24 MAART 1999. - Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-05-1999 en tekstbijwerking tot 20-11-2023)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Onderhandeling.
Art. 3-7
HOOFDSTUK IV. - Overleg.
Art. 8-10
HOOFDSTUK V. - De sociale diensten.
Art. 11
HOOFDSTUK VI. - Controlemaatregelen.
Art. 12
HOOFDSTUK VII. - De erkenning.
Art. 13
HOOFDSTUK VIII. - Prerogatieven van de vakorganisaties.
Art. 14-15
HOOFDSTUK IX. - Bepaling betreffende de vakbondsafgevaardigden.
Art. 16
HOOFDSTUK X. - Werking van de vakorganisaties.
Art. 17
HOOFDSTUK XI. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen.
Art. 18-35
1957120205 1974121902 1978071105 1978071106 1980090102 1998021488
2001000119 2001000120 2001000776 2001001121 2001001146 2002000409 2002000681 2002000895 2005000071 2006000646 2008000724 2011000650 2014000122 2016000864 2021020682 2021042488 2023046340 2024003086 2024004006 2024009032
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art.2. Deze wet is van toepassing op de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten bedoeld in artikel 116 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
HOOFDSTUK III. - Onderhandeling.
Art.3. Behoudens in de door de Koning bepaalde spoedgevallen en in de andere door Hem bepaalde gevallen, kunnen de bevoegde overheden alleen na onderhandeling met de representatieve vakorganisaties in het daartoe opgerichte comité, vaststellen :
1° de ontwerpen en de grondregelen met betrekking tot :
a) het administratief statuut, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling en het uniform;
b) de bezoldigingsregeling;
c) de pensioenregeling;
d) de betrekkingen met de vakorganisaties;
e) de organisatie van de sociale diensten;
2° verordeningsbepalingen, algemene maatregelen van inwendige orde en algemene richtlijnen, met het oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie of inzake arbeidsduur en organisatie van het werk.
De Koning wijst de in het eerste lid, 1°, bedoelde grondregelingen aan, met opgave, hetzij van de daarin behandelde aangelegenheden, hetzij van de daarin opgenomen bepalingen. Aan de daartoe vast te stellen besluiten gaan de in dit artikel voorgeschreven onderhandelingen vooraf.
De Koning bepaalt wat onder organisatie van het werk dient te worden verstaan in de zin van het eerste lid, 2°. Aan de daartoe vast te stellen besluiten gaan de in dit artikel voorgeschreven onderhandelingen vooraf.
Art.4. De Koning richt het onderhandelingscomité voor de politiediensten op. Met uitzondering van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, is dit comité bevoegd voor de in artikel 3 bedoelde aangelegenheden die betrekking hebben op het in artikel 2 bepaalde personeel.
Art.5. Het onderhandelingscomité voor de politiediensten omvat enerzijds een afvaardiging van de overheid en anderzijds een afvaardiging per representatieve vakorganisatie.
De ministers tot wier bevoegdheid de aan het onderhandelingscomité voorgelegde aangelegenheid behoren, of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden, maken onder meer deel uit van de afvaardiging van de overheid.
De Koning bepaalt de nadere samenstelling en de werking van het onderhandelingscomité van de politiediensten. Hij bepaalt tevens de nadere regelen voor de onderhandelingsprocedure.
Art.6. Alleen de representatieve vakorganisaties hebben zitting in het onderhandelingscomité voor de politiediensten.
Worden geacht representatief te zijn om zitting te hebben in het onderhandelingscomité voor de politiediensten :
1° de erkende vakorganisatie die zitting heeft in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
2° onverminderd het 1°, de erkende vakorganisatie die tegelijk :
a) de belangen verdedigt van het personeel van zowel het operationeel als het administratief en logistiek kader van de politiediensten, bedoeld in artikel 116 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
b) een aantal bijdrageplichtige leden telt dat ten minste tien procent vertegenwoordigt van het geheel van het personeel bedoeld in artikel 2.
De Koning bepaalt het begrip " bijdrageplichtig lid ".
Art.7. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend :
1° ofwel het eenparig akkoord van alle afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de overheid en de afvaardiging van een of meer vakorganisaties alsook het standpunt van de delegatie van een of meer vakorganisaties;
3° ofwel het respectieve standpunt van elke afvaardiging.
HOOFDSTUK IV. - Overleg.
