld die het onverschuldigde karakter van de uitkering aantonen of indien deze gegevens, bedoeld in artikel 3, leden 1 en 2, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, bij de behandeling van het dossier in het nationale register van natuurlijke personen beschikbaar zijn, kan het vermoeden van goede trouw niet worden weerlegd. ]1   ----------   (1)
Art.92. Wanneer een bijslagtrekkende op het einde van twee al dan niet opeenvolgende vervaldagen de maandelijkse afbetaling(en) bepaald inzake de terugvordering van een al dan niet frauduleus onverschuldigd bedrag niet heeft terugbetaald, worden ze geïnd door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen overeenkomstig de artikelen 3 en volgende van de domaniale wet van 22 december 1949.
  De betrokken administratie handelt op aanvraag van de kinderbijslagfondsen en met het voorafgaand akkoord van het Agentschap; dit mandaat eindigt onmiddellijk na de intrekking van de aanvraag.

HOOFDSTUK VIII. - Geschillen

Art.93.De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen tussen de kinderbijslagfondsen en de personen aan wie gezinsbijslagen verschuldigd zijn of moeten worden gestort.
  [1 De beroepen tegen de beslissing over de gezinsbijslag moeten op straffe van verval worden ingesteld binnen drie maanden na de kennisgeving ervan of, bij ontstentenis van kennisgeving, na de kennisneming van de beslissing door de bijslagtrekkende, overeenkomstig artikel 23 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde.]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-02-11/02, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.94. In de zaken waarin een medisch expert wordt aangewezen, worden de voorschotten, de erelonen en de kosten van deze expert, die vervat zijn in de nota die hij opstelt overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, vermeld met toepassing van het door de Koning vastgestelde tarief.
HOOFDSTUK IX. - Afstanden

Art.95.[1De kinderbijslagfondsen kunnen afzien van de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen ]1.
  1° in behartigenswaardige gevallen of categorieën van gevallen [1 behalve in geval van fraude, bedrog of misleiding]1;
  2° wanneer het terug te vorderen bedrag gering is;
  3° wanneer blijkt dat de terugvordering onzeker of te duur is vergeleken met het bedrag dat teruggevorderd moet worden.
  [1 4° in gevallen waarin het kinderbijslagfonds een certificaat van oninbaarheid ontvangt dat is afgegeven door de Federale Overheidsdienst Financiën of het Agentschap. Dit certificaat kan worden afgegeven in geval van fraude of bedrog indien het terug te vorderen bedrag lager is dan vijftig euro. Het terug te vorderen bedrag kan hoger zijn dan vijftig euro indien de schuldenaar naar het buitenland is gegaan.]1
  Behoudens in het geval van bedrog of arglist, wordt ambtshalve afgezien van de terugvordering van onverschuldigd betaalde bijslagen, bij het overlijden van degene aan wie ze betaald zijn, indien hem op dat ogenblik nog geen kennis was gegeven van de terugvordering. [1 In geval van fraude of bedrog wordt slechts afgezien indien het kinderbijslagfonds in het bezit is van een door de FOD Financiën of het Agentschap afgegeven certificaat van oninbaarheid, of indien de erfgenaam de erfenis weigert, na de in artikel 97 bedoelde verjaringstermijn van vijf jaar.]1
  Onverminderd de toepassing van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek verhindert het tweede lid nochtans niet de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen wanneer het gaat om bijslagen die, het ogenblik van het overlijden van de belanghebbende, vervallen waren doch hem nog niet waren uitbetaald of niet waren uitbetaald aan één van de volgende personen :
  1° de echtgenoot met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
  2° de kinderen met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
  3° de persoon met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
  4° de persoon die een deel betaald heeft in de ziekenhuiskosten en zulks tot beloop van het door hem betaalde bedrag;
  5° de persoon die de begrafeniskosten betaald heeft en zulks tot beloop van het bedrag van die kosten.
  [1 De kinderbijslagfondsen laten de bedragen van de oninvorderbare betalingen of waarvoor van terugvordering wordt afgezien, ten laste van het Waalse Gewest in de volgende gevallen:
   1° wanneer afgezien wordt van terugvordering omdat die uit sociaal oogpunt niet raadzaam is;
   2° bij toepassing van het eerste lid;
   3° wanneer terugvordering technisch onmogelijk blijkt.]1
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK X. - Verjaring
Art.96. De rechtsvorderingen waarover de personen aan wie de gezinsbijslagen verschuldigd zijn of moeten uitbetaald worden, overeenkomstig dit decreet beschikken, moeten binnen vijf jaar worden ingesteld.
  De termijn van vijf jaar gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop de gezinsbijslagen betrekking hebben.
  Voor :
  1° het kraamgeld gaat de termijn van vijf jaar in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop de geboorte heeft plaatsgevonden;
  2° de adoptiepremie neemt de termijn van vijf jaar een aanvang de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het verzoekschrift dat de wil uitdrukt om te adopteren wordt ingediend bij de bevoegde rechtbank of, bij gebrek hieraan, de laatste dag van het trimester waarin de adoptieakte is ondertekend; indien echter het kind op deze datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, vangt de termijn van vijf jaar aan op de eerste dag van de maand waarin het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin.
  Buiten de oorzaken vermeld in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring gestuit door de zending van een aanvraag of een klacht naar het kinderbijslagfonds voor de toekenning van de gezinsbijslagen, of door de neerlegging van een dergelijke aanvraag of klacht bij dit fonds.
  Naargelang van het geval gebeurt de stuiting op de datum van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum als bewijs geldt, of, bij gebreke eraan, op de datum van het ontvangstbewijs dat door het bevoegde kinderbijslagfonds wordt afgeleverd aan de persoon die deze bijslag aanvraagt of opeist.
  In afwijking van het vierde lid geldt, naargelang van het geval, als datum voor de aanvraag of klacht die werd toegezonden aan het bevoegde kinderbijslagfonds en die werd ingediend bij een onbevoegde Belgische instelling van sociale zekerheid, de datum van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum geldt als bewijs, of, bij gebreke eraan, de ontvangstdatum die de laatst genoemde instelling aan het bevoegde kinderbijslagfonds meedeelt.
  De onderbreking is geldig voor vijf jaar. Ze mag hernieuwd worden.
  In geen geval zullen de kinderbijslagfondsen aan het voordeel der verjaring, zoals zij bij dit artikel werd vastgesteld, verzaken.

