24 DECEMBER 1996. - [Gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen]. (Opschrift vervangen door KB 29-09-1993, art. 1) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-1996 en tekstbijwerking tot 27-04-2018)
Titel I. Organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen.
Hoofdstuk I. (...). <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Afdeling I. (...). <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 1-5, 5bis, 6
Afdeling II. (...). < <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Onderafdeling I. (...). <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 7
Onderafdeling II. (...). <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 8-14
Afdeling III. (...). <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 15-18
Afdeling IV. (...). <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 19
Afdeling V. (...). <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 20
Hoofdstuk II. (...). <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Afdeling I. (...). <<KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art. 21-23
Afdeling II. (...). <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art. 24-25
Hoofdstuk III. (...). <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Afdeling I. (...). <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 26-28
Afdeling II. (...).<KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art. 29-30
Afdeling III. (...). <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art. 31-46
Afdeling IV. De Rentekas voor Arbeidsongevallen.
Art. 47
Hoofdstuk IV. - [1 Het net van het beroepskrediet.]1
Afdeling I.
Art. 48
Afdeling II.
Onderafdeling I.
Art. 49-51
Onderafdeling II.
Art. 52-53
Afdeling III.
Art. 54-58
Afdeling IV.
Art. 59
Hoofdstuk V. Het Centraal Bureau voor Hypothecair Krediet. (Hoofdstuk in een andere Titel ondergebracht en hernummerd door art. 27 K.B. 7 april 1995)
Afdeling I. Omvorming - Kapitaal - (...). <KB 1999-12-31/33, art. 1, 008; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 60-62
Afdeling II. Bestuur.
Art. 63
Afdeling III. - (Opgeheven) <KB 1999-12-31/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 64
Afdeling IV. Overgangsbepalingen. (Afdeling hernummerd door art. 40 K.B. 7 april 1995) (Opgeheven) KB 1999-12-31/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 65
Hoofdstuk VI. Gemeenschappelijke bepalingen. (Boek I, Titel II, wet 17 juni 1991, hernummerd door art. 43 K.B. 7 april 1995)
Afdeling I. Algemene bepalingen.
Art. 66-71
Afdeling II. Vennootschapsrecht.
Art. 72
Afdeling III. Onverenigbaarheidsregeling voor de leiders.
Art. 73-74
Afdeling IV. Bijzondere opdrachten van de naamloze vennootschappen als bedoeld in Titel I. (Opschrift gewijzigd door art. 34 K.B. 29 september 1993 en door art. 44 K.B. 7 april 1995)
Onderafdeling I. Bestuursovereenkomsten tussen de Staat en de naamloze vennootschappen als bedoeld in Titel I. (Opschrift gewijzigd door art. 34 K.B. 29 september 1993 en door art. 44 K.B. 7 april 1995)
Art. 75-76
Onderafdeling II. De Commissie van de rekeningen voor bijzondere opdrachten.
Art. 77-80
Onderafdeling III. De boeking van bijzondere opdrachten.
Art. 81
Afdeling V. Fiscale bepalingen.
Art. 82-83
Hoofdstuk VI. Sociale bepalingen.
Art. 84-85
Titel II. Harmonisering van de werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen.
Hoofdstuk I. Depositobeschermingsregeling - Staatswaarborg.
Art. 86-87
Hoofdstuk II. Diverse bepalingen.
Art. 88-90
Titel III. Inwerkingtreding.
Art. 91
1997003294 1997003401 1997003438 1999003188 1999003392 2000003010 2003007146 2003014124
Titel I. Organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen.
Hoofdstuk I. (...).
Afdeling I. (...).
Artikel 1. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.2. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.3. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.4. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.5. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art. 5bis. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.6. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Afdeling II. (...). <
Onderafdeling I. (...).
Art.7. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Onderafdeling II. (...).
Art.8. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.9. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.10. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.11. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.12. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.13. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.14. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Afdeling III. (...).
Art.15. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.16. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.16. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.17. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Art.18. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Afdeling IV. (...).
Art.19. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Afdeling V. (...).
Art.20. (Opgeheven) <W 2006-08-26/30, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
Hoofdstuk II. (...).
Afdeling I. (...). <
Art.21. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.22. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.23. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Afdeling II. (...).
Art.24. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.25. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Hoofdstuk III. (...).
Afdeling I. (...).
Art.26. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.27. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.28. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Afdeling II. (...).
Art.29. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.30. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Afdeling III. (...).
