Details





Titel:

13 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat. <Tekst vervangen door Erratum. Zie B.St. 31-01-2007, p. 4915> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-12-2006 en tekstbijwerking tot 29-12-2023)



Inhoudstafel:

EERSTE DEEL. - ADMINISTRATIEF STATUUT.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2, 2/1, 3-8
TITEL II. - Rechten en plichten.
Art. 9-18
TITEL III. - Wijze van toekenning van de betrekkingen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 19-20
HOOFDSTUK II. - Selectie, aanwerving en stage.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 21
Afdeling 2. - De vergelijkende wervingsselecties.
Art. 22-34
Afdeling 3. - Stage.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 35-44
Onderafdeling 2. - De organisatie van de stage.
Art. 45-51
Onderafdeling 3. - Indiensttreding als ambtenaar.
Art. 52-56
HOOFDSTUK III. - Bevordering.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 57-61
Afdeling 2. - Bevordering door verhoging in graad en door verhoging in weddenschaal.
Art. 62-67
Afdeling 3. - Bevordering door overgang naar het hogere niveau.
Art. 68-76
Afdeling 4. - De loopbaan van de beschermingsassistenten.
Art. 77-79
Afdeling 5. - De loopbaan van de inspecteurs.
Onderafdeling 1. - Waardemetingen.
Art. 80-83
Onderafdeling 2. - Bevordering door verhoging in weddenschaal.
Art. 84-87
Onderafdeling 3. - Bevordering door verhoging in graad.
Art. 88, 88/1, 88/2
Onderafdeling 4. - Overgang naar het hogere niveau.
Art. 89
Afdeling 6. - De loopbaan van de commissarissen.
Onderafdeling 1. - Waardemetingen.
Art. 90-92
Onderafdeling 2. - Bevordering door verhoging in weddenschaal.
Art. 93-97
Onderafdeling 3. - Bevordering door verhoging in graad.
Art. 98-99, 99/1, 99/2
Afdeling 7. - De aanstelling tot een hoger ambt.
Art. 100
HOOFDSTUK IV. - De mandaten.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 101-108
Afdeling 2. - Toewijzing van het mandaat van afdelingscommissaris verantwoordelijk voor een bijzondere eenheid.
Art. 109-114
Afdeling 3. - Toewijzing van het mandaat van directeur van de operaties.
Art. 115-116, 116/1, 117-124
TITEL IV. - De vorming.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 125-127
HOOFDSTUK II. - Soorten vormingen.
Art. 128-129
HOOFDSTUK III. - Organisatie van de vorming.
Afdeling 1. - Erkende voortgezette vorming.
Art. 130-131
Afdeling 2. - Vrijstelling voor vorming.
Art. 132-136
Afdeling 3. - Vormingskosten.
Art. 137
HOOFDSTUK IV. - Dienst vorming en ontwikkeling.
Art. 138-140
TITEL V. - Psychologische en sociale begeleiding.
Art. 141-144
TITEL VI. - Evaluatie.
HOOFDSTUK I. - Evaluatie van de ambtenaren zonder mandaat.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied en definities.
Art. 145-146
Afdeling 2. - Evaluatiecyclus.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 147-148
Onderafdeling 2. - De rollen van de evaluator en van de geëvalueerde.
Art. 149
Afdeling 3. - Het verloop van de evaluatiecyclus.
Onderafdeling 1. - Functiebeschrijving en doelstellingen.
Art. 150-151
Onderafdeling 2. - Begeleiding en communicatie.
Art. 152
Onderafdeling 3. - Evaluatie.
Art. 153-155
Afdeling 4. - Het evaluatiedossier.
Art. 156-157
Afdeling 5. - Evaluatieverslag met de vermelding " onvoldoende ".
Onderafdeling 1. - Toekenning van de vermelding " onvoldoende ".
Art. 158-159
Onderafdeling 2. - Gevolgen voor de loopbaan.
Art. 160-164
HOOFDSTUK II. - Evaluatie van de ambtenaren onder mandaat.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art. 165
Afdeling 2. - Evaluatiecyclus.
Onderafdeling 1. - Duur van de evaluatiecyclus.
Art. 166
Onderafdeling 2. - Voorwerp van de evaluatie.
Art. 167
Onderafdeling 3. - De personen die een rol spelen bij de evaluatie.
Art. 168
Onderafdeling 4. - Verloop van de evaluatiecyclus.
Art. 169-171
Onderafdeling 5. - Evaluatiedossier.
Art. 172-173
TITEL VII. - De administratieve standen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 174-175
HOOFDSTUK II. - Dienstactiviteit.
Art. 176-177
HOOFDSTUK III. - Non-activiteit.
Art. 178-181
HOOFDSTUK IV. - De disponibiliteit.
Art. 182-183
HOOFDSTUK V. - De verloven en afwezigheden.
Art. 184-189
HOOFDSTUK VI. - De schorsing in het belang van de dienst.
Art. 190-198
TITEL VIII. - De tuchtregeling.
HOOFDSTUK I. - Tuchtrechterlijke inbreuken.
Art. 199
HOOFDSTUK II. - Tuchtstraffen.
Art. 200-208
HOOFDSTUK III. - Raad van beroep.
Art. 209-223
TITEL IX. - De definitieve ambtsneerlegging.
Art. 224-225
TITEL X. - Legitimatiebewijs.
Art. 226
TWEEDE DEEL. - GELDELIJK STATUUT.
TITEL I. - De bezoldigingsregeling.
HOOFDSTUK I. - De weddenschalen.
Art. 227
Afdeling 1. - Beschermingsassistenten.
Art. 228
Afdeling 2. - Inspecteurs.
Art. 229
Afdeling 3. - Commissarissen.
Art. 230
HOOFDSTUK II. - De waarderingstoelagen.
Art. 231-233
HOOFDSTUK III. - De functietoelage.
Art. 234-236
HOOFDSTUK IV. - De wachttoelage.
Art. 237
HOOFDSTUK V. - Toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.
Art. 238
HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling.
Art. 239
TITEL II. - De toelagen, de vergoedingen en premies.
HOOFDSTUK I. - De toelagen en premies.
Afdeling 1. - Toelagen gemeenschappelijk aan het personeel van de buitendiensten en de ambtenaren van de federale overheidsdiensten.
Art. 240
Afdeling 2. - Toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd tijdens het weekend, een feestdag of tijdens de nacht.
Art. 241-246
Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen aan afdelingen 1 en 2.
Art. 247-250
HOOFDSTUK II. - Vergoedingen.
Art. 251
HOOFDSTUK III. [1 - De inlichtingentoelage en de basisbeschermingstoelage]1
Art. 252-254
TITEL III. - Gemeenschappelijke bepaling.
Art. 255
DEEL DRIE. - OVERGANGSMAATREGELEN.
TITEL I. - De administratieve loopbaan.
HOOFDSTUK I. - Invoeging in de graden van de nieuwe loopbaan van de buitendiensten.
Art. 256
HOOFDSTUK II. - Verloop van de loopbaan van de leden van de buitendiensten in dienst op datum van 1 januari 2005.
Art. 257
HOOFDSTUK III. - De loopbaan van de inspecteurs van de buitendiensten.
Art. 258
HOOFDSTUK IV. - Loopbaan van de commissarissen van de buitendiensten.
Art. 259
HOOFDSTUK V. - Loopbaan van de commissaris-generaal van de buitendiensten.
Art. 260
HOOFDSTUK VI. - Het mandaat van directeur van de operaties.
Art. 261
TITEL II. - Administratieve bepalingen.
Art. 262-273
TITEL III. - Geldelijke loopbaan.
Art. 274-275
DEEL VIER. - OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Art. 276-279
BIJLAGEN.
Art. 1N1-N5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1966042915  1997009545  1998009631  1998009632  1998010031  1998010042  2000009034 





Artikels:

EERSTE DEEL. - ADMINISTRATIEF STATUUT.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat; [1 de artikelen 2/1, 12, 13, 17, 138 tot 144, 186, 226 en 252 tot 254 zijn van toepassing op de personeelsleden van de Veiligheid van de Staat]1.
  In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° " ambtenaar " : ieder vast benoemd lid van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;
  2° " [1 personeelslid van de Veiligheid van de Staat]1 " : ieder vast benoemd of contractueel personeelslid dat zijn functie uitoefent binnen de Veiligheid van de Staat;
  3° " directie-generaal " : de administrateur-generaal en de adjunct administrateur-generaal of, in geval van belet, de administrateur-generaal of de adjunct administrateur-generaal;
  4° " ondersteuningscel " : een college van deskundigen, ingesteld door het koninklijk besluit betreffende het algemeen bestuur en de ondersteuningscel van de Veiligheid van de Staat van 5 december 2006, die deelnemen aan het beslissingsproces van de directie-generaal voor de materies die verband houden met hun domein van expertise;
  5° [1 "directiecomité" : het comité zoals bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 5 december 2006 betreffende het algemeen bestuur en de ondersteuningscel van de Veiligheid van de Staat.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.2. Aan iedere ambtenaar van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat wordt de hoedanigheid van Rijksambtenaar toegekend. De ambtenaar van de buitendiensten bevindt zich in een rechtspositie die enkel in de gevallen voorzien in dit besluit kan beëindigd worden.
  De reglementaire bepalingen die betrekking hebben op de ambtenaren van de federale overheidsdiensten zijn niet van toepassing op de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, behoudens uitdrukkelijk anders vermeld in dit besluit.

Art. 2/1.[1 Het personeelslid van de Veiligheid van de Staat is houder van een veiligheidsmachtiging van het niveau "zeer geheim" overeenkomstig de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.3. De hiërarchische structuur van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat bestaat uit drie niveaus : niveau A, dat het hogere niveau is, en de niveaus B en C.
  Het niveau wordt bepaald door de vorming en de bekwaamheden waarvan een bewijs moet worden geleverd om een betrekking te kunnen bekleden.
  Elk niveau wordt onderverdeeld in graden; de graad is de titel die de ambtenaar machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemt.

Art.4.Niveau A bevat drie graden die als volgt hiërarchisch gerangschikt zijn :
  1° commissaris-generaal aan dewelke de weddenschaal A6 verbonden is;
  2° afdelingscommissaris aan dewelke de weddenschaal A5 verbonden is;
  3° commissaris aan dewelke de weddenschalen A1, A2, A3, A4a en A4b verbonden zijn.
  [1 De graad van commissaris-generaal wordt bij mandaat toegekend.]1
  De weddenschalen bedoeld in het eerste lid worden hernomen in de bijlage Ia van dit besluit.
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art.5. Niveau B bevat twee graden die als volgt hiërarchisch gerangschikt zijn :
  1° afdelingsinspecteur aan dewelke de weddenschalen B5 en B6 verbonden zijn;
  2° inspecteur aan dewelke de weddenschalen B1, B2, B3, B4a en B4b verbonden zijn.
  De weddenschalen bedoeld in het eerste lid worden hernomen in de bijlage Ib van dit besluit.

Art.6. Niveau C bevat de graad van beschermingsassistent aan dewelke de weddenschalen C1 en C2, zoals hernomen in de bijlage Ic van dit besluit, verbonden zijn.

Art.7. De Koning benoemt de graden van niveau A.
  De Minister van Justitie benoemt de graden van de niveaus B en C.

Art.8. Voor de affectaties, mutaties, bevorderingen, worden de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat afgegrendeld van de Federale Overheidsdienst Justitie.
  De afgrendeling voorzien in het eerste lid is niet van toepassing binnen de Veiligheid van de Staat inzake affectatie.
  De afgrendeling voorzien in het eerste lid wordt opgeheven wanneer aan de ambtenaar een intrekking van de veiligheidsmachtiging of een weigering tot vernieuwing van een veiligheidsmachtiging wordt genotificeerd.

TITEL II. - Rechten en plichten.
Art.9. § 1. De ambtenaar oefent zijn ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen.
  Daartoe dient hij :
  1° de van kracht zijnde wetten en reglementen alsmede de richtlijnen, waaronder de nadere gedragsregels inzake deontologie van de Veiligheid van de Staat na te leven;
  2° nauwgezet en correct zijn adviezen te formuleren en zijn verslagen op te stellen;
  3° de beslissingen, zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren.
  § 2. Een manifest onwettig bevel mag echter niet worden uitgevoerd. De ambtenaar brengt de opdrachtgever onmiddellijk op de hoogte dat hij die opdracht niet kan uitvoeren.
  Op vraag van de ambtenaar moet de opdrachtgever dergelijk bevel schriftelijk bevestigen.
  § 3. De ambtenaar heeft het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen en zijn collega's als door zijn ondergeschikten. Hij dient elk verbaal of niet-verbaal gedrag dat deze waardigheid in het gedrang zou kunnen brengen te vermijden.

Art.10. § 1. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn dienst welwillend, onpartijdig en zonder enige discriminatie.
  § 2. Buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt de ambtenaar elke handelswijze die het vertrouwen van het publiek in zijn dienst kan aantasten.
  Zelfs buiten zijn ambt doch ter oorzaken ervan, mag de ambtenaar rechtstreeks of bij tussenpersoon, geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.

Art.11.Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen en er een kopie van te nemen.
  [1 Geen enkel stuk kan aan het persoonlijk dossier van de ambtenaar worden toegevoegd zonder dat de ambtenaar daarvan voorafgaandelijk op de hoogte werd gesteld.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.12. De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het beroepsgeheim en de classificatie.
  De ambtenaar onthoudt zich in alle omstandigheden in het openbaar uiting te geven aan zijn politieke overtuiging en zich in het openbaar in te laten met politieke activiteiten.
  Het is hem bovendien verboden die feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder op het recht op eerbied voor het privé-leven; dit verbod geldt bovendien voor de elementen die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen.
  De bepalingen van het eerste en derde lid gelden eveneens voor de ambtenaren die hun ambt hebben neergelegd.

Art.13. De ambtenaar is discreet over alles wat met de beroepsactiviteit te maken heeft, ook in zijn privé-leven.

Art.14. § 1. De ambtenaar heeft recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor zijn taakvervulling. Elke hiërarchische meerdere verzekert de informatiedoorstroming naar zijn ondergeschikten toe.
  § 2. De ambtenaar stelt zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, reglementeringen en onderzoekingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.
  De ambtenaar heeft recht op vorming die nuttig is voor zijn functioneren in zijn dienst.

Art.15.De vorming is een recht en een plicht. Elke ambtenaar is verantwoordelijk voor zijn eigen vorming en dient bij te dragen tot de ontwikkeling van de vaardigheden en kennis van zijn collega's.
  Het behoort tot de taken van elke hiërarchische meerdere om bij te dragen tot de ontwikkeling van de vaardigheden van zijn medewerkers.
  [1 De ambtenaar neemt op actieve wijze deel aan de kennisdeling binnen de buitendiensten.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.16.De ambtenaar kan binnen de buitendiensten aangewezen worden voor een andere betrekking die overeenstemt met zijn graad, volgens deze modaliteiten :
  1° door een vrijwillige kandidaatstelling voor een aangekondigde vacante betrekking;
  2° bij beslissing van de directie-generaal, genomen in het belang van de dienst en gemotiveerd door organisatorische en operationele redenen;
  3° bij beslissing van de directie-generaal indien de aanvraag tot wijziging van affectatie gerechtvaardigd is door afdoende gemotiveerde sociale redenen of door medische redenen.
  In het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt de betrekking toegekend aan de ambtenaar [1 het best]1 die voldoet aan de voorwaarden voorgeschreven in de functiebeschrijving en die zich bevindt in de vereiste voorwaarden inzake evaluatie en administratieve stand. [1 De directie-generaal of zijn gemachtigde vergelijkt daartoe de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van de generieke en technische competenties van de functie.]1
  In het geval bedoeld in eerste lid, 1° worden de kandidaten, die [1 op gelijkwaardige wijze]1 voldoen aan de voorgeschreven voorwaarden in de functiebeschrijving en die zich bevinden in de vereiste evaluatievoorwaarden en de administratieve stand, als volgt gerangschikt :
  1° de kandidaat met de meeste graadanciënniteit;
  2° bij gelijke graadanciënniteit, de kandidaat met de meeste dienstanciënniteit in de schoot van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;
  3° bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste kandidaat.
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.17.De Minister van Justitie bepaalt, op voorstel van de directie-generaal, de deontologische code van het personeel van de Veiligheid van de Staat.
  [1 Ieder personeelslid van de Veiligheid van de Staat]1 ontvangt een kopie van de deontologische code en tekent voor ontvangst.
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.18.[1 § 1.]1 Is onverenigbaar met de hoedanigheid van ambtenaar, welke ook zijn administratieve stand is :
  1° iedere activiteit, bezigheid of mandaat, zelfs ten kostenloze titel, uitgeoefend door de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon, in eender welke instelling, onderneming, vennootschap of vereniging, die kan aanleiding geven tot een belangenconflict met de activiteiten van de Veiligheid van de Staat;
  2° iedere activiteit die in strijd zou kunnen zijn met de waardigheid van de functie of die afbreuk zou kunnen doen aan de uitoefening van de plichten inherent aan de functie;
  3° een openbaar ambt, een openbare opdracht of een openbaar mandaat, evenals elke publieke politieke activiteit, betaald of niet.
  [1 § 2. Voor de toepassing van § 1, 1°, brengt de ambtenaar, wanneer hij van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, zijn hiërarchische meerdere hiervan onmiddellijk op de hoogte. Deze bezorgt hem hiervan schriftelijk akte.
   In geval van een erkend belangenconflict neemt de hiërarchische meerdere de gepaste maatregelen om hieraan een einde te stellen.
   De ambtenaar kan op elk ogenblik schriftelijk om het advies van de administrateur-generaal of van diens afgevaardigde vragen over een toestand waarin hij zich in de toekomst zou kunnen bevinden, dit om te weten of deze oorzaak zou kunnen zijn van een belangenconflict. Het advies wordt hem schriftelijk verstrekt binnen de maand.]1
  [2 § 3. De ambtenaar mag slechts een bezoldigde of onbezoldigde activiteit uitoefenen buiten zijn ambt, nadat hij een machtiging tot cumulatie bekomen heeft. De machtiging tot cumulatie wordt verleend voor een periode van hoogstens vier jaar. De verlenging van de machtiging is onderworpen aan een nieuwe machtiging. De machtiging tot cumulatie mag geen terugwerkende kracht hebben.
   Een machtiging tot cumulatie kan enkel verleend worden als de activiteit wordt uitgeoefend buiten de uren tijdens dewelke de ambtenaar zijn dienst vervult; zij dient in elk geval volledig bijkomstig te blijven in verhouding tot het uitgeoefend ambt. Een activiteit kan slechts worden uitgeoefend mits inachtname van de wetten en reglementen die de uitoefening van die activiteit regelen. In voorkomend geval wordt het bewijs daarvan geleverd.
   De vraag tot cumulatie wordt door de ambtenaar ingediend bij zijn hiërarchische meerdere : zij dient verplicht de zo nauwkeurig mogelijke aanwijzing van de beoogde activiteit, de duur van deze activiteit en de gemotiveerde bevestiging te omvatten dat deze activiteit zelfs in de toekomst geen aanleiding kan geven tot een toestand van belangenconflict.
   Nadat de hiërarchische meerdere, wanneer hij het nodig acht, aan de ambtenaar bijkomende informatie of verantwoordingsstukken heeft gevraagd, zendt hij de vraag met zijn beoordeling via hiërarchische weg naar de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde.
   Nadat de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde, wanneer hij het nodig acht, aan de ambtenaar bijkomende informatie heeft gevraagd, beslist hij de machtiging tot cumulatie te verlenen of te weigeren. Bij gebrek aan een beslissing binnen de twee maanden wordt de machtiging tot cumulatie als aanvaard beschouwd; de termijn wordt op drie maanden gebracht, wanneer bijkomende informatie of verantwoordingsstukken werden gevraagd.
   De uitoefening van een activiteit die voortvloeit uit een aanwijzing door de bevoegde overheid, wordt niet bedoeld in deze paragraaf; evenwel is de informatie van de hiërarchische meerdere vereist.]2
  ----------
  (1)<KB 2010-08-18/08, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 27-08-2010>
  (2)<KB 2010-08-18/08, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 03-07-2007>

TITEL III. - Wijze van toekenning van de betrekkingen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.19. De graad van beschermingsassistent wordt toegekend via aanwerving.
  De graden van inspecteur en van commissaris worden toegekend via aanwerving of via bevordering.
  Wanneer op verschillende wijzen in een graad kan worden benoemd en geen enkel bepaling een welbepaalde wijze verplicht, kiest de Minister van Justitie, na advies van het directiecomité, de wijze van benoeming volgens welke iedere vacant geworden betrekking moet worden verleend.

Art.20. Men kan slechts aangeworven worden indien men geslaagd is voor een vergelijkende wervingselectie.

HOOFDSTUK II. - Selectie, aanwerving en stage.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.21.[1 § 1. Om aan een vergelijkende wervingsselectie deel te nemen, moet de kandidaat :
   1° op de dag dat de inschrijvingstermijn voor de vergelijkende wervingsselectie verstrijkt, ten minste 25 jaar zijn voor de betrekkingen van commissaris en ten minste 21 jaar voor de betrekkingen van inspecteur en beschermingsassistent;
   2° houder zijn van een diploma, een getuigschrift of van een titel die voorkomt in de bijlage van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en die in de Rijksbesturen toegang geeft tot de betrekkingen van niveau A voor wat betreft de betrekkingen van commissaris, tot de betrekkingen van niveau B voor wat betreft de betrekkingen van inspecteur en tot de betrekkingen van niveau C voor wat betreft de betrekkingen van beschermingsassistent.
   § 2. Om aangeworven te worden, moet de kandidaat voor een betrekking als commissaris, inspecteur of beschermingsassistent aan volgende voorwaarden voldoen :
   1° Belg zijn en, in geval van meerdere nationaliteiten, vrijgesteld zijn van militaire of gelijkgestelde verplichtingen ten opzichte van derde landen;
   2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
   3° een gedrag hebben dat overeenstemt met de eisen van de functie;
   4° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Afdeling 2. - De vergelijkende wervingsselecties.
Art.22.Een vergelijkende wervingsselectie is de selectie die door SELOR -het Selectiebureau van de Federale Overheid georganiseerd wordt op vraag van de administrateur-generaal en op basis van een functiebeschrijving en een competentieprofiel. Deze selectie leidt tot een rangschikking van geslaagden. [1 Onverminderd de bepalingen van dit besluit zijn de bepalingen van het reglement van orde betreffende de vergelijkende selecties en de selecties bepaald door de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid - van toepassing op de vergelijkende wervingsselecties in de graden van beschermingsassistent, inspecteur en commissaris.]1
  Evenwel kan de Veiligheid van de Staat onder toezicht van SELOR, het geheel of een deel van de vergelijkende selecties organiseren. In dit geval worden de modaliteiten van de delegatie vastgelegd in een protocol.
  Voor de aanwerving moet de Minister of zijn gemachtigde de rangschikking respecteren.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.23. De afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid, maakt de organisatie van vergelijkende wervingsselecties bekend door ten minste een bericht in het Belgisch Staatsblad.
  Het bericht vermeldt ten minste de uiterste datum waarop men zich kandidaat kan stellen, en of er al dan niet een reserve van de geslaagden wordt aangelegd.
  De kandidaten beschikken over ten minste vijftien kalenderdagen om zich kandidaat te stellen.

Art.24.[1 De directie-generaal stelt in samenspraak met de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid - een selectiereglement op voor iedere vergelijkende wervingsselectie en bepaalt hierin in het bijzonder het programma op basis van de functiebeschrijving en van het competentieprofiel; het programma voorziet noodzakelijkerwijs in psychotechnische testen.
   De afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid - publiceert het reglement van de vergelijkende wervingsselectie en verzekert de regelmatigheid van de selectie.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.25. De directie-generaal beslist of er een reserve van geslaagden wordt aangelegd en bepaalt de geldigheidsduur ervan.

Art.26. De afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid, stelt de datum vast waarop de kandidaten moeten voldoen aan de vereisten inzake diploma's of studiegetuigschriften.

Art.27. De afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid, verifieert de toelatingsvoorwaarden bedoeld in artikel 21.

Art.28. Zodra de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid, in de loop van een vergelijkende wervingsselectie, vaststelt dat een gegadigde niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan een van de vereisten zoals bedoeld in artikel 21, sluit hij deze van de vergelijkende selectie uit en geeft hij hem kennis van zijn beslissing en van de redenen ervan.

Art.29. Indien de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid een groot aantal deelnemers aan een vergelijkende selectie verwacht, kan hij een voorafgaande schiftingsproef inlassen. De directie-generaal beslist in samenspraak met de afgevaardigd bestuurder van SELOR over de inhoud en de modaliteiten van deze proef.

Art.30. Na het afsluiten van het proces-verbaal van de vergelijkende selectie ontvangt iedere deelnemer bericht van zijn uitslag.

Art.31. De afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid, stelt de lijst op van de geslaagden van de vergelijkende wervingsselectie en verzendt deze lijst samen met de persoonsgegevens van de geslaagden aan de directie-generaal. Tezelfdertijd maakt hij de gedetailleerde resultaten van iedere geslaagde over.

Art.32. De administrateur-generaal roept de geslaagden in dienst volgens hun plaats in de rangschikking.
  De geslaagden die wegens persoonlijke aangelegenheden uitstel van indiensttreding vragen, verliezen het voordeel van hun plaats in de rangschikking in geval aan hun verzoek wordt voldaan.
  De geslaagden die, nadat zij een betrekking hebben aanvaard, weigeren om in dienst te treden, worden geschrapt van de lijst der geslaagden.

Art.33. Van de geslaagden van twee of meerdere vergelijkende selecties, hebben de geslaagden van de selectie waarvan het proces-verbaal op de vroegste datum werd gesloten, voorrang.