Art.97. De terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde gezinsbijslagen kan niet geëist worden na verloop van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de uitbetaling wordt verricht.   Benevens de redenen waarin is voorzien in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring gestuit door het eisen van de onverschuldigd uitbetalingen, door middel van een ter post aangetekend aan de schuldenaar betekend schrijven.   De verjaring wordt geschorst in geval van rechtsvordering gevoerd door elke persoon gehouden tot de betaling krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen. De schorsing begint met het gedinginleidend stuk en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.   In afwijking van het eerste lid wordt de verjaringstermijn op vijf jaar gebracht als de ten onrechte betaalde bijslagen verkregen worden door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledige verklaringen. Die termijn gaat in op de dag waarop het kinderbijslagfonds kennis heeft van het bedrog, de arglist of de bedrieglijke handelingen van de sociaal verzekerde.
HOOFDSTUK XI. - Verplichtingen

Afdeling 1. - Deontologie

Art.98. De kinderbijslagfondsen mogen de aansluiting van een aanvrager niet weigeren en verzetten zich niet tegen zijn beslissing om van fonds te veranderen overeenkomstig artikel 72.   De kinderbijslagfondsen leven het beginsel van continuïteit van de dienstverlening na.
Art.99. De kinderbijslagfondsen leven het deontologisch handvest na dat de voornaamste verwachte kwaliteiten en ethiek van elke bestuurder in de uitoefening van zijn functies maar ook de verplichtingen inzake doorzichtigheid, vereenvoudiging, informatie, bekendmaking omvat.   De Regering keurt het deontologisch handvest goed na advies van het Comité van het vak "Gezinnen" van het Agentschap.
Art.100. De kinderbijslagfondsen
  1° waarborgen de kwaliteit van de dienst en de bijstand aan de gezinnen;
  2° onthouden zich van elke commerciële activiteit;
  3° bieden de gezinnen geen financiële of andere rechtstreekse of onrechtstreekse voordelen die niet voorzien zijn bij dit decreet, aan;
  4° maken geen enkele vorm van agressieve reclame.

Afdeling 2. - Informatie

Art.101.[1 De kinderbijslagfondsen maken het Agentschap op gewoon verzoek alle inlichtingen, informatie of documenten over die het nodig acht om zijn opdrachten uit te oefenen, die bepaald zijn in artikelen 2/2, 5°, 4/1, § 1, lid 2, 4°, 5/4 en 21/1 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid.
   Het gaat om het rijksregisternummer, gegevens over de aansluiting, uitbetaling van kinderbijslag, kinderbijslagsupplement of geboorte- of adoptietoelage, verblijfplaats, gezins- of huishoudsituatie, sociaal-professionele gegevens, maar ook belasting- of inkomensgegevens, of communautaire gegevens over het statuut van het begunstigde kind dat student is, inschrijvingen in het onderwijs, of het geplaatste kind. Het kan ook gaan om gegevens betreffende de gezondheid in het kader van een ziekte, een invaliditeit of een handicap, of de erkenning van een recht dat voortvloeit uit een ziekte, invaliditeit of handicap krachtens een andere Belgische wetgeving, een buitenlandse wetgeving of een regeling die van toepassing is op het personeel van een instelling van internationaal publiekrecht. Het gaat alleen om relevante en noodzakelijke gegevens voor de analyse van de situaties die overeenkomen met de opening of handhaving van het recht. Deze gegevens worden alleen meegedeeld in een vorm die adequaat en geschikt is voor de doeleinden waarvoor zij zijn bestemd.
   De Regering vermeldt de gegevens die onder de in lid 2 bedoelde categorieën vallen ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.102. De kinderbijslagfondsen zijn verplicht aan elke persoon die daar schriftelijk om verzoekt, alle nuttige inlichtingen betreffende zijn rechten en verplichtingen te verstrekken en op eigen initiatief alle bijkomende informatie te verschaffen die nodig is voor de behandeling van zijn verzoek of het behoud van zijn rechten, onverminderd het bepaalde in artikel 76.   De Regering bepaalt wat onder nuttige inlichtingen moet verstaan worden alsmede de toepassingsmodaliteiten van dit artikel.   De in het eerste lid bedoelde informatie :   1° moet duidelijk melding maken van de referenties van het behandelde dossier, alsmede van de dienst die dat dossier beheert.   2° moet nauwkeurig en compleet zijn om de betrokken aanvrager toe te laten al zijn rechten en verplichtingen uit te oefenen;   3° is kosteloos en moet binnen een termijn van vijfenveertig dagen worden verstrekt.
Art.103.Onder de in artikel 102, derde lid, bedoelde voorwaarden moeten de kinderbijslagfondsen inzake de materies die hun aanbelangen :
  1° [1 spontaan of op verzoek aan elke persoon raad geven]1 in verband met de uitoefening van zijn rechten en het vervullen van zijn plichten en verplichtingen;
  2° de gezinnen informeren en helpen in hun stappen betreffende hun dossier m.b.t. de gezinsbijslagen.
  De Regering bepaalt de modaliteiten voor de toepassing van de adviseringsplicht bedoeld in 1°.
  Wat 2° betreft, vervullen ze een loketfunctie, zorgen ze voor het zo groot mogelijke onthaal van het publiek, verstrekken ze de algemene informatie over de vigerende wetgeving en reglementering alsook de informatie specifiek voor het dossier op veilige manier aan de belanghebbenden.
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 27-02-2023>