Art.8. § 1. Behoudens in de door de Koning bepaalde spoedgevallen en in de andere door Hem bepaalde gevallen, kunnen de bevoegde overheden niet dan na overleg met de representatieve vakorganisaties in de overeenkomstig artikel 9 opgerichte comités vaststellen :
1° beslissingen tot vaststelling van de personeelsformatie van het personeel van de politiediensten die onder het betrokken overlegcomité ressorteren;
2° de regelingen met betrekking tot de bij artikel 3 bedoelde onderwerpen die de Koning niet als grondregelingen heeft beschouwd, alsook die welke betrekking hebben op de arbeidsduur en op de organisatie van het werk, die eigen zijn aan hetzij de federale politie, hetzij aan een korps van de lokale politie.
Volgens dezelfde regelen kunnen bij de comités ook voorstellen aanhangig worden gemaakt, strekkende tot verbetering van de menselijke betrekkingen of tot verbetering van de dienstprestaties.
De in het eerste lid, 1°, bepaalde beslissingen, de regelingen met betrekking tot het administratief statuut, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling en het uniform die de Koning niet als grondregelen heeft beschouwd, alsook die welke betrekking hebben op de arbeidsduur en op de organisatie van het werk, die eigen zijn aan hetzij de federale politie, hetzij aan een korps van de lokale politie, worden niet aan overleg onderworpen wanneer de te treffen beslissing vertrouwelijk moet blijven om de voorbereiding en het goed verloop van de opdrachten van de politiediensten niet te schaden.
§ 2. De Koning verleent aan de overlegcomités welke Hij aanwijst, de bevoegdheden die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor preventie en bescherming op het werk.
Art.9.De Koning richt overlegcomités op. Hij bepaalt er de samenstelling en de werking van. Hij bepaalt tevens de nadere regelen voor de overlegprocedure.
De Koning kan voor een zelfde dienst of groep van diensten [1 of voor externe organismen van de federale uitvoerende macht waarbinnen personeelsleden van de politiediensten zijn tewerkgesteld,]1 verscheidene overlegcomités oprichten die elk uitsluitend voor welbepaalde aangelegenheden bevoegd zijn, of de oprichting ervan voorschrijven.
De in het onderhandelingscomité van de politiediensten vertegenwoordigde vakorganisaties zijn gerechtigd afgevaardigden voor te dragen om zitting te hebben in de overlegcomités.
----------
(1)<W 2013-12-21/22, art. 26, 005; Inwerkingtreding : 10-01-2014>
Art.10. De overlegcomités brengen over de ingediende voorstellen een gemotiveerd advies uit.
HOOFDSTUK V. - De sociale diensten.
Art.11.<W 2002-05-06/31, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002> § 1. Bij de politiediensten wordt één sociale dienst opgericht.
[1 Onverminderd de bevoegdheid van de sociale dienst om eigen personeel in dienst te nemen, kunnen de commissaris-generaal van de federale politie wat de federale politie betreft en de burgemeester of het politiecollege wat de lokale politie betreft, op verzoek van en in samenspraak met de voornoemde sociale dienst, zowel statutaire als contractuele personeelsleden van respectievelijk de federale politie en de lokale politie, die nodig zijn voor de uitvoering van zijn opdrachten, structureel detacheren naar de sociale dienst.
De Koning kan de verdere voorwaarden vaststellen voor de detachering van het personeel krachtens het tweede lid.]1
De Koning bepaalt de nadere regels inzake de werking en het beheer van deze sociale dienst. Hij bepaalt eveneens de nadere regels inzake de deelneming van de representatieve vakorganisaties aan het beheer van die sociale dienst.
§ 2. De meergemeentepolitiezones of de gemeentes zijn gehouden een bijzondere bijdrage te betalen voor ieder personeelslid van hun korps van lokale politie.
Deze bijzondere bijdrage wordt aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten gestort. Ze wordt vastgesteld op 0,15 procent van de bezoldigingen van alle personeelsleden (...) van de politiekorpsen, die in aanmerking komen voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen. <Erratum, zie B.S. 04.10.2002, p. 45091>
De Koning kan deze bijdragevoet wijzigen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Deze bijzondere bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage en wordt onderworpen aan de bepalingen van artikelen 10 tot 16 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van hoofdstuk I, afdeling 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.
De opbrengst van deze bijdrage wordt, na aftrek van de kosten verbonden aan de inning, door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten overgemaakt aan de in § 1, eerste lid bedoelde sociale dienst. Maandelijkse voorschotten mogen aan de sociale dienst toegekend worden.