Art.31. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.32. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.33. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.34. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.35. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.36. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.37. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.38. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.39. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.40. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.41. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.42. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.43. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.44. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.45. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Art.46. (opgeheven) <KB 1999-03-23/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 30-03-1999>
Afdeling IV. De Rentekas voor Arbeidsongevallen.
Art.47. Een Rentekas voor Arbeidsongevallen is belast met de opdrachten die haar vóór 1 oktober 1993 werden toevertrouwd door de wetten met betrekking tot de vergoeding van schade ingevolge arbeidsongevallen.
(Art. 69 wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 29 K.B. 29 september 1993)
Hoofdstuk IV. - [1 Het net van het beroepskrediet.]1
----------
(1)
Afdeling I.
Art.48.[1 Het net van het beroepskrediet wordt gevormd door de financiële ondernemingen die zijn toegetreden tot het net van het beroepskrediet, namelijk :
1° vennootschappen die de notoriteitskredieten waarborgen die zij zelf of de tot het net van het beroepskrediet toegetreden kredietverenigingen verstrekken;
2° de plaatselijke handelsvennootschappen en federaties van plaatselijke vennootschappen voor kredietverleningen voor ambachtelijk gereedschap
hierna genoemd als "lid" dan wel de "leden van het net van het beroepskrediet".
Het net van het beroepskrediet heeft geen rechtspersoonlijkheid.
Worden als beroepskrediet beschouwd, alle kredietverrichtingen die tot doel hebben de uitoefening van een beroep door een natuurlijke persoon of de exploitatie door een rechtspersoon van een handel, een nijverheid of een professioneel middenstandsbedrijf te vergemakkelijken, waarbij niet wordt vereist dat de kredietvrager de hoedanigheid van handelaar heeft zoals omschreven door boek I, titel I, van het Wetboek van Koophandel.
De leden van het net van het beroepskrediet beantwoorden in die hoedanigheid aan de volgende voorwaarden :
a) De leden van het net van het beroepskrediet moeten de rechtsvorm aannemen van coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. Hun statuten dienen te bepalen dat de aan de vennoten uitgekeerde winst niet hoger mag zijn dan de rentevoet vastgesteld door de Koning ter uitvoering van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie, of diezelfde rentevoet verhoogd met maximum 5 pct. voor wat betreft de door het personeel van het desbetreffend lid van het net van het beroepskrediet onderschreven aandelen, toegepast op het werkelijk gestorte bedrag van de aandelen, en dat de uittredende of uitgesloten vennoten slechts recht hebben op de terugbetaling van hun inbreng.
b) In geval van vereffening, en onverminderd artikel 49, dienen de leden van het net van het beroepskrediet, na aanzuivering van het gehele passief en de terugbetaling aan de vennoten van hun inbreng, overeenkomstig hun statuten, het vereffeningsoverschot te bestemmen voor een ander lid van het beroepskrediet of, bij gebreke daaraan, in artikel 42 bedoelde Zilverfonds.
c) De statuten van de leden van het net van het beroepskrediet dienen te bepalen dat zij enkel kunnen fuseren met één of meer leden van het net van het beroepskrediet, zich enkel kunnen splitsen in tot het net van het beroepskrediet behorende vennootschappen, en enkel kunnen overgaan tot een inbreng of overdracht van een algemeenheid of van een bedrijfstak aan een lid van het net van het beroepskrediet.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Afdeling II.
Onderafdeling I.
Art.49.[1 § 1. Ieder lid dat niet of niet langer meer de voorwaarden bepaald in artikel 48, vierde lid, naleeft, moet aan het in artikel 42 bedoelde Zilverfonds, binnen een maand na de vaststelling ervan, de som van de volgende boekhoudkundige elementen storten : de reserves, de herwaarderingsmeerwaarden, de voorzorgsfondsen voor toekomstige risico's en het overgedragen positieve of negatieve resultaat. Deze boekhoudkundige elementen zijn die welke omschreven zijn door de reglementering op de jaarrekeningen van de kredietinstellingen, zoals zij geboekt werden bij de afsluiting van het laatste boekjaar dat voorafgaat, met inbegrip van die welke op gelijk welk ogenblik in het kapitaal van het desbetreffende lid van het net van het beroepskrediet zouden zijn geïncorporeerd.
Het eerste lid is ook van toepassing op ieder lid van het net van het beroepskrediet dat zijn statuten derwijze zou wijzigen dat de bepalingen van artikel 48, vierde lid, niet meer worden nageleefd, of in strijd met deze bepalingen zou handelen.