Art.34.Voor iedere vergelijkende wervingsselectie wordt een jury gevormd. De afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid, bepaalt in overleg met de directie-generaal de samenstelling van de jury.
  De jury wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid, of door zijn gemachtigde. Indien de aard van bepaalde essentiële proeven van de vergelijkende selectie dit vereist, moet in elk geval twee derden van de juryleden ambtenaren van de buitendiensten zijn. [1 De jury kan slechts zetelen als minstens de helft van de leden aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.]1
  Het secretariaat van de jury wordt verzekerd door SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Afdeling 3. - Stage.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.35.[2 De geslaagden van de vergelijkende selecties worden door de administrateur-generaal toegelaten tot de stage voor zover zij voldoen aan volgende voorwaarden :]2
  1° geslaagd zijn voor de voorziene vergelijkende wervingsselectie;
  2° houder zijn van een veiligheidsmachtiging [2 van het niveau "zeer geheim"]2 overeenkomstig de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen;
  3° [1 in het bezit zijn van een Belgisch of Europees rijbewijs van categorie B;]1
  4° [3 beantwoorden aan de vereisten van medische en lichamelijke geschiktheid vastgelegd in bijlage V van dit besluit.]3

(NOTA : De wijziging (de woorden "de Sociaal-Medische Rijksdienst" vervangen door de woorden "het Bestuur van de medische expertise") aangebracht bij KB 2013-12-01/08, art. 55, 005; Inwerkingtreding : 23-12-2013 is niet kunnen uitgevoerd worden; de woorden "de Sociaal-Medische Rijksdienst" bevinden zich in het archief versie 001)
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>
  (2)<KB 2010-08-18/08, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 27-08-2010>
  (3)<KB 2011-06-01/05, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 02-07-2011>

Art.36.De geslaagden die zijn toegelaten tot de stage worden benoemd in hun hoedanigheid van stagiair door de Minister van Justitie [1 ...]1 , en worden in die hoedanigheid in dienst geroepen door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat; zij worden aangewezen voor een betrekking, uiterlijk op de eerste dag van de derde maand na die waarin ze tot stagiair zijn benoemd.
  Het besluit tot benoeming in de hoedanigheid van stagiair vermeldt de identiteitsgegevens van de stagiair, de datum van de vergelijkende wervingsselectie en de door de geslaagde behaalde rangschikking.
  Wanneer een geslaagde een opzeggingstermijn dient in acht te nemen met toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de in het eerste lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt.
  Wanneer een geslaagde een opzeggingstermijn dient in acht te nemen met toepassing van de bepalingen die van kracht zijn in een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondstaat of bij een instelling van de Europese Gemeenschappen of een instelling die opgericht werd door of krachtens een van de verdragen welke ze regelen, wordt de in het eerste lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.37.[1 § 1.]1 Indien een zwaarwichtig feit noopt tot een actualisatie van het veiligheidsonderzoek, wordt het dossier voor beslissing voorgelegd aan de directie-generaal. Die kan beslissen om de stagiair in het belang van de dienst te schorsen gedurende de tijd die nodig is voor het veiligheidsonderzoek; de aldus geschorste stagiair wordt op de hoogte gebracht van deze beslissing.
  [1 § 2. Verliest, ambtshalve en zonder vooropzeg zijn hoedanigheid van stagiair, de stagiair die niet meer aan de in artikel 35, 2° vastgestelde voorwaarde voldoet.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-08-18/08, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.38.De stagiair heeft niet de hoedanigheid van ambtenaar van de buitendiensten in de zin van dit besluit.
  Niettemin zijn in dit deel op hem van toepassing :
  1° titel I, met uitzondering van artikel 8;
  2° titel II, met uitzondering van artikel 16;
  3° titel III, met uitzondering van de hoofdstukken III en IV;
  4° titel IV, met uitzondering van hoofdstuk III;
  5° titel V;
  6° [1 titel VII, met uitzondering van artikel 181, artikel 182, eerste lid, 2° en de artikelen 183, 187 tot 189;]1
  7° titel VIII, hoofdstuk III;
  8° titel IX;
  9° titel X.
  ----------
  (1)<KB 2010-08-18/08, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.39. De stage moet de stagiair in de mogelijkheid stellen om de kennis, technieken en bekwaamheden te verwerven, die vereist zijn voor de uitoefening van de functies verbonden aan de betrekking waaraan hij is toegewezen. De stage moet het ook mogelijk maken om te bepalen of de stagiair voldoet aan de vereisten voor de goede uitoefening van zijn functies.

Art.40. De directie-generaal organiseert de stage en stelt er het programma en de vormingsmethodes van vast.

Art.41.§ 1. Om de duur van de verrichte stage te berekenen worden alle perioden waarin de stagiair in actieve dienst is, in aanmerking genomen.
  Worden evenwel niet in aanmerking genomen de afwezigheden die zich voordoen nadat de stagiair reeds dertig werkdagen in één of verschillende malen afwezig is geweest, zelfs indien hij gedurende deze afwezigheden in actieve dienst is.
  Komen voor de berekening van deze dagen afwezigheid niet in aanmerking :
  1° het jaarlijks vakantieverlof;
  2° de verloven toegestaan met toepassing van het artikel 50 van het koninklijk besluit van 2 oktober 2006 tot uitvoering van de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;
  3° de verloven bedoeld in de artikelen 14, 15, 15bis en 20 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen.
  § 2. Behoudens de in § 1, derde lid, opgesomde gevallen, hebben de afwezigheden die zich voordoen nadat de stagiair gedurende dertig werkdagen in één of verschillende malen afwezig is geweest, [1 verlenging]1 van de stage tot gevolg.
  § 3. [1 Tijdens zijn afwezigheden]1 behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair en zijn administratieve stand wordt vastgesteld overeenkomstig de reglementaire bepalingen die op hem van toepassing zijn.
  § 4. Na het einde van een afwezigheidperiode die een [1 verlenging]1 van de stage tot gevolg heeft gehad, beslist de directie-generaal of er voor de betrokkene reden bestaat om zijn vorming voort te zetten. Gedurende de periode van verlenging van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.42. De directie-generaal stelt de administratieve standplaats van de stagiair vast. Nadien, na advies van de directeur van de operaties, beslist zij over de affectaties in het belang van de dienst.

Art.43.De stagiair die [1 ...]1 geschikt wordt bevonden, wordt in de hoedanigheid van ambtenaar van de buitendiensten benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
  Voor de berekening van zijn geldelijke anciënniteit en voor zijn rangschikking, neemt hij rang in op de dag waarop zijn stage is begonnen.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.44. De stagiair kan door de Minister van Justitie op voorstel van de directie-generaal tijdens of op het einde van de stage afgedankt worden met een opzeggingstermijn van drie maanden, wegens beroepsongeschiktheid vastgesteld overeenkomstig artikel 47, § 2.
  Voor elke zware fout die de stagiair heeft begaan gedurende of ter gelegenheid van de stage, kan hij zonder opzegging worden afgedankt door de Minister van Justitie, op voorstel van de directie-generaal. De betrokkene dient op voorhand gehoord te worden door de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde.
  Het voorstel tot afdanking tijdens of op het einde van de stage wordt ter kennis gebracht van de betrokken stagiair. Deze kan, binnen de acht dagen na de kennisgeving, tegen dat voorstel beroep indienen bij de raad van beroep zoals bedoeld in Hoofdstuk III van Titel VIII van het eerste deel van dit besluit.

Onderafdeling 2. - De organisatie van de stage.
Art.45. Tijdens de duur van de stage, wordt de stagiair geplaatst onder het gezag van de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling zoals bedoeld in het artikel 138.
  De directeur van de dienst vorming en ontwikkeling wordt bijgestaan door de stageverantwoordelijken voor wat betreft het onthaal, de vorming, de opvolging van de stagiair en het uitvoeren van de opgestelde programma's in overeenstemming met de vormingspolitiek die wordt gedefinieerd door de directie-generaal.
  De stage omvat een theoretisch en een praktisch gedeelte. Het praktische gedeelte bevat een of meerdere periodes van activiteit binnen de buitendiensten, evenals bij andere instanties die hiertoe zijn aangeduid door de directie-generaal.
  De stage, de stageverslagen, de tijdens de basisvorming te onderwijzen vakken, de modaliteiten van de evaluatie alsmede de activiteiten van de basisvorming waaraan de stagiairs moeten deelnemen, worden vastgesteld door onze Minister van Justitie op voorstel van de directie-generaal.
  De directie-generaal duidt de stageverantwoordelijken en de ambtenaren aan die belast worden met het opmaken van de stageverslagen.

Art.46. De stage wordt afgesloten met een gecertificeerde test, genoemd de " meting van verworvenheden " die tot doel heeft de door de stagiair verworven competenties en geschiktheid na te gaan evenals de bekwaamheid van de stagiair om deze toe te passen in de uitoefening van de functies die verbonden zijn aan de betrekking waaraan hij is toegewezen.
  Het programma en de modaliteiten van deze gecertificeerde test worden vastgelegd door de Minister van Justitie op voorstel van de directie-generaal.

Art.47.§ 1. [1 Er wordt een stagecommissie opgericht die voorgezeten wordt door de directeur van de operaties [2 of zijn afgevaardigde]2 en die samengesteld is uit de directeur van de dienst opleiding en ontwikkeling en uit twee leden bekleed met ten minste de graad van commissaris, aangesteld door de directie-generaal, waarvan één chef van een territoriale eenheid en één chef van de centrale diensten en die tot een verschillende taalrol behoren. De directeur van de dienst opleiding en ontwikkeling is niet stemgerechtigd.
   De stagecommissie heeft als taak :
   1° het superviseren, in samenwerking met de dienst opleiding en ontwikkeling, van de opvolging van de stagiairs en het beslissen over iedere vraag van algemene aard die hier eventueel uit voortkomt;
   2° het verschaffen van een advies over de geschiktheid van de stagiair om al dan niet definitief benoemd te worden, op basis van de stagerapporten en van de meting van verworven kennis; hiertoe neemt de commissie kennis van de evaluatie van het functioneren, de competenties en de houding van iedere stagiair;
   3° het interpelleren van de stagiair over iedere tekortkoming vermeld in een stagerapport.
   De stagecommissie wordt bijgestaan door een secretariaat dat toeziet op de bewaring en het beheer van de stagedossiers, alsook op hun opvolging.
   De stagecommissie komt minstens om de drie maanden samen en ook telkens de noodzaak dit rechtvaardigt.]1
  § 2. Indien de stagecommissie, op basis van de stagerapporten en [1 /of van de vermelding van de meting van de verworven kennis]1 na de nodige informatie te hebben ingewonnen, vaststelt dat de stagiair niet geschikt is om zijn stage verder te zetten of om benoemd te worden in de graad waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft, wordt een met redenen omkleed afdankingvoorstel wegens beroepsongeschiktheid voorgelegd aan de directie-generaal.
  De stagecommissie hoort de stagiair voorafgaandelijk. De stagiair verschijnt in eigen persoon en kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze, titularis van een veiligheidsmachtiging indien nodig.
  Indien de persoon die de ambtenaar bijstaat de kwaliteit van advocaat heeft, wordt hij in kennis gesteld van de artikelen 36 en 37 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, met betrekking tot het respect voor het beroepsgeheim.
  De persoon die de verdediging van de stagiair waarneemt mag in geen geval deel uitmaken van de commissie.
  Indien de stagiair of de persoon die zijn verdediging waarneemt zonder geldige reden niet verschijnt, ofschoon hij regelmatig werd opgeroepen, dan spreekt de commissie zich uit op basis van de stukken van het stagedossier.
  Hetzelfde geldt van zodra het dossier van de stagiair het voorwerp uitmaakt van een tweede zitting, zelfs indien de stagiair of de persoon die zijn verdediging waarneemt een geldige reden kan aanvoeren.
  Het afdankingvoorstel wordt ter kennis gebracht aan de stagiair. Deze kan, [1 ...]1 , een beroep indienen bij de raad van beroep van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat zoals bedoeld in Hoofdstuk III van Titel VIII van het eerste deel van dit besluit. [1 Het beroep is opschortend.]1
  [1 § 3. De stagecommissie beraadslaagt geldig over een stagiair, wanneer twee van de leden die stemgerechtigd zijn, tot dezelfde taalrol als de stagiair behoren. Een lid van de commissie kan slechts over een stagiair beraadslagen, indien hij op geen enkel moment en in welke hoedanigheid ook deelgenomen heeft aan het verloop van de stage van betrokkene. Geen enkel lid mag zich onthouden.
   De stagecommissie beslist bij gewone meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.]1
  [1 § 4.]1 Indien de stagecommissie op basis van de stageverslagen [1 en de vermelding van de meting van de verworven kennis]1 en na alle nuttige informatie te hebben ingewonnen, besluit dat de stagiair geschikt is voor de benoeming tot de graad waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft, formuleert ze een gemotiveerd voorstel van benoeming aan de directie-generaal.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>
  (2)<KB 2014-10-10/13, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art.48. Het stagedossier bevat :
  1° de stageverslagen;
  2° de resultaten van de meting van verworvenheden;
  3° ieder feit of iedere vaststelling nuttig voor de beoordeling van de geschiktheden van de stagiair;
  4° het advies van de stagecommissie;
  5° het beroepsdossier.

Art.49. De duur van de stage van de beschermingsassistenten bedraagt een jaar. Om de twee maanden en op het einde van de stage wordt een stageverslag opgemaakt.
  De duur van de stage van de inspecteurs en de commissarissen bedraagt twee jaar. Om de drie maanden en op het einde van de stage wordt een stageverslag opgemaakt.

Art.50. Elk verslag wordt ter kennis gebracht van de stagiair, die er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt, en wordt in zijn persoonlijk dossier opgenomen.
  De modellen van het stageverslag worden bepaald door de Minister van Justitie.

Art.51.De stage wordt afgesloten met een gunstig of een ongunstig advies van de stagecommissie. In geval van een gunstig advies wordt de stagiair toegelaten tot de benoeming als vastbenoemd ambtenaar van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat. In geval van een ongunstig advies, kan de stage [1 door de stagecommissie]1 verlengd worden met maximum vier maanden voor de beschermingsassistenten, en met maximum acht maanden voor de inspecteurs en de commissarissen.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Onderafdeling 3. - Indiensttreding als ambtenaar.
Art.52. Kan slechts als ambtenaar van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat benoemd worden, hij die zijn stage met succes heeft afgerond en houder is van een veiligheidsmachtiging van het niveau " zeer geheim ".

Art.53. De stagiairs leggen de eed af wanneer zij benoemd worden als ambtenaar van de buitendiensten.
  Zij worden geacht in deze hoedanigheid in dienst te zijn getreden zodra zij de eed hebben afgelegd.

Art.54. De in artikel 53 bedoelde eed wordt afgelegd in de termen die zijn bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.

Art.55. De beschermingsassistenten en de inspecteurs leggen de eed af in handen van de administrateur-generaal. De commissarissen leggen de eed af in handen van de Minister van Justitie.

Art.56. Indien zij weigeren de eed af te leggen, wordt hun benoeming als vastbenoemde ambtenaar met terugwerkende kracht vernietigd.

HOOFDSTUK III. - Bevordering.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.57.§ 1. De bevordering is ofwel de benoeming van een ambtenaar tot een graad van een hoger niveau of tot een hogere graad binnen hetzelfde niveau, ofwel de toekenning aan de ambtenaar in zijn graad, van de weddenschaal die hoger is dan die welke hij genoot.
  § 2. De benoeming tot een graad van een hoger niveau wordt een " bevordering door overgang naar het hogere niveau " genoemd; deze bevordering wordt verleend via een vergelijkende selectie georganiseerd in samenwerking met SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid.
  § 3. [2 Met uitzondering van de benoeming tot de graad van commissaris-generaal, wordt de benoeming tot een hogere graad binnen hetzelfde niveau " bevordering door verhoging in graad " genoemd.]2
  § 4. De toekenning van de weddenschaal die hoger is dan die welke de ambtenaar genoot in zijn graad wordt " bevordering door verhoging in weddenschaal " genoemd; deze is, voor de niveaus A en B, afhankelijk van een potentieeltest of van waardemetingen.
  [1 De personeelsleden die syndicaal verlof genieten in de hoedanigheid van vast afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 13 van de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, krijgen ambtshalve de verhoging in weddeschaal in hun graad en de waarderingstoelage vastgesteld voor hun graad, zonder hiervoor een waardemeting te moeten afleggen.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>
  (2)<KB 2014-10-10/13, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art.58.[1 Titel II van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel is van toepassing op de leden van de in de artikelen 34, 69, 112 en 118 bedoelde jury's en commissies.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art.59. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
  1° potentieeltest : de meting van de competenties, kennis en technische vaardigheden;
  2° bekwaamheidsproef : de meting, voor het betreffende niveau, van de bekwaamheid om operationele expertise en beheer te integreren;
  3° waardemeting : de meting die toelaat een evaluatie te maken van de competenties die belangrijk zijn voor de uitoefening van de functie en die verworven zijn tijdens een specifieke vorming die verband houdt met de doelstellingen van de dienst.

Art.60.§ 1. De bevordering tot een graad van een hoger niveau en tot een hogere graad binnen hetzelfde niveau is alleen mogelijk wanneer een betrekking vacant is.
  De vacature wordt medegedeeld aan de benoembare ambtenaren door een bekendmaking van vacante betrekking.
  De bekendmaking van de vacante betrekking wordt ofwel ter kennis gebracht aan elk van de betrokken ambtenaren in ruil voor een door hen ondertekend ontvangstbewijs dat de datum van ontvangst der bekendmaking vermeldt, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven gezonden aan het door de betrokkene laatst opgegeven adres.
  Wanneer de ambtenaar, om welke reden ook, tijdelijk uit de dienst verwijderd is, wordt hem de bekendmaking van vacante betrekking bij een ter post aangetekend schrijven gezonden aan het door hem laatst opgegeven adres.
  § 2. [1 In geval van bevordering door overgang naar het hoger niveau of door verhoging in graad, wordt enkel rekening gehouden met]1 de titels van de ambtenaren die gesolliciteerd hebben binnen een termijn van vijftien kalenderdagen die ingaat op de eerste werkdag volgend op die waarop de bekendmaking van de vacante betrekking aan de betrokkene werd overhandigd of door de post is aangeboden. Wanneer de laatste dag van de termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de volgende werkdag.
  Het is aan de ambtenaren toegelaten bij voorbaat naar elke betrekking te dingen die tijdens hun afwezigheid zou worden open verklaard. De geldigheid van die sollicitatie is vastgesteld op één maand.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.61. § 1. Om deel te nemen aan een bekwaamheidsproef, een potentieeltest, een waardemeting of een vergelijkende selectie voor de overgang naar het hogere niveau, moet de ambtenaar zich bevinden in een administratieve stand waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan laten gelden.
  De ambtenaar die tijdens de selectiegedeelten niet langer de in het eerste lid bepaalde voorwaarden vervult, verliest het voordeel van zijn eventueel slagen voor de bekwaamheidsproef, potentieeltest, waardemeting of een vergelijkende selectie voor de overgang naar het hogere niveau.
  § 2. Om een bevordering te verkrijgen, moet de ambtenaar zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden. Bovendien mag hij geen vermelding " onvoldoende " hebben verkregen op het einde van zijn evaluatie.

Afdeling 2. - Bevordering door verhoging in graad en door verhoging in weddenschaal.
Art.62. Over elke bevordering door verhoging in graad of door verhoging in weddenschaal, wordt door de directie-generaal een gemotiveerd advies uitgebracht.
  Het door de directie-generaal uitgebrachte advies is gebaseerd op het evaluatiedossier en het tuchtdossier van de ambtenaar, evenals op het voorafgaand gemotiveerd advies van de directeur van de operaties.

Art.63. Het gemotiveerd advies van directie-generaal wordt afgesloten met de vermelding " gunstig " of " ongunstig ".

Art.64. Het gemotiveerd advies van de directie-generaal wordt ter kennis gebracht aan de ambtenaar die er binnen de tien werkdagen zijn opmerkingen aan kan toevoegen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na de dag van de kennisgeving.
  De directie-generaal deelt aan de ambtenaar mee of hij het nodig acht om in te gaan op de geformuleerde opmerkingen.
  Het gemotiveerd advies en de eventuele opmerkingen worden door de administrateur-generaal overgemaakt aan de Minister van Justitie.

Art.65. De kandidaten die aan de voorwaarden voor bevordering in graad voldoen worden geklasseerd in de onderstaande volgorde :
  1° de geslaagden van de bekwaamheidsproef waarvan het proces-verbaal op de vroegste datum is afgesloten;
  2° tussen geslaagden van dezelfde bekwaamheidsproef :
  a) de best gerangschikte kandidaat;
  b) bij gelijkheid in rangschikking, de kandidaat met de meeste graadanciënniteit;
  c) bij gelijke graadanciënniteit, de kandidaat met de meeste dienstanciënniteit in de schoot van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;
  d) bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste ambtenaar.

Art.66. Voor het berekenen van de graad- en niveauanciënniteit komen alleen in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als vastbenoemde ambtenaar verricht heeft binnen de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en zonder vrijwillige onderbreking.
  De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering in zijn weddenschaal behoudt.

Art.67. § 1. Voor het berekenen van de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in de graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of vanaf de datum waarop de ambtenaar voor bevordering is gerangschikt ten gevolge van de uitdrukkelijke terugwerking van zijn benoeming in die graden.
  § 2. Voor het berekenen van de niveauanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in een graad van het betreffende niveau of vanaf de datum waarop hij voor latere bevordering is gerangschikt tengevolge van de uitdrukkelijke terugwerking van zijn benoeming in zulke graad.
  § 3. Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen in aanmerking, in de zin van artikel 66, tweede lid, de diensten die effectief door de ambtenaar werden gepresteerd, in welke hoedanigheid ook, zonder vrijwillige onderbreking, als lid van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
  § 4. De graad-, niveau- en de dienstanciënniteit zijn gelijk aan de som van de volle kalendermaanden tijdens de welke diensten zijn verricht die in aanmerking komen voor de berekening.

Afdeling 3. - Bevordering door overgang naar het hogere niveau.
Art.68.[1 De vergelijkende selectie voor de overgang naar het hoger niveau wordt georganiseerd op basis van een functiebeschrijving en een competentieprofiel die in een selectiereglement vastgelegd worden door de directie-generaal die hierin ook de materies en de methodologie van de proeven vastlegt. Onverminderd de bepalingen van dit besluit zijn de bepalingen van het reglement van orde betreffende de vergelijkende wervingsselecties en de selecties bepaald door de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid - van toepassing op de vergelijkende selecties voor overgang naar de graad van inspecteur en commissaris.]1
  De selectie meet de competenties en het potentieel dat noodzakelijk is voor de uitoefening van de functies die in verband staan met het hogere niveau dan dat waartoe de ambtenaar behoort.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.69.§ 1. Bij iedere vergelijkende selectie voor de overgang naar het hogere niveau, wordt een jury gevormd waarvan de samenstelling wordt bepaald door de directie-generaal in overleg met de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid.
  De jury bestaat uit drie vaste leden en deskundigen.
  Het voorzitterschap van de jury wordt verzekerd door de afgevaardigd bestuurder van SELOR.
  § 2. De vaste leden van de jury zijn :
  1° de administrateur-generaal of zijn gemachtigde;
  2° de directeur van de operaties of een andere ambtenaar die houder is van ten minste de graad van afdelingscommissaris en die aangeduid is door de administrateur-generaal;
  3° een vertegenwoordiger van de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid.
  § 3. De deskundigen worden aangeduid door de vaste juryleden voor de proeven die het beroep noodzakelijk maken op personen die bijzonder gekwalificeerd zijn omwille van hun deskundigheid of specialisatie. De deskundigen worden aangeduid bij meerderheid van stemmen van de vaste leden. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
  § 4. De directie-generaal duidt een ambtenaar aan die belast wordt met het secretariaat.
  § 5. Een lid van de commissie die in zijn persoon een objectieve reden tot wraking ziet, onthoudt er zich van om deel te nemen aan de stemming.
  [1 § 6. De jury kan slechts zetelen, indien minstens de helft van de leden aanwezig zijn.
   De beslissingen worden bij meerderheid van stemmen genomen; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.70. De vergelijkende selecties voor de overgang naar het hogere niveau worden meegedeeld volgens de procedure vastgesteld in artikel 60, via een bekendmaking van vacante betrekking die met name bepaalt :
  1° de functieomschrijving en het competentieprofiel;
  2° de taal van de selectie;
  3° de voorwaarde voor deelname en de datum waarop deze vervuld moeten zijn;
  4° de selectieprocedure met hierin de aard van de selectieproeven;
  5° de uiterste inschrijvingsdatum.

Art.71. De aanvraag voor deelname aan een vergelijkende selectie wordt gericht aan de directeur van de operaties. Hij gaat na of de kandidaat voldoet aan de voorwaarden voor deelname.

Art.72. De kandidaten worden opgeroepen ten minste acht kalenderdagen voor de datum van elke proef van de vergelijkende selectie.

Art.73. Indien de vergelijkende selectie voor de overgang naar het hogere niveau uit verschillende proeven bestaat, worden de ambtenaren die voor één of meerdere proeven geslaagd zijn, op hun verzoek, vrijgesteld van deze proef of deze proeven als zij nadien opnieuw deelnemen aan één of meerdere vergelijkende selecties van hetzelfde niveau.
  Zij kunnen het voordeel van de vrijstelling voor één of meerdere betrokken proeven slechts tweemaal inroepen.

Art.74. De kandidaten die ten minste 60 % van de punten behaald hebben voor de volledige vergelijkende selectie, worden verklaard geslaagd te zijn. Zij behouden onbeperkt het voordeel van hun uitslag.