§ 3. De federale politie keert jaarlijks uiterlijk de laatste dag van de maand maart aan de sociale dienst een toelage uit vastgesteld op de in § 2, tweede lid, bedoelde bijdragevoet, van de initiële kredieten ingeschreven in afdeling 17 van de algemene uitgavenbegroting van het jaar van storting en bestemd om de bezoldigingen van de personeelsleden van de federale politie die in aanmerking komen voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen uit te betalen.
§ 4. De financiële middelen uitgaande van de bijzondere bijdrage en de toelage worden aan de sociale dienst overgemaakt om bij te dragen in de personeelskosten, in de algemene kosten en in de interventiekosten, van deze dienst.
----------
(1)<W 2023-10-19/06, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 30-11-2023>
HOOFDSTUK VI. - Controlemaatregelen.
Art.12. § 1. Om de zes jaar, vanaf een door de Koning vast te stellen datum, onderzoekt de controlecommissie bedoeld in artikel 14, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, hierna " de commissie " genoemd, of de vakorganisaties die zitting hebben of vragen om zitting te mogen hebben in het onderhandelingscomité van de politiediensten en in het met toepassing van artikel 11 opgerichte beheersorgaan van de sociale diensten, voldoen (aan de voorwaarde bepaald in artikel 6, tweede lid, 2°, b). <W 2002-04-26/30, art. 132, 003; Inwerkingtreding : 30-04-2002>
De vakorganisaties bedoeld in het eerste lid leggen aan de commissie, op haar aanvraag, de bewijsmiddelen voor die nodig zijn voor de toepassing van het bedoelde lid.
Op verzoek van de voorzitter van de commissie moeten de overheden van de politiediensten hem de bijgewerkte lijst van hun personeel bezorgen dat aan de bij deze wet ingestelde regeling is onderworpen.
Voor de leden van de commissie en de personeelsleden die hun eventueel terzijde staan, geldt de verplichting van het beroepsgeheim omtrent de inhoud van de inlichtingen door de vakorganisaties verstrekt.
Een afgevaardigde van de betrokken vakorganisaties mag bij iedere onderzoeksverrichting betreffende die organisatie aanwezig zijn.
§ 2. Een vakorganisatie waarvan door de commissie werd vastgesteld dat zij niet voldoet aan de bepalingen bedoeld in § 1, eerste lid, mag voor het verstrijken van de termijn van zes jaar een nieuw onderzoek aanvragen, indien zij meent sedert die vaststelling wel aan de gestelde voorwaarden te voldoen.
Indien uit dit nieuwe onderzoek blijkt dat de vakorganisatie aan de gestelde voorwaarden voldoet, heeft zij zitting in het onderhandelings- en overlegcomité vanaf de datum waarop het resultaat van dit nieuwe onderzoek is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUK VII. - De erkenning.
Art.13. De Koning erkent de vakorganisaties van de personeelsleden bedoeld in artikel 2 die :
1° de belangen behartigen van minstens één van beide kaders bedoeld in artikel 116 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
2° onverminderd het bepaalde in artikel 126 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, in hun statuten noch in hun werking oogmerken nastreven die strijdig zijn met de opdrachten die door artikel 1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt aan de politiediensten zijn opgelegd, en die ervoor zorgen dat dit verbod door hun vakbondsafgevaardigden in acht wordt genomen;
3° een afschrift van hun statuten en van de lijst van hun verantwoordelijke leiders aan de minister van Binnenlandse Zaken aangetekend toezenden.
Zij blijven hun erkenning slechts behouden zolang zij voldoen aan de in het eerste lid, 1° en 2° bepaalde voorwaarden en indien zij aan de minister van Binnenlandse Zaken de wijzigingen doen kennen welke zij in hun statuten of in de lijst van hun verantwoordelijke leiders aanbrengen.
HOOFDSTUK VIII. - Prerogatieven van de vakorganisaties.
Art.14. De erkende vakorganisaties mogen, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt en overeenkomstig de nadere regels die Hij vastlegt :
1° stappen doen bij de overheden die ertoe gemachtigd zijn te beslissen, in het gemeenschappelijk belang van de personeelsleden die zij vertegenwoordigen of in het bijzonder belang van een personeelslid;
2° een personeelslid dat zijn daden voor de overheid moet rechtvaardigen op zijn verzoek ter zijde staan;
3° in de lokalen van de diensten berichten uithangen;
4° de algemene documentatie ontvangen betreffende het beheer van het personeel dat zij vertegenwoordigen.
