24 FEBRUARI 1997. - Koninklijk besluit houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-03-1997 en tekstbijwerking tot 06-02-1999)
Art. 1-12
1997012130 1997012168 1997012169 1997012193 1997012445 1998012503 1998012623 1998012732 1998012735 1998A12395 1998A12453 1998A12455 1998A12498 1998A12503 1998A12623 1998A12732 1999012254 1999012307 1999012393 1999012682 1999A12254 1999A12307 1999A12393 1999A12682 2000012091 2000012094 2000012345 2000A12091 2000A12094 2000A12345 2001012458 2001A12458 2001A12489 2002023022
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werknemers die ressorteren onder de toepassing van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
Art.2. De werkgevers bedoeld in artikel 1 moeten teneinde te kunnen genieten van de voordelen bedoeld in Hoofdstuk IV, titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, voldoen aan de volgende voorwaarden :
- de bepalingen naleven van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1°, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;
- de bepalingen naleven van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen met betrekking tot het halftijds brugpensioen met toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;
(- niet schuldig bevonden zijn aan het doen of laten verrichten van arbeid in de periode van 1 januari 1995 tot 31 december 1996 door een werknemer waarvoor geen bijdragen werden betaald aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid of aan het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers;) <W 1999-01-25/32, art. 43, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
- voldoen aan de verplichtingen voorzien in het koninklijk besluit nr. 230 met betrekking tot de stage der jongeren of vrijgesteld zijn van de stageverplichting ingevolge artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces.
Art.3. De tewerkstellingsakkoorden bedoeld in Hoofdstuk IV van Titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen moeten, onverminderd de bepalingen van artikel 2, tenminste 2 tewerkstellingsbevorderende maatregelen bevatten die aanleiding kunnen geven tot de aanwerving van bijkomende werknemers.
Tenminste één tewerkstellingsbevorderende maatregel bedoeld in het vorige lid moet worden gekozen uit het algemeen kader van arbeidsbevorderende maatregelen bedoeld in artikel 4 § 1.
Art.4. § 1. Onder " algemeen kader van arbeidsbevorderende maatregelen " dient te worden verstaan de volgende maatregelen tot herverdeling van de arbeid voor zover zij leiden tot compenserende en /of aanvullende aanwervingen zoals voorzien in de voornoemde wet van 26 juli 1996 :
- de invoering van een recht op voltijdse of deeltijdse loopbaanonderbreking bovenop het recht op loopbaanonderbreking voorzien door het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1°, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, en bovenop het recht op loopbaanonderbreking dat geldt in de sector of de onderneming op 31 december 1996;
- de invoering van vrijwillige deeltijdse arbeid met opdeling van de arbeidsplaatsen;
- de invoering van collectieve arbeidsduurvermindering hieronder begrepen de vervroegde invoering van de vermindering van de arbeidsduur tot 39 uur bedoeld in artikel 48 van voornoemde wet van 26 juli 1996;
- de invoering van flexibele uurroosters en beperking van de overuren;
- de invoering van een maatregel tot bijkomende vorming en opleiding van de werknemers tijdens de werkuren;
- de invoering van een recht op halftijds brugpensioen bovenop het recht op halftijds brugpensioen dat geldt in de sector of de onderneming op 31 december 1996.
§ 2. Dit algemeen kader van arbeidsbevorderende maatregelen kan door de paritaire comités of subcomités, ondermeer rekening houdend met de organisatorische en functionele specificiteit van de KMO's, of de onderneming ingeval van toepassing van respectievelijk van de bepalingen van de artikelen 6 en 7, aangevuld worden met andere tewerkstellingsbevorderende maatregelen die aanleiding geven tot de aanwerving van bijkomende werknemers.
In afwijking op het voorgaande lid kan het voltijds conventioneel brugpensioen niet als tewerkstellingsbevorderende maatregel beschouwd worden.
§ 3. De bijkomende aanwervingen worden slechts in aanmerking genomen voor zover deze aanwervingen gerealiseerd zijn in uitvoering van een tewerkstellingsakkoord dat van toepassing is op deze categorie van werknemers, tenzij voor deze categorie van werknemers het bevoegde paritair comité niet werkt.
Art.5. De tewerkstellingsakkoorden bedoeld in artikel 3 moeten vermelden dat ze gesloten zijn ter uitvoering van Hoofdstuk IV van Titel III van de voornoemde wet van 26 juli 1996 en ter uitvoering van dit besluit.