Art.104. De verzoeken om inlichtingen of raad, verkeerdelijk gericht tot een kinderbijslagfonds dat voor de betrokken materie niet bevoegd is, worden onverwijld doorgestuurd worden aan het bevoegde kinderbijslagfonds. De aanvrager wordt hiervan gelijktijdig op de hoogte gebracht.

Art.105. De kinderbijslagfondsen moeten zich in hun betrekkingen met de sociaal verzekerde, in welke vorm deze ook plaatsvinden, in een voor het publiek begrijpelijke taal uitdrukken.

Afdeling 3. - IT-werkstromen

Art.106.[1 De kinderbijslagfondsen:
   1° verlenen en betalen de gezinsbijslagen waarbij ze de elektronische gegevens van authentieke bron zo veel mogelijk gebruiken en een minimale bijdrage van de gezinnen vragen;
   2° voeren gegevens in het repertorium bedoeld in artikel 6 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid in en zorgen voor de bijwerking ervan.
   De gegevens betreffende de inschrijvingen in het hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, voor kinderen tussen 18 en 25 jaar, die nodig zijn voor het onderzoek van het recht op kinderbijslag krachtens dit decreet, worden aan de Kruispuntbank van de sociale zekerheid meegedeeld via de "Banque Carrefour d'Echange de Données" (Kruispuntbank voor gegevensuitwisseling). De integriteit, vertrouwelijkheid en evenredigheid van de gegevens over de rechthebbende bevolking worden gewaarborgd door de routing van berichten uitsluitend bestemd aan de fondsen die bevoegd zijn om de informatie te verwerken, op basis van het register van personen bedoeld in artikel 6 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. Deze routing is gebaseerd op de identificatie van de relevante actoren in [2 de databank van de in artikel 106/1 van dit decreet bedoelde computertoepassing]2]1.
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (2)<DWG 2024-04-25/34, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2023>

Art. 106/1. [1 Overeenkomstig artikel 2 van het samenwerkingsakkoord tussen het Waals Gewest en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de samenwerking inzake gezinsbijslagen, beheert het Agentschap de informaticatoepassing die ter beschikking wordt gesteld van de instellingen voor gezinsbijslag, van de diensten van het Agentschap en van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en die het mogelijk maakt om, met het oog op de vaststelling van het recht op gezinsbijslagen:    1° een cumulatie van betalingen te vermijden door middel van een databank die een aantal basisgegevens van het gezinsbijslagdossier bevat, namelijk de betalingstermijnen, de integratieperioden, de geboortetoelage, de adoptiepremie en de identificatiegegevens van de actoren van het dossier bedoeld in artikel 3, § 2, 1°, van voormeld samenwerkingsakkoord;    2° toegang te krijgen tot het netwerk bedoeld in artikel 2, eerste lid, 9°, van de wet van 15 januari 1990 betreffende de oprichting en de organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. ]1   ----------   (1)
Art.107. § 1. De kinderbijslagfondsen die belast zijn met de uitvoering van dit decreet, zijn gehouden zich tot het Rijksregister van de natuurlijke personen te richten om de informatiegegevens bedoeld bij artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, te bekomen of wanneer ze de juistheid van deze informatiegegevens nagaan.
  Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate dat de nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister kunnen bekomen worden.
  § 2. De informatiegegevens verkregen bij het Rijksregister van de natuurlijke personen en opgetekend op een identificatiefiche toegevoegd aan het dossier, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
  Deze identificatiefiche mag gedateerd en ondertekend worden om de herkomst van de informatiegegevens en de datum van hun bewijskracht te waarmerken. De kinderbijslagfondsen wijzen de personeelsleden aan die gemachtigd zijn tot het aanbrengen van deze waarmerking.
  Wanneer het bewijs van het tegendeel, bedoeld in het eerste lid, aanvaard wordt door het kinderbijslagfonds, deelt het de inhoud van het aldus aanvaarde informatiegegeven, ten titel van inlichting, mee aan het Rijksregister van de natuurlijke personen en voegen er de bewijsstukken bij.