Art.15. Onder de voorwaarden bepaald door de Koning en onverminderd de andere prerogatieven welke hun door deze wet worden toegekend, mogen de representatieve vakorganisaties :
1° de prerogatieven van de erkende vakorganisaties uitoefenen;
2° de vakbondsbijdragen innen in de lokalen tijdens de diensturen;
3° aanwezig zijn op de vergelijkende examens en op de examens welke voor de personeelsleden worden georganiseerd onverminderd de prerogatieven van de examencommissies;
4° in de lokalen vergaderingen beleggen.
HOOFDSTUK IX. - Bepaling betreffende de vakbondsafgevaardigden.
Art.16. De Koning bepaalt de regels die gelden voor de vakbondsafgevaardigden ter zake van hun activiteit in de politiediensten. Hij bepaalt de stand van de personeelsleden die deze hoedanigheid bezitten en de gevallen waarin de tijd gedurende welke zij een vakbondsopdracht vervullen, met diensttijd wordt gelijkgesteld.
(De Koning bepaalt de regels inzake de terugbetaling aan de overheid door de vakverenigingen van de sommen betaald aan sommige afgevaardigden in hun hoedanigheid van personeelslid.
De Koning kan evenwel, volgens de voorwaarden en criteria die Hij vaststelt, de representatieve vakverenigingen geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de terugbetaling.) <W 2000-12-27/32, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
HOOFDSTUK X. - Werking van de vakorganisaties.
Art.17. Onder voorbehoud van artikel 15, 2°, is het de vakorganisaties die zich kenbaar maken als vakorganisatie van het personeel van de politiediensten verboden, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van een tussenpersoon, werkingsfondsen te verwerven door middel van gelijk welke leurpraktijk. De niet-naleving ervan leidt tot de intrekking van de erkenning als vakorganisatie.
HOOFDSTUK XI. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen.
Art.18. In artikel 1, § 2, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, gewijzigd bij de wetten van 20 juni 1975, 19 juli 1983, 6 juli 1989, 22 juli 1993, 21 december 1994 en 20 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het 4° wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 4° leden van de krijgsmacht;";
2° een 9° wordt toegevoegd, luidend als volgt :
" 9° het personeel van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. ".
Art.19. In artikel 14, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1983, wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepaling :
" De commissie is samengesteld uit drie werkende leden en uit drie plaatsvervangende leden, magistraten van de rechterlijke macht. Zij worden benoemd door de Koning. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter moeten hun kennis van het Nederlands en het Frans bewijzen. De commissie beraadslaagt op geldige wijze wanneer twee leden aanwezig zijn. Zij beslist bij eenparigheid van stemmen. ".
Art.20. Artikel 28 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993 en gewijzigd bij de wet van 17 november 1998, wordt opgeheven.
Art.21. Artikel 1, § 1, eerste lid, van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, vervangen bij wet van 21 april 1994, wordt vervangen door het volgende lid :
" Deze wet is, met uitzondering van de militairen bedoeld in de artikelen 235, laatste lid, en 241, tweede lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid geboden in artikel 236, derde lid of artikel 242, tweede lid, van de voornoemde wet, en van de overgeplaatste militairen bedoeld in de artikelen 235, laatste lid, en 241, tweede lid, van de voornoemde wet, toepasselijk in vredestijd op de militairen die behoren tot het beroeps- of aanvullingskader of die dienstprestaties verrichten door middel van dienstnemingen of wederdienstnemingen. ".
Art.22. Artikel 1, tweede lid, van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps, vervangen bij de wet van 25 maart 1998, wordt opgeheven.
Art.23. In artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 maart 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid, 4°, wordt opgeheven;
2° het eerste lid, 5°, wordt vervangen als volgt :
" 5° die, met uitzondering van de syndicale organisaties aangesloten bij een syndicale organisatie die vertegenwoordigd is in de Nationale arbeidsraad, hun statuten en de lijst van hun verantwoordelijke leiders aangetekend toezenden aan de minister van Binnenlandse Zaken. ";
3° in het tweede lid wordt het cijfer " 4 " vervangen door het cijfer " 3 ".
Art.24. In de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in artikel 1, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 2 juli 1981, 7 november 1987, 6 juli 1989, 22 juli 1993, 25 maart 1998 en 15 december 1998, wordt een littera g) toegevoegd, luidend als volgt :
" g) de politiediensten bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;".