De tewerkstellingsakkoorden bedoeld in artikel 3 moeten worden neergelegd op de Griffie van de Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 november 1969 tot vaststelling van de collectieve arbeidsovereenkomsten.
Art.6. § 1. De paritaire comités en de paritaire subcomités kunnen tot uiterlijk (15 mei 1997) een tewerkstellingsakkoord sluiten door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten overeenkomstig de bepalingen van de voornoemde wet van 5 december 1968. Deze datum kan door Ons worden gewijzigd naar een latere datum. Deze datum moet in elk geval gesitueerd zijn voor 1 september 1997. <KB 1997-03-11/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
§ 2. Indien deze collectieve arbeidsovereenkomst voorziet in de toepassing van arbeidsbevorderende maatregelen met directe uitwerking, moet de onderneming die ressorteert onder het toepassingsgebied van deze collectieve arbeidsovereenkomst aantonen dat zij de voorwaarden vervult om de arbeidsbevorderende maatregelen effectief toe te passen.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt de nadere modaliteiten met betrekking tot deze bewijsvoering.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst moet door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden goedgekeurd. Bij ontstentenis van goedkeuring binnen een termijn van vier weken na de voorlegging van het volledige dossier, wordt de collectieve arbeidsovereenkomst geacht te zijn goedgekeurd.
§ 3. Indien deze collectieve arbeidsovereenkomst voorziet in arbeidsbevorderende maatregelen zonder directe uitwerking, moet zij voorzien in een toetredingsprocedure voor de ondernemingen die ressorteren onder het toepassingsgebied van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst moet door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden goedgekeurd. Bij ontstentenis van goedkeuring binnen een termijn van vier weken na de voorlegging van het volledige dossier, wordt de collectieve arbeidsovereenkomst geacht te zijn goedgekeurd. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid keurt de toetredingen tot deze collectieve arbeidsovereenkomst goed na advies van het betrokken paritair comité of subcomité. In dat kader kan het paritair comité of subcomité zijn adviesbevoegdheden toewijzen aan het comité dat in zijn midden wordt opgericht. Bij ontstentenis van goedkeuring van de toetreding binnen een termijn van vier weken na de voorlegging van het volledige dossier, wordt de toetreding geacht te zijn goedgekeurd en dit vanaf de dag waarop het volledige dossier werd medegedeeld aan het paritair comité of subcomité.
§ 4. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt wat dient te worden verstaan onder een volledig dossier.
Art.7. § 1. Bij ontstentenis van een op het niveau van het paritair comité of subcomité gesloten collectieve arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6 kan op ondernemingsniveau tot uiterlijk (30 juni 1997) een tewerkstellingsakkoord worden gesloten. Deze datum kan door Ons worden gewijzigd naar een latere datum. Deze datum moet in elk geval gesitueerd zijn voor 1 september 1997. <KB 1997-03-11/33, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
§ 2. In de ondernemingen met een vakbondsafvaardiging of met 50 en meer werknemers kan een tewerkstellingsakkoord door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten overeenkomstig de bepalingen van de voornoemde wet van 5 december 1968 worden gesloten.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst moet door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden goedgekeurd na advies van het bevoegde paritair comité of subcomité. In dat kader kan het paritair comité of subcomité zijn adviesbevoegdheden toewijzen aan het comité dat in zijn midden wordt opgericht. Bij ontstentenis van goedkeuring binnen een termijn van vier weken na de voorlegging van het volledige dossier, wordt de collectieve arbeidsovereenkomst geacht te zijn goedgekeurd.
§ 3. In de ondernemingen met minder dan 50 werknemers en zonder vakbondsafvaardiging kan een tewerkstellingsakkoord door middel van een toetredingsakte worden gesloten.