Afdeling 4. - Bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Art.108. De verwerking van persoonsgegevens wordt verricht met als enig doel de uitoefening van de opdrachten van de kinderbijslagfondsen en van het Agentschap.

Art.109.[1 De verantwoordelijken voor de verwerking zijn de kinderbijslagfondsen en het Agentschap. Hun verantwoordelijkheden zijn individueel.    Voor de kinderbijslagfondsen zijn de verwerkte gegevens de persoonsgegevens die nodig zijn voor de toepassing van dit decreet.    Voor het Agentschap zijn de verwerkte gegevens de persoonsgegevens die nodig zijn voor de toepassing van dit decreet en voor de toepassing van de artikelen 2/2, 5°, 4/1, § 1, lid 2, 4°, 5/4 en 21/1 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid voor de opdrachten van het Agentschap. Het gaat om de gegevens bedoeld in artikel 101, tweede lid.    In het kader van de opdracht bedoeld in artikel 5/4 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid worden de gegevens, onder de verantwoordelijkheid van het Agentschap, verwerkt met het oog op de evaluatie van het gevoerde beleid overeenkomstig artikel 2/2, 5°, van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid en het formuleren van aanbevelingen en voorstellen om de doeltreffendheid van het overheidsoptreden te verbeteren, strategieën aan te passen of te heroriënteren.    De Regering of haar gedelegeerde stelt de lijst van de in de leden 2 tot en met 4 bedoelde verwerkingen vast.    De gegevens van de dossiers betreffende de aanvragen voor gezinsbijslagen die geen aanleiding hebben gegeven tot een betaling moeten, voor zover de verjaring niet door de belanghebbenden geschorst is, gedurende vijf jaar bewaard worden te rekenen van de laatste dag van het kwartaal waarin de adoptieakte ondertekend is of waarin de aanvraag van kinderbijslagen ingediend is of waarin de geboorte plaatsgevonden heeft.    De gegevens van de dossiers betreffende de aanvragen van gezinsbijslagen die aanleiding hebben gegeven tot minstens een betaling, de gegevens in de geopende dossiers, de boekhoudkundige stukken en daarmee gelijkgestelde stukken moeten, voor zover de verjaring niet door de belanghebbenden geschorst is, gedurende zeven jaar bewaard worden te rekenen van 31 december van het jaar waarin de adoptieakte ondertekend is of waarin de aanvraag van kinderbijslagen ingediend is of waarin de geboorte plaatsgevonden heeft ]1.   ----------   (1)
Art.110.De kinderbijslagfondsen en het Agentschap kunnen de persoonsgegevens betreffende de gezondheid en de gerechtelijke gegevens bewerken, overeenkomstig [1 artikel 9, 2., b) van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)]1.
  ----------
  (1)<DWG 2021-02-11/02, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