Art.75. De geslaagden voor een vergelijkende selectie worden gerangschikt volgens de behaalde punten. Ingeval de vergelijkende selectie is opgesplitst in verschillende proeven, worden zij gerangschikt volgens de voor de bijzondere proef of proeven behaalde punten, overeenkomstig het selectiereglement dat opgesteld wordt bij toepassing van artikel 68.

Art.76.[1 § 1.]1 De geslaagden worden in de volgorde van hun rangschikking bevorderd tot de graad waarnaar ze hebben medegedongen en worden voor een vacante betrekking van die graad aangewezen.
  Wanneer de geslaagden van verschillende vergelijkende selecties naar dezelfde bevordering dingen, worden zij gerangschikt volgens de datum van de processen-verbaal van afsluiting, te beginnen met de verst afgelegen datum, en, voor elke vergelijkende selectie, in de volgorde van hun rangschikking.
  [1 § 2. Ongeacht § 1 vormt de bevordering door overgang naar het hoger niveau het onderwerp van een gemotiveerd advies van de directie-generaal op basis van het evaluatie-en het tuchtdossier van de ambtenaar, alsook op basis van het gemotiveerd advies dat voordien door de directeur van de operaties [2 ...]2 gegeven is.
   Het gemotiveerd advies van de directie-generaal, dat afgesloten wordt met de vermelding " gunstig " of " ongunstig ", wordt betekend aan de ambtenaar die zijn opmerkingen hier binnen een termijn van tien werkdagen nog aan kan toevoegen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag die volgt op de dag van de betekening.
   De directie-generaal stelt de ambtenaar ervan in kennis, als zij van mening is dat gevolg moet worden gegeven aan de geformuleerde opmerkingen.
   Het gemotiveerd advies en de eventuele nota met opmerkingen worden door de administrateur-generaal aan de Minister van Justitie overgemaakt.]1

  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>
  (2)<KB 2014-10-10/13, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Afdeling 4. - De loopbaan van de beschermingsassistenten.
Art.77. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de ambtenaar die gedurende ten minste vijf jaar bezoldigd is in de weddenschaal C1, de weddenschaal C2.

Art.78. De ambtenaar met de graad van beschermingsassistent die een graadanciënniteit van ten minste twaalf jaar heeft, kan voor de bevordering tot de graad van inspecteur deelnemen aan een vergelijkende selectie voor de overgang tot het hogere niveau.

Art.79. De bevordering door overgang naar het hogere niveau tot de graad van inspecteur, gebeurt in de weddenschaal B2 van deze graad.

Afdeling 5. - De loopbaan van de inspecteurs.
Onderafdeling 1. - Waardemetingen.
Art.80. § 1. De loopbaan van de inspecteur bestaat uit zeven waardemetingen die genummerd zijn van 1 tot 7 die de baremieke vormingen valideren die ermee overeenstemmen. De waardemeting is vier jaar geldig.
  § 2. De geldigheidsduur van een waardemeting vangt aan op de eerste dag van de maand die volgt op de inschrijving van de ambtenaar voor deze meting en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande waardemeting.
  § 3. De inspecteur die mislukt, kan zich pas opnieuw inschrijven voor een nieuwe waardemeting, ten vroegste na het verstrijken van de twaalfde maand die volgt op de inschrijving voor de initiële waardemeting waarvoor hij mislukte.

Art.81. De inspecteur die slaagt voor een waardemeting, ontvangt gedurende vier jaar de toelage bedoeld in artikel 231.

Art.82. De inspecteur die een waarderingstoelage ontvangt en die dezelfde graad behoudt, kan zich ten vroegste twaalf maanden vóór het einde van de geldigheidsduur van de vorige waardemeting inschrijven om deel te nemen aan een nieuwe waardemeting.

Art.83. De inspecteur die een waarderingstoelage ontvangt en die bevorderd wordt tot de graad van afdelingsinspecteur, kan zich onmiddellijk inschrijven voor de waardemeting nr. 6.
  Hij ontvangt niet langer de toelage, waarvan hij genoot voor zijn bevordering tot afdelingsinspecteur, vanaf de eerste dag van de maand die volgt op zijn benoeming tot die graad.

Onderafdeling 2. - Bevordering door verhoging in weddenschaal.
Art.84. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de inspecteur, die gedurende ten minste drie jaar bezoldigd is in de weddenschaal B2 en die met vrucht de vereiste vorming heeft gevolgd en geslaagd is voor de potentieeltest, de weddenschaal B3.
  De inspecteur die niet slaagt in de potentieeltest kan zich opnieuw aanmelden ten vroegste zes maanden nadat is vastgesteld dat hij niet geslaagd is. Hij moet slagen voor de potentieeltest binnen de vijf jaren te rekenen vanaf de eerste test.

Art.85. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62 bekomt de inspecteur die bezoldigd is in de weddenschaal B3 en die gedurende vier jaar de toelage voor de waardemeting nr. 3 heeft ontvangen, de weddenschaal B4a.

Art.86. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62 bekomt de inspecteur die bezoldigd is in de weddenschaal B4a en die gedurende vier jaar de toelage voor de waardemeting nr. 5 heeft ontvangen, de weddenschaal B4b.

Art.87.Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de [1 afdelingsinspecteur]1 die bezoldigd is in de weddenschaal B5 en die gedurende vier jaar de toelage voor de waardemeting nr. 7 heeft ontvangen, de weddenschaal B6.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Onderafdeling 3. - Bevordering door verhoging in graad.
Art.88.[1 § 1.]1 Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, worden de inspecteurs, die bezoldigd worden in de weddenschaal B4a of B4b en die geslaagd zijn voor de bekwaamheidsproef, evenals de inspecteurs die ten minste acht jaar bezoldigd zijn in de weddenschaal B3 en voor zover ze geslaagd zijn voor de waardemetingen nr. 1 en nr. 2 en voor de bekwaamheidsproef, binnen de perken van de vacante betrekkingen, bevorderd tot de graad van afdelingsinspecteur. De bevordering gebeurt in de weddenschaal B5. [1 Het aantal betrekkingen in de graad van afdelingsinspecteur B5 wordt beperkt tot maximaal 20 % van het totaal aantal betrekkingen van niveau B.]1
  De inspecteurs ontvangen een wachttoelage indien ze aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid voldoen en er geen enkele betrekking vacant is.
  De inspecteur die geslaagd is voor de bekwaamheidsproef kan zich, in afwachting van zijn benoeming, inschrijven voor de waardemeting nr. 6.
  [1 § 2. De bekwaamheidsproef wordt georganiseerd door en verloopt onder het toezicht van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid.
   De bekwaamheidsproef en het selectiereglement worden ter kennis gebracht aan de ambtenaren via een dienstorder die in het bijzonder de deelnemingsvoorwaarden vermeldt, de datum waarop deze voorwaarden moeten vervuld zijn, de datum waarop de inschrijvingen afgesloten worden en de functiebeschrijving.
   De kandidaten richten hun aanvraag tot deelname aan de bekwaamheidsproef bij een ter post aangetekende brief aan de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat binnen de termijn die vastgesteld is in de dienstorder waarin de organisatie van de proef bekendgemaakt wordt. De aanvraag tot deelname wordt opgemaakt op een door de Veiligheid van de Staat afgeleverd inschrijvingsformulier. De lijst van de kandidaten die voldoen aan de vereiste voorwaarden wordt opgestuurd naar de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het selectiebureau van de Federale Overheid, onder handtekening van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat.
   § 3. De jury van de bekwaamheidsproef wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of zijn afgevaardigde en bestaat uit een Franstalige en een Nederlandstalige afdeling.
   Iedere afdeling bestaat - buiten de voorzitter - uit:
   1° de directeur van de operaties of een afdelingscommissaris of een commissaris die minstens bezoldigd is in de weddeschaal A4, aangewezen door de administrateur generaal van de Veiligheid van de Staat;
   2° een vertegenwoordiger van de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid;
   3° een lid van de binnen de dienst vorming en ontwikkeling opgerichte wetenschappelijke raad, bedoeld in artikel 139, § 3, 5°, 6° en 7° of bij ontstentenis van dat lid, een professor van het universitair onderwijs of van het hoger onderwijs van twee cycli gekozen omwille van zijn kennis die eigen is aan de te begeven functie;
   4° een secretaris aangewezen door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat.
   De minister van Justitie bepaalt, op de voordracht van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, de samenstelling van de jury van de bekwaamheidsproef.
   § 4. De jury van de bekwaamheidsproef beraadslaagt bij meerderheid van de stemmen; in geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
   De secretaris heeft geen stemrecht; hij houdt alle geschriften betreffende de verrichtingen van de jury bij en staat voor de uitoefening van deze functie onder het rechtstreeks gezag van de voorzitter van de jury.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art. 88/1. [1 De in artikel 88 bedoelde bekwaamheidsproef heeft als doel de motivatie, visie op de functie, generieke en specifieke competenties van de kandidaat te evalueren. De bekwaamheidsproef kan meerdere opeenvolgende modules van proeven omvatten waarbij de kandidaat enkel tot de volgende module wordt toegelaten op voorwaarde dat hij geslaagd is voor de vorige. De kandidaat moet per module minstens zestig procent van de punten behalen.
   De geslaagden worden gerangschikt volgens de behaalde punten: zij worden in de volgorde van hun rangschikking bevorderd en aangewezen voor een vacante vaste betrekking in de graad van afdelingsinspecteur B5. Zij behouden het voordeel van uitslag gedurende zes jaar.
   De modaliteiten betreffende de inhoud en de organisatie van de proef worden bepaald in het selectiereglement.Art. 8/2.- § 1.- De werken en de resultaten van de kandidaten worden door de secretaris van de jury in een verzegelde omslag bewaard op een daartoe door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat aangeduide veilige plaats.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-10-10/13, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art. 88/2. [1 § 1. Onverminderd de bepalingen van dit besluit is het besluit van de afgevaardigd bestuurder van SELOR tot vaststelling van het reglement van orde betreffende de vergelijkende selecties en de selecties van toepassing op de bekwaamheidsproef tot de graad van afdelingsinspecteur B5.
   De bijzonderheden die de toepassing van de bepalingen waarvan sprake is in het eerste lid moeilijk, onduidelijk of ongeschikt maken, worden geregeld door de voorzitter van de jury of de secretaris indien hij hiertoe de bevoegdheid heeft gekregen in gemeenschappelijk overleg met de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid of zijn vertegenwoordiger.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-10-10/13, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Onderafdeling 4. - Overgang naar het hogere niveau.
Art.89. De ambtenaren die ten minste bezoldigd worden in de weddenschaal B3 kunnen, voor de bevordering tot de graad van commissaris, deelnemen aan een vergelijkende selectie voor de overgang naar het hogere niveau.
  De bevordering tot commissaris door overgang naar het hogere niveau gebeurt in de weddenschaal A2 van deze graad.

Afdeling 6. - De loopbaan van de commissarissen.
Onderafdeling 1. - Waardemetingen.
Art.90. § 1. De loopbaan van commissaris bestaat uit vijf waardemetingen die genummerd zijn van 1 tot 5 die de baremieke vormingen valideren die ermee overeenstemmen. De waardemeting is vier jaar geldig.
  § 2. De geldigheidsduur van een waardemeting vangt aan op de eerste dag van de maand die volgt op de inschrijving van de ambtenaar voor deze meting en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande waardemeting.
  § 3. De commissaris die mislukt, kan zich pas opnieuw inschrijven voor een nieuwe waardemeting, ten vroegste na het verstrijken van de twaalfde maand die volgt op de inschrijving voor de initiële waardemeting waarvoor hij mislukte.

Art.91. De commissaris die slaagt voor de waardemeting, ontvangt gedurende vier jaar de toelage bedoeld in artikel 232.

Art.92. De commissaris die een waarderingstoelage ontvangt en die dezelfde graad behoudt, kan zich ten vroegste twaalf maanden vóór het einde van de geldigheidsduur van de vorige waardemeting inschrijven om deel te nemen aan een nieuwe waardemeting.
  De commissaris die geniet van een waardemeting en die bevorderd werd tot de graad van afdelingscommissaris, bekomt niet langer de toelage waarvan hij genoot, vanaf de eerste dag van de maand die volgt op zijn bevordering.

Onderafdeling 2. - Bevordering door verhoging in weddenschaal.
Art.93. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de ambtenaar die gerekruteerd is in de graad van commissaris, die gedurende ten minste drie jaar bezoldigd is in de weddenschaal A2 en die met vrucht de vereiste vorming heeft gevolgd en geslaagd is voor de potentieeltest, de weddenschaal A3.

Art.94. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de ambtenaar die bevorderd is tot de graad van commissaris, die gedurende ten minste één jaar bezoldigd is in de weddenschaal A2 en die met vrucht de vereiste vorming heeft gevolgd en geslaagd is voor de potentieeltest, de weddenschaal A3.

Art.95. Indien de commissaris niet slaagt voor de potentieeltest, behoudt hij zijn weddenschaal A2. Hij kan opnieuw deelnemen aan de potentieeltest ten vroegste zes maanden nadat is vastgesteld dat hij niet geslaagd is. Hij moet slagen voor de potentieeltest binnen de vijf jaar te rekenen vanaf de eerste test.

Art.96. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de commissaris die bezoldigd is in de weddenschaal A3 en die gedurende vier jaar de toelage voor de waardemeting nr. 3 heeft ontvangen, binnen de perken van de vacante betrekkingen, de weddenschaal A4a.
  De commissarissen ontvangen een wachttoelage indien zij voldoen aan de voorwaarden tot het bekomen van de weddenschaal A4a bedoeld in het eerste lid, lid 1, en er geen enkele betrekking vacant is.
  De commissarissen bedoeld in het eerste lid kunnen zich, in afwachting dat ze titularis van de weddenschaal A4a worden, inschrijven voor de waardemeting n° 4.

Art.97. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de commissaris die bezoldigd is in de weddenschaal A4a en die gedurende vier jaar de toelage voor de waardemeting nr. 5 heeft ontvangen, de weddenschaal A4b.

Onderafdeling 3. - Bevordering door verhoging in graad.
Art.98. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, worden de commissarissen die bezoldigd zijn in de weddenschaal A4a of A4b en geslaagd zijn voor de bekwaamheidsproef, evenals de commissarissen die ten minste acht jaar bezoldigd zijn in de weddenschaal A3 en voorzover ze geslaagd zijn voor de waardemetingen nr. 1 en nr. 2 en voor de bekwaamheidsproef, binnen de perken van de vacante betrekkingen, bevorderd tot de graad van afdelingscommissaris. De bevordering gebeurt in de weddenschaal A5.
  De commissarissen ontvangen een wachttoelage, indien zij aan de voorwaarden tot bevordering in de graad van afdelingscommissaris bedoeld in het eerste lid voldoen en er geen enkele betrekking vacant is.

Art.99.[1 § 1. De in artikel 98 bedoelde bekwaamheidsproef wordt georganiseerd door en verloopt onder het toezicht van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid.
   De bekwaamheidsproef en het selectiereglement worden ter kennis gebracht aan de ambtenaren via een dienstorder die in het bijzonder de deelnemingsvoorwaarden vermeldt, de datum waarop deze voorwaarden moeten vervuld zijn, de datum waarop de inschrijvingen afgesloten worden en de functiebeschrijving.
   De kandidaten richten hun aanvraag tot deelname aan de bekwaamheidsproef bij een ter post aangetekende brief aan de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat binnen de termijn die vastgesteld is in de dienstorder waarin de organisatie van de proef bekendgemaakt wordt. De aanvraag tot deelname wordt opgemaakt op een door de Veiligheid van de Staat afgeleverd inschrijvingsformulier. De lijst van de kandidaten die voldoen aan de vereiste voorwaarden wordt opgestuurd naar de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het selectiebureau van de Federale Overheid, onder handtekening van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat.
   § 2. De jury van de bekwaamheidsproef wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of zijn afgevaardigde en bestaat uit een Franstalige en een Nederlandstalige afdeling.
   Iedere afdeling bestaat - buiten de voorzitter - uit:
   1° de directeur van de operaties of de adjunct-administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of een vertegenwoordiger van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid die minstens de graad van kolonel heeft;
   2° een vertegenwoordiger van de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid;
   3° een lid van de binnen de dienst vorming en ontwikkeling opgerichte wetenschappelijke raad, bedoeld in artikel 139, § 3, 5°, 6° en 7° of bij ontstentenis van dat lid, een professor van het universitair onderwijs of van het hoger onderwijs van twee cycli gekozen omwille van zijn kennis die eigen is aan de te begeven functie;
   4° een secretaris aangewezen door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat.
   De minister van Justitie bepaalt, op de voordracht van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, de samenstelling van de jury van de bekwaamheidsproef.
   § 3. De jury van de bekwaamheidsproef beraadslaagt bij meerderheid van de stemmen; in geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
   De secretaris heeft geen stemrecht; hij houdt alle geschriften betreffende de verrichtingen van de jury bij en staat voor de uitoefening van deze functie onder het rechtstreeks gezag van de voorzitter van de jury.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art. 99/1. [1 De in artikel 98 bedoelde bekwaamheidsproef heeft als doel de motivatie, visie op de functie, generieke en specifieke competenties van de kandidaat te evalueren. De bekwaamheidsproef kan meerdere opeenvolgende modules van proeven omvatten onder meer het opstellen, presenteren en bespreken van een visienota, waarbij de kandidaat enkel tot de volgende module wordt toegelaten op voorwaarde dat hij geslaagd is voor de vorige. De kandidaat moet per module minstens zestig procent van de punten behalen.
   De geslaagden voor de bekwaamheidsproef behouden het voordeel van uitslag gedurende zes jaar.
   De modaliteiten betreffende de inhoud en de organisatie van de proef worden bepaald in het selectiereglement.
   De geslaagden voor de bekwaamheidsproef worden gerangschikt volgens de behaalde punten; ze worden in de volgorde van hun rangschikking bevorderd en aangewezen voor een vacante betrekking van afdelingscommissaris A5.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-10-10/13, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art. 99/2. [1 § 1. De werken en de resultaten van de kandidaten worden door de secretaris van de jury in een verzegelde omslag geborgen en bewaard op een daartoe door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat aangeduide veilige plaats.
   § 2. Onverminderd de bepalingen van deze onderafdeling is het besluit van de afgevaardigd bestuurder van SELOR tot vaststelling van het reglement van orde betreffende de vergelijkende selecties en de selecties van toepassing op de bekwaamheidsproef tot de graad van afdelingscommissaris A5.
   De bijzonderheden die de toepassing van de bepalingen waarvan sprake is in het eerste lid moeilijk, onduidelijk of ongeschikt maken, worden geregeld door de voorzitter van de jury of de secretaris indien hij hiertoe de bevoegdheid heeft gekregen, in gemeenschappelijk overleg met de afgevaardigd bestuurder van SELOR - het Selectiebureau van de Federale Overheid of zijn vertegenwoordiger.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-10-10/13, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Afdeling 7. - De aanstelling tot een hoger ambt.
Art.100. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder hoger ambt verstaan elk ambt van niveau A voorzien in het personeelsplan en aangewezen door de Minister van Justitie.
  § 2. Het feit alleen dat een betrekking open staat of tijdelijk niet door haar titularis waargenomen wordt, is geen voldoende reden om die betrekking voorlopig te verlenen. De hoogdringendheid om erin te voorzien moet worden vastgesteld.
  § 3. Alleen een ambtenaar die voldoet aan de statutaire vereisten om tot de hogere graad of tot het hoger ambt te worden benoemd of om per mandaat te worden aangesteld in het hoger ambt, kan aangesteld worden voor de uitoefening van deze functie.
  Bij gebrek aan een ambtenaar die de statutaire voorwaarden vervult, kan een ander ambtenaar bij een met redenen omklede aanstellingsakte worden aangewezen.
  De ambtenaar die geschorst of in graad teruggezet is, mag niet aangesteld worden voor het uitoefenen van een hoger ambt vooraleer zijn straf uitgewist is.
  § 4. Een aanwijzing voor het uitoefenen van een hoger ambt om te voorzien in een definitieve openstaande betrekking kan slechts geschieden op voorwaarde dat de procedure tot definitieve toekenning van die betrekking wordt ingezet.
  § 5. De aanstelling geschiedt door de Minister van Justitie op voorstel van het directiecomité van de Veiligheid van de Staat.
  § 6. Er kan in een openstaande of in een tijdelijke niet waargenomen betrekking niet voor langer dan zes maanden worden voorzien door aanstelling voor het uitoefenen van een hoger ambt.
  Indien de betrekking niet definitief open staat, kan pas tot een verlenging of een nieuwe aanstelling worden beslist overeenkomstig § 5. De duur van de verlenging wordt bepaald volgens de behoeften van de dienst.
  Indien de betrekking definitief open staat, kan pas tot een verlenging of een nieuwe aanstelling worden beslist overeenkomstig § 5, nadat de Minister van Justitie vastgesteld heeft dat de procedure tot definitieve toekenning van de betrekking normaal verloopt. De duur van de verlenging of van de aanstelling mag zes maanden niet overschrijden.

HOOFDSTUK IV. - De mandaten.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.101. Het mandaat is een tijdelijke aanwijzing voor vijf jaar in één van de in artikel 102 bedoelde ambten. Het mandaat kan éénmaal worden hernieuwd, voor zover de evaluatie van de ambtenaar niet geleid heeft tot een vermelding " onvoldoende " en voor zover er een gunstig gemotiveerd advies van de directie-generaal is.

Art.102. Binnen de buitendiensten worden volgende ambten bij mandaat toegewezen :
  1° directeur van de operaties;
  2° afdelingscommissaris verantwoordelijk voor een bijzondere eenheid.

Art.103. Tijdens het mandaat oefenen de ambtenaren hun taken voltijds uit. Zij kunnen geen aanspraak maken op :
  1° verlof voor loopbaanonderbreking, behalve indien dit een ouderschapsverlof betreft, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte;
  2° verlof voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;
  3° vrijstelling voor vorming;
  4° verlof om mindervaliden en zieken te vergezellen en bij te staan;
  5° verlof voor opdracht van algemeen belang;
  6° de toelating om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;
  7° afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden;
  8° het voordeel van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector.

Art.104. § 1. Voor iedere aanwijzing voor een mandaat wordt een opdrachtbrief opgesteld.
  § 2. Binnen de maand volgend op hun aanwijzing, maken de gemandateerde ambtenaren een ontwerp van opdrachtbrief over aan de directie-generaal.
  De opdrachtbrief bepaalt de te bereiken doelstellingen, rekening houdend met de ter beschikking gestelde middelen, en de te ondernemen acties.
  Binnen de maand volgend op de behoorlijk vastgestelde ontvangst van het ontwerp van opdrachtbrief, keurt de directie-generaal deze brief goed na overleg met de gemandateerde ambtenaar.
  § 3. Indien nodig wordt de opdrachtbrief in onderlinge overeenstemming aangepast. Dit gebeurt op basis van een ontwerp tot aanpassing dat de gemandateerde ambtenaar opstelt binnen de maand die volgt op een functioneringsgesprek zoals bepaald bij artikel 170. Het ontwerp tot aanpassing wordt voorgelegd aan de directie-generaal die het goedkeurt binnen de maand die volgt op de behoorlijk vastgestelde ontvangst van het ontwerp tot aanpassing.
  § 4. De gemandateerde ambtenaar die geen opdrachtbrief heeft opgesteld binnen de voorgeschreven termijn of die geen ontwerp tot aanpassing heeft opgesteld binnen de voorgeschreven termijn, wordt verondersteld te verzaken aan zijn mandaat.

Art.105. Het mandaat wordt van rechtswege beëindigd na afloop van de termijnen zoals bedoeld in artikel 101 of wanneer de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft.
  Het mandaat kan verlengd worden met maximaal zes maanden tot de aanvang van het mandaat van zijn opvolger.

Art.106. Indien de gemandateerde ambtenaar vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is een opzegging van zes maanden vereist. Deze opzegtermijn kan verkort worden in onderling akkoord met de Minister van Justitie en na advies van de directie-generaal.

Art.107. Indien de evaluatie van de gemandateerde ambtenaar leidt tot de vermelding " onvoldoende ", wordt het mandaat beëindigd op de eerste dag van de maand volgend op deze waarin de vermelding werd toegekend.

Art.108. Het mandaat wordt beëindigd indien niet voldaan wordt aan de rechten en plichten bedoeld in titel II van het eerste deel van dit besluit, en bij feiten of handelingen die afbreuk doen aan de waardigheid van de functie, zelfs indien ze buiten de uitoefening van de functie gesteld worden.

Afdeling 2. - Toewijzing van het mandaat van afdelingscommissaris verantwoordelijk voor een bijzondere eenheid.
Art.109. De directie-generaal maakt de vacante betrekking van afdelingscommissaris verantwoordelijk voor een bijzondere eenheid bekend via een bericht aan de ambtenaren.
  De directie-generaal bepaalt de functiebeschrijving, het competentieprofiel en de doelstellingen die tijdens het mandaat moeten worden verwezenlijkt conform het strategisch plan van de Veiligheid van de Staat.
  Het bericht bepaalt de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen bij de administrateur-generaal. Hij maakt de kandidaturen over aan de selectiecommissie.

Art.110. Om zich kandidaat te kunnen stellen, moeten de ambtenaren titularis zijn van de graad van afdelingscommissaris.

Art.111. In hun kandidaatstelling moeten de kandidaten hun titels en verdiensten voorleggen. Ook moeten zij een beschrijving geven van hun zienswijze op de doelstellingen van het mandaat die ze overeenkomstig het strategisch plan van de Veiligheid van de Staat moeten verwezenlijken.

