Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

21 MAART 1997. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-03-1997 en tekstbijwerking tot 19-09-1998)



Inhoudstafel:


Art. 1-8



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1998012735 



Artikels:

Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen moet onder onderneming in moeilijkheden worden verstaan de onderneming die voldoet aan de voorwaarde vastgesteld in artikel 9, § 1 van het koninklijk besluit 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
  § 2. Voor toepassing van artikel 9 voornoemd koninklijk besluit van 24 februari 1997 moet onder onderneming in herstructurering worden verstaan :
  1° De onderneming die, zonder doorvoering van een collectieve arbeidsduurvermindering, zou moeten overgaan tot het collectief ontslag van :
  - minstens de helft van het aantal werknemers indien zij minder dan 12 werknemers tewerkstelt;
  - 6 werknemers indien de onderneming tussen 12 en 20 werknemers tewerkstelt;
  - 10 werknemers indien de onderneming meer dan 20 en minder dan 100 werknemers tewerkstelt;
  - 10 % van de werknemers indien de onderneming meer dan 100 werknemers tewerkstelt.
  2° De onderneming die voldoet aan de voorwaarden van artikel 9, § 2, 2° van het voornoemd koninklijk besluit van 7 december 1992.

Art.2. § 1. Teneinde te worden erkend als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering, moet de werkgever een gemotiveerde aanvraag indienen bij de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
  Deze aanvraag moet vergezeld zijn van :
  1° de nodige documenten die aantonen dat de onderneming voldoet aan één van de voorwaarden bedoeld in artikel 1, § 1 of § 2;
  2° een herstructureringsplan dat voor advies werd voorgelegd aan de ondernemingsraad, of bij gebreke daaraan, aan de syndicale afvaardiging, of bij gebreke daaraan aan het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen of bij gebreke daaraan, aan de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties;
  3° een collectieve arbeidsovereenkomst, die minstens dient te bevatten :
  - het aantal werknemers bij wie de collectieve vermindering van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur, zonder dat deze nieuwe arbeidsduur lager mag zijn dan gemiddeld 32 uren per week, wordt doorgevoerd.
  Deze arbeidsduurvermindering moet van toepassing zijn op alle werknemers behorend tot dezelfde arbeidseenheid, voor zover deze niet in aanmerking komen voor het conventioneel brugpensioen, en moet in totaal minstens betrekking hebben op 20 % van het aantal werknemers van de onderneming;
  - welk bedrag als looncompensatie door de werkgever wordt toegekend aan de werknemers die hun arbeidsduur verminderen.
  4° de jaarrekeningen van de vijf boekjaren die de aanvraag tot erkenning voorafgaan. Wanneer de onderneming opgericht is sedert minder dan vijf jaar, zijn enkel de jaarrekeningen vereist die betrekking hebben op de jaren tijdens dewelke de onderneming reeds bestond.
  § 2. De aanvraag dient de goedkeuring te bekomen van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
  Deze maakt binnen de 14 dagen na ontvangst van de aanvraag deze aanvraag over aan de adviescommissie, opgericht bij de dienst collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid in toepassing van artikel 9, § 5 van het koninklijk besluit van 7 december 1992.
  Deze commissie brengt binnen de 4 weken na ontvangst van de aanvraag om advies, een advies uit aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid kan voor de periode van erkenning, die maximaal 2 jaar bedraagt, de onderneming de toelating geven gebruik te maken van de bijdragevermindering bedoeld in artikel 9, § 1 van het voornoemd koninklijk besluit van 24 februari 1997.
  De erkenning wordt geacht te zijn verleend wanneer de Minister van Tewerkstelling en Arbeid binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag, geen uitspraak heeft gedaan.