HOOFDSTUK XII. [1 Controle en bemiddeling ]1
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art.111.[1 § 1.Op voorstel van het Agentschap wijst de Regering personeelsleden van het Agentschap aan als sociale inspecteurs belast met de controle op de toepassing van de reglementaire bepalingen betreffende het beheers- en betalingssysteem van de kinderbijslagen.
   De sociale inspecteurs:
   1° houden toezicht op de uitvoering van dit decreet;
   2° gaan tot de verschillende soorten terugkerende en ad hoc controles die door het Agentschap worden uitgevoerd, over, namelijk de controle op het administratieve beheer van de dossiers door de kinderbijslagfondsen, de controle op het financieel beheer van de ter beschikking gestelde middelen van de kinderbijslagfondsen, de controle op de gezinnen op hun woonplaats, de kwantitatieve en kwalitatieve controle van de gegevens van authentieke bron, de controle op het bedrog inzake gezinsbijslagen.
   Voor de toepassing van dit artikel worden onder toezicht op de gezinnen thuis de volgende specifieke taken verstaan:
   1° de gezinnen informeren over hun rechten;
   2° nagaan of zij het juiste bedrag aan kinderbijslag ontvangen;
   3° onderzoeken of aan de voorwaarden voor toekenning van kinderbijslag is voldaan
   In het kader van de bestrijding van fraude met gezinsbijslagen onderzoeken, registreren en bestraffen de sociale inspecteurs misdrijven in verband met fraude met gezinsbijslagen. Onverminderd andere bepalingen wordt onder fraude met gezinsbijslagen verstaan: elke inbreuk op de wetgeving inzake gezinsbijslagen die onder de bevoegdheid van het Franse taalgebied valt.
   De Regering bepaalt de modaliteiten van deze verschillende soorten controles die door het Agentschap worden uitgevoerd, alsook het model voor de mededeling van de financiële en statistische rapportage.
   § 2. De inbreuken op de bepalingen van dit decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het sociaal strafwetboek.
   De in § 1 bedoelde sociale inspecteurs beschikken over de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 23 tot 42 van het sociaal strafwetboek wanneer ze op eigen initiatief of op verzoek handelen in het kader van hun informatie-, adviesverlenings-, en toezichtopdracht betreffende de naleving van de bepalingen van dit decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten.
   In het kader van hun opdracht inzake informatie, advies en toezicht met betrekking tot de naleving van de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, geven de sociale inspecteurs, wanneer zij kennis krijgen van een misdrijf of overtreding, de relevante informatie door aan de procureur des Konings van de bevoegde rechtbank overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.
   § 3. De kinderbijslagfondsen maken het Agentschap uitsluitend op eigen kosten en binnen de door het Agentschap bepaalde termijnen alle inlichtingen, informatie of documenten over dat het aanvraag om zijn opdrachten uit te oefenen, volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten.
   Elk kinderbijslagfonds is ertoe gehouden:
   1° aan de in § 1 bedoelde sociale inspecteurs al de nodige inlichtingen te verstrekken, die ze voor het vervullen van hun opdracht nodig hebben, zonder dat het zichzelf kan vrijstellen of zonder dat het kan vrijgesteld worden van deze verplichting wegens om 't even welke reden, zelfs indien het deel uitmaakt van een administratief complex of indien het zijn beheer aan derden heeft toevertrouwd;
   2° de in § 1 bedoelde sociale inspecteurs kosteloos toegang te geven tot de databanken, staten, briefwisseling, en andere documenten, waarvan de inzage hun nuttig zou zijn in de uitoefening van hun opdrachten ]1.
  ----------
  (1)<DWG 2022-12-21/58, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art. 111/1.[1 Het Agentschap voert de volgende bemiddelingstaken inzake gezinsbijslagen uit:    1° in het kader van zijn informatie- en bemiddelingsdienst: algemene vragen beantwoorden teneinde de correcte toepassing van de wetgeving door de kinderbijslagfondsen te waarborgen en klachten terzake te behandelen, met name ter voorkoming van gerechtelijke stappen in verband met de aanwijzing van de begunstigde van de gezinsbijslagen als bedoeld in artikel 22, of van geschillen in verband met gezinsbijslagen die zouden kunnen ontstaan tussen de kinderbijslagfondsen en de begunstigden of begunstigde kinderen als bedoeld in artikel 93;    2° in het kader van zijn administratieve taken :    a) het afgeven van de verklaringen van niet-betaling die nodig zijn voor de behandeling van individuele dossiers die bestemd zijn voor de bevoegde organen van de andere lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;    b) verzoeken om individuele afwijkingen voor de betaling van gezinsbijslagen in toepassing van de bepalingen van dit besluit en zijn uitvoeringsbesluiten behandelen.    De persoonsgegevens die het Agentschap verwerkt, raadpleegt en doorgeeft aan de kinderbijslagfondsen en aan de personen aan wie gezinsbijslagen verschuldigd of betaald zijn, alsmede aan de bevoegde organen, en die afkomstig zijn uit authentieke bronnen, zijn alle gegevens bedoeld in artikel 109, lid 3, die noodzakelijk zijn voor de verwerking van de dossiers inzake gezinsbijslagen in toepassing van dit decreet, met uitzondering van, in het kader van de administratieve taken van bemiddeling van gezinsbijslagen, gegevens betreffende de betaling van een aanvulling op de gezinsbijslagen of gegevens betreffende belastingen of inkomsten.    In het kader van het in lid 1 bedoelde doel kan de bevoegde dienst de sociale inspecteurs om inlichtingen verzoeken in het kader van de uitoefening van hun in artikel 111, § 1, lid 2, bedoelde functie .]1   ----------   (1)
TITEL XIII. - Bepaling gemeen aan het oude stelsel en aan het nieuwe stelsel

Art.112. De volmachten, kwitanties, uittreksels uit de registers van de akten van den burgerlijken stand, kadastrale uittreksels en inlichtingen, attesten, verklaringen van bekendheid en alle andere stukken afgeleverd voor de uitvoering van dit decreet dragen, boven den tekst, de vermelding van hun bestemming.
  Zij mogen tot geen ander doeleinde dienen.
  De openbare administraties mogen te hunnen bate de betaling niet vorderen van enige som, als bezoldiging of te anderen titel, wegens de aflevering van de in voorgaand lid bedoelde stukken en inlichtingen.

TITEL IX. - Wijzigingsbepalingen
Art.113. Artikel 1 van het decreet van 22 januari 1998 betreffende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, laatst gewijzigd bij het decreet van 3 december 2015, wordt aangevuld met een punt 20° luidend als volgt :
  "20 - "Caisse publique wallonne d'allocations familiales" (Waals openbaar kinderbijslagfonds).".

Art.114. Artikel 2, § 2, van het decreet van 19 december 2002 houdende invoering van een financiële centralisatie van de thesaurieën van de Waalse instellingen van openbaar nut waarvan de opdrachten de in de artikelen 127 en 128 van de Grondwet bedoelde aangelegenheden aangaan, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2012 en 3 december 2015, wordt aangevuld met een streepje, luidend als volgt:   " het "Caisse publique wallonne d'allocations familiales" (Waals openbaar kinderbijslagfonds).".
Art.115. Artikel 3, § 1, van het decreet van 12 februari 2004 betreffende het statuut van de overheidsbestuurder voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet, laatst gewijzigd bij het decreet van 24 november 2016, wordt aangevuld met een punt 6°, luidend als volgt :
  "6° het "Caisse publique wallonne d'allocations familiales" (Waals openbaar kinderbijslagfonds).".