Art.112. § 1. Het dossier van de kandidaten wordt voorgelegd aan een selectie- en evaluatiecommissie.
  De leden van de commissie worden aangeduid door de Minister van Justitie op voorstel van de directie-generaal, zijnde :
  1° de administrateur-generaal of de adjunct-administrateur-generaal of hun gemachtigde, voorzitter;
  2° de gemandateerde directeur van de operaties of, bij afwezigheid, een commissaris-generaal die het mandaat van directeur van de operaties heeft uitgeoefend;
  3° twee leden die niet behoren tot de Veiligheid van de Staat en die omwille van hun deskundigheid op het vlak van de inlichtingen gekozen zijn uit de leden van de wetenschappelijke raad van de dienst vorming en ontwikkeling, bedoeld in artikel 139, § 3;
  4° een plaatsvervanger voor elk van de effectieve leden; ze worden tezelfdertijd als de effectieve leden aangeduid.
  Binnen de categorie van de effectieve en de plaatsvervangende leden bedoeld in het eerste lid, 3°, wordt het taalevenwicht verzekerd. Tot welke taalgroep de leden behoren wordt bepaald door de taal van het certificaat of het diploma op het einde van de studies die in aanmerking worden genomen voor de beoordeling van de competenties die nodig zijn voor de taak van deskundige. De effectieve en plaatsvervangende leden bedoeld in het eerste lid, 2° behoren tot de andere taalgroep dan de effectieve en de plaatsvervangende leden bedoeld in het eerste lid, 1°; hun taalrol bepaalt tot welke taalgroep zij behoren.
  § 2. Wanneer een betrekking van afdelingscommissaris verantwoordelijk voor een bijzondere eenheid vacant verklaard wordt voor kandidaten van beide taalrollen, dient de voorzitter van de commissie hetzij de kennis van de tweede taal bewezen te hebben overeenkomstig artikel 43, § 3, derde lid van de wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, hetzij te worden bijgestaan door een personeelslid die deze kennis heeft bewezen.
  § 3. De commissie bestudeert de dossiers van de kandidaten die zijn toegelaten. Na een beoordeling van de titels en de verdiensten die betrekking hebben op de doelstellingen van het mandaat en na een onderhoud, worden de kandidaten ingedeeld ofwel in groep A, voor zij die geschikt zijn, ofwel in groep B, voor zij die niet geschikt zijn.
  In de groep A worden de kandidaten gerangschikt.
  De indeling in de groep A en B evenals de rangschikking in de groep A worden gemotiveerd.
  De indeling in groep A blijft zes jaar geldig.
  § 4. De commissie kan slechts tot de deliberatie overgaan voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is en elke taalgroep vertegenwoordigd is.
  Enkel de leden van de commissie die hebben deelgenomen aan het onderhoud met de kandidaten mogen deelnemen aan de deliberatie met het oog op het indelen van de kandidaten in de groepen A of B, of met het oog op hun rangschikking in de groep A. Geen enkel lid mag zich onthouden.
  Een lid van de commissie die in zijn persoon een objectieve reden tot wraking ziet, onthoudt er zich evenwel van om deel te nemen aan de stemming.
  Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art.113. De kandidaten worden ingelicht over hun indeling in groep A of B en hun rangschikking in groep A.

Art.114. De Minister van Justitie gaat over tot de aanwijzing voor het mandaat van afdelingscommissaris verantwoordelijk voor een bijzondere eenheid, volgens de rangschikking in groep A.

Afdeling 3. - Toewijzing van het mandaat van directeur van de operaties.
Art.115.[1 § 1.]1 De directeur van de operaties wordt door de Koning aangewezen op voorstel van de Minister van Justitie en na een gemotiveerd advies van de directie-generaal.
  [1 § 2. De ambtenaar aangewezen voor het mandaat van directeur van de operaties wordt, tijdens zijn mandaat, bekleed met de graad van commissaris-generaal en wordt bezoldigd in de weddenschaal A6.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art.116.Om te worden aangewezen voor het mandaat van directeur van de operaties, moet de kandidaat voldoen aan volgende voorwaarden :
  1° [1 titularis zijn van de graad van afdelingscommissaris A5]1;
  2° geslaagd zijn voor de selectie ad hoc dat gericht is op de evaluatie van de geschiktheid om het geheel van de buitendiensten te leiden.
  De geslaagden voor de selectie bedoeld in het eerste lid, 2° behouden het voordeel van hun uitslag gedurende zes jaar.
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art. 116/1. [1 De in artikel 116, eerste lid, 2° bedoelde selectie is een mondeling proef, uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de te begeven functie. Deze proef heeft tot doel zowel de competenties die eigen zijn aan de uit te oefenen functie als de vaardigheden die vereist zijn voor de uitoefening van de managementfunctie, te evalueren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-10-10/13, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art.117. De Minister van Justitie maakt de vacante betrekking van directeur van de operaties bekend via een bericht aan de ambtenaren.
  De directie-generaal bepaalt de functiebeschrijving, het competentieprofiel en de doelstellingen die tijdens het mandaat moeten worden verwezenlijkt conform het strategisch plan.
  Het bericht bepaalt de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen bij de administrateur-generaal. Hij maakt de kandidaturen over aan de selectiecommissie.

Art.118.§ 1. De leden van de selectiecommissie worden aangewezen door de Minister van Justitie op voorstel van de directie-generaal, zijnde :
  1° de afgevaardigd beheerder van SELOR of zijn afgevaardigde, voorzitter;
  2° de adjunct-administrateur-generaal of, bij afwezigheid, de administrateur-generaal of een oud-adjunct-administrateur-generaal;
  3° de gemandateerde directeur van de operaties die de hernieuwing van zijn mandaat niet heeft gevraagd of wiens tweede mandaat ten einde loopt, of, bij afwezigheid, de commissaris-generaal die de functies van directeur van de operaties heeft uitgeoefend of een ere-commissaris-generaal;
  4° [1 ...]1
  5° een lid van de wetenschappelijke raad van de dienst vorming en ontwikkeling omwille van zijn deskundigheid op het vlak van de inlichtingen;
  6° een ambtenaar van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, aangewezen door zijn afgevaardigd bestuurder;
  7° De Minister van Justitie stelt tezelfdertijd en onder dezelfde voorwaarden voor elke categorie van effectieve leden een plaatsvervanger aan.
  § 2. De selectiecommissie bedoeld in § 1 is samengesteld met eerbied voor de taalpariteit.
  Bij gebrek aan een taalrol, bepaalt de taal van het certificaat of het diploma op het einde van de studies die in aanmerking worden genomen voor de beoordeling van de competenties die nodig zijn voor de taak van deskundige, tot welke taalgroep men behoort.
  § 3. De selectiecommissie kan slechts de proef bedoeld in artikel 116, eerste lid, 2° afnemen en delibereren voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is en de taalpariteit gerespecteerd is.
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 13, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art.119. Aan het einde van de selectie worden de geschikte kandidaten ingedeeld in groep A en de ongeschikte kandidaten in groep B. Deze indeling wordt gemotiveerd.
  De selectiecommissie stelt een gemotiveerde rangschikking op van de kandidaten van groep A.

Art.120. Enkel de leden van de selectiecommissie die de selectie van de kandidaten hebben uitgevoerd, mogen deelnemen aan de deliberatie voor de indeling van de kandidaten in groep A of B met het oog op hun rangschikking in groep A. Geen enkel lid mag zich onthouden.
  Een lid van de commissie die in zijn persoon een objectieve reden tot wraking ziet, onthoudt er zich evenwel van om deel te nemen aan de stemming.
  Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art.121. De kandidaten worden op de hoogte gebracht van hun inschrijving in groep A of B en van hun rangschikking in groep A.

Art.122. Het dossier van iedere kandidaat van groep A wordt onderworpen aan het gemotiveerd advies van de directie-generaal; dit advies eindigt met de vermelding " gunstig " of " ongunstig " en wordt ter kennis gebracht van iedere kandidaat.
  Binnen de tien werkdagen na deze kennisgeving kan de kandidaat aan dit advies een nota met zijn opmerkingen toevoegen.
  De kandidaturen, het gemotiveerd advies en eventueel de opmerkingen worden door de administrateur-generaal overgemaakt aan de Minister van Justitie.
  Tussen de kandidaten die werden voorgesteld, kan de directie-generaal een gemotiveerde keuze maken. Deze keuze is niet bindend voor de Minister van Justitie.
  Indien de Minister van Justitie zich niet kan vinden in de gemotiveerde keuze van de directie-generaal, moet hij zijn voorstel motiveren aangaande dit punt.

Art.123. § 1. In het belang van de dienst kan het mandaat van de directeur van de operaties voortijdig beëindigd worden. In dat geval stelt de directie-generaal voorafgaandelijk een gemotiveerd verslag op dat ter kennis gebracht wordt van de betrokkene.
  Binnen de maand na de kennisgeving van het rapport wordt de betrokkene gehoord door de directie-generaal. Bij hoogdringendheid wordt deze termijn verkort tot tien werkdagen. De betrokkene kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. Er wordt een proces-verbaal opgesteld van het verhoor.
  § 2. Indien de directie-generaal van oordeel is dat het mandaat in het belang van de dienst vroegtijdig moet worden beëindigd, deelt hij binnen de tien werkdagen na het verhoor een gemotiveerd voorstel van einde van de aanwijzing mee aan de betrokkene.
  De directeur van de operaties tekent het voorstel voor gezien en kan zijn opmerkingen meedelen binnen de tien werkdagen na de kennisgeving.
  Het voorstel van de directie-generaal, de opmerkingen hierover van de betrokken directeur van de operaties, het gemotiveerd rapport en het proces-verbaal van het verhoor bedoeld in § 1, worden door de administrateur-generaal overgemaakt aan de Minister van Justitie.

Art.124.[1 De ambtenaar aangewezen voor het mandaat van directeur van de operaties valt vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand tijdens de welke zijn mandaat wordt beëindigd, terug op de graad van afdelingscommissaris en is, vanaf dezelfde datum, bezoldigd in de weddenschaal A5.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 14, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

TITEL IV. - De vorming.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.125. De vorming is erop gericht de Veiligheid van de Staat in de mogelijkheid te stellen om op permanente, efficiënte, en aangepaste wijze de haar toevertrouwde opdrachten te vervullen.
  De vorming beoogt eveneens dat de Veiligheid van de Staat, door nauwe samenwerking met andere partners tot stand te brengen, een niveau van specifieke deskundigheid met betrekking tot het inlichtingenwerk bereikt, een nationaal referentiepunt wordt en een partner in de nationale en internationale inlichtingen - en veiligheidsgemeenschap is.

Art.126. De vorming moet op geïntegreerde wijze tegemoetkomen aan de behoeften van de organisatie en aan deze van een professionele ontwikkeling en loopbaan van de ambtenaren.
  De vorming moet de ambtenaren in staat stellen om voortdurend de vereiste kennis, vaardigheden, technieken en competenties te verwerven, te onderhouden, te verdiepen en aan anderen over te dragen zodat zij hun functies en verantwoordelijkheden binnen de Veiligheid van de Staat ten volle kunnen uitoefenen.
  De vorming moet toelaten zich tijdig en in functie van de noodwendigheden van het inlichtingenwerk, aan te passen aan de wijzigende behoeften van de organisatie, door te anticiperen en tegemoet te komen aan nieuwe noden.
  Door vorming moet elke ambtenaar zijn professionele loopbaantraject kunnen ontwikkelen en moet de mobiliteit binnen de Veiligheid van de Staat vergemakkelijkt worden.

Art.127. De vorming is gebaseerd op :
  1° een globale visie over de ontwikkeling van de competenties;
  2° een reflectie over de evolutie van het inlichtingenwerk;
  3° een zoektocht naar nieuwe kennis, vaardigheden en technieken;
  4° een constante evaluatie van de relevantie van de vormingen en hun meerwaarde;
  5° een valorisatie van de door de ambtenaren gevolgde vormingen.

HOOFDSTUK II. - Soorten vormingen.
Art.128. De vorming moet minstens volgende onderwerpen behandelen :
  1° de wettelijke en reglementaire bepalingen;
  2° de theoretische kennis;
  3° het gebruik van technieken en tactische scholing;
  4° gedragsmatige en relationele elementen.

Art.129.§ 1. De vorming bestaat uit volgende delen :
  1° de verplichte basisvorming in het kader van de stage, de affectatie of de reaffectatie; deze vorming is erop gericht theoretische competenties, praktische know-how en specifieke waarden bij te brengen en nieuwe ambtenaren te integreren in de cultuur van een inlichtingendienst;
  2° de voortgezette vorming bestaat uit :
  a) de verplichte voortgezette vorming die, in functie van de collectieve en individuele behoeften, de basisvorming verder verdiept;
  b) de baremieke vorming die verbonden is aan het verloop van de loopbaan en die iedere ambtenaar in de mogelijkheid moet stellen om zijn loopbaantraject te ontwikkelen en om, in de door dit besluit bepaalde voorwaarden, een hogere weddenschaal te bereiken; in dat verband worden de erkende vormingen waarvoor men geslaagd is, gevaloriseerd met een waarderingstoelage;
  c) [1 de functionele opleiding is een opleiding die :
   - gericht is op de ontwikkeling van de competenties van de ambtenaren en die het hen mogelijk moet maken om een specifiek vereiste deskundigheid te behalen voor de uitoefening van hun functie, hun managementvaardigheden te ontwikkelen, de uitvoering van hun functie te ondersteunen, meer bepaald bij een verandering van affectatie;
   - betrekking heeft op de ontwikkeling van de organisatie en op de technische of structurele wijzigingen van de dienst en die het de ambtenaren mogelijk moet maken om zich aan veranderingen aan te passen;
   - erop gericht is de ambtenaren voor te bereiden op de loopbaanproeven.]1
  d) de vorming op initiatief van de ambtenaar waarvan het belang voor de dienst erkend is;
  e) de overdracht van de in de dagdagelijkse praktijk verworven kennis.
  § 2. Het belang van de dienst zoals gedefinieerd in artikel 16, eerste lid, 2°, kan worden ingeroepen om de vormingen bedoeld in § 1, 2° c) en d) uit te stellen.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

HOOFDSTUK III. - Organisatie van de vorming.
Afdeling 1. - Erkende voortgezette vorming.
Art.130. Een vorming zoals bedoeld in artikel 129 § 1, 2° b), c), en d), die niet georganiseerd is door de dienst vorming en ontwikkeling, kan slechts goedgekeurd worden, indien ze verband houdt met het werkgebied en de werkwijzen van de Veiligheid van de Staat.
  Of er daadwerkelijk een dergelijk verband bestaat, wordt bepaald op basis van een dossier dat ter goedkeuring wordt ingediend en op basis van de motivering van de vraag.
  De periodes waarin deelgenomen wordt aan de activiteiten van de toegestane vorming, worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

Art.131. Iedere ambtenaar die een toegestane vorming heeft gevolgd, maakt hiervan een verslag op met het oog op een overdracht van de kennis.
  Indien de ambtenaar geen verslag voorlegt of zijn vorming vrijwillig en zonder rechtvaardiging stopzet, moet hij de kosten voor vorming terugbetalen. Indien er geen vormingskosten gemaakt zijn, wordt zijn latere aanvraag voor een vorming gedurende twee jaar geweigerd.
  Indien de vormingskosten niet worden terugbetaald, wordt iedere latere aanvraag voor een vorming geweigerd gedurende vijf jaar.

Afdeling 2. - Vrijstelling voor vorming.
Art.132. De ambtenaar die een goedgekeurde voortgezette baremieke of functionele vorming volgt, krijgt ambtshalve een vrijstelling voor vorming.
  De ambtenaar die op eigen initiatief een voortgezette vorming volgt, kan vrijstelling voor vorming krijgen. De toekenning van de vrijstelling voor vorming wordt beslist door de directie-generaal op basis van het bij de dienst vorming en ontwikkeling ingediende dossier.
  Het aantal uren vrijstelling voor vorming wordt bepaald door de Minister van Justitie.

Art.133. De vrijstelling voor vorming dekt de uren vorming die tijdens en buiten de diensturen worden gevolgd, evenals de tijd nodig voor verplaatsingen, practica, de dagen voor het afleggen van examens en voor het verdedigen van de verhandeling.

Art.134. Het aantal uren vrijstelling voor vorming op initiatief van de ambtenaar wordt berekend aan de hand van een coëfficiënt dat wordt vastgesteld in functie van de arbeidstijdregeling van de ambtenaar die de aanvraag voor vorming indient.

Art.135. Voor elke vorming wordt de inschrijving gecontroleerd aan de hand van een inschrijvingsattest en wordt de aanwezigheid gecontroleerd aan de hand van een aanwezigheidsattest zoals vastgelegd door de Minister van Justitie.
  Indien uit het aanwezigheidsattest blijkt dat de ambtenaar de vorming waarvoor hij een vrijstelling voor vorming heeft gekregen, niet regelmatig volgt en dit zonder wettige reden, kan het recht op deze vrijstelling opgeschort worden. Ook kan de terugbetaling van de vormingskosten worden geëist.

Art.136. De uren vorming die effectief - in België of in het buitenland - hebben plaatsgevonden buiten de diensturen en buiten de werkdagen worden beschouwd als werktijd.
  Zij worden niet vergoed met een toelage voor uitzonderlijke prestaties of met een toelage voor onregelmatige prestaties zoals bepaald door het geldelijk statuut van dit besluit.

Afdeling 3. - Vormingskosten.
Art.137. De inschrijvingskosten en de kosten voor didactisch materiaal vallen ten laste van de Veiligheid van de Staat op basis van een dossier en binnen de grenzen van een bedrag dat door de Minister van Justitie wordt bepaald.
  De verblijfs- en vervoerskosten worden terugbetaald volgens de voorwaarden van de reglementering die van toepassing is op het personeel van de federale overheidsdiensten.
  Voor de vormingen die de ambtenaar op eigen initiatief gevolgd heeft en waarvan het belang voor de dienst erkend werd, is de tussenkomst van de dienst in de inschrijvingskosten en de kosten voor didactisch materiaal beperkt tot twee derden.

HOOFDSTUK IV. - Dienst vorming en ontwikkeling.
Art.138.§ 1. De vorming wordt beheerd door de dienst vorming en ontwikkeling van de Veiligheid van de Staat.
  De dienst vorming en ontwikkeling valt onder de bevoegdheid van de directie-generaal.
  [1 ...]1
  § 2. De dienst vorming en ontwikkeling heeft volgende taken :
  1° de nieuwe personeelsleden ontvangen en toezien op hun integratie;
  2° het beleid inzake vorming bepalen en in overeenstemming brengen met de strategische en operationele doelstellingen van de Veiligheid van de Staat;
  3° een inventaris opstellen van de actuele en de voorziene noden inzake vorming, zowel op organisatorisch als op individueel vlak.
  4° vormingstrajecten bepalen voor alle ambtenaren, vormingen organiseren en evaluaties opmaken van zowel de interne vormingen als de vormingen georganiseerd met partners;
  5° instaan voor de opvolging, de evaluatie en de kritische reflectie over het globale en geïntegreerde verloop van de vorming;
  6° een beleid van partnerships met andere instanties uitbouwen om de bestaande externe mogelijkheden te benutten;
  7° via een opvolgsysteem anticiperen op de behoeften en de technologieën inzake vorming;
  8° de gevolgde vormingen valideren en de getuigschriften uitreiken;
  9° de individuele vormingsdossiers van het personeel beheren.
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.139.§ 1. Binnen de dienst vorming en ontwikkeling wordt een permanente wetenschappelijke raad en een permanente operationele raad opgericht. Deze raden hebben een adviserende bevoegdheid ten aanzien van de programma's en ten aanzien van de erkenning van de vormingen.
  § 2. De directie-generaal duidt de leden van de operationele raad aan. In overleg met de aan de vorming deelnemende partijen, bepaalt deze raad de beleidslijnen inzake de operationele vorming die intrinsiek verbonden is met de inlichtingenmethodes.
  De raad brengt rechtstreeks verslag uit aan de directie-generaal die vervolgens de strategische opties neemt.
  Deze raad is samengesteld uit :
  1° de directeur van de operaties, voorzitter;
  2° [1 van de verantwoordelijke van de dienst opleiding en ontwikkeling of zijn afgevaardigde;]1
  3° een deskundige van de ondersteuningscel;
  4° een lid (leden) van de inlichtingensecties (garing en analyse), veiligheid, protectie, veiligheidsonderzoeken en de ondersteunende secties.
  § 3. De Minister van Justitie duidt, op voorstel van de directie-generaal, de leden van de wetenschappelijke raad aan. In overleg met de aan de vorming deelnemende partijen, bepaalt deze raad de overige beleidslijnen inzake de vorming.
  Deze raad is samengesteld uit :
  1° de adjunct administrateur-generaal, voorzitter;
  2° een vertegenwoordiger van de Minister van Justitie;
  3° een verantwoordelijke voor de vorming van de Federale Overheidsdienst Justitie;
  4° de directeur van de operaties;
  5° een verantwoordelijke ambtenaar van het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid (OFO) of zijn gemachtigde;
  6° vier universiteitsprofessoren;
  7° een deskundige van de ondersteuningscel;
  8° [1 van de verantwoordelijke van de dienst opleiding en ontwikkeling of zijn afgevaardigde.]1
  § 4. De directie-generaal beslist, na advies van de ondersteuningscel, de beleidslijnen inzake de vorming. Hij brengt verslag uit aan de bevoegde instanties rekening houdende met de reglementaire bepalingen en de strategische keuzes die genomen zijn door het Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.140. Onverminderd de bepalingen van deze titel, worden de organisatie van de vorming, de omkadering, de uitvoering van en de controle op de vorming bepaald door de Minister van Justitie.

TITEL V. - Psychologische en sociale begeleiding.
Art.141.Binnen de Veiligheid van de Staat wordt een team voor de psychologische en sociale begeleiding opgericht dat deel uitmaakt van het administratief kader en rechtstreeks onder de bevoegdheid van de directie-generaal geplaatst wordt.
  Dit team bestaat uit ten minste één Franstalige en één Nederlandstalige psycholoog.
  [1 Dit team draagt bij tot]1 het welzijn van de personeelsleden en moet hen toelaten om op optimale wijze te functioneren binnen de Veiligheid van de Staat.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.142. Het team voor de psychologische begeleiding heeft onder andere als taak :
  1° tussen te komen bij kritieke incidenten tijdens of naar aanleiding van de uitvoering van een opdracht en in crisissituaties;
  2° tussen te komen bij personeelsleden met ernstige privé-problemen die een weerslag hebben op het professionele leven;
  3° hulp te verlenen aan personeelsleden die een emotioneel zware opdracht of bijzonder stresserende verantwoordelijkheden hebben.

Art.143.Het begeleidingsteam komt tussen [1 ofwel uit eigen beweging]1 ofwel op vraag van het personeelslid zelf, ofwel op vraag van de hiërarchische chef of een collega en in dat geval, met akkoord van het betrokken personeelslid.
  De leden van het begeleidingsteam zijn gebonden door het beroepsgeheim.
  Zij werken buiten elk personeelsdossier om en garanderen de anonimiteit.
  Behalve mits schriftelijke toestemming van het betrokken personeelslid, delen zij in geen geval de inhoud van hun gesprekken mee aan de hiërarchie.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.144. Voor de concrete uitwerking en de opvolging van de psychologische en sociale begeleiding, kan de minister overeenkomsten sluiten met gespecialiseerde instellingen.

TITEL VI. - Evaluatie.
HOOFDSTUK I. - Evaluatie van de ambtenaren zonder mandaat.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied en definities.
Art.145. De ambtenaren die niet aangewezen zijn voor de uitoefening van een mandaat en die effectief in dienst zijn, vallen onder het evaluatiesysteem beschreven in dit hoofdstuk.

Art.146. Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk verstaat men onder :
  1° evaluatiecyclus : een proces dat de evaluator ondersteunt bij de leidinggevende verantwoordelijkheden en dat gericht is op het stimuleren van de communicatie tussen evaluator en geëvalueerde, op het bevorderen van de beroepsbekwaamheden noodzakelijk voor het uitoefenen van de diverse functies van verschillende niveaus binnen de buitendiensten en op het bereiken van de strategische en operationele doelstellingen van de Veiligheid van de Staat;
  2° functiebeschrijving : de beschrijving van, onder meer, het doel van de functie, de resultaatgebieden, de functievereisten en de rollen waarin de ambtenaar van de buitendiensten functioneert;
  3° generieke functiebeschrijving : de functiebeschrijving die van toepassing is op het geheel van de ambtenaren van de buitendiensten die de functie uitoefenen van beschermingsassistent, inspecteur en commissaris;
  4° specifieke functiebeschrijving : de functiebeschrijving die van toepassing is op een ambtenaar van de buitendiensten;
  5° evaluator : de titularis van een leidinggevende functie, te weten de administrateur-generaal, de adjunct-administrateur-generaal, de directeur van de operaties, de afdelingscommissaris of de commissaris die de dagelijkse leiding en/of controle heeft over het functioneren van de geëvalueerde;
  6° evaluatie : het beschrijvend beoordelen van het functioneren, van de competenties en de beroepsbekwaamheden van de ambtenaar van de buitendiensten;
  7° organisatiedoelstellingen : de doelstellingen en plannen die op de verschillende niveaus van de directie van de Veiligheid van de Staat geformuleerd worden.

Afdeling 2. - Evaluatiecyclus.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.147. De evaluatieperiode bedraagt twee jaar, behalve voor de inspecteurs B2 en de commissarissen A2 voor wie de evaluatieperiode een jaar bedraagt.
  De beschermingsassistenten worden jaarlijks geëvalueerd gedurende de drie jaren die volgen op hun benoeming.

Art.148. De directie-generaal bepaalt de praktische regels betreffende de organisatie van de evaluatiecyclus voor de ambtenaren van de buitendiensten.