Art.3. § 1. (De onderneming die na de periode van erkenning, de tijdens de erkenningperiode doorgevoerde arbeidsduurvermindering handhaaft, kan voor elke werknemer wiens arbeidsduur werd verminderd op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst, zonder dat de arbeidsduur lager mag zijn dan gemiddeld 32 uren per week, verder genieten van de volgende bijdragevermindering :
  - de eerste 4 kwartalen na de erkenning wordt de bijdragevermindering vastgesteld volgens de volgende formule :
  85 % van de forfaitaire bijdragevermindering =
  85 % van NWT x (63-0,36 x (NWT - 1536))waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar;
  - in het vijfde tot het achtste kwartaal na de erkenning wordt de bijdragevermindering vastgesteld volgens de volgende formule :
  70 % van de forfaitaire bijdragevermindering =
  70 % van NWT x (63 - 0,36 x (NWT - 1536))
  waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar;
  - in het negende tot het twaalfde kwartaal na de erkenning wordt de bijdragevermindering vastgesteld volgens de volgende formule :
  55 % van de forfaitaire bijdragevermindering =
  55 % van NWT x (63 - 0,36 x (NWT - 1536))
  waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar;
  - in het dertiende tot het zestiende kwartaal na de erkenning wordt de bijdragevermindering vastgesteld volgens de volgende formule :
  40 % van de forfaitaire bijdragevermindering =
  40 % van NWT x (63 - 0,36 x (NWT - 1536))
  waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar;
  - in het zeventiende tot het twintigste kwartaal na de erkenning wordt de bijdragevermindering vastgesteld volgens de volgende formule :
  25 % van de forfaitaire bijdragevermindering =
  25 % van NWT x (63 - 0,36 x (NWT - 1536))
  waarbij de factor NWT = aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren van de betrokken werknemer in het kalenderjaar.) <KB 1998-08-10/17, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
  § 2. De onderneming die de in paragraaf 1 bedoelde bijdragevermindering wenst te bekomen, moet een gemotiveerde aanvraag indienen bij de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, uiterlijk 3 maanden voor afloop van de periode van erkenning.
  Deze aanvraag moet vergezeld zijn van een collectieve arbeidsovereenkomst, met een geldigheidsduur van minstens 2 jaar, die minstens dient te bevatten :
  - het aantal werknemers bij wie de collectieve vermindering van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur, zonder lager te mogen zijn dan gemiddeld 32 uren per week, wordt gehandhaafd na de periode van erkenning;
  - welk bedrag als looncompensatie door de werkgever wordt toegekend, en dit ten minste gedurende de volledige periode waarin de werkgever de bijdragevermindering geniet, aan de werknemers die aan de verminderde arbeidsduur blijven werken.
  Deze aanvraag dient de goedkeuring te bekomen van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 2, § 2.
  § 3. De onderneming die tijdens de periode van bijdragevermindering bedoeld in § 1, overgaat tot een collectief ontslag overeenkomstig de procedure bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 24 van 2 oktober 1975 betreffende de procedure van inlichting en raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers met betrekking tot het collectief ontslag en bij koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag, verliest, vanaf het kwartaal waarin overgegaan wordt tot het collectief ontslag, de aanspraak op de bijdragevermindering bedoeld in § 1 en in artikel 4 § 1, tweede lid.

Art.4. § 1. Vanaf het kwartaal waarin de erkenning plaatsvond, en tot het einde van het kwartaal waarin de erkenning afloopt, geniet de onderneming voor elk kwartaal en voor elke werknemer die op basis van de in artikel 2, § 1, tweede lid bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst zijn gemiddelde wekelijkse arbeidsduur vermindert zonder dat deze nieuwe arbeidsduur lager mag zijn dan gemiddeld 32 uren per week, van een voorlopige bijdragevermindering van 21.000 F.
  (Na het aflopen van de erkenning geniet de onderneming aan wie de toelating verleend werd verder gebruik te maken van de bijdragevermindering overeenkomstig artikel 3, voor elke werknemer die op basis van de in artikel 2, § 1, tweede lid, bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst zijn gemiddelde wekelijkse arbeidsduur vermindert zonder dat deze nieuwe arbeidsduur lager mag zijn dan gemiddeld 32 uren per week, van de volgende voorlopige bijdragevermindering :
  - gedurende de eerste 4 kwartalen na de erkenning : 17.850 Bfr. per kwartaal;
  - gedurende het vijfde tot het achtste kwartaal na de erkenning : 14.700 Bfr. per kwartaal;
  - gedurende het negende tot het twaalfde kwartaal na de erkenning : 11.550 Bfr. per kwartaal;
  - gedurende het dertiende tot het zestiende kwartaal na de erkenning : 8.400 Bfr. per kwartaal;
  - gedurende het zeventiende tot het twintigste kwartaal na de erkenning : 5.250 Bfr. per kwartaal.) <KB 1998-08-10/17, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
  § 2. In het tweede kwartaal van elk kalenderjaar vanaf het jaar na de erkenning, wordt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkelijke bijdragevermindering vastgesteld, berekend naargelang het geval overeenkomstig artikel 9, § 1 van het voornoemd koninklijk besluit van 24 februari 1997 of overeenkomstig artikel 3 van dit besluit.
  § 3. Het verschil tussen de voorlopige toegekende bijdrageverminderingen bedoeld in § 1 en de werkelijke bijdragevermindering bedoeld in § 2 wordt verrekend bij de aangifte van het derde kwartaal van het jaar waarin de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de berekening bedoeld in § 2 verrichtte.

Art.5. Voor toepassing van artikel 9, § 1 van het voornoemd koninklijk besluit van 24 februari 1997 en artikel 3 van dit besluit wordt, voor de berekening van de factor NWT van de werknemer, geen rekening gehouden met de uren van jaarlijkse vakantie.
  De Minister van Sociale Zaken en de Minister van Tewerkstelling en Arbeid kunnen voor de berekening van de factor NWT van de werknemer andere met arbeidsuren gelijkgestelde uren uitsluiten.

Art.6. De voordelen voorzien in artikel 9 van voornoemd besluit van 24 februari 1997 en de voordelen voorzien in dit besluit kunnen niet gecumuleerd worden met de andere bepalingen van voornoemd besluit van 24 februari 1997, noch met de bepalingen betreffende de bedrijfsplannen tot herverdeling van de arbeid zoals voorzien in titel IV, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

Art.7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang vanaf 1 januari 1997.

Art. 8. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit koninklijk besluit.
  Gegeven te Brussel, 21 maart 1997.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
  Mevr. M. SMET
  De Minister van Sociale Zaken
  Mevr. M. DE GALAN