Art.116. Artikel 3, § 1, van het decreet van 12 februari 2004 betreffende het beheerscontract en de verplichtingen tot informatieverstrekking voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet, laatst gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 3 december 2015, wordt aangevuld met een punt 5°, luidend als volgt :
  "5° het "Caisse publique wallonne d'allocations familiales" (Waals openbaar kinderbijslagfonds).".

Art.117. Artikel 3 van het decreet van 12 februari 2004 betreffende de Regeringscommissaris en de controleopdrachten van de revisoren binnen de instellingen van openbaar nut voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet, gewijzigd bij het decreet van 3 december 2015, wordt aangevuld met een punt 7°, luidend als volgt :
  "7° het "Caisse publique wallonne d'allocations familiales" (Waals openbaar kinderbijslagfonds).".

Art.118. De bijlage bij het decreet van 15 december 2011 houdende organisatie van de begroting, de boekhouding en de rapportage van de Waalse overheidsbestuurseenheden, laatst gewijzigd op 21 december 2016, wordt aangevuld met :
  " het "Caisse publique wallonne d'allocations familiales" (Waals openbaar kinderbijslagfonds).".

Art.119. Artikel 28/2 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, zoals ingevoegd bij het decreet van 3 december 2015 betreffende het Waalse Agentschap Voor Gezondheid, Sociale Bescherming, Handicap en Gezinnen, wordt aangevuld als volgt :
  " § 3. Er wordt binnen het Agentschap een "Fonds des allocations familiales" opgericht dat een begrotingsfonds vormt overeenkomstig artikel 4 van het decreet van 15 december 2011 houdende organisatie van de begroting, de boekhouding en de rapportage van de Waalse overheidsbestuurseenheden.
  Voor het in het eerste lid bedoelde Fonds worden bestemd, de uitgaven voortvloeiend uit :
  1° de terugbetaling van de onverschuldigde bedragen gestort aan de privé-fondsen voor de betaling van de kinderbijslagen;
  2° de terugbetaling van de onverschuldigde bedragen gestort aan het openbare fonds voor de betaling van de kinderbijslagen;
  3° de terugbetaling van de onverschuldigde bedragen gestort aan de privé-fondsen voor hun bestuurskosten;
  4° de toepassing van artikel 63, § 3, van het decreet van 8 februari 2018 betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen.
  Op het krediet betreffende het Fonds bedoeld in het eerste lid worden enkel de volgende uitgaven geboekt :
  1° de uitgaven betreffende de stortingen gebonden aan de bestuurskosten van de privé-fondsen;
  2° de uitgaven betreffende de stortingen aan de privé-fondsen voor de betaling van de kinderbijslagen;
  3° de uitgaven betreffende de stortingen aan het openbare fonds voor de betaling van de kinderbijslagen.