In het in het tweede lid bedoelde geval, is de som van de boekhoudkundige elementen overeenkomstig het eerste lid van het in artikel 42 bedoelde Zilverfonds, dient te worden gestort, die deze van deze elementen, zoals zij bestonden op het ogenblik van de gebeurtenis die aanleiding geeft tot deze verplichting, verhoogd met het werkelijke rendement en verlaagd met de verliezen tot op de dag van de betaling. Het aldus vastgestelde bedrag moet aan het in artikel 42 bedoelde Zilverfonds, gestort worden binnen een maand na de gebeurtenis die aanleiding geeft tot deze verplichting.
De commissaris-revisor van ieder lid van het net van het beroepskrediet is ermee belast het in artikel 42 bedoelde Zilverfonds, te informeren over iedere omstandigheid die de toepassing van het eerste of tweede lid tot gevolg zou kunnen hebben.
§ 2. Elke vennootschap is, zolang ze behoort tot het net van het beroepskrediet, verplicht een commissaris-revisor te benoemen, niettegenstaande de bepalingen van artikel 141 van het Wetboek van Vennootschappen.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Art.50.[1 Elke verwijzing naar het "Participatiefonds" in de statuten van de leden van het net van het beroepskrediet dient voor de toepassing van deze Wet te worden gelezen als een verwijzing naar het in artikel 42 bedoelde "Zilverfonds" tot de statuten door de desbetreffende leden van het net van het beroepskrediet zijn aangepast.]1
----------
(1)<W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Art.51.
<Opgeheven bij W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Onderafdeling II.
Art.52.
<Opgeheven bij W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Art.53.
<Opgeheven bij W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Afdeling III.
Art.54.
<Opgeheven bij W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Art.55.
<Opgeheven bij W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Art.56.
<Opgeheven bij W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Art.57.
<Opgeheven bij W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Art.58.
<Opgeheven bij W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Afdeling IV.
Art.59.
<Opgeheven bij W 2014-04-25/09, art. 165, 013; Inwerkingtreding : 07-05-2014>
Hoofdstuk V. Het Centraal Bureau voor Hypothecair Krediet. (Hoofdstuk in een andere Titel ondergebracht en hernummerd door art. 27 K.B. 7 april 1995)
Afdeling I. Omvorming - Kapitaal - (...).
Art.60. (Het Centraal Bureau voor Hypothecair Krediet, in het Frans " Office central de Crédit hypothécaire ", in het Duits " Zentralamt für das Hypothekargeschaft ", publiekrechtelijke naamloze vennootschap, wordt, zonder onderbreking van haar rechtspersoonlijkheid, omgevormd in een privaatrechtelijke naamloze vennootschap.) <KB 1999-12-31/33, art. 2, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >
Op het Centraal Bureau voor Hypothecair Krediet zijn de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen van toepassing, voor zover hiervan niet wordt afgeweken door deze wet.
(Lid 3 opgeheven) <KB 1999-12-31/33, art. 2, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >
(Lid 2: art. 173, lid 2, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 29 K.B. 7 april 1995.)
Art.61. (Lid 1 opgeheven) <KB 1999-12-31/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >
De door de vennootschap uitgegeven stemrechtverlenende effecten, die de N.V. Federale Participatiemaatschappij bezit, zijn op naam en maken een afzonderlijke categorie van effecten uit.
(Lid 3 opgeheven) <W 1999-04-23/37, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-06-1999>
(Art. 175 wet 17 juni 1991, vervangen door art. 31 K.B. 7 april 1995 (eerste zin niet opgenomen))
Art.62. (NOTA : zie verder "Toekomstig recht" voor dit artikel.) De vennootschap heeft tot doel, rechtstreeks of onrechtstreeks, het hypothecair krediet te verstrekken en te beheren onder welke vorm ook, inclusief het door een hypothecair mandaat of door een inschrijving op het handelsfonds gewaarborgd krediet.
(Niettegenstaande het eerste lid, is het de vennootschap toegelaten om, in één of meerdere keren, alle of een gedeelte van haar activa en passiva, met inbegrip van haar hypothecaire schuldvorderingen, haar hypothecaire activiteit, de lopende overeenkomsten en de niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen, te cederen of over te dragen.) <KB 2003-04-08/46, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 30-04-2003>
De vennootschap mag haar activiteit in het buitenland uitoefenen.
Zij kan alle verrichtingen die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met haar maatschappelijk doel uitvoeren, met inbegrip van het verdisconteren van alle orderbriefjes of hypothecair gewaarborgde beloften. Zij mag alle roerende of onroerende transacties uitvoeren en alle overeenkomsten sluiten die nuttig zijn voor de verwezenlijking van haar doel of ertoe kunnen bijdragen.
