19 APRIL 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten.
Art. 1-5
Artikel 1. In artikel 34 van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, wordt een derde lid ingevoegd, luidende :
" De personeelsleden die zijn tewerkgesteld of een opleiding volgen in een door de minister erkende politieschool ressorteren onder het in het tweede lid bedoelde betrokken basisoverlegcomité. Indien een aangelegenheid die betrekking heeft op een in een dergelijke politieschool in die context georganiseerde opleiding wordt ingeschreven op de dagorde van het betrokken basisoverlegcomité, wordt door de voorzitter van dat comité steeds een afgevaardigde van de school uitgenodigd om het basisoverleg bij te wonen. ".
Art.2. In artikel 40 van hetzelfde besluit worden de woorden " aan de minister, met het oog op de erkenning " vervangen door de woorden " aan de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie, met het oog op de erkenning door de minister ".
Art.3. Artikel 46, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" De bezoldiging van de in het eerste lid bedoelde vaste syndicale afgevaardigden, waarvan er twee worden aangerekend op het aantal dagen syndicaal verlof bedoeld in artikel 41, valt ten laste van de begroting van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken. ".
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2002, met dien verstande dat van 1 januari 2001 tot 1 juli 2002 acht van de twaalf vaste syndicale afgevaardigden, waarvan er twee worden aangerekend op het aantal dagen syndicaal verlof bedoeld in artikel 41 van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, ten laste vallen van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Art. 5. Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 april 2005.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX
De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken,
P. DEWAEL.