TITEL X. - Overgangsbepalingen

Art.120.[2 De algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 (AKBW) en de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag worden opgeheven op de door de Regering bepaalde datum bedoeld in artikel 136, eerste lid, met uitzondering van de artikelen 40 tot 50septies, 52 tot 55, 56bis, § 2, tot 57, eerste lid, 57bis tot 64, 66, 70, 70bis, leden 1 tot 3, en vierde lid, tweede zin, en 70ter tot 76bis, van de algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 (AKBW) die van toepassing blijven voor de kinderen geboren uiterlijk de dag voor de datum die door de Regering is bepaald krachtens artikel 136, tweede lid, en die een recht openen op gezinsbijslagen op basis van de criteria bepaald bij artikel 4 van dit decreet.]2
  De rechten geopend krachtens de overeenkomstig het eerste lid opgeheven wetgevingen worden gehandhaafd [1 ,voor zover de aangewezen bijslagtrekkende de in artikel 21 van dit decreet bepaalde voorwaarden naleeft,]1 totdat een nieuw element dat het nieuwe onderzoek van het dossier zich voordoet. In dit geval wordt het recht op de gezinsbijslagen op grond van de artikelen 40 tot 76bis van de AKBW overeenkomstig deze Titel onderzocht.
  Voor de toepassing van de artikelen 40 tot 76bis van de AKBW verwijst de term "gerechtigde" vanaf de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, naar een bloedverwante in de eerste graad, een schoonouder of een persoon met wie bedoelde bloedverwant een feitelijk gezin vormt. Indien het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend, [1 of in geval van handhaving ervan overeenkomstig artikel 22, § 1, zevende lid, ]1 wordt de bloedverwante die geen deel uitmaakt van het gezin van het rechtgevend kind, geacht daarvan deel uit te maken.
  Bij gebrek aan de hierboven vermelde personen wordt de persoon die het kind werkelijk opvoedt of de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, in aanmerking genomen.
  Wat betreft de handhaving van het recht van de kinderen die uiterlijk op de dag vóór de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, ressorteren onder de opgeheven wet van 20 juli 1971, wordt de in artikel 42bis van de AKBW bedoelde toeslag provisioneel gehandhaafd en geregulariseerd na ontvangst van de fiscale gegevens betreffende het gezin van het rechtgevend kind. Alle andere voorwaarden betreffende de handhaving van het recht worden krachtens het decreet onderzocht. De in artikel 10, § 3, van de bovenvermelde wet van 20 juli 1971 bedoelde bijzondere bijslag wordt ten gunste van het geplaatste kind provisioneel gehandhaafd en geregulariseerd na ontvangst van de fiscale gegevens waaruit blijkt dat het gezin van de persoon die bedoelde bijslag ontvangt, zonder inkomen is; in het tegenovergestelde geval wordt de bijzondere bijslag teruggevorderd en wordt het recht op de kinderbijslagen overeenkomstig deze Titel onderzocht.
  Wat betreft nieuwe aanvragen ingediend vanaf de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, voor kinderen geboren uiterlijk de dag voor deze datum, worden de voorwaarden m.b.t. de opening van het recht onderzocht overeenkomstig dit decreet terwijl de basisbedragen en toeslagen degene zijn die in het kader van de AKBW binnen de grenzen bedoeld in deze Titel bepaald zijn.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<DWG 2021-02-11/02, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. 120/1. [1 Overeenkomstig de opdracht bedoeld in artikel 25, eerste lid, 2°, onderzoekt het openbaar fonds automatisch voor kinderen geboren vóór 1 januari 2019 het recht op de door de Regering vastgestelde voorwaarden. ]1   ----------   (1)
Art.121.Artikel 120 doet geen afbreuk aan de toepassing vanaf de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, op de kinderen die tijdens hetzelfde jaar de leeftijd van 18 jaar bereiken, van het primerend artikel 5.
  [1[3 In afwijking van artikel 120 vormen voor kinderen die vóór 1 januari 2001 zijn geboren, studentencontracten waarvoor solidariteitsbijdragen moeten worden betaald en tijdelijke werkloosheid en de daarmee verband houdende inkomsten geen belemmering voor de toekenning van gezinsbijslagen. Inkomsten die in het kader van een verplichte opleidingsperiode of een voor het behalen van een diploma noodzakelijke opleidingsperiode zijn ontvangen, vormen evenmin een beletsel voor de toekenning van gezinsbijslagen]3. ]1
  [3 ...]3
  ----------
  (1)<DWG 2021-02-11/02, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (2)<DWG 2022-12-22/21, art. 229, 005 Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  <DWG 2022-12-22/21, art. 247, 005 Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (3)<DWG 2022-12-21/58, art. 25, 006; Inwerkingtreding : 01-08-2022>

Art.122.[1 Voor de toekenning van de toeslagen bedoeld in artikel 41 van de AKBW alsook voor de toekenning aan één bijslagtrekkende bedoeld in artikel 41 van de AKBW, eerste en tweede streepjes, van de in de artikelen 42bis en 50ter, van de AKBW bedoelde toeslagen, ten gunste van de kinderen geboren uiterlijk op 31 december van het jaar vóór de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, wordt, vanaf de datum bepaald door de Regering, alleen rekening gehouden met het inkomensplafond bedoeld in artikel 13, § 1, 1°.]1
   Artikel 120 doet geen afbreuk aan de toepassing, in geval van overlijden dat ten vroegste op de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, plaatsgevonden heeft, van het prevalerend percentage bedoeld in artikel 50bis van de AKBW, op de kinderen geboren uiterlijk op de dag voor de door de Regering bepaalde datum, zonder toepassing van de beperkingen bedoeld in artikel 56bis [1 , § 2,]1 van de AKBW.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.123.Voor de toekenning van de toeslagen bedoeld in artikel 42bis, § 2, van de AKBW, ten gunste van de kinderen geboren uiterlijk op 31 december van het jaar vóór de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, wordt, vanaf de datum bepaald door de Regering, geen rekening meer gehouden met de specifieke statuten bedoeld in § 1, van bedoeld artikel maar alleen met het inkomensplafond bedoeld in artikel 13, § 1, 1°.
  [1 Voor dezelfde kinderen zijn de toeslagen bedoeld in artikel 42bis, § 2, van de AKBW en de toeslagen bedoeld in artikel 50bis van de AKBW niet cumuleerbaar, waarbij de in artikel 50bis prevaleren.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.124. De in artikel 50ter van de AKBW bedoelde toeslagen worden toegekend ten gunste van de kinderen geboren uiterlijk de dag voor de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, onder dezelfde voorwaarden als die bedoeld in artikel 13, § 2, van het decreet.