Dit tewerkstellingsakkoord wordt opgemaakt overeenkomstig de volgende procedure. Het ontwerp van tewerkstellingsakkoord wordt door de werkgever aan elke werknemer schriftelijk meegedeeld. Alle vermeldingen over zowel de inhoud als de nadere regels van de voorgestelde maatregelen alsmede de te verwachten weerslag op de werkgelegenheid moeten erin worden opgenomen. Gedurende acht dagen vanaf de schriftelijke mededeling stelt de werkgever een register ter beschikking van de werknemers waarin zij hun opmerkingen mogen schrijven. Gedurende dezelfde termijn van acht dagen kan de werknemer of zijn vertegenwoordiger zijn opmerkingen eveneens mededelen aan het districtshoofd van de Inspectie van de Sociale Wetten van de plaats waar de onderneming is gevestigd. De naam van de werknemer mag niet medegedeeld of ruchtbaar gemaakt worden. Na deze termijn van acht dagen wordt het tewerkstellingsakkoord samen met het register door de werkgever neergelegd op de Griffie van de Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid keurt de toetredingsakten goed na advies van de Commissie Bedrijfsplannen bedoeld in artikel 33 van de voornoemde wet van 26 juli 1996 en stelt een model van toetredingsakte vast. Bij ontstentenis van de goedkeuring binnen een termijn van vier weken na de voorlegging van het volledige dossier wordt de toetredingsakte geacht te zijn goedgekeurd en dit vanaf de dag waarop het volledige dossier werd medegedeeld aan de Commissie Bedrijfsplannen.
§ 4. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt wat dient te worden verstaan onder een volledig dossier.
Art.8. § 1. De ondernemingen die voldoen aan de voorwaarden zoals bepaald in de artikelen 1 tot en met 7 van dit besluit, kunnen voor elke nieuwe werknemer aangeworven na 31 december 1996, een vermindering van werkgeversbijdragen genieten die per kwartaal (of per maand) gelijk is aan 20 % van het gemiddeld trimestrieel brutoloon (of van het gemiddeld maandelijks brutoloon naargelang het stelsel waaraan de werkgever onderworpen is) van de werknemers tewerkgesteld in de onderneming. <W 1999-01-25/32, art. 44, 1° en 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
De vermindering van de patronale bijdragen per aangeworven werknemer kan niet hoger zijn dan 50 000 F per trimester (of 16 666 frank per maand naargelang het stelsel waaraan de werkgever onderworpen is) en kan nooit meer bedragen dan de werkgeversbijdrage voor die werknemer. <W 1999-01-25/32, art. 44, 3°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Daarenboven kan per onderneming en per trimester, het bedrag van de vermindering de volgende percentages niet overschrijden :
- 12 % van het totaal van de werkgeversbijdragen verschuldigd voor het geheel van de werknemers tewerkgesteld in de onderneming, wanneer het gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld in de onderneming hoger is dan 50 of gelijk is aan 50;
- 25 % van het totaal van de werkgeversbijdragen verschuldigd voor het geheel van de werknemers, wanneer het gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld in de onderneming lager is dan 50.
§ 2. De voordelen bedoeld in § 1 vervangen, ter gelegenheid van het afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst of van een toetredingsakte, bedoeld in artikel 6 van dit besluit, en voor zover de collectieve arbeidsovereenkomst of de toetredingsakte dit voorziet, de verminderingen bedoeld in artikel 30, § 1, van de wet van 26 juli 1996 betreffende de bevordering van de werkgelegenheid en de vrijwaring van de competitiviteit die de werkgever geniet in het geval van de toepassing van een tewerkstellingsakkoord. De bepalingen inzake het gelijktijdig genieten van de voordelen bedoeld in artikel 30, § 1, van de voornoemde wet van 26 juli 1996 met andere verminderingen van bijdragen van de sociale zekerheid, zoals vermeld in artikel 36 van de voornoemde wet van 26 juli 1996, zijn eveneens van toepassing op de voordelen bedoeld in § 1.
§ 3. De werkgever met minder dan 50 werknemers, (op 30 juni 1996), kan in het geval van een tewerkstellingsakkoord zoals bepaald in artikel 6 kiezen voor de toepassing van het voordeel zoals omschreven in dit artikel of van het voordeel zoals omschreven in artikel 2. <W 1998-02-13/32, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 01-03-1998>
§ 4. Door Ons wordt de wijze bepaald waarop de keuze bedoeld in § 3 wordt meegedeeld aan de door Ons aangewezen diensten.