Onderafdeling 2. - De rollen van de evaluator en van de geëvalueerde.
Art.149. De evaluatiecyclus wordt beheerd door een evaluator.
  De titularis van een leidinggevende functie wordt geëvalueerd door de titularis van de leidinggevende functie die onmiddellijk hoger staat.
  De ambtenaren die geen titularis zijn van een leidinggevende functie, worden geëvalueerd ofwel door de afdelingscommissaris, ofwel door de commissaris die titularis is van de leidinggevende functie en die in de hiërarchische structuur het dichtst aanleunt bij de geëvalueerde.
  Iedere evaluator moet de nodige vorming inzake het verloop van de evaluatie volgen.

Afdeling 3. - Het verloop van de evaluatiecyclus.
Onderafdeling 1. - Functiebeschrijving en doelstellingen.
Art.150. Bij de benoeming in vast verband of bij het opnemen van een nieuwe functie nodigt de evaluator de geëvalueerde uit voor een functiegesprek waarbij de functiebeschrijving, horende bij de uit te oefenen functie, wordt vastgesteld.

Art.151. Ter gelegenheid van het planningsgesprek bepaalt de evaluator op basis van de functie-inhoud van de geëvalueerde of het opportuun is om prestatiedoelstellingen te formuleren.
  Deze doelstellingen kaderen in de organisatiedoelstellingen van de buitendiensten.
  Desgevallend bespreken de geëvalueerde en de evaluator bij het begin van elke evaluatieperiode de prestatiedoelstellingen en/of persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen voor de komende evaluatieperiode en worden deze doelstellingen vastgesteld.

Onderafdeling 2. - Begeleiding en communicatie.
Art.152. In de loop van de evaluatieperiode vindt een functioneringsgesprek plaats tussen de geëvalueerde en de evaluator op vraag van de ambtenaar of van zijn hiërarchische meerdere.
  In een functioneringsgesprek kunnen aan bod komen :
  1° knelpunten in verband met het functioneren van de geëvalueerde en de oplossingen hiervoor;
  2° knelpunten die het bereiken van de afgesproken doelstellingen bemoeilijken en die betrekking hebben zowel op de organisatie en het functioneren van de dienst, de begeleiding van de hiërarchische chef, als op externe factoren;
  3° de ontwikkeling van de ambtenaar binnen de huidige functie;
  4° de loopbaanperspectieven en de carrièreverwachtingen van de ambtenaar en de ontwikkeling van de competenties die hiervoor wenselijk zijn.
  Ter gelegenheid van dit gesprek kunnen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden geformuleerd en bijsturingen worden aangebracht aan de afgesproken prestatiedoelstellingen.

Onderafdeling 3. - Evaluatie.
Art.153. De evaluatie vindt plaats op grond van volgende criteria :
  1° de functiebeschrijving;
  2° de bijkomende elementen uit het planningsgesprek;
  3° desgevallend, de prestatiedoelstellingen en de persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen.

Art.154. Als voorbereiding op het evaluatiegesprek maakt de geëvalueerde een activiteitenrapport.

Art.155. Na afloop van de evaluatieperiode nodigt de evaluator de geëvalueerde uit voor een evaluatiegesprek, waarbij een balans wordt opgemaakt van het functioneren van de geëvalueerde en van de mate waarin de doelstellingen werden bereikt.
  Deze balans maakt het voorwerp uit van een beschrijvend evaluatieverslag.
  Dit beschrijvende evaluatieverslag wordt door de evaluator binnen vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek aan de geëvalueerde bezorgd.
  Indien de evaluatie een vermelding " onvoldoende " vereist, wordt een nieuw onderhoud georganiseerd tussen de evaluator, de geëvalueerde en de hiërarchische chef van de evaluator.
  Binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag voegt de geëvalueerde zijn eventuele opmerkingen toe en bezorgt hij het terug aan de evaluator.
  Elke evaluator beoordeelt in zijn activiteitenrapport, zijn leidinggevende vaardigheden waarvan zijn wijze van evalueren en de kwaliteit van de door hem opgemaakte evaluaties een onderdeel zijn.

Afdeling 4. - Het evaluatiedossier.
Art.156. Het individuele evaluatiedossier bevat :
  1° de identificatiefiche met identiteitsgegevens, graad en aanwijzing;
  2° de generieke, desgevallend de specifieke functiebeschrijving en de elementen uit het planningsgesprek;
  3° desgevallend de afgesproken prestatiedoelstellingen;
  4° de verslagen van de functioneringsgesprekken en de activiteitenverslagen;
  5° de door de geëvalueerde op zijn verzoek toegevoegde documenten;
  6° de beschrijvende evaluatieverslagen;
  7° desgevallend, de adviezen die overgemaakt werden door de overheid waarbij de ambtenaar werd gedetacheerd of in opdracht is.

Art.157. Het evaluatiedossier van de geëvalueerde is ten allen tijde ter beschikking van de ambtenaar, van de evaluator en van de ambtenaar die de dagelijkse leiding of toezicht heeft over het functioneren van de evaluator.

Afdeling 5. - Evaluatieverslag met de vermelding " onvoldoende ".
Onderafdeling 1. - Toekenning van de vermelding " onvoldoende ".
Art.158. Het evaluatieverslag bevat geen vermelding, behalve indien de evaluator oordeelt dat de geëvalueerde de vermelding " onvoldoende " verdient.

Art.159. Een evaluatieverslag kan slechts een vermelding " onvoldoende " vermelden wegens manifest ondermaats functioneren van de geëvalueerde.
  De vermelding " onvoldoende " wordt gemotiveerd in het evaluatieverslag over de voorbije evaluatieperiode.
  Een evaluatieverslag dat afgesloten wordt met een vermelding " onvoldoende " wordt ondertekend door de evaluator en diens hiërarchische chef.

Onderafdeling 2. - Gevolgen voor de loopbaan.
Art.160. De eerste vermelding " onvoldoende " is voor de ambtenaar van de buitendiensten een waarschuwing en een uitnodiging tot beter functioneren.
  De evaluator en zijn hiërarchische chef kunnen aan de directie-generaal voorstellen om de geëvalueerde over te plaatsen binnen de buitendiensten; de geëvalueerde wordt hiervan verwittigd.
  De directie-generaal bepaalt de duur van de evaluatieperiode die volgt op de toekenning van de vermelding " onvoldoende "; deze periode duurt ten minste zes maanden.

Art.161. Een vermelding " onvoldoende " vertraagt het toekennen van een bevordering.
  Bovendien wordt de waarderingstoelage verminderd wanneer in het evaluatieverslag betreffende het jaar dat voorafgaat aan de uitbetaling van de toelage, " onvoldoende " wordt vermeld.
  Twee definitieve opeenvolgende vermeldingen " onvoldoende " hebben tot gevolg dat een voorstel tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid wordt voorgelegd aan de benoemende overheid.

Art.162. Binnen de vijftien kalenderdagen na de kennisgeving van een vermelding " onvoldoende " kan de ambtenaar per aangetekende brief, beroep instellen bij de raad van beroep opgericht in hoofdstuk III van titel VIII van het eerste deel van dit besluit. Het beroep is opschortend.

Art.163. Tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid wordt besloten door de benoemende overheid.

Art.164. Aan de ambtenaar die wegens beroepsongeschiktheid ontslagen is, wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend. Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, en aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar of minder dan tien jaar dienst heeft.
  Voor de toepassing van dit artikel moet onder " bezoldiging " worden verstaan elke wedde of loon, of elke vergoeding ter vervanging van een wedde of loon, met inbegrip van verhogingen of verminderingen als gevolg van schommelingen van de index van de consumptieprijzen.
  De bezoldiging die in aanmerking genomen moet worden is deze die verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage en die rekening houdt met de verhogingen of verminderingen als gevolg van schommelingen van de index van de consumptieprijzen.

HOOFDSTUK II. - Evaluatie van de ambtenaren onder mandaat.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art.165. Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaren die zijn aangewezen voor de uitoefening van het mandaat van directeur van de operaties en afdelingscommissaris verantwoordelijk voor een bijzondere eenheid. Zij worden hierna " ambtenaren onder mandaat " genoemd.

Afdeling 2. - Evaluatiecyclus.
Onderafdeling 1. - Duur van de evaluatiecyclus.
Art.166. De ambtenaren onder mandaat worden twee maal geëvalueerd. De eerste cyclus duurt dertig maanden en wordt afgesloten met een zogenaamde tussentijdse evaluatie. De tweede cyclus wordt afgesloten zes maanden voor het einde van het mandaat met een eindevaluatie.
  In afwijking van het eerste lid van dit artikel, kan een evaluatiegesprek plaatsvinden buiten de vastgestelde termijnen op vraag van de directie-generaal.

Onderafdeling 2. - Voorwerp van de evaluatie.
Art.167. De evaluaties gebeuren op basis van een rapport dat wordt opgesteld door de ambtenaar onder mandaat en handelt over :
  1° de verwezenlijking van de doelstellingen zoals omschreven in de opdrachtbrief bedoeld in artikel 104;
  2° de wijze waarop de doelstellingen al dan niet bereikt zijn;
  3° de persoonlijke bijdrage van de ambtenaar onder mandaat aan de verwezenlijking van deze doelstellingen;
  4° de geleverde inspanningen op het vlak van de ontwikkeling van de competenties.

Onderafdeling 3. - De personen die een rol spelen bij de evaluatie.
Art.168. De directeur van de operaties wordt geëvalueerd door de directie-generaal.
  De afdelingscommissaris verantwoordelijk voor een bijzondere eenheid wordt geëvalueerd door de directeur van de operaties en de directie-generaal.

Onderafdeling 4. - Verloop van de evaluatiecyclus.
Art.169. De ambtenaren onder mandaat worden in de helft en op het einde van hun mandaat uitgenodigd voor een evaluatiegesprek op basis van het rapport dat ze hebben opgesteld.

Art.170. Op initiatief van de ambtenaar onder mandaat of één van zijn evaluatoren, worden tijdens iedere evaluatiecyclus functioneringsgesprekken gehouden telkens dit nodig blijkt.

Art.171. § 1. Na het evaluatiegesprek stelt de evaluator een beschrijvend evaluatierapport op dat binnen twintig kalenderdagen na het gesprek tegen ontvangstbewijs wordt overgemaakt aan de ambtenaar.
  § 2. Het evaluatieverslag van de tussentijdse evaluatie bevat geen vermelding, behalve indien de evaluator van mening is dat de ambtenaar onder mandaat de vermelding " onvoldoende " verdient.
  § 3. De eindevaluatie wordt afgesloten met de vermelding " onvoldoende " of " goed ".
  § 4. De vermelding " onvoldoende " bij de tussentijdse en de eindevaluatie wordt slechts gegeven indien uit de evaluatie blijkt dat de ambtenaar ondermaats functioneert of de doelstellingen vastgelegd in de opdrachtbrief bedoeld in artikel 104, niet bereikt zijn of de doelstellingen niet op optimale wijze bereikt zijn of de ambtenaar onder mandaat slechts een zwakke persoonlijke bijdrage voor het bereiken van de doelstellingen geleverd heeft.
  § 5. De eindevaluatie " goed " wordt vermeld wanneer uit de evaluatie blijkt dat de doelstellingen op correcte wijze verwezenlijkt zijn en dat de persoonlijke bijdrage van de ambtenaar onder mandaat positief is.
  § 6. De eindevaluatie van de ambtenaar onder mandaat wordt onderbouwd in de beschrijvende evaluatieverslagen over de voorbije periode voor de tussentijdse evaluatie en de hele duur van het mandaat voor de eindevaluatie.

Onderafdeling 5. - Evaluatiedossier.
Art.172. Het evaluatiedossier van de ambtenaar onder mandaat bevat volgende gegevens :
  1° een identificatiefiche met persoonsgegevens en het aanwijzingsbesluit;
  2° de functiebeschrijving;
  3° de opdrachtbrief bedoeld in artikel 104 en de opeenvolgende wijzigingen die hieraan werden aangebracht;
  4° de verslagen die de betrokken personen tussentijds en op het einde van het mandaat hebben opgesteld;
  5° de evaluatieverslagen opgesteld door de evaluatoren.
  De ambtenaar onder mandaat kan documenten aan zijn evaluatiedossier laten toevoegen.

Art.173. De ambtenaar onder mandaat en de evaluatoren hebben ten allen tijde toegang tot het evaluatiedossier. De ambtenaar onder mandaat kan er een kopie van nemen.

TITEL VII. - De administratieve standen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.174. De ambtenaar bevindt zich in een van de volgende standen :
  1° dienstactiviteit;
  2° non-activiteit;
  3° disponibiliteit.

Art.175. De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de bevoegde overheid in een andere administratieve stand plaatst.

HOOFDSTUK II. - Dienstactiviteit.
Art.176. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op wedde en op bevordering in zijn weddenschaal.
  Hij kan zijn aanspraken op bevordering doen gelden.

Art.177. De afschaffing van de betrekking die de ambtenaar bekleedt, kan geen aanleiding geven tot het verlies van de hoedanigheid van Rijksambtenaar of tot ontslag.
  Deze ambtenaar die wordt herplaatst bevindt zich in de administratieve stand dienstactiviteit.

HOOFDSTUK III. - Non-activiteit.
Art.178. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft de ambtenaar in de stand non-activiteit geen recht op wedde.
  Hij kan alleen zijn aanspraken op bevordering en op bevordering in zijn weddenschaal doen gelden onder de voorwaarden en in de gevallen die uitdrukkelijk voorzien zijn.

Art.179. Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om op pensioen te worden gesteld.

Art.180. De ambtenaar is in non-activiteit :
  1° wanneer hij in vredestijd sommige militaire prestaties verricht of voor de civiele bescherming of voor taken van openbaar nut aangewezen wordt bij toepassing van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, inzonderheid gewijzigd door de wet van 3 juli 1975;
  2° wanneer hij de toelating bekomt om voltijds afwezig te zijn voor een periode van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;
  3° wanneer hij afwezig is ingevolge een missie die aanleiding heeft gegeven tot vrijstelling van militaire dienst overeenkomstig artikel 16 van de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962;
  4° wanneer hij afwezig is op grond van een machtiging om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen;
  5° wanneer een periode van zijn verlof voor loopbaanonderbreking wordt omgezet in non-activiteit.

Art.181. Tuchtschorsing plaatst de ambtenaar ambtshalve in de administratieve stand non-activiteit.
  Gedurende de periodes van tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering en op bevordering in zijn weddenschaal niet doen gelden. Er kan hem geen hogere inhouding van wedde worden opgelegd dan die waarin wordt voorzien in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers.

HOOFDSTUK IV. - De disponibiliteit.
Art.182. De ambtenaar kan zonder opzegging in disponibiliteit gesteld worden :
  1° wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen;
  2° wegens de intrekking of de weigering tot hernieuwing van de veiligheidsmachtiging overeenkomstig de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
  De ambtenaar kan in disponibiliteit gesteld worden :
  1° door Ons, voor de ambtenaren van een graad die valt onder niveau A;
  2° door de Minister van Justitie, voor de ambtenaren van een graad die valt onder niveau B of C.

Art.183. Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden indien hij voldoet aan de voorwaarden om op pensioen te worden gesteld.

HOOFDSTUK V. - De verloven en afwezigheden.
Art.184.[1 Het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen en het koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen die in vredestijd, militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, zijn van toepassing op de ambtenaren, onder voorbehoud van de bepalingen van dit hoofdstuk.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-08-18/08, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.185.[1 De verloven voorzien in de artikelen 16, 19, 69 tot 94]1 van voornoemd koninklijk besluit van 19 november 1998 en in de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof, zijn niet van toepassing op de ambtenaren in dienstactiviteit evenals de verloven bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en de Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen.
  ----------
  (1)<KB 2010-08-18/08, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.186.[1 Het personeelslid van de Veiligheid van de Staat]1 heeft recht op jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur is vastgesteld op tweeëndertig werkdagen. [1 Op de leeftijd vanaf 64 jaar heeft het personeelslid van de Veiligheid van de Staat recht op een jaarlijks vakantieverlof van 33 werkdagen.]1
  Daarenboven geniet [1 het personeelslid van de Veiligheid van de Staat]1 van vijf verlofdagen als compensatie voor de diensten gepresteerd in de periode tussen Kerstmis en Nieuwjaar. Deze verlofdagen kunnen onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof genomen worden.
  Het jaarlijks vakantieverlof moet gedurende het kalenderjaar genomen worden. [1 Het wordt genomen naar keuze van het personeelslid van de Veiligheid van de Staat en met inachtneming van de behoeften van de dienst.]1
  Behoudens afwijkingen toegelaten door de directeur van de operaties wegens uitzonderlijke omstandigheden, is het toegestaan om jaarlijks tien dagen verlof over te dragen tot 31 mei van het daaropvolgende jaar.
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.187. De ambtenaar kan slechts in volgende gevallen een verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen :
  1° de uitoefening van ambten ter vervulling van een nationale of internationale opdracht die wordt toegekend door :
  - de federale regering of een federaal openbaar bestuur;
  - een buitenlandse regering of buitenlandse overheidsbestuur;
  - een internationale instelling.
  2° Iedere internationale opdracht die is toevertrouwd door een beslissing van de Ministerraad in het raam van de ontwikkelingssamenwerking en de internationale betrekkingen van België, vredesopdrachten, de wetenschappelijke vorsing of de humanitaire hulp.
  In al deze gevallen geeft de directie-generaal een uitvoerig advies betreffende de gevolgen van deze opdracht van algemeen belang voor de organisatie van de diensten van de Veiligheid van de Staat.

Art.188. § 1. De ambtenaar die in kennis is gesteld van de intrekking van of de weigering tot hernieuwing van zijn veiligheidsmachtiging overeenkomstig artikel 182, 2°, wordt in disponibiliteit gesteld met behoud van zijn recht op wedde en op de waarderingstoelage waarop hij recht heeft tot het verstrijken van de periode bedoeld in artikelen 80 en 90.
  § 2. Wanneer de intrekking of de weigering tot hernieuwing van zijn veiligheidsmachtiging definitief is, wordt de ambtenaar in disponibiliteit ter beschikking van de Minister van Justitie gesteld om tewerkgesteld te worden in een andere betrekking met een evenwaardige graad of functie, indien hij over de vereiste professionele en fysieke bekwaamheden beschikt. Hij moet, binnen de door de Minister van Justitie gestelde tijd, de hem toegewezen betrekking opnemen.
  Indien de ambtenaar, na gehoord te zijn en zonder geldige reden, weigert om deze betrekking op te nemen, wordt hij na tien dagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.
  De betrekking binnen de Veiligheid van de Staat waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis was, wordt als vacant beschouwd.
  § 3. De §§ 1 en 2 doen geen afbreuk aan de toepassing van een eventuele tuchtprocedure.

Art.189. De afdelingscommissarissen en de commissarissen die leiding geven aan een territoriale of functionele eenheid, zijn uitgesloten van het voordeel van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector.

HOOFDSTUK VI. - De schorsing in het belang van de dienst.
Art.190. Wanneer het belang van de dienst het eist, kan de ambtenaar in zijn ambt worden geschorst door de Minister van Justitie op voorstel van de directie-generaal.
  Hij wordt vooraf gehoord over de feiten die hem worden ten laste gelegd en mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze titularis van een veiligheidsmachtiging, indien nodig.
  Indien de persoon die de ambtenaar bijstaat, de hoedanigheid van advocaat heeft, wordt hij in kennis gesteld van de bepalingen van de artikelen 36 en 37 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, met betrekking tot het respect voor het beroepsgeheim.

Art.191. Indien aan de schorsing geen einde is gemaakt één maand na de dag dat die maatregel uitwerking heeft gekregen, kan de ambtenaar hiertegen beroep instellen bij de raad van beroep.
  Is het advies van de raad van beroep ongunstig, dan wordt de schorsing gehandhaafd.
  Is het advies van de raad van beroep gunstig, dan nog wordt de beslissing door de Minister van Justitie genomen.
  Indien de ambtenaar nieuwe feiten inroept, kan hij beroep indienen telkens een periode van drie maanden is verlopen sedert de dag waarop een beslissing tot handhaving van de schorsing is genomen.

Art.192. In afwijking van artikel 176, kan de Minister van Justitie de ambtenaar het recht ontzeggen om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en zijn wedde verminderen, in de volgende gevallen :
  1° wanneer de ambtenaar strafrechterlijk vervolgd wordt voor feiten die rechtstreeks nadeel berokkenen aan de dienst;
  2° wanneer de ambtenaar tuchtrechterlijk vervolgd wordt wegens een ernstige fout waarbij hij op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn.
  De wedde mag niet meer worden verminderd dan is toegelaten bij artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 ter bescherming van het loon van de werknemers. Zij mag evenmin worden verminderd tot een bedrag dat lager is dan de werkelijke uitkering waarop de ambtenaar recht zou hebben indien hij onder de sociale zekerheid voor werknemers zou vallen.
  De maatregelen voorzien in het eerste lid worden genomen op voorstel van de directie-generaal.

Art.193. Binnen de tien dagen na de kennisgeving van het voorstel zoals voorgeschreven door artikel 192, derde lid, kan de ambtenaar daartegen beroep instellen bij de raad van beroep. In ieder geval wordt de beslissing dan genomen door de minister.

Art.194. Indien de ambtenaar, na afloop van het onderzoek van zijn geval, een tuchtschorsing wordt opgelegd, kan de bevoegde overheid die schorsing doen terugwerken tot een datum die evenwel de dag niet mag voorafgaan waarop de maatregelen, genomen in uitvoering van artikel 192 van dit besluit, uitwerking hebben gehad.

Art.195. Na afloop van het onderzoek van het geval van de ambtenaar, kunnen de maatregelen die in uitvoering van artikel 192 van dit besluit genomen zijn, ingetrokken worden door beslissingen die terugwerken tot de dag met ingang waarvan die maatregelen uitwerking hebben gehad, behalve :
  1° indien tot besluit van dat onderzoek, de ambtenaar van ambtswege wordt ontslagen of wordt afgezet;
  2° voor de periode van schorsing in het belang van de dienst aangerekend op de duur van de genomen tuchtschorsing in uitvoering van artikel 196 van dit besluit.

Art.196. Wanneer na de intrekking van de in toepassing van artikel 192 van dit besluit genomen maatregelen aangetoond is dat de ambtenaar een benoeming door bevordering zou hebben gekregen ware hem niet het recht ontzegd om zijn aanspraken op bevordering te doen gelden, dan kan hij die bevordering alleen verkrijgen indien hij voldoet aan de vereisten.
  Wordt de ambtenaar benoemd, dan neemt hij evenwel voor iedere latere bevordering de rang in vanaf de datum waarop hij die benoeming zou hebben verkregen, onverminderd de gevolgen verbonden aan de eventueel door hem opgelopen tuchtstraf of administratieve maatregel.

Art.197. De ambtenaar wordt verzocht de voorstellen en de beslissingen tot schorsing in het belang van de dienst en tot maatregelen ter aanvulling van die schorsing voor gezien te tekenen. Weigert de ambtenaar, dan wordt daarvan een verslag opgesteld door de directie-generaal of zijn gemachtigde.
  Is de ambtenaar niet meer in dienst, dan worden de voorstellen en beslissingen hem bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht.

Art.198. Beslissingen waarbij ambtenaren in het belang van de dienst worden geschorst of waarbij een van de in artikel 192 voorziene aanvullende maatregelen worden genomen, kunnen geen uitwerking hebben over een periode vóór de datum waarop de schorsing of de aanvullende maatregel is voorgesteld.

TITEL VIII. - De tuchtregeling.
HOOFDSTUK I. - Tuchtrechterlijke inbreuken.
Art.199. Elke handeling of gedraging, zelfs buiten de uitoefening van het ambt, die een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt zoals gedefinieerd in titel II en in de deontologische code bedoeld in artikel 17 of die van aard is de waardigheid van het ambt in het gedrang te brengen kan aanleiding geven tot het opleggen van een tuchtstraf.

HOOFDSTUK II. - Tuchtstraffen.
Art.200. § 1. De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken :
  1° terechtwijzing;
  2° blaam;
  3° inhouding van wedde;
  4° tuchtschorsing;
  5° lagere inschaling;
  6° terugzetting in graad;
  7° ontslag van ambtswege;
  8° afzetting.
  § 2. Inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste één maand en mag niet hoger liggen dan die welke bepaald is in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
  § 3. Onverminderd artikel 194 wordt tuchtschorsing uitgesproken voor een periode van ten minste één maand en ten hoogste drie maanden.
  § 4. Lagere inschaling wordt, naargelang het geval, opgelegd door toekenning van :
  1° een lagere weddenschaal in dezelfde graad;
  2° een graad binnen hetzelfde niveau met een lagere weddenschaal.
  § 5. Terugzetting wordt opgelegd door toekenning van een graad in een lager niveau.
  De ambtenaar neemt in deze nieuwe graad rang in op de datum waarop de toekenning uitwerking heeft.

Art.201. Elke tuchtstraf wordt in het individueel evaluatiedossier van de ambtenaar opgenomen.

Art.202. Voor de ambtenaren van niveau B en C wordt de tuchtstraf uitgesproken door de Minister van Justitie.
  Voor de ambtenaren van niveau A wordt de tuchtstraf uitgesproken door de Minister van Justitie, behalve de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting die door Ons worden opgelegd.

Art.203. § 1. De tuchtstraffen worden uitgesproken na een voorlopig voorstel door de bevoegde hiërarchische meerdere. Deze hoort vooraf de ambtenaar over de feiten die hem ten laste worden gelegd en gaat, in voorkomend geval, over tot het horen van getuigen. De ambtenaar kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze op de wijze bepaald in artikel 205, § 1, derde lid en vierde lid.
  Er worden notulen opgesteld van deze verhoren.
  § 2. De ambtenaar viseert de notulen en geeft ze binnen zeven dagen terug. Indien hij bezwaren heeft, geeft hij de notulen terug vergezeld van een schriftelijke nota.
  § 3. Binnen vijf dagen volgend op de beëindiging van de termijn vastgesteld in paragraaf 2 betekent de hiërarchische meerdere aan de ambtenaar de tuchtstraf die hij van plan is jegens hem voor te stellen en stuurt het voorstel naar de tuchtraad.