Art.125.[1 In afwijking van artikel 120 is artikel 10, in geval van plaatsing bij een particulier door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid, van toepassing ongeacht de geboortedatum van het kind en de datum van plaatsing.]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-02-11/02, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.126.Voor de berekening van de proportionele toewijzing van de bijslagen en toeslagen bedoeld in artikel 70bis, vierde lid, van de AKBW, wordt geen rekening gehouden met de bijslagen verschuldigd ten gunste van de kinderen geboren van de datum bepaald door de Regering krachtens artikel [1 artikel 136, tweede lid]1, [1 noch met de bijslagen verschuldigd ten gunste van de kinderen geboren vanaf die datum, die in aanmerking komen voor de storting van het derde van hun kinderbijslagen op een spaarrekening geopend op hun naam overeenkomstig artikel 22, § 4]1.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.127.Voor de toepassing van artikel 11 wordt rekening gehouden met de kinderen geboren voor de datum bepaald door de Regering krachtens [1 artikel 136, tweede lid]1, in de samenstelling van het gezin. Deze kinderen komen nochtans niet in aanmerking voor de in bedoeld artikel bedoelde toeslag.
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.128. De toeslagen verschuldigd in het kader van de algemene kinderbijslagwet worden niet gecumuleerd met de in het kader van dit decreet verschuldigde toeslagen.

Art.129. Artikel 120 doet geen afbreuk aan de toepassing, voor elk evenement dat zich vanaf de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, voordoet, van het primerend artikel 84.

Art.130. Artikel 54 van de AKBW heeft geen uitwerking meer vanaf de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid.

Art.131. De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen tussen de kinderbijslagfondsen en de personen aan wie gezinsbijslagen verschuldigd zijn of moeten worden gestort en die ingediend worden vanaf de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid.

Art.132.Voor de aanvragers voor wie gezinsbijslagen reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van minstens één betaling of een betalingsaanvraag ten gunste van één of meerdere rechtgevende kinderen vóór de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, kan elke verandering van aansluiting, in afwijking van artikel 120 en artikel 72, niet plaatsvinden vóór een termijn van twee jaar te rekenen van bedoelde datum, ook in geval van een nieuwe geboorte vanaf die datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid.
  [1 Wanneer de in het eerste lid bedoelde aanvrager meerdere kinderen opvoedt voor wie de gezinsbijslagen door verschillende kinderbijslagfondsen worden uitgekeerd, neemt het fonds dat bevoegd is voor de toekenning van de gezinsbijslagen aan het jongste kind evenwel deze bevoegdheid over voor alle rechthebbende kinderen.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-12-20/15, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.133. Het Agentschap is belast met alle handelingen ter voorbereiding van de invoering van het bij dit decreet voorziene beheers- en betalingssysteem voor de gezinsbijslagen en van de installatie van het "Caisse publique wallonne d'allocations familiales".

Art.134. De in artikel 56 bedoelde erkenningsprocedure mag in 2018 beginnen opdat de kinderbijslagfondsen op de datum bepaald door de Regering krachtens artikel 136, eerste lid, operationeel zouden kunnen zijn.

Art.135.
  <Opgeheven bij DWG 2021-02-11/02, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art. 135/1. [1 . Voor de periode van 1 januari 2020 tot 31 december 2021 kan de Regering, voor kinderen geboren vanaf 1 januari 2020, in behartigenswaardige gevallen of categorieën van gevallen, vrijstelling verlenen van de voorwaarden inzake wettelijke woonplaats of werkelijke verblijfplaats van het begunstigde kind met het oog op de opening van het recht op gezinsbijslagen in zijn voordeel. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-25/34, art. 21, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Art. 135/2.[1 Wanneer de verzekerde het recht opent in toepassing van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zijn de artikelen 9 en 15 van dit decreet niet van toepassing op gezinsbijslagdossiers die lopende zijn vóór de inwerkingtreding van de wijzigingen die aan deze artikelen 9 en 15 zijn aangebracht bij het decreet van 25 april 2024 tot wijziging van het decreet van 8 februari 2018 betreffende het beheer en de betaling van gezinsbijslagen.
   In de gevallen bedoeld in het eerste lid verloopt de procedure overeenkomstig de bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van de wijzigingen die aan de artikelen 9 en 15 van dit decreet zijn aangebracht bij het decreet van 25 april 2024 tot wijziging van het decreet van 8 februari 2018 betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-25/34, art. 22, 008; Inwerkingtreding : 19-07-2024>


Titel XI. - Slotbepalingen

Art. 136. Dit decreet treedt in werking op de datum vastgesteld door de Regering.
  De Regering kan specifieke inwerkingtredingdata vaststellen voor bepaalde artikelen.
  In afwijking van het eerste lid treden de artikelen 56, 57 en 58, § 1, en 134 in werking op 1 januari 2018.
  In afwijking van het eerste lid heeft artikel 133 uitwerking met ingang van 1 oktober 2017.

(NOTA : Inwerkingtreding, volgens art. 136, L1, vastgesteld op 01-01-2019 door BWG 2018-12-20/31, art. 2)
(NOTA : Inwerkingtreding, volgens art. 136, L2, vastgesteld op 01-01-2020 door BWG 2018-12-20/31, art. 2) (zien deze artikel 2 voor de betreffende artikelen)  - artikel 7, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - artikel 8, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - artikel 9, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - artikel 10;  - artikel 11, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - artikel 12, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - artikel 13, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - het in artikel 13, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde bedrag;  - artikel 13, § 1, eerste lid, 2°;  - artikel 13, § 1, tweede lid, 2°;  - het in artikel 13, § 2, bedoelde bedrag;  - artikel 13, § 3.  - artikel 14, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - artikel 15, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - artikel 16, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - artikel 17, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - artikel 18, alleen voor de kinderen geboren vanaf 1 januari 2020;  - artikel 125.