2° artikel 2, § 3, 6°, ingevoegd bij de wet van 25 maart 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Ten opzichte van de personeelsleden bedoeld in artikel 2 van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, de organisaties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 6 van die wet. ".
Art.25. Artikel 258, § 2, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wordt aangevuld met het volgende lid :
" In afwijking van beide voorgaande leden, is het onderhandelingscomité voor de politiediensten niet bevoegd voor de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden en haar personeel, noch voor de aangelegenheden die krachtens het statuut van elke categorie van personeelsleden bedoeld in § 1, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, voor onderhandeling dan wel overleg dienen te worden voorgelegd aan, naargelang het geval, een bijzonder comité bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, van de genoemde wet van 19 december 1974, dan wel aan een hoog overlegcomité opgericht in het gebied van een voornoemd bijzonder comité. ".
Art.26. Worden opgeheven :
1° de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 1992, 9 december 1994, 10 februari 1998 en 25 maart 1998;
2° artikel 258 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
Art.27. Met uitzondering van de militairen bedoeld in de artikelen 235, laatste lid, en 241, tweede lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus en die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid geboden in artikel 236, derde lid, of artikel 242, tweede lid, van de voornoemde wet, is deze wet eveneens toepasselijk op de personeelsleden bedoeld in artikel 2 die, naargelang het geval, met toepassing van artikel 236, tweede lid, van artikel 242, tweede lid, of van artikel 243, derde lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, beslist hebben onderworpen te blijven aan hun vroegere rechtspositie.
Art.28.Indien op de datum van inwerkingtreding van deze wet niet alle lokale politiekorpsen zijn opgericht, is deze wet vanaf de datum van haar inwerkingtreding toepasselijk op de leden van de gemeentelijke politiekorpsen met inbegrip van de [1 agenten]1 van politie, alsook op de leden van het administratief en logistiek kader van de gemeentelijke politiekorpsen die met toepassing van artikel 235 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, nog niet zijn overgegaan naar het operationeel of administratief en logistiek kader van de lokale politie.
----------
(1)<W 2016-04-21/06, art. 41, 006; Inwerkingtreding : 09-05-2016 (overgangsbepalingen art. 92 en 93)>
Art.29.Met het oog op de eerste toepassing van het in artikel 12, § 1, bedoelde representativiteitsonderzoek, dient onder "bijdrageplichtig lid" te worden verstaan het personeelslid dat :
1° op de datum van inwerkingtreding van deze wet behoort tot één van de in artikel 116 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bedoelde kaders van de politiediensten. Indien op deze datum één of verscheidene lokale politiekorpsen niet zijn opgericht, wordt onder dit begrip ook begrepen, de personeelsleden die op de genoemde datum behoren tot, naargelang het geval, de gemeentelijke politiekorpsen met inbegrip van de [1 agenten]1 van politie, of tot het administratief en logistiek kader van de gemeentelijke politiekorpsen, die met toepassing van artikel 235 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, nog niet zijn overgegaan naar het operationeel of het administratief en logistiek kader van de lokale politie;
2° voor elke maand van de hierna gedefinieerde referteperiode waarin de refertedatum valt de vakbondsbijdrage heeft betaald.
Voor de toepassing van deze bepaling is de refertedatum 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan de datum van inwerkingtreding van deze wet. De referteperiode is voor de toepassing van deze bepaling de periode van zes maanden vanaf de eerste dag van de zesde maand van het jaar waarin de refertedatum valt.
Voor de toepassing van deze bepaling is de vakbondsbijdrage die welke, voor de maand waarin de refertedatum valt, ten minste gelijk is aan 0,74 procent van de geïndexeerde gewaarborgde maandelijkse brutobezoldiging, zoals zij van toepassing is op 1 juli van het jaar dat aan de refertedatum voorafgaat. Zij wordt berekend op basis van het laagste bedrag dat opgegeven is in artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de [1 federale overheidsdiensten]1. De uitkomst van die bewerking wordt tot op het lagere vijfvoud afgerond.
----------
(1)<W 2016-04-21/06, art. 42, 006; Inwerkingtreding : 09-05-2016 (overgangsbepalingen art. 92 en 93)>
Art.30. Tot de datum waarop de uitslag van de met toepassing van artikel 12, § 1, verrichte eerste representativiteitscontrole in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, hebben de vakorganisaties die voor de inwerkingtreding van deze wet, zitting hebben in het onderhandelingscomité voor de politiediensten bedoeld in artikel 258, § 1, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, zitting in de overeenkomstig de artikelen 4 en 9 opgerichte onderhandelings- en overlegcomités.