Art.204.§ 1. De tuchtraad is samengesteld uit :
  1° de administrateur-generaal of in geval van afwezigheid de adjunct-administrateur-generaal, die optreedt als voorzitter;
  2° de adjunct-administrateur-generaal of zijn plaatsvervanger;
  3° de directeur van de operaties of zijn plaatsvervanger;
  4° [1 de directeur van de analyse of zijn plaatsvervanger;]1
  [1 5° de stafdirecteur of zijn plaatsvervanger.]1
  De tuchtraad stelt het huishoudelijk reglement op.
  § 2. De beraadslaging van de tuchtraad is geldig op voorwaarde dat :
  1° ten minste drie leden aanwezig zijn;
  2° en waarbij er minstens een van de aanwezige leden van dezelfde taalrol is als de betrokkene.
  § 3. De secretaris, of zijn plaatsvervanger, is een lid van de Veiligheid van de Staat en is niet stemgerechtigd. Hij is van dezelfde taalrol als de betrokkene.
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.205. § 1. Binnen de vijf dagen vanaf de dag waarop het voorstel van tuchtstaf bij de tuchtraad aanhangig is gemaakt, wordt de ambtenaar via overhandiging met handtekening voor ontvangst of via een bij een ter post aangetekende brief opgeroepen om te verschijnen; de ambtenaar moet gehoord worden tussen de twintigste en de dertigste dag volgend op het aanhangig maken bij de tuchtraad.
  De oproeping vermeldt de plaats, de dag en het uur van de zitting, alsook de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden geraadpleegd.
  De ambtenaar verschijnt persoonlijk; hij mag worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze, titularis van een veiligheidsmachtiging indien nodig. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de tuchtraad.
  Evenwel, indien de persoon die de ambtenaar bijstaat de kwaliteit van advocaat heeft, wordt hij in kennis gesteld van de artikelen 36 en 37 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, met betrekking tot het respect voor het beroepsgeheim.
  Indien de ambtenaar of de persoon die zijn verdediging waarneemt, zonder geldige reden niet verschijnt, ofschoon hij regelmatig werd opgeroepen, doet de tuchtraad uitspraak op grond van de stukken van het dossier.
  Hetzelfde geldt van zodra het dossier van de ambtenaar voor de tweede maal ter zitting komt, zelfs wanneer de ambtenaar of de persoon die zijn verdediging waarneemt een geldige reden kan aanvoeren.
  Indien echter de tuchtraad een definitief voorstel van tuchtstraf doet dat strenger is dan het voorlopige voorstel, roept ze opnieuw de ambtenaar op voor een verhoor.
  § 2. Kan geen zitting houden noch deelnemen aan de beraadslaging van de tuchtraad, de ambtenaar tegen wie de tuchtvordering is ingezet of elke ambtenaar die heeft deelgenomen aan het instellen van de tuchtvordering of die in enige hoedanigheid aan de tuchtprocedure heeft deelgenomen.
  § 3. Binnen een termijn van ten hoogste twee maanden vanaf de dag dat het voorlopig voorstel bij de tuchtraad werd ingediend, doet deze het definitieve voorstel en betekent het aan de ambtenaar binnen de dertig dagen.
  Bij ontstentenis van deze betekening binnen de termijn van dertig dagen, wordt de tuchtraad geacht af te zien van de procedure voor de feiten die ten laste van de ambtenaar worden gelegd.

Art.206. Binnen tien dagen die volgen op de betekening van het definitieve voorstel, kan de ambtenaar tegen dit voorstel beroep aantekenen bij de raad van beroep.

Art.207. § 1. Elke tuchtstraf behalve de afzetting en het ontslag van ambtswege wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar uitgewist onder de in § 2 bepaalde voorwaarden.
  Onverminderd de uitvoering van de straf, heeft de uitwissing tot gevolg dat met de uitgewiste tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden inzonderheid bij de appreciatie van de aanspraken op bevordering van de ambtenaar, noch bij de toekenning van de evaluatie.
  § 2. De uitwissing van de tuchtstraffen geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op :
  1° zes maanden voor de terechtwijzing;
  2° negen maanden voor de blaam;
  3° één jaar voor de inhouding van wedde;
  4° twee jaar voor de tuchtschorsing;
  5° drie jaar voor lagere inschaling en terugzetting in graad.
  De termijn loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken.

Art.208. § 1. De bevoegde overheid kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan die welke definitief is voorgesteld.
  Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode voor de uitspraak, tenzij een reglementaire bepaling uitdrukkelijk anders luidt.
  § 2. Wanneer meer dan één feit ten laste van de ambtenaar gelegd wordt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
  Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.
  § 3. Strafvordering schorst de tuchtprocedure en tuchtuitspraak.
  Ongeacht het resultaat van de strafvordering, oordeelt alleen de administratieve overheid over de gepastheid een tuchtstraf uit te spreken.
  § 4. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen en zich voordoen binnen de verjaringstermijn vermeld in § 5, kan niemand het voorwerp van een tuchtvordering zijn voor reeds op tuchtrechtelijk vlak bestrafte feiten.
  § 5. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of die zijn vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
  In geval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht ter kennis heeft gebracht van de Minister van Justitie, moet de eventuele tuchtvordering ingesteld worden binnen zes maanden na de datum van de kennisgeving.

HOOFDSTUK III. - Raad van beroep.
Art.209. De raad van beroep omvat een Nederlandse en een Franse afdeling.
  De taalrol of het taalstelsel van de ambtenaar bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.

Art.210. De raad van beroep heeft als opdracht kennis te nemen van de beroepen in tuchtzaken en van de beroepen bedoeld in artikelen 44, derde lid, 47, § 2 zevende lid, 162, 191 eerste lid en 193. Ze behandelt bij voorrang de in artikel 162, bedoelde beroepen in de eerste zitting nadat de zaak bij de raad van beroep werd ingediend.

Art.211.§ 1. De raad van beroep is samengesteld uit :
  1° een voorzitter, magistraat, eremagistraat of in dienst, door Ons benoemd op de voordracht van de Minister van Justitie; hij treedt op als voorzitter van de twee afdelingen; hij moet de kennis van het Nederlands en het Frans bewijzen;
  2° per afdeling, assessoren gekozen door de Minister van Justitie uit de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Justitie die, op datum van de oproep, titularis van een veiligheidsmachtiging zijn;
  3° per afdeling, een griffierrapporteur, aangewezen door de Minister van Justitie;
  4° plaatsvervangers, namelijk een voorzitter, assessoren en griffiers.
  § 2. De voorzitter is niet stemgerechtigd.
  § 3. De helft van de assessoren wordt aangewezen door de minister [1 van Justitie]1 .
  De andere helft wordt per organisatie aangewezen door de representatieve vakbonden naar rato van één assessor in elke afdeling. Zij moeten erkend worden door de minister en voldoen aan de vereisten gesteld in het artikel 12, 3° van de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
  De vakbonden zijn representatief voor zover zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 13 van de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
  § 4. De griffierrapporteur is een lid van de Veiligheid van de Staat en is niet stemgerechtigd.
  § 5. De plaatsvervangende voorzitter, assessoren en griffiers worden op dezelfde manier aangewezen als de gewone leden.
  § 6. In elke zaak wijst de directie-generaal een ambtenaar van niveau A aan en een plaatsvervanger om het betwiste voorstel te verdedigen.
  [1 § 7. De effectieve of plaatsvervangende assessoren die zitting hebben voor het onderzoek van een zaak, moeten tot hetzelfde of een hoger niveau behoren dan dat van de verzoeker.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-08-18/08, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.212. De verzoeker heeft het recht de assessoren te wraken. Dit recht kan slechts eenmaal tijdens een zelfde zaak worden uitgeoefend.
  De griffierrapporteur geeft bij een ter post aangetekende brief kennis aan de verzoeker van de lijst van de gewone of plaatsvervangende assessoren die zijn opgeroepen voor het onderzoek van de hem betreffende zaak.
  Binnen een termijn van acht dagen vanaf de bekendmaking van de lijst verzendt de verzoeker bij een ter post aangetekende brief deze lijst naar de griffie met vermelding van de naam der assessoren die hij wraakt. De wraking moet gemotiveerd worden.
  Wanneer de in het derde lid vastgelegde termijn verstreken is, wordt de ambtenaar geacht af te zien van zijn recht om assessoren te wraken.

Art.213. Gewraakt wordt bovendien de assessor die naar het oordeel van de voorzitter als rechter in eigen zaak beschouwd zou kunnen worden.

Art.214. Om zijn voornemen te kennen te geven beroep in te stellen bij de raad van beroep beschikt de ambtenaar hoe dan ook over een termijn van tien dagen ingaande op de dag waarop hij het voorstel van maatregel of straf heeft geviseerd.

Art.215. De zaak wordt bij de raad van beroep aanhangig gemaakt door toedoen van de minister of zijn gemachtigde. Deze zendt het volledig dossier van de zaak door.
  Dit dossier bevat alle stukken betreffende de ten laste gelegde feiten.

Art.216. In geval van vertraging bij het vastleggen van de datum van de zitting die moet plaatsvinden uiterlijk een maand nadat de zaak bij de raad van beroep aanhangig werd gemaakt, deelt de voorzitter aan de minister de reden van deze vertraging mee.

Art.217. De raad van beroep kan niet beraadslagen of beslissen indien de meerderheid van de ter zitting opgeroepen assessoren niet aanwezig is.
  Evenveel door de minister als door de vakbonden aangewezen assessoren moeten aan de stemming deelnemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meer bij loting aangewezen assessoren.
  Indien de assessoren een wettige reden van verhindering hebben, moeten zij de voorzitter schriftelijk de reden van hun afwezigheid meedelen binnen de drie dagen volgend op de datum van de oproeping.

Art.218. De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek aanbevelen en vragen dat daartoe twee assessoren, die de beraadslagingen hebben bijgewoond, worden afgevaardigd; behalve in gevallen waarin geen assessor is aangewezen door de vakbonden, worden deze twee assessoren gekozen, de ene uit de door de minister, de andere uit de door een vakbond aangewezen assessoren.
  Na onderzoek stuurt de raad van beroep het dossier aan de Minister van Justitie en geeft hij hem kennis van zijn gemotiveerd advies uiterlijk één maand na datum van de zitting. Hij vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt. In het geval dat de in dit lid bepaalde termijn niet wordt geëerbiedigd, deelt de voorzitter aan de Minister van Justitie de reden van de vertraging mee.
  De stemming is geheim. Bij staking van stemmen wordt het advies als gunstig voor de verzoeker beschouwd.
  De verzoeker en zijn verdediger kunnen ter griffie van de raad van beroep kennis nemen van het uitgebrachte advies.

Art.219. De ambtenaar verschijnt persoonlijk voor de raad van beroep; hij mag worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze titularis van een veiligheidsmachtiging indien nodig. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de raad van beroep.
  Evenwel, indien de persoon die de ambtenaar bijstaat de kwaliteit van advocaat heeft, wordt hij in kennis gesteld van de artikelen 36 en 37 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, met betrekking tot het respect voor het beroepsgeheim.
  De ambtenaar deelt aan de griffie van de raad de naam van zijn verdediger mee binnen drie dagen volgend op de datum van de oproeping.
  In dit laatste geval wordt de verdediger eveneens ter zitting geroepen.

Art.220.Indien de ambtenaar of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, ofschoon hij regelmatig werd opgeroepen, beschouwt de voorzitter de zaak als niet meer bij de raad aanhangig en doet hij het dossier toekomen aan de minister [1 van Justitie]1 .
  De raad doet uitspraak op grond van de stukken van het dossier, zelfs indien de ambtenaar of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren, zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.221.De minister [1 van Justitie]1 motiveert elke met het advies van de raad van beroep niet overeenstemmende beslissing. Hij kan geen andere feiten ter sprake brengen dan die welke het advies van de raad van beroep gemotiveerd hebben.
  De minister [1 van Justitie]1 beslist binnen de vijftien dagen, te rekenen vanaf de betekening van het advies van de raad van beroep. De Minister van Justitie of zijn gemachtigde deelt zijn beslissing zonder verwijl mee aan de ambtenaar en de raad van beroep.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.222. De assessoren, de verdediger, indien hij Rijksambtenaar is, en de verzoeker indien het advies van de raad hem gunstig is, ontvangen de volgens reglementaire bepalingen berekende vergoedingen voor reis- en verblijfskosten.

Art.223. De raad van beroep maakt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister van Justitie.

TITEL IX. - De definitieve ambtsneerlegging.
Art.224. § 1. Verliest ambtshalve en zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar, de ambtenaar van de buitendiensten die niet meer aan de Belgische nationaliteitsvoorwaarde voldoet.
  § 2. Verliest ambtshalve en zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar, de ambtenaar van de buitendiensten :
  1° van wie de benoeming als onregelmatig werd vastgesteld binnen de termijn van het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State; deze termijn is niet geldig in geval van arglist of bedrog vanwege de ambtenaar;
  2° die niet meer van zijn burgerlijke of politieke rechten geniet;
  3° die niet langer aan de wetten over de dienstplicht voldoet of die zich niet langer in een regelmatige toestand bevindt tegenover de verplichtingen inzake de nationale dienst in de Staat waarvan hij onderdaan is;
  4° van wie de medische ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;
  5° die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien werkdagen afwezig blijft en die behoorlijk en op voorhand verwittigd werd en om opheldering verzocht is;
  6° die zich in een geval bevindt waar de toepassing van de burgerlijke wetten en de strafwetten de ambstneerlegging tot gevolg heeft;
  7° die om tuchtredenen van ambtswege wordt ontslagen of afgezet.

Art.225. Tot ambtsneerlegging geven aanleiding :
  1° het vrijwillig ontslag : in dit geval mag de ambtenaar zijn dienst slechts verlaten na zijn ontslag te hebben betekend, bij een ter post aangetekende brief, aan de overheid waarvan hij afhangt;
  De in het eerste lid, 1°, bedoelde betekening gebeurt ten minste dertig dagen voorafgaand aan het ontslag, dat ingaat op de datum van verzending van de aangetekende brief. Deze termijn kan in onderlinge overeenstemming ingekort worden;
  2° de opruststelling;
  3° een tweede voltijdse benoeming in vast dienstverband in een andere nationale of internationale overheidsdienst.
  Tot ambtsneerlegging geeft eveneens aanleiding, de definitieve beroepsongeschiktheid, vastgesteld volgens de procedure bepaald in de artikelen 160 tot 164 van dit besluit.

TITEL X. - Legitimatiebewijs.
Art.226. De leden van het personeel van de Veiligheid van de Staat van het niveau A, B, en C zijn dragers van een legitimatiebewijs waarvan het model wordt bepaald door de Minister van Justitie.

TWEEDE DEEL. - GELDELIJK STATUUT.
TITEL I. - De bezoldigingsregeling.
HOOFDSTUK I. - De weddenschalen.
Art.227. De weddenschalen die verbonden zijn aan de graden van de ambtenaren worden vastgesteld in overeenstemming met de tabellen in bijlage I.

Afdeling 1. - Beschermingsassistenten.
Art.228. § 1. De weddenschaal C1 wordt verbonden aan de graad van beschermingsassistent.
  § 2. Onverminderd de bepalingen vervat in artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de beschermingsassistent die minstens vijf jaar graadanciënniteit heeft, de weddenschaal C2.

Afdeling 2. - Inspecteurs.
Art.229. § 1. De weddenschaal B1 wordt verbonden aan de graad van inspecteur stagiair.
  § 2. De weddenschaal B2 wordt toegekend aan de inspecteur stagiair, benoemd in de graad van inspecteur.
  § 3. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de inspecteur die gedurende ten minste drie jaar bezoldigd wordt in de weddenschaal B2 en die geslaagd is in de potentieeltest, de weddenschaal B3.
  § 4. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de inspecteur die geniet van de weddenschaal B3 en die geslaagd is voor de waardemeting n° 3 verbonden aan deze graad, de weddenschaal B4a, na het verstrijken van een periode van vier jaar, die aanvangt op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van inschrijving van de ambtenaar voor deze meting en ten vroegste na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vorige waardemeting.
  § 5. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de inspecteur die geniet van de weddenschaal B4a, die geslaagd is voor de waardemeting n° 5 verbonden aan deze graad, de weddenschaal B4b, na het verstrijken van een periode van vier jaar, die aanvangt op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van inschrijving van de ambtenaar voor deze meting en ten vroegste na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vorige waardemeting.
  § 6. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomen de inspecteur die gedurende acht jaar bezoldigd wordt in de weddenschaal B3 en geslaagd is voor de waardemeting n° 2 en de inspecteur die geniet van de weddenschaal B4a of B4b voor zover er vacante betrekkingen zijn, de weddenschaal van afdelingsinspecteur B5, op voorwaarde dat zij geslaagd zijn voor de bekwaamheidsproef.
  § 7. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de afdelingsinspecteur die geniet van de weddenschaal B5 en die geslaagd is voor de waardemeting n° 7 verbonden aan deze graad, de weddenschaal B6, na het verstrijken van een periode van vier jaar, die aanvangt op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van inschrijving van de ambtenaar voor deze meting en ten vroegste na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vorige waardemeting.

Afdeling 3. - Commissarissen.
Art.230.§ 1. De weddenschaal A1 wordt verbonden aan de graad van commissaris stagiair.
  § 2. De weddenschaal A2 wordt toegekend aan de commissaris stagiair, benoemd in de graad van commissaris.
  De weddenschaal A2 wordt toegekend aan de inspecteur die bevorderd wordt tot de graad van commissaris nadat hij geslaagd is voor de vergelijkende selectie van toegang tot het hoger niveau.
  § 3. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de aangeworven commissaris die gedurende ten minste drie jaar bezoldigd wordt in de weddenschaal A2 en die geslaagd is voor de potentieeltest, de weddenschaal A3.
  Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de inspecteur die geslaagd is voor de vergelijkende selectie van toegang tot de graad van commissaris, die gedurende ten minste een jaar bezoldigd wordt in de weddenschaal A2 en die geslaagd is voor de potentieeltest, de weddenschaal A3.
  § 4. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de commissaris die geniet van de weddenschaal A3 en die geslaagd is voor de waardemeting n° 3 verbonden aan deze graad, de weddenschaal A4a, na het verstrijken van een periode van vier jaar, die aanvangt op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van inschrijving van de ambtenaar voor deze meting en ten vroegste na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vorige waardemeting.
  § 5. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomt de commissaris die geniet van de weddenschaal A4a en die geslaagd is voor de waardemeting n° 5 verbonden aan deze graad, de weddenschaal A4b, na het verstrijken van een periode van vier jaar, die aanvangt op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van inschrijving van de ambtenaar voor deze meting en ten vroegste na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vorige waardemeting.
  § 6. Onverminderd de artikelen 61, § 2 en 62, bekomen de commissaris die gedurende ten minste acht jaar bezoldigd wordt in de weddenschaal A3 en geslaagd is voor de waardemeting n° 2 en de commissaris die geniet van de weddenschaal A4a of A4b, voor zover er vacante betrekkingen zijn, de weddenschaal van afdelingscommissaris A5 op voorwaarde dat zij geslaagd zijn voor de bekwaamheidsproef.
  § 7. [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 15, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

HOOFDSTUK II. - De waarderingstoelagen.
Art.231. De inspecteur en de afdelingsinspecteur die bezoldigd worden met de weddenschaal B3, B4a of B5, die geslaagd zijn voor de waardemeting verbonden aan hun graad, ontvangen een jaarlijkse toelage van 2 500 Euro gedurende vier jaar.

Art.232. De commissaris die bezoldigd wordt met de weddenschaal A3 of A4a, die geslaagd is voor de waardemeting verbonden aan zijn graad, ontvangt een jaarlijkse toelage van 3 000 Euro gedurende vier jaar.

Art.233.§ 1. Het bedrag van de waarderingstoelage wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
  § 2. De waarderingstoelage wordt jaarlijks en in één maal uitbetaald in de maand september, op grond van de maanden die in aanmerking dienen te worden genomen voor de berekening van de geldigheidsduur van de meting en naar verhouding van de geleverde prestaties tijdens deze periode.
  In afwijking van het eerste lid, bekomen de inspecteurs en de commissarissen die respectievelijk in de waardemeting n° 6 en de waardemeting n° 4 zijn geslaagd, bij toepassing van de artikelen 88, derde lid, en 96, derde lid, de waarderingstoelage op de eerste dag van de maand die volgt op de benoeming tot de graad van afdelingsinspecteur of de toekenning van de weddenschaal A4a.
  De waarderingstoelage wordt gevoegd bij de jaarlijkse brutobezoldiging voor de berekening van het vakantiegeld en van de eindejaarstoelage die erop volgen evenals de copernicuspremie.
  [1 ...]1
  § 3. De ambtenaar heeft het recht om afstand te doen van de betaling van de waarderingstoelage.
  § 4. De ambtenaar die verhinderd is om zich aan te melden voor een waardemeting door een arbeidsongeval of een ongeval op weg van en naar het werk, of door beroepsziekte of omdat hij geniet van periodes van verlof of van werkonderbreking zoals bedoeld in artikels 39, 42 en 43 van de wet van 16 maart 1971 betreffende de arbeid, in artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector en het artikel 36 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen, behoudt, tot de eerstvolgende waardemeting die georganiseerd wordt na de verhindering, het voordeel van de waarderingstoelage waarvan hij genoot.
  § 5. De vermindering van de waarderingstoelage bedoeld in artikel 161 tweede lid is gelijk aan de helft van het bedrag.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-16/01, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-11-2007>

HOOFDSTUK III. - De functietoelage.
Art.234. De afdelingscommissaris, bekleed met het mandaat van verantwoordelijke voor een bijzondere eenheid, geniet voor de duur van het mandaat van een jaarlijkse functietoelage waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 6 000 Euro.

Art.235.[1 De ambtenaar aangewezen voor het mandaat van directeur van de operaties geniet, tijdens zijn mandaat, van een jaarlijkse functietoelage van 12.000 euro.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 16, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

Art.236. De functietoelagen voor het uitoefenen van een mandaat zijn verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de aanstelling en stoppen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het beëindigen van het mandaat.
  Deze functietoelagen worden gekoppeld aan de spilindex 138,01.
  Ze worden gevoegd bij de jaarlijkse brutobezoldiging voor de berekening van het vakantiegeld en van de eindejaarstoelage die erop volgen evenals de copernicuspremie.
  Zij worden betaald tezelfdertijd als de wedde en onder dezelfde voorwaarden.

HOOFDSTUK IV. - De wachttoelage.
Art.237. De wachttoelage bedoeld in de artikelen 88, tweede lid, 96, tweede lid, en 98, tweede lid, is gelijk aan de helft van het verschil tussen de wedde die de betrokken ambtenaren ontvangen en diegene waarop zij, naargelang het geval, recht zouden hebben volgens de weddenschaal verbonden aan de graad van afdelingsinspecteur, commissaris A4a en afdelingscommissaris indien zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in deze artikelen.
  Het recht op de toelage bedoeld in eerste lid is pas geldig voor zover, naargelang het geval, de benoeming bedoeld in artikelen 88, tweede lid of 98, tweede lid niet heeft plaatsgevonden binnen de drie maanden die volgen op het slagen in de bekwaamheidsproef of de toekenning van weddenschaal A4a bedoeld in artikel 96, tweede lid niet heeft plaatsgevonden binnen de drie maanden die volgen op de maand gedurende dewelke de commissaris zou hebben kunnen genieten van de weddenschaal in geval van vacature.
  Deze toelage wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
  Ze wordt gevoegd bij de jaarlijkse brutobezoldiging voor de berekening van het vakantiegeld en van de eindejaarstoelage die erop volgen evenals de copernicuspremie.

HOOFDSTUK V. - Toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.
Art.238. De toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt bedoeld in artikel 100 wordt toegekend ongeacht of de betrekking die met dat ambt overeenstemt tijdelijk niet waargenomen wordt, en op voorwaarde dat dit ambt ononderbroken uitgeoefend wordt gedurende een periode van minstens dertig dagen.
  De toelage is gelijk aan het verschil tussen de wedde waarvan de ambtenaar zou genieten indien hij het ambt definitief zou uitoefenen en de wedde waarvan hij geniet in zijn werkelijke graad.
  Deze toelage wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
  Ze wordt gevoegd bij de jaarlijkse brutobezoldiging voor de berekening van het vakantiegeld en van de eindejaarstoelage die erop volgen evenals de copernicuspremie.
  Zij wordt betaald vanaf de tweede maand die volgt op de toewijzing.
  De ambtenaar die in zijn effectieve graad van een waarderingstoelage geniet, behoudt het voordeel ervan tijdens de uitoefening van het hoger ambt.
  De wachttoelage kan niet worden gecumuleerd met de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt. Enkel de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt wordt ontvangen.

HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling.
Art.239. Onverminderd de bepalingen vastgesteld door dit besluit, wordt de ambtenaar onderworpen aan het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten.

TITEL II. - De toelagen, de vergoedingen en premies.
HOOFDSTUK I. - De toelagen en premies.
Afdeling 1. - Toelagen gemeenschappelijk aan het personeel van de buitendiensten en de ambtenaren van de federale overheidsdiensten.
Art.240. Onverminderd de bijzondere bepalingen vastgesteld in dit besluit, ontvangt de ambtenaar onder dezelfde voorwaarden, de toelagen en premies toegekend aan de Rijksambtenaren.

Afdeling 2. - Toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd tijdens het weekend, een feestdag of tijdens de nacht.
Art.241. De ambtenaar geniet van een toelage voor dienstprestaties uitgevoerd tijdens het weekend, de wettelijke en reglementaire feestdagen.