§ 5. Door Ons wordt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven bepaald wat moet verstaan worden onder het gemiddeld trimestrieel brutoloon (of gemiddeld maandelijks brutoloon naargelang het stelsel waaraan de werkgever onderworpen is) en onder het gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld in de onderneming, alsook de referentieperiode die geldt voor het bepalen van het gemiddeld aantal tewerkgestelde werknemers in de onderneming. <W 1999-01-25/32, art. 44, 4°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.9. § 1. Met het oog op een maximale vrijwaring van de werkgelegenheid, hebben de ondernemingen in moeilijkheden of in herstructurering, aan dewelke door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, na advies van de commissie opgericht bij de dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid in toepassing van artikel 9, § 5, van het koninklijk besluit van 16 november 1990, toelating werd verleend gebruik te maken van het stelsel van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering, voor elke werknemer wiens arbeidsduur, in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst die voorgelegd werd bij de erkenningsaanvraag, verminderd wordt, zonder dat deze nieuwe arbeidsduur lager mag zijn dan gemiddeld 32 uur per week, recht op een forfaitaire vermindering van de patronale RSZ-bijdrage (of een forfaitaire vermindering van de patronale bijdragen bedoeld in artikel 2, §§ 3, 1° tot 5° en 7°, en 3bis van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, bij artikel 56, 1° en 2° van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970 en bij artikel 59, 1° van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 indien het een werkgever betreft die aangesloten is bij het NPM), die op jaarbasis berekend wordt aan de hand van de volgende formule : forfaitaire vermindering : NWT x (63 - 0.36 x (NWT - 1536)); waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar. <W 1999-01-25/32, art. 45, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Door Ons kan, na advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, via in ministerraad overlegd besluit, bepalen aan welke bijkomende voorwaarden de onderneming dient te voldoen en met welke bijkomende criteria de adviescommissie bedoeld in het eerste lid rekening dient te houden, om aan de onderneming toe te laten gebruik te maken van het stelsel van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering bedoeld in het eerste lid. Hij kan eveneens bepalen met welke gelijkgestelde uren geen rekening wordt gehouden voor het berekenen van de factor NWT van de werknemer. Door Ons kan, via een in Ministerraad overlegd besluit, een regeling uitgewerkt worden en de voorwaarden bepaald worden waaronder een voorlopige forfaitaire vermindering van de RSZ-bijdragen (of een voorlopige forfaitaire vermindering van de bijdragen bedoeld in artikel 2, §§ 3, 1° tot 5° en 7°, en 3bis van de voornoemde besluitwet van 10 januari 1945, in artikel 56, 1° en 2° van de voornoemde wetten gecoördineerd op 3 juni 1970 en in artikel 59, 1° van de voornoemde wet van 10 april 1971 indien het een werkgever betreft die aangesloten is bij het NPM) toegekend wordt. <W 1999-01-25/32, art. 45, 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
§ 2. De tegemoetkoming vanwege de werkgever in het loonverlies van de werknemer die, in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in paragraaf 1, zijn arbeidstijd vermindert, wordt vastgelegd in deze collectieve arbeidsovereenkomst. Deze compensatie voor het geleden loonverlies wordt beschouwd integraal deel uit te maken van het loon van de werknemer. Door Ons kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, het minimumbedrag van deze tegemoetkoming vastgesteld worden.
§ 3. Door Ons wordt uiterlijk op 1 september 1997 bepaald, na advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale raad voor het Bedrijfsleven, via een in ministerraad overlegd besluit, bepaald onder welke voorwaarden, gedurende welke periode en volgens welke modaliteiten de bijdragevermindering bedoeld in paragraaf 1 kan toegekend worden na de periode van erkenning. Door Ons kan, via in Ministerraad overlegd besluit, voor de periode na erkenning, de bijdragevermindering bedoeld in paragraaf 1 gewijzigd worden.
Art.10. Door Ons kunnen tot uiterlijk 1 september 1997 bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven voor de ondernemingen met minder dan 50 werknemers op een datum door Ons bepaald de bepalingen van dit besluit aangevuld en aangepast worden teneinde rekening te houden met de specificiteit van deze ondernemingen.
Art.11. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997, met uitzondering van de voordelen bedoeld in artikel 2 en in artikel 8, § 1, van dit besluit die van toepassing zijn (vanaf het kwartaal of de maand, naargelang het stelsel waar aan de werkgever onderworpen is, waarin de indiensttreding plaatsheeft, doch ten vroegste vanaf het trimester dat of de maand die volgt) op de goedkeuring van het tewerkstellingsakkoord. <W 1999-01-25/32, art. 46, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
(Dit besluit houdt op van kracht te zijn op 31 december 1998, met uitzondering van artikel 9 dat van kracht blijft tot 31 december 2000.) <W 1998-02-13/32, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 01-03-1998>
Art. 12. Onze Ministers van Tewerkstelling en Arbeid en van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 februari 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
M. SMET
De Minister van Sociale Zaken,
M. DE GALAN