Art.31. De syndicale raadplegingsprocedures met betrekking tot de in artikel 3 bedoelde aangelegenheden die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn aangevat door inschrijving op de dagorde van het in artikel 258 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus bedoelde onderhandelingscomité voor de politiediensten, worden voortgezet totdat ze afgewikkeld zijn. Hetzelfde geldt op overeenkomstige wijze voor de overlegprocedures die zijn aangevat op de voornoemde datum door de inschrijving op de dagorde van het, naargelang het geval, terzake bevoegde onderhandelings- of overlegcomité. Zij worden voortgezet totdat ze afgewikkeld zijn.
De protocols of, naargelang het geval, de adviezen die tot besluit van die procedures worden uitgebracht, blijven geldig. De ontworpen of voorgestelde maatregelen waarover onderhandeld werd of waarover, in voorkomend geval, overleg werd gepleegd, moeten niet opnieuw aan de bij deze wet voorgeschreven procedure van onderhandeling en overleg worden onderworpen indien :
1° de beslissing die door de overheid wordt genomen in overeenstemming is met de ontworpen of voorgestelde maatregelen die aan de organen van syndicale raadpleging zijn voorgelegd;
2° de wijzigingen die de overheid aanbrengt in de ontworpen of voorgestelde maatregelen welke zij aan de organen van syndicale raadpleging heeft voorgelegd, alleen tot gevolg hebben dat de maatregelen in overeenstemming worden gebracht met het uitgebrachte protocol of advies.
De in het eerste en het tweede lid voorgeschreven regeling houdt op toepasselijk te zijn wanneer de overheid aangaande de ontworpen of voorgestelde maatregelen die aan het terzake bevoegde orgaan van syndicale raadpleging zijn voorgelegd, geen beslissing heeft genomen binnen de twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Art.32. De erkende vakorganisatie die op de datum waarop deze wet in werking treedt, zitting heeft in het onderhandelingscomité bedoeld in artikel 258 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus oefent de in artikel 15 bepaalde bevoegdheden uit tot op de datum waarop de uitslag van de met toepassing van artikel 12, § 1, verrichte eerste representativiteitscontrole in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Hetzelfde geldt voor haar overeenkomstig de vroegere syndicale regeling bepaalde vakbondsafgevaardigden, die hun overeenkomstig deze wet bepaalde syndicale bevoegdheden, binnen de door deze wet bepaalde grenzen, verder uitoefenen tot op de hiervoor vermelde datum.
Art.33. De vakorganisatie die op de datum waarop deze wet in werking treedt, op basis van vroegere syndicale statuten is erkend voor één van de categorieën van personeelsleden bedoeld in artikel 258, § 1, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, behoudt haar erkenning en oefent de in deze wet eraan verbonden prerogatieven uit op voorwaarde dat de vakorganisatie binnen de termijn gesteld door de Koning een regelmatige aanvraag tot erkenning indient. Hetzelfde geldt voor haar overeenkomstig de vroegere regeling bepaalde vakbondsafgevaardigden, die hun overeenkomstig deze wet bepaalde syndicale bevoegdheden, binnen de door deze wet bepaalde grenzen kunnen uitoefenen tot op de in het tweede lid bepaalde datum.
De in het eerste lid bepaalde erkenning en uitoefening door de vakbondsafgevaardigden van hun syndicale bevoegdheden vervalt op de datum waarop de beslissing over de aanvraag van de betrokken vakorganisatie aan deze is ter kennis gebracht en ten laatste op de datum waarop deze beslissing in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Verzuimt de vakorganisatie de in het eerste lid bedoelde regelmatige aanvraag tijdig in te dienen, dan vervalt van rechtswege haar erkenning de dag nadat de krachtens het eerste lid bepaalde termijn is verstreken.
Art.34. In artikel 11, § 3, tweede lid, van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, gewijzigd bij de wetten van 9 december 1994 en 20 december 1995, worden de woorden " na 1 januari 1998 " vervangen door de woorden " na de door de Koning bepaalde datum van overplaatsing ".
Art. 35.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze wet, die niet later kan plaatsvinden dan 1 januari 2001.
In afwijking van het eerste lid treden de artikelen 19, 22, 23 en 34 in werking de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 25 heeft uitwerking op de datum waarop artikel 258 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, in werking trad.