Art.242. De weekenddienst is diegene die werd uitgevoerd op zaterdag, zondag, de wettelijke en reglementaire feestdagen tussen 0 en 24 uur.
  Voor de toelage komen echter alleen in aanmerking de ambtswerkzaamheden verricht in de lokalen van de Veiligheid van de Staat en die welke vereist worden voor de uitvoering van een bepaalde opdracht welke vooraf bevolen is door de directeur van de operaties, de adjunct-administrateur-generaal of de administrateur-generaal.

Art.243.[1 § 1.]1 Het bedrag van de toelage voorzien in artikel 241 van dit besluit wordt vastgesteld op 145 % van 1/1850ste van de [1 ...]1 bruto jaarwedde van kracht op 1 november 1993.
  [1 § 2. Voor de beschermingsassistenten is het bedrag van de toelage voorzien in artikel 241 vastgesteld op 145 % van 1/1 850ste van de bruto jaarwedde, vastgelegd in de tweede kolom van de tabel die als bijlage IV bij dit besluit is gevoegd en gebaseerd is op de anciënniteit uit de eerste kolom van deze tabel.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-08-18/08, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2008>

Art.244. De ambtenaar geniet van een toelage voor de prestaties gedurende de nacht uitgevoerd.

Art.245.[1 De nacht in de zin van artikel 244 is de periode bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.
   De prestaties verricht tussen 18 uur en 20 uur worden gelijkgesteld met prestaties verricht tijdens de nacht, voor zover deze eindigen om of na 22 uur.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.246.[1 § 1.]1 Het bedrag van de toelage voorzien in artikel 244 van dit besluit wordt vastgesteld op 32,5 % van 1/1850ste van de [1 ...]1 bruto jaarwedde van kracht op 1 november 1993.
  [1 § 2. Voor de beschermingsassistenten is het bedrag van de toelage voorzien in artikel 244 vastgesteld op 32,5 % van 1/1 850ste van de bruto jaarwedde, vastgelegd in de tweede kolom van de tabel die als bijlage IV bij dit besluit is gevoegd en gebaseerd is op de anciënniteit uit de eerste kolom van deze tabel.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-08-18/08, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2008>

Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen aan afdelingen 1 en 2.
Art.247. De toelagen verschuldigd voor dienstprestaties uitgevoerd op zaterdag, zondag, wettelijke en reglementaire feestdagen of gedurende de nacht zijn cumuleerbaar.

Art.248. De toelage wordt maandelijks na vervallen termijn betaald.

Art.249. De gedeelten van een uur onregelmatige dienst van dertig minuten of meer worden op een uur afgerond; gedeelten van minder worden verwaarloosd.

Art.250. Het toekennen van de voorziene toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd tijdens het weekend, een wettelijke of reglementaire feestdag of gedurende de nacht geschiedt onder de controle van de directeur van de operaties, de adjunct-administrateur-generaal of de administrateur-generaal.

HOOFDSTUK II. - Vergoedingen.
Art.251.Onverminderd de bijzondere bepalingen door dit besluit vastgesteld, ontvangt de ambtenaar onder dezelfde voorwaarden, de vergoedingen toegekend aan de Rijksambtenaren [1 , met inbegrip van de maaltijdcheques toegekend krachtens het koninklijk besluit van 6 oktober 2023 met betrekking tot de toekenning van maaltijdcheques aan personeelsleden van de federale administratieve overheidsdienst.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-12-21/05, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK III. [1 - De inlichtingentoelage en de basisbeschermingstoelage]1   ----------   (1)
Art.252.[1 Het directiecomité, de ondersteuningscel, en de personeelsleden van de Veiligheid van de Staat genieten van een maandelijkse forfaitaire functietoelage, genaamd basisbeschermingstoelage, voor hun tewerkstelling binnen de Veiligheid van de Staat.
   Deze basisbeschermingstoelage zal enkel verschuldigd zijn voor zover het personeelslid van de Veiligheid van de Staat voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
   1° geen uitoefening van politieke mandaten en openbare uitingen van politieke overtuigingen;
   2° discretieplicht in alle omstandigheden;
   3° verhullen van de werkplek en werkomstandigheden;
   4° het ondergaan van veiligheidsonderzoeken en het in bezit zijn van een verplichte veiligheidsmachtiging, zoals bepaald in artikel 2/1;
   5° zich bevinden in een situatie waarin sprake is van een zekere blootstelling aan gevaar;
   6° leveren van onregelmatige prestaties.
   De directie-generaal of zijn gemachtigde ziet erop toe dat deze toelage niet wordt toegekend als het personeelslid van de Veiligheid van de Staat niet voldoet aan deze voorwaarden.
   Het genot van de toelage opgenomen in het 1e lid is niet cumuleerbaar met het genot van enig ander voordeel of vergoeding toegekend om dezelfde reden.
   Het bedrag van deze maandelijkse functietoelage wordt vastgesteld op 220,00 euro en wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
   De administrateur-generaal of zijn afgevaardigde attesteert op maandelijkse basis het aantal dagen dienst uitgevoerd door het personeelslid van de Veiligheid van de Staat.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.253.[1 Het directiecomité, de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en de andere personeelsleden die actief inlichtingen behandelen, genieten van een maandelijkse forfaitaire functietoelage, genaamd inlichtingentoelage.
   Het bedrag van deze maandelijkse functietoelage wordt vastgesteld op 290,00 euro en wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
   De administrateur-generaal of zijn afgevaardigde attesteert op maandelijkse basis het aantal dagen dienst uitgevoerd door het personeelslid van de Veiligheid van de Staat.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.254.[1 De forfaitaire functietoelages bedoeld in artikel 252 en 253 zijn niet verschuldigd als:
   1° het personeelslid van de Veiligheid van de Staat om eender welke reden meer dan dertig opeenvolgende werkdagen afwezig is; de schorsing van de toelage gebeurt met terugwerkende kracht op de eerste dag van de afwezigheid;
   2° ofwel als het personeelslid van de Veiligheid van de Staat het voordeel van zijn bezoldiging verliest of een wachtgeld geniet; de schorsing van de toelage gebeurt vanaf de eerste dag.
   Behoudens bijzondere bepalingen is de toelage naar rato verschuldigd als de bezoldiging zelf naar rato wordt betaald.
   Hij houdt op verschuldigd te zijn als niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan.
   Komen niet in aanmerking voor de registratie van de dertig werkdagen, bepaald in het eerste lid, 1° :
   1° een ouderschapsverlof en een verlof verbonden aan de bescherming van het moederschap;
   2° de recuperaties die worden toegekend in het kader van de overschrijdingen van de grens die is bepaald in de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;
   3° een jaarlijks vakantieverlof;
   4° een afwezigheid door een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk of een beroepsziekte.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-03-29/12, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

TITEL III. - Gemeenschappelijke bepaling.
Art.255. De bepalingen van de titels I en II van dit deel zijn van toepassing op de stagiaires.

DEEL DRIE. - OVERGANGSMAATREGELEN.
TITEL I. - De administratieve loopbaan.
HOOFDSTUK I. - Invoeging in de graden van de nieuwe loopbaan van de buitendiensten.
Art.256. De commissarissen en de inspecteurs van de buitendiensten die, op 1 januari 2005 titularis zijn van één van de graden vervat in bijlage II linkse kolom, worden ambtshalve benoemd in de graad die voorkomt in de rechtse kolom.
  In afwijking van het eerste lid behouden de titularissen van de graad van afdelingsinspecteur 2C en de afdelingscommissaris 1C hun benaming van de graad van afdelingsinspecteur en afdelingscommissaris.

HOOFDSTUK II. - Verloop van de loopbaan van de leden van de buitendiensten in dienst op datum van 1 januari 2005.
Art.257. § 1. De commissarissen en de inspecteurs van de buitendiensten die op 1 januari 2005 titularis zijn van één van de geschrapte graden weergegeven in de tabel van de bijlage III kolom 1, bekleed met een weddenschaal weergegeven in kolom 2, worden ambtshalve benoemd in de graad ertegenover weergegeven in kolom 3 en bezoldigd met de weddenschaal weergegeven in kolom 4.
  § 2. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren benoemd krachtens § 1, worden de diensten gepresteerd in de geschrapte graden, waarvan zij titularis waren, in aanmerking genomen.
  De geldelijke anciënniteit door de ambtenaren verworven in hun oude weddenschaal wordt als verworven geacht in de nieuwe weddenschaal die overeenkomt met hun graad.
  § 3. In afwijking van § 1, in voorkomend geval, behouden de ambtenaren het genot van de weddenschaal van de graad waarmee ze waren bekleed, voor zover deze gunstiger was.
  § 4. De ambtenaar die zich bij wijze van overgangsmaatregel en met terugwerkende kracht op datum van 1 januari 2005 op een welbepaalde weddenschaal in zijn loopbaantraject bevindt, geniet van alle bepalingen die op hem van toepassing zijn en wordt geacht aan de voorwaarden te voldoen die nodig zijn voor de toegang tot deze weddenschaal.
  § 5. De ambtenaar die bevorderd werd tussen 1 januari 2005 en de inwerkingtreding van dit besluit, hetzij direct hetzij door het effect van de terugwerkende kracht, geniet op dezelfde wijze van de overgangsmaatregelen als de ambtenaar bedoeld in § 4.

HOOFDSTUK III. - De loopbaan van de inspecteurs van de buitendiensten.
Art.258.§ 1. Bij wijze van overgangsmaatregel genieten de inspecteurstagiairs die op datum van 1 januari 2005 bezoldigd werden met de weddenschaal 2A, op deze datum van de weddenschaal B1 en worden op datum van hun definitieve benoeming tot de graad van inspecteur, van rechtswege bezoldigd met de weddenschaal B2.
  § 2. Bij wijze van overgangsmaatregel bevinden de inspecteurs, die op datum van 1 januari 2005 titularis zijn van de graden en de weddenschalen die worden afgebeeld in de bijlage III van dit besluit, op dezelfde datum zich in de situaties hieronder beschreven :
  1° de ambtenaar, titularis van de graad van inspecteur, bezoldigd met de weddenschaal 2A, die een graadanciënniteit heeft van meer dan 2 jaar en minder dan 8 jaar en houder is van het eerste gedeelte van de middelbare graad van de school voor criminologie en criminalistiek, die ingeschaald wordt in de weddenschaal B3, wordt geacht de waardemeting n° 1 te hebben verworven en kan onmiddellijk de erkende vorming volgen voor de waardemeting n° 2 die recht geeft op de waarderingstoelage die erbij hoort;
  In afwijking van artikel 84 worden de inspecteurs die in dienst zijn getreden in de periode tussen (1 maart 2004) tot 2 oktober 2006, niet onderworpen aan de potentieeltest; <Erratum, zie B.St. 27-09-2007, p. 50381>
  2° De ambtenaar, titularis van de graad van inspecteur, bezoldigd met de weddenschaal 2B, die een graadanciënniteit heeft van meer dan 8 jaar en minder dan 11 jaar en houder is van het eerste gedeelte van de middelbare graad van de school voor criminologie en criminalistiek of de middelbare graad van de school voor criminologie en criminalistiek, die ingeschaald wordt in de weddenschaal B3, wordt geacht de waardemeting n° 1 te hebben verworven en kan onmiddellijk de erkende vorming volgen voor de waardemeting n° 2, die recht geeft op de waarderingstoelage die erbij hoort;
  3° De ambtenaar, titularis van de graad van inspecteur, bezoldigd met de weddenschaal 2B, die een graadanciënniteit heeft van 11 jaar en meer en geen houder is van het eerste gedeelte van de middelbare graad van de school voor criminologie en criminalistiek of de middelbare graad van de school voor criminologie en criminalistiek, die ingeschaald wordt in de weddenschaal B3 kan onmiddellijk de erkende vorming volgen om de waardemeting n° 1 te verwerven die recht geeft op de waarderingstoelage die erbij hoort;
  4° De ambtenaar, titularis van de graad van afdelingsinspecteur, bezoldigd met de weddenschaal 2C, die een totale graadanciënniteit in de graden van inspecteur en afdelingsinspecteur heeft van meer dan 15 jaar en minder dan 20 jaar, die ingeschaald wordt in de weddenschaal B3 wordt geacht de waardemeting n° 2 te hebben verworven;
  De ambtenaar bedoeld in het eerste lid bekomt, vanaf de datum waarop hij een totale graadanciënniteit in de graden van inspecteur en afdelingsinspecteur heeft van twintig jaar en ten laatste op 1 januari 2007, de weddenschaal B4a en kan de erkende vorming voor de waardemeting n° 4 volgen, die recht geeft op de waarderingstoelage die erbij hoort;
  5° De ambtenaar, titularis van de graad van afdelingsinspecteur, bezoldigd met de weddenschaal 2C, die een totale graadanciënniteit in de graden van inspecteur en afdelingsinspecteur van meer dan 20 jaar en minder dan 25 jaar heeft, die ingeschaald wordt in de weddenschaal B4a, wordt geacht de waardemeting n° 4 te hebben verworven en kan onmiddellijk de erkende vorming voor de waardemeting n° 5 volgen, die recht geeft op de waarderingstoelage die erbij hoort;
  6° De ambtenaar, titularis van de graad van afdelingsinspecteur, bezoldigd met de weddenschaal 2C, die een totale graadanciënniteit in de graden van inspecteur en afdelingsinspecteur van meer dan 25 jaar en minder dan 30 jaar heeft, die ingeschaald wordt in de weddenschaal B4a, wordt geacht de waardemeting n° 4 te hebben verworven en kan onmiddellijk de erkende vorming voor de waardemeting n° 5 volgen, die recht geeft op de waarderingstoelage die erbij hoort;
  [1 In afwijking van artikel 86 kan de in het eerste lid beoogde ambtenaar die de toelage m.b.t. de waardemeting nr. 5 genoten heeft gedurende twee jaar, na afloop van deze termijn bevorderd worden door overgang in weddeschaal B4b.
   De ambtenaar behoudt het voordeel van het tweede lid, zelfs indien de vereiste opleiding voor de waardemeting nr. 5 en voor het verkrijgen van de bijbehorende toelage pas gegeven werd na afloop van de termijn van twee jaar.]1
  7° De ambtenaar, titularis van de graad van afdelingsinspecteur, bezoldigd met de weddenschaal 2C, die een totale graadanciënniteit in de graden van inspecteur en afdelingsinspecteur van 30 jaar en meer heeft, wordt ingeschaald in de weddenschaal B4b;
  In afwijking van artikel 88, kunnen de ambtenaren bedoeld in 4°, 5°, 6° en 7° deelnemen aan de eerste bekwaamheidsproef die zal georganiseerd worden na de publicatie van dit besluit;
  8° De ambtenaar, titularis van de graad van afdelingsinspecteur, bezoldigd met de weddenschaal 2D, die geslaagd is voor de bekwaamheidsproef georganiseerd in 2001, die ingeschaald wordt in de weddenschaal B5, wordt geacht de waardemeting n° 6 te hebben verworven en kan onmiddellijk de erkende vorming voor de waardemeting n° 7 volgen, die recht geeft op de waarderingstoelage die erbij hoort;
  9° De ambtenaar, titularis van de graad van afdelingsinspecteur, bezoldigd met de weddenschaal 2D, die geslaagd is voor de bekwaamheidsproef georganiseerd in 2004, die ingeschaald wordt in de weddenschaal B5, kan onmiddellijk de erkende vorming voor de waardemeting n° 6 volgen, die recht geeft op de waarderingstoelage die erbij hoort;
  [1 In afwijking van artikel 80, § 1, kan de in het eerste lid beoogde ambtenaar die de toelage m.b.t. de waardemeting nr.6 gedurende twee jaar genoten heeft, de officieel erkende opleiding volgen voor de toegang tot waardemeting nr. 7 en voor het verkrijgen van de bijbehorende waarderingstoelage.
   De ambtenaar behoudt het voordeel van het tweede lid, zelfs indien de vereiste opleiding voor de waardemeting nr. 6 en voor het verkrijgen van de bijbehorende waarderingstoelage pas gegeven werd na afloop van de termijn van twee jaar.]1
  10° De ambtenaar, titularis van de graad van afdelingsinspecteur, bezoldigd met de weddenschaal 2D, die geslaagd is voor de bekwaamheidsproef in 2005, die ingeschaald wordt in weddenschaal B5, kan onmiddellijk de erkende vorming voor de waardemeting n° 6 volgen, die recht geeft op de waarderingstoelage die erbij hoort;
  In afwijking van artikel 80, § 1, kan de ambtenaar, bedoeld in 10°, eerste lid, die gedurende drie jaar genoten heeft van de waarderingstoelage n° 6, de erkende vorming voor de waardemeting n° 7 volgen, die recht geeft op de waarderingstoelage die erbij hoort.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

HOOFDSTUK IV. - Loopbaan van de commissarissen van de buitendiensten.
Art.259. § 1. Bij wijze van overgangsmaatregel bevinden de commissarissen, die op datum van 1 januari 2005 titularis zijn van de graden en de weddenschalen vermeld in de tabel afgebeeld in bijlage III van dit besluit, op dezelfde datum, zich in de situaties hieronder beschreven :
  1° De ambtenaar, titularis van de graad van commissaris, bezoldigd met de weddenschaal 1A, die een graadanciënniteit heeft van meer dan 2 jaar en minder dan 8 jaar, die wordt ingeschaald in de weddenschaal A3, wordt geacht de waardemeting n° 2 te hebben verworven en kan onmiddellijk de erkende vorming voor de waardemeting n° 3 volgen, die recht heeft op de waarderingstoelage die erbij hoort;
  In afwijking van artikel 98, kunnen de ambtenaren bedoeld in 1° deelnemen aan de eerste bekwaamheidsproef na de publicatie van dit besluit;
  2° De ambtenaar, titularis van de graad van commissaris, bezoldigd met de weddenschaal 1B, die een graadanciënniteit heeft van 8 jaar of meer en die de functie van postoverste heeft vervuld gedurende ten minste 10 jaar, wordt ingeschaald in weddenschaal A4b;
  3° De ambtenaar, titularis van de graad van afdelingscommissaris, bezoldigd met de weddenschaal 1C, die een totale graadanciënniteit in de graden van commissaris en afdelingscommissaris van 11 jaar anciënniteit heeft, wordt ingeschaald in weddenschaal A4b;
  4° De ambtenaar, titularis van de graad van afdelingscommissaris, bezoldigd met de weddenschaal 1D, wordt ingeschaald in de weddenschaal A5bis.
  § 2. In afwijking van artikel 94, zijn de commissarissen, laureaten van de vergelijkende selectie voor de overgang naar het hogere niveau die lopende is op datum van inwerkingtreding van het huidig besluit, niet onderworpen aan de potentieeltest.
  § 3. Voor de eerste toekenning van het mandaat van afdelingscommissaris verantwoordelijk voor een bijzondere eenheid, zoals bedoeld in artikel 102, 2°, zijn de afdelingscommissarissen waarvan sprake in § 1, 4° die belast zijn met het beheer van een bijzondere eenheid op de datum van inwerkingtreding van huidig besluit, niet onderworpen aan de artikelen 104 tot 114 en bekomen ambtshalve het mandaat, mits het opstellen van een opdrachtbrief waarin zij een beschrijving geven van hun zienswijze op de doelstellingen van het mandaat die ze overeenkomstig het strategisch plan van de Veiligheid van de Staat moeten verwezenlijken.

HOOFDSTUK V. - Loopbaan van de commissaris-generaal van de buitendiensten.
Art.260. In afwijking van artikel 99, worden de afdelingscommissaris 1D in dienstactiviteit, directeur van de operaties ad interim en diegene die de functie van directeur van de operaties heeft uitgeoefend, benoemd tot commissaris-generaal op datum van de publicatie van dit besluit.
  De ambtenaren, titularis van de graad van commissaris-generaal worden ingeschaald in de weddenschaal A6bis.
  In afwijking van artikel 99, worden de ambtenaren die genieten van de weddenschalen A4a, A4b, A5 en A5bis, eveneens toegelaten tot de eerste selectie die zal worden georganiseerd in het tweede semester van 2008.

HOOFDSTUK VI. - Het mandaat van directeur van de operaties.
Art.261.De afdelingscommissaris 1D in dienstactiviteit, directeur van de operaties ad interim op datum van de publicatie van dit besluit, krijgt het mandaat van directeur van de operaties toegekend en behoudt het [1 ot op datum van de aanwijzing]1 van de directeur van de operaties die aangeduid zal worden onder de afdelingscommissarissen, laureaten van de eerste selectie.
  ----------
  (1)<KB 2014-10-10/13, art. 17, 007; Inwerkingtreding : 13-12-2014>

TITEL II. - Administratieve bepalingen.
Art.262. De vergelijkende selecties en de vergelijkende selecties voor de overgang naar het hogere niveau, georganiseerd of waarvan de organisatie lopende is op datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden verder gezet op basis van de bepalingen die van kracht zijn voor deze datum.

Art.263. De stagiairs die niet benoemd zijn op datum van de inwerkingtreding van dit besluit, blijven onderworpen aan de bepalingen die de stage regelen en die van kracht zijn voor deze datum en zijn niet onderworpen aan artikel 46, eerste lid.

Art.264. De reserves, die werden gemaakt op basis van de vergelijkende selecties die werden afgesloten voor, of, die lopende waren op datum van inwerkingtreding van dit besluit, blijven geldig tot het verstrijken van de vastgestelde geldigheidsperiode.

Art.265.De bevorderingsprocedures en de tuchtprocedures [1 ...]1 , die op datum van inwerkingtreding van dit besluit lopende zijn, blijven onderworpen aan de bepalingen die van kracht waren voor deze datum.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2006>

Art.266. De procedures voor oppensioenstelling die lopende zijn op datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden vervolgd op grond van de bepalingen van dit besluit.

Art.267. De inspecteur die geslaagd is voor bepaalde proeven doch niet voor het geheel van de vergelijkende selectie van toegang tot de graad van commissaris van de buitendiensten, georganiseerd op basis van de artikelen 17 en 37bis van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 februari 2003 en van 23 november 2006, wordt, op zijn vraag, vrijgesteld van gelijkaardige proeven indien hij in de toekomst opnieuw deelneemt aan een vergelijkende selectie van toegang tot de graad van commissaris. Deze vrijstelling kan slechts één keer worden ingeroepen na datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art.268. De eerstaanwezend inspecteurs eerste klasse, benoemd tot afdelingsinspecteurs die volgens artikel 50 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998, tot vaststelling van de nadere regels inzake bevordering door verhoging in weddenschaal en van de weddenschalen verbonden aan de graden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, het voordeel van de vrijstelling van het schriftelijk gedeelte van de bekwaamheidsproef voor de bevordering tot de weddenschaal 2D behielden, behouden, op hun vraag, dit recht voor gelijkaardige proeven bij de eerste bekwaamheidsproef die zal worden georganiseerd na datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art.269. De afdelingscommissarissen 1C en de afdelingsinspecteurs 2C die volgens artikel 7, § 1 van het ministerieel besluit van 23 december 1999, betreffende de bekwaamheidsexamens voor de verhoging in weddenschaal in de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, het voordeel van het slagen voor het schriftelijk gedeelte van de bekwaamheidsproef tot bevorderen in weddenschaal hadden bekomen, behouden, op hun vraag, dit recht voor gelijkaardige proeven bij de eerste bekwaamheidsproef die zal worden georganiseerd na datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art.270. § 1. De kandidaten voor de promotie tot de graad van afdelingscommissaris 1C en tot de graad van afdelingsinspecteur 2C die voldoen aan de voorwaarden tot het volgen van de 120 uren voortgezette vorming voorgeschreven in artikel 1 van het ministerieel besluit van 11 december 1998 betreffende de vereisten inzake voortgezette opleiding voor de bevorderingen door verhoging in graad in de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat en die op datum van inwerkingtreding van dit besluit niet aan de voorwaarden inzake graadanciënniteit voldeden om in deze graden bevorderd te worden, behouden het voordeel van deze 120 uren.
  Deze 120 uren zijn gelijkwaardig aan de helft van de uren die vereist worden door de Minister van Justitie in het kader van de baremieke vorming bedoeld in de artikelen 80, § 1 en 90, § 1.
  § 2. De ambtenaren die in dienst zijn getreden sedert 1 september 1998 en die geslaagd zijn voor het tweede gedeelte van de middelbare graad van criminologie en criminalistiek genieten van een kapitaal van 120 uren vorming die onderworpen wordt aan dezelfde voorwaarden als voorzien (in § 1 tweede lid). <Erratum, zie B.St. 27-09-2007, p. 50381>
  (§ 3.) De modaliteiten voor het in aanmerking nemen van de vormingsuren worden bepaald door de Minister van Justitie. <Erratum, zie B.St. 27-09-2007, p. 50381>

Art.271. De kandidaten voor de promotie tot de graad van afdelingscommissaris 1C en tot de graad van afdelingsinspecteur 2C, die een vorming hebben aangevat die niet het totaal bereikt van 120 uren voorgeschreven in artikel 1 van het ministerieel besluit van 11 december 1998 betreffende de vereisten inzake voortgezette opleiding voor de bevorderingen door verhoging in graad in de buitendiensten van het bestuur van de Veiligheid van de Staat, op datum van inwerkingtreding van dit besluit, behouden, op hun vraag, het voordeel van de gevolgde uren voor zover het een volledig afgewerkte vorming betreft en werken ze af tot het aantal van 120 uren.
  De kandidaten bedoeld in het eerste lid kunnen desgevallend afzien van het behoud van de reeds gevolgde uren en zich meteen inschrijven in het systeem van baremieke vormingen.
  De modaliteiten voor het in aanmerking nemen van de vormingsuren worden bepaald door de Minister van Justitie.
  Welke keuze de ambtenaar ook maakt, hij moet zich inschrijven voor de waardemeting ten einde het recht te behouden op de waarderingtoelage die erbij hoort.

Art.272. De laureaten van de bekwaamheidsproef voor de bevordering in weddenschaal 1D behouden definitief hun voordeel van slagen in deze proef en worden gelijkgesteld aan de laureaten van de A5-proef.
  De laureaten van de bekwaamheidsproef voor de bevordering in weddenschaal 2D behouden definitief hun voordeel van slagen in deze proef en worden gelijkgesteld aan de laureaten van de B5-proef.
  De laureaten bedoeld in het eerste en tweede lid worden gerangschikt volgens de bepalingen vervat in artikel 65.

Art.273.[1 Bij wijze van overgangsmaatregel zijn de artikelen 61, § 2 en 62 niet van toepassing op de bevorderingen door overgang naar het hoger niveau, door verhoging in weddeschaal en door verhoging in graad, toegekend vanaf de datum van inwerkingtreding van huidig besluit tot en met 31 december 2011 ten laatste.
   Behoudens nieuwe feiten die de laatste beoordeling die in 2006 opgesteld werd, kunnen wijzigen, wordt iedere ambtenaar, wanneer hij kandidaat is voor één van de bevorderingen bedoeld in het eerste lid tussen de datum van inwerkingtreding van huidig besluit en 31 december 2011, geacht de beoordeling " goed " te hebben en een gunstig gemotiveerd advies overeenkomstig artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 tot vaststelling van de nadere regels inzake bevordering door verhoging in weddeschaal en van de weddeschalen verbonden aan de graden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, de artikelen 41 tot 44 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en de artikelen 16 tot 18 van het koninklijk besluit van 29 april 1966 betreffende de personeelsleden van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat te hebben. De ambtenaar die niet minstens over een beoordeling " goed " beschikt, kan ten vroegste een nieuwe beoordeling vragen in de dertiende maand na zijn laatste beoordeling overeenkomstig de artikelen 16 tot 18 van het koninklijk besluit van 29 april 1966. Deze artikelen 16 tot 18 zijn ook van toepassing op de ambtenaar die van een beoordeling verstoken is.
   De kamer van beroep bedoeld in artikel 209 is bevoegd voor klachten inzake de toegekende beoordeling op basis van de artikelen 16 tot 18 van bovenvermeld koninklijk besluit van 29 april 1996 en klachten ingediend tegen een ongunstig gemotiveerd advies op basis van bovenvermelde artikelen 41 tot 44 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1998.]1
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2006>

TITEL III. - Geldelijke loopbaan.
Art.274. Voor de ambtenaren die, bekleed met de graad van commissaris, in dienst zijn op datum van inwerkingtreding van dit besluit worden, voor de tussentijdse verhogingen, enkel de werkelijk gepresteerde diensten vanaf de leeftijd van 25 jaar in aanmerking genomen.
  Voor de ambtenaren die, bekleed met de graad van inspecteur, in dienst zijn op datum van inwerkingtreding van dit besluit worden, voor de tussentijdse verhogingen, enkel de werkelijk gepresteerde diensten vanaf de leeftijd van 21 jaar in aanmerking genomen.
  Onverminderd de artikelen 2, 14 tot 17 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende het geldelijk statuut van het personeel van de federale overheidsdiensten, worden voor de ambtenaren die toegelaten zijn tot de stage in de graad van beschermingsassistent, inspecteur en commissaris evenals de ambtenaren bevorderd tot de graad van inspecteur en commissaris, alle werkelijke diensten in aanmerking genomen.

Art.275.Voor de toepassing van artikel 25 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende het geldelijk statuut van het personeel van de federale overheidsdiensten op de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat worden voor de begunstigden van een weddenschaal behorende tot niveau A en in dienst op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de lagere diensten in aanmerking genomen om elk jaar op 1 januari [1 de geldelijke anciënniteit van niveau A te vormen ten belope van hoogstens een bijkomend jaar anciënniteit per jaar]1 .
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2006>

DEEL VIER. - OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Art.276. De wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd is niet van toepassing op de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

Art.277.Worden opgeheven :
  1° het koninklijk besluit van 29 april 1966 houdende het statuut van het personeel van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 november 1968, 26 april 1971, 22 december 1993, 18 juli 1997 en 22 augustus 1998 met uitzondering van de artikelen 28 en 31 die hun uitwerking blijven hebben voor de beroepen waarvoor de raad van advies werd gevat voor de datum van publicatie van dit besluit (en de artikelen 16 tot 18) die hun uitwerking blijven hebben [1 tot en met 31 december 2011 ten laatste]1 ; <Erratum, zie B.St. 27-09-2007, p. 50381>
  2° het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 19 februari 2003 en van 23 november 2006 met uitzondering van de artikelen 17 en 37bis die hun uitwerking blijven hebben tot 30 juni 2007, van de artikelen 24 tot 32 [1 en 41 tot 44 waarvan de uitwerking tot 31 december 2011 ten laatste duurt]1 ;
  3° het koninklijk besluit van 22 augustus 1998 tot vaststelling van de nadere regels inzake bevordering door verhoging in weddenschaal en van de weddenschalen verbonden aan de graden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat met uitzondering van de artikelen 5 tot 9, 11 tot 14 en 24 die ophouden met hun uitwerking te hebben op 1 januari 2005 en het artikel 18 die haar uitwerking blijft hebben [1 tot en met 31 december 2011]1 ;
  4° het ministerieel besluit van 23 juni 1997 houdende toekenning van een toelage voor onregelmatige dienst aan de personeelsleden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat;
  5° het hoofdstuk III van het ministerieel besluit van 10 december 1998 tot vaststelling van de algemene beginselen inzake de stage van de ambtenaren aangeworven in de hoedanigheid van commissaris of inspecteur van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat;
  6° het ministerieel besluit van 11 december 1998 betreffende de vereisten inzake voortgezette opleiding voor de bevordering door verhoging in graad in de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat;
  7° het ministerieel besluit van 23 december 1999 betreffende de bekwaamheidsexamens voor de verhoging in weddenschaal in de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 30, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2006>

Art.278.Dit besluit treedt in werking op 31 december 2006, met uitzondering van :
  1° [1 de artikelen 80 tot 83, 85 tot 87 en 90 tot 97die in werking treden op 31 maart 2007;]1
  2° de artikelen 62, 145 tot 173 die inwerking treden op [2 1 januari 2009]2 ;
  3° de artikelen 227 tot 230, 235, 236 en 239 die in werking treden op 1 januari 2005;
  4° de artikelen 231 tot 233 die in werking treden op de eerste dag van de elfde maand die volgt op datum van publicatie van dit besluit.
  ----------
  (1)<KB 2010-07-14/06, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 31-12-2006>
  (2)<KB 2010-08-18/08, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 27-08-2010>

Art.279. Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Begroting en van Consumentenzaken, Onze Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, Onze Minister van Leefmilieu en Pensioenen zijn, ieder voor wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. 1N1. Bijlage Ia van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het Statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat. - Weddenschalen van commissaris, afdelingscommissaris en commissaris-generaal.
  WEDDENSCHALEN COMMISSARIS.

<td colspan="4" valign="top">
  Commissaris
Anc.A1A2A3A4aA4b
025 880,0028 880,0030 380,0033 380,0035 380,00
126 360,0029 360,0030 900,0033 900,0035 900,00
226 840,0029 840,0031 420,0034 420,0036 420,00
327 320,0030 320,0031 940,0034 940,0036 940,00
427 800,0030 800,0032 460,0035 460,0037 460,00
528 280,0031 280,0032 980,0035 980,0037 980,00
628 760,0031 760,0033 500,0036 500,0038 500,00
729 240,0032 240,0034 020,0037 020,0039 020,00
829 720,0032 720,0034 540,0037 540,0039 540,00
930 200,0033 200,0035 060,0038 060,0040 060,00
1030 680,0033 680,0035 580,0038 580,0040 580,00
1131 160,0034 160,0036 100,0039 100,0041 100,00
1231 640,0034 640,0036 620,0039 620,0041 620,00
1332 120,0035 120,0037 140,0040 140,0042 140,00
1432 600,0035 600,0037 660,0040 660,0042 660,00
1533 080,0036 080,0038 180,0041 180,0043 180,00
1633 560,0036 560,0038 700,0041 700,0043 700,00
1734 040,0037 040,0039 220,0042 220,0044 220,00
1834 520,0037 520,0039 740,0042 740,0044 740,00
1935 000,0038 000,0040 260,0043 260,0045 260,00
2035 480,0038 480,0040 780,0043 780,0045 780,00
2135 960,0038 960,0041 300,0044 300,0046 300,00
2236 440,0039 440,0041 820,0044 820,0046 820,00
2336 920,0039 920,0042 340,0045 340,0047 340,00
2437 400,0040 400,0042 860,0045 860,0047 860,00
2537 880,0040 880,00   
2638 360,0041 360,00  


AfdelingscommissarisCommissaris-Generaal
Anc.A5A5bisA6A6bis
038 570,0041 570,0040 570,0042 570,00
139 180,0042 180,0041 180,0043 180,00
239 790,0042 790,0041 790,0043 790,00
340 400,0043 400,0042 400,0044 400,00
441 010,0044 010,0043 010,0045 010,00
541 620,0044 620,0043 620,0045 620,00
642 230,0045 230,0044 230,0046 230,00
742 840,0045 840,0044 840,0046 840,00
843 450,0046 450,0045 450,0047 450,00
944 060,0047 060,0046 060,0048 060,00
1044 670,0047 670,0046 670,0048 670,00
1145 280,0048 280,0047 280,0049 280,00
1245 890,0048 890,0047 890,0049 890,00
1346 500,0049 500,0048 500,0050 500,00
1447 110,0050 110,0049 110,0051 110,00
1547 720,0050 720,0049 720,0051 720,00
1648 330,0051 330,0050 330,0052 330,00
1748 940,0051 940,0050 940,0052 940,00
1849 550,0052 550,0051 550,0053 550,00
1950 160,0053 160,0052 160,0054 160,00
2050 770,0053 770,0052 770,0054 770,00
2151 380,0054 380,0053 380,0055 380,00
2251 990,0054 990,0053 990,0055 990,00
23    
24    
25    
26   


Art. 2N1. Bijlage Ib van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het Statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat. - Weddenschalen van inspecteur en afdelingsinspecteur.
  WEDDENSCHALEN INSPECTEUR.

<td colspan="5" valign="top">Inspecteur
Anc.B1B2B3B4aB4b
019 260,8420 946,2222 380,0023 880,0025 130,00
119 572,9321 258,3122 825,0024 360,0025 610,00
219 885,0221 570,4023 270,0024 840,0026 090,00
320 197,1121 882,4923 715,0025 320,0026 570,00
420 197,1121 882,4924 160,0025 800,0027 050,00
520 509,2022 194,5824 605,0026 280,0027 530,00
620 509,2022 194,5825 050,0026 760,0028 010,00
721 015,1122 700,4925 495,0027 240,0028 490,00
821 015,1122 700,4925 940,0027 720,0028 970,00
921 772,5723 457,9526 385,0028 200,0029 450,00
1021 772,5723 457,9526 830,0028 680,0029 930,00
1122 530,0324 215,4127 275,0029 160,0030 410,00
1222 530,0324 215,4127 720,0029 640,0030 890,00
1323 488,7425 134,0628 165,0030 120,0031 370,00
1423 488,7425 134,0628 610,0030 600,0031 850,00
1524 447,4526 052,7129 055,0031 080,0032 330,00
1624 447,4526 052,7129 500,0031 560,0032 810,00
1725 406,1626 971,3629 945,0032 040,0033 290,00
1825 406,1626 971,3630 390,0032 520,0033 770,00
1926 364,8727 890,0130 835,0033 000,0034 250,00
2026 364,8727 890,0131 280,0033 480,0034 730,00
2127 323,5828 808,6631 725,0033 960,0035 210,00
2227 323,5828 808,6632 170,0034 440,0035 690,00
2328 282,2929 727,3132 615,0034 920,0036 170,00
2428 282,2929 727,3133 060,0035 400,0036 650,00
2529 241,0030 645,9633 505,0035 880,0037 130,00
2629 241,0030 645,9633 950,0036 360,0037 610,00
2730 199,7131 564,6134 395,00  
2830 199,7131 564,61   
2931 158,4232 483,26   
3031 158,4232 483,26   
3132 117,1333 401,91  


Afdelingsinspecteur
Anc.B5B6
026 880,0029 380,00
127 360,0029 900,00
227 840,0030 420,00
328 320,0030 940,00
428 800,0031 460,00
529 280,0031 980,00
629 760,0032 500,00
730 240,0033 020,00
830 720,0033 540,00
931 200,0034 060,00
1031 680,0034 580,00
1132 160,0035 100,00
1232 640,0035 620,00
1333 120,0036 140,00
1433 600,0036 660,00
1534 080,0037 180,00
1634 560,0037 700,00
1735 040,0038 220,00
1835 520,0038 740,00
1936 000,0039 260,00
2036 480,0039 780,00
2136 960,0040 300,00
2237 440,0040 820,00
2337 920,0041 340,00
2438 400,0041 860,00
2538 880,00 
2639 360,00 
27  
28  
29  
30  
31 


Art. 3N1. Bijlage Ic van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het Statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat. - Weddenschalen van beschermingsassistent.

BESCHERMINGSASSISTENT
Anc.C1C2
015 905,0017 905,40
116 172,3118 157,58
216 439,6218 409,76
316 706,9319 082,07
416 706,9319 082,07
517 063,2719 374,66
617 063,2719 374,66
717 419,6119 764,70
817 419,6119 764,70
918 132,2520 437,01
1018 132,2520 437,01
1118 844,8921 109,32
1218 844,8921 109,32
1319 468,5021 735,09
1419 468,5021 735,09
1520 092,1122 360,86
1620 092,1122 360,86
1720 715,7222 986,63
1820 715,7222 986,63
1921 339,3323 612,40
2021 339,3323 612,40
2121 962,9424 238,17
2221 962,9424 238,17
2322 586,5524 863,94
2422 586,5524 863,94
2523 210,1625 489,71
2623 210,1625 489,71
2723 833,7726 115,48
2823 833,7726 115,48
2924 457,3826 741,25

  Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Justitie,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  P. DEWAEL
  De Minister van Begroting en van Consumentenzaken,
  Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
  De Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen,
  C. DUPONT
  De Minister van Leefmilieu en Pensioenen,
  B. TOBBACK

Art. N2. Bijlage II van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het Statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

GESCHRAPTE GRAADNIEUWE GRAAD
Inspecteur 2AInspecteur
Inspecteur 2B 
Afdelingsinspecteur 2C 
Afdelingsinspecteur 2DAfdelingsinspecteur
Commissaris 1ACommissaris
Commissaris 1B 
Afdelingscommissaris 1C 
Afdelingscommissaris 1DAfdelingscommissaris
Afdelingscommissaris 1DCommissaris-generaal
Directeur van de Operaties ad interim
  of ex- Directeur van de Operaties

  Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Justitie,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  P. DEWAEL
  De Minister van Begroting en van Consumentenzaken,
  Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
  De Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen,
  C. DUPONT
  De Minister van Leefmilieu en Pensioenen,
  B. TOBBACK

Art. N3. Bijlage III van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het Statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

Geschrapte graadSchaal
   KB 22.08.1998
Nieuwe graadSchaal
Inspecteurs17 905,40-26 993,43Inspecteur B119 260,84-32 117,13
stagiair 2A   
(art. 258 # 1)   
Inspecteurs17 905,40-26 993,43Inspecteur B220 946,22-33 401,91
stagiair 2A   
benoemd tussen   
1 maart 2006 en   
de datum van   
inwerkingtreding   
van dit besluit   
(art. 258 # 1)   
Inspecteur 2A Inspecteur B322 380 - 34 395
met   
graadancienniteit   
van meer dan 2 en   
minder dan 8 jaar   
(art 258 # 2 1°)   
Inspecteur 2B19 260,84-32 117,13Inspecteur B322 380 - 34 395
met   
graadancienniteit   
van meer dan 8 en   
minder dan   
11 jaar en houder   
is van het   
eerste gedeelte   
van de middelbare   
graad van de   
school voor   
criminologie en   
criminalistiek of   
de middelbare   
graad van de   
school voor   
criminologie en   
criminalistiek.   
(art 258 # 2, 2°)   
Inspecteur 2B19 260,84-32 117,13Inspecteur B322 380 - 34 395
met   
graadancienniteit   
van 11 jaar en   
meer en geen   
houder is van het   
eerste gedeelte   
van de   
middelbare graad   
van de school   
voor criminologie   
en criminalistiek   
of de middelbare   
graad van de   
school voor   
criminologie en   
criminalistiek.   
(art 258 # 2, 3°)   
Afdelingsinspecteur20 946,22-33 401,91Inspecteur B322 380 - 34 395
2C met   
graadancienniteit   
tussen   
15 en 20 jaar   
(art 258 # 2, 4°,   
lid 1)   
Afdelingsinspecteur20 946,22-33 401,91Inspecteur B4a23 880 - 36 360
2C met   
graadancienniteit   
tussen   
15 en 20 jaar   
inschaling ten   
laatste op   
01.01.07   
(art 258 # 2, 4°,   
lid 2)   
Afdelingsinspecteur20 946,22-33 401,91Inspecteur B4a23 880 - 36 360
2C met   
graadancienniteit   
tussen   
20 en 25 jaar   
(art 258 # 2, 5°)   
Afdelingsinspecteur20 946,22-33 401,91Inspecteur B4a23 880 - 36 360
2C met   
graadancienniteit   
tussen   
25 en 30 jaar   
(art 258 # 2, 6°)   
Afdelingsinspecteur20 946,22-33 401,91Inspecteur B4b25 130 - 37 610
2C met   
graadancienniteit   
van   
30 jaar en meer   
(art 258 # 2, 7°)   
Afdelingsinspecteur22 362,15-34 817,84Afdelings-26 880 - 39 360
met inspecteur B5 
weddenschaal 2D   
(art 258 # 2, 8°,   
9° en 10°)   
Commissaris 1A -24 901,05-36 333,61Commissaris A228 880 - 41 360
bevorderd   
Commissaris 1A24 901,05-36 333,61Commissaris A330 380 - 42 860
met   
graadancienniteit   
van meer dan   
2 en minder dan   
8 jaar   
(art. 259 # 1,1°)   
Commissaris 1B27 451,88-40 350,44Commissaris35 380 - 47 860
met A4b 
graadancienniteit   
van 8 jaar en   
meer die de   
functie van   
postoverste   
gedurende   
10 jaar heeft   
uitgeoefend.   
(art. 259 # 1, 2°)   
Afdelings-30 701,85-43 905,68Commissaris35 380 - 47 860
commissaris 1C A4b 
met 11 jaar   
graadancienniteit   
(art 259 # 1, 3°)   
Afdelings-31 563,89-50 225,80Afdelings-41 570 - 54 990
commissaris commissaris 
met A5bis 
weddenschaal 1D   
(art. 259 # 1, 4°)   
Afdelings-31 563,89-50 225,80Commissaris-42 570 - 55 990
commissaris generaal 
met A6bis 
weddenschaal 1D,   
in   
dienstactiviteit,   
die de functie   
van directeur der   
operaties heeft   
uitgeoefend.   
(art. 260)   
Afdelings-31 563,89-50 225,80Commissaris-42 570 - 55 990
commissaris generaal 
met A6bis 
weddenschaal 1D, Directeur der 
in operaties 
dienstactiviteit   
en die de functie   
van directeur der   
operaties   
uitoefent.   
(art. 260)  

  Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Justitie,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  P. DEWAEL
  De Minister van Begroting en van Consumentenzaken,
  Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
  De Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen,
  C. DUPONT
  De Minister van Leefmilieu en Pensioenen,
  B. TOBBACK.

Art. N4. [1 Bijlage IV. - Berekeningsbasis van de toelagen voor de prestaties 's nachts, tijdens het weekend en op feestdagen voor de beschermingsassistenten


12
AnciënniteitBruto jaarwedde
016.747,89
117.440,48
217.700,30
317.960,12
417.960,12
518.219,94
618.219,94
718.566,25
818.566,25
919.258,84
1019.258,84
1119.951,43
1219.951,43
1320.557,53
1420.557,53
1520.860,63
1620.860,63
1721.769,73
1821.769,73
1922.375,83
2022.375,83
2122.981,93
2222.981,93
2323.588,03
2423.588,03
2524.194,13
2624.194,13
2724.756,93
]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2010-08-18/08, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 27-08-2010>


Art. N5.[1 Bijlage V. - Vereisten van medische en lichamelijke geschiktheid bedoeld in artikel 35, 4°
   a) Neurologische, geestelijke en psychologische aandoeningen
   Kunnen leiden tot ongeschiktheid :
   1) iedere aandoening van het centraal of het perifeer systeem waardoor een acute stoornis in de hersenfuncties veroorzaakt kan worden (bewustzijnsverlies, evenwichtsverlies,...);
   2) de toestand na een cerebrovasculaire aandoening en de toestand na een heelkundige ingreep wegens een intracraniële aandoening;
   3) iedere evolutieve aandoening van het zenuwstelsel die de functionele vaardigheid om de functie normaal uit te oefenen zou kunnen beïnvloeden;
   4) iedere geestelijke aandoening die een plotseling bewustzijnsverlies, een dissociatieve of een acute stoornis van de hersenfuncties kan veroorzaken, zich uitend in een belangrijke afwijking in het gedrag, een plotseling functieverlies, stoornissen in het oordeels-, aanpassings- of pereceptievermogen;
   5) schizofrenie en iedere andere persoonlijkheidsstoornis;
   6) een tijdelijke of regelmatig terugkerende stemmingsstoornis van het manische of depressieve type;
   7) alle vormen van epilepsie : een eenmalige epilepsieaanval is niet noodzakelijk een uitsluitingscriterium;
   8) iedere stoornis van pathologische somnolentie of iedere bewustzijnsstoornis ten gevolge van het narcolepsie/cataplexiesyndroom of het slaapapneusyndroom;
   9) verslavingen aan alcohol of aan psychotrope stoffen die de waarneming, de stemming, de aandacht, de psychomotoriek en het beoordelingsvermogen beïnvloeden;
   b) Aandoeningen van hart en bloedvaten
   Kunnen leiden tot ongeschiktheid :
   1) chronisch hartfalen bij gewone fysieke inspanning, cardiomyopathie, aangeboren gebrek van het hart en de grote vaten, aangeboren of verworven klepafwijking (al dan niet met een klepprothese), een ischemische hartziekte ten gevolge van een kransvatlijden;
   2) iedere ernstige stoornis van het hartritme of van de atrioventriculaire leiding;
   3) de systolische en diastolische bloeddruk in functie van de invloed ervan;
   4) angina pectoris die optreedt bij rust, bij de minste emotie of andere relevante uitlokkende factor;
   5) iedere belangrijke beschadiging van het myocard, ieder duidelijk aangetoond letsel van een vroeger myocardinfarct, ieder duidelijk bewezen teken van coronair lijden en hartfalen;
   c) Stofwisselingsaandoening
   Kan tot ongeschiktheid leiden diabetes mellitus die behandeld wordt met insuline of bloedsuikerverlagende tabletten die in een therapeutische dosis hypoglycemieaanvallen kunnen veroorzaken;
   d) Aandoeningen van het gehoor en van het vestibulair systeem
   Kunnen tot ongeschiktheid leiden :
   1) iedere stoornis van het vestibulair systeem die een plotselinge aanval van duizeligheid of een plotselinge evenwichtsstoornis kan veroorzaken;
   2) iedere vorm van tympanoplastie;
   De minimale gehoorsscherpte moet zonder correctie aan volgend criterium voldoen : gemiddeld maximaal verlies van 30 dB voor ieder oor, gemeten op de frequenties 500, 1000 en 2 000 Hz.
   Een perforatie van het trommelvlies is niet noodzakelijk een voorwaarde voor uitsluiting.
   e) Visueel systeem
   1) Centrale gezichtsscherpte van ver.
   De kandidaat moet, zo nodig met een optische correctie, beschikken over een gezichtsscherpte van minstens 8/10 voor het beste oog en 5/10 voor het minder goede oog.
   Als de waarden 8/10 en 5/10 bereikt worden met een optische correctie, mag de ongecorrigeerde gezichtsscherpte voor elk van beide ogen niet minder zijn dan 1/20 of dient de correctie van de minimale gezichtsscherpte (8/10 en 5/10) te zijn verkregen door brilglazen die niet sterker mogen zijn dan plus of min 8 dioptrieën. Contactlenzen zijn tot elke sterkte toegestaan, mits zij goed worden verdragen.
   2) Gezichtsveld.
   Het gezichtsveld mag geen defect of vernauwing vertonen.
   In de horizontale as (0°-180°) dient het binoculaire gezichtsveld een amplitude te hebben van minstens 140°, in de verticale as (90°-270°) van minstens 60° en in de twee intermediaire assen (45°-225° en 135°-315°) van minstens 100°.
   Indien het minder goede oog een gecorrigeerde gezichtsscherpte van minder dan 8/10 heeft, dient dit oog een gezichtsveld te hebben van minstens 80° temporaal en 60° nasaal in de horizontale aslijn.
   3) Schemerzicht.
   De kandidaat moet na vijf minuten aanpassing aan de duisternis een gezichtsscherpte vertonen van 2/10, eventueel met een optische correctie. De gezichtsscherpte wordt gemeten voor beide ogen samen aan de hand van een schaal van optotypen, zwarte letters op witte achtergrond, belicht met één Lux, geplaatst op een afstand van vijf meter van de kandidaat. Bij twijfel zal nader onderzoek met een adaptometer plaatsvinden. De maximaal toegestane afwijking bedraagt één logeenheid.
   f) Aandoeningen van de nieren en van de lever.
   Tot ongeschiktheid kunnen leiden een ernstige chronische aandoening van de nieren of van de lever.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2011-06-01/05, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 02-07-2011>