Bovendien kan zij, voor eigen rekening of voor rekening van derden, alle bedrijvigheden of opdrachten uitvoeren die haar door of krachtens bijzondere wetten worden opgedragen.
De vennootschap kan met de Staat bestuursovereenkomsten sluiten die de voorwaarden regelen waaronder de vennootschap deze bijzondere bedrijvigheden of opdrachten vervult.
De vennootschap kan, in Belgische franken of in deviezen, kasbons, obligaties en andere effecten uitgeven.
Haar maatschappelijk doel kan tot elke andere bedrijvigheid worden uitgebreid, door middel van een beslissing van haar algemene vergadering genomen overeenkomstig artikel 70bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen.
(Art. 176 wet 17 juni 1991, vervangen door art. 32 K.B. 7 april 1995)
Toekomstig recht.
Art. 62. (Opgeheven) <KB 1999-12-31/33, art. 2, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >
(Einde van "Toekomstig recht".)
Afdeling II. Bestuur.
Art.63. Indien zij met meerdere zijn, tellen de leden van de raad van bestuur die benoemd zijn op voordracht van de N.V. Federale Participatiemaatschappij evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden, met uitzondering van één lid indien hun aantal oneven is. Zij zijn onderworpen aan de bepalingen van artikel 73, § 1, 1° en 2°, van deze wet.
(Art. 178 wet 17 juni 1991, vervangen door art. 34 K.B. 7 april 1995 en gewijzigd door art. 40, 8°, wet 20 december 1995)
Afdeling III. - (Opgeheven)
Art.64. (Opgeheven) <KB 1999-12-31/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >
Afdeling IV. Overgangsbepalingen. (Afdeling hernummerd door art. 40 K.B. 7 april 1995) (Opgeheven) KB 1999-12-31/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.65.(NOTA : zie verder "Toekomstig recht" voor dit artikel.) § 1. Zolang de N.V. Federale Participatiemaatschappij de enige aandeelhouder is, moeten de oproepingen, stukken en verslagen die krachtens de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen bestemd zijn voor de aandeelhouders ter voorbereiding van de beraadslagingen van de algemene vergadering, binnen de termijn die is vastgesteld door de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen voor hun overzending, mededeling of neerlegging, worden overgemaakt aan de Minister van Financiën en neergelegd ter griffie van de [1 Ondernemingsrechtbank]1 van het gebied waar de vennootschap haar zetel heeft en waar zij door elke belangstellende kunnen worden geraadpleegd. Voor de resoluties van de algemene vergadering gelden dezelfde overdrachts- en neerleggingsvoorschriften.
§ 2. Artikel 104bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen is niet van toepassing zolang de N.V. Federale Participatiemaatschappij de enige aandeelhouder is, noch wanneer zij opnieuw de enige aandeelhouder zou worden.
(Paragraaf 1: art. 189, § 1, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 41, 1°, K.B. 7 april 1995.
Paragraaf 2: art. 189, § 2, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 41, 2°, K.B. 7 april 1995)
(§ 3. De cessies en overdrachten bedoeld in artikel 62, tweede lid, worden georganiseerd door de Federale Participatiemaatschappij. De akten en overeenkomsten met betrekking tot deze verrichtingen worden verleden door CREDIBE en worden voorafgaandelijk goedgekeurd door de Minister van Financiën, de Minister van Begroting en de Minister bevoegd voor overheidsbedrijven.) <KB 2003-04-08/46, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 30-04-2003>
(§ 4. Onverminderd de eventuele toepassing van artikel 31 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, van artikel 51, § 1, of artikel 53 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet of van artikel 765 van het Wetboek van vennootschappen, is iedere overdracht van rechten en verplichtingen van CREDIBE, in het raam van een verrichting bedoeld in artikel 62, lid 2, aan derden tegenstelbaar door de bekendmaking van de verrichting in het Belgisch Staatsblad door toedoen van de Minister bevoegd voor overheidsbedrijven.) <KB 2003-04-08/46, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 30-04-2003>
Toekomstig recht.
Art. 65. (Opgeheven) <KB 1999-12-31/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >
(Einde van "Toekomstig recht".)
----------
(1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 014; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Hoofdstuk VI. Gemeenschappelijke bepalingen. (Boek I, Titel II, wet 17 juni 1991, hernummerd door art. 43 K.B. 7 april 1995)
Afdeling I. Algemene bepalingen.
Art.66. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan:
1° onder "publiekrechtelijke naamloze vennootschappen als bedoeld in Titel I":
a) (alleen voor de artikelen 75 tot 81, de Federale Participatie- en investeringsmaatschappij); <W 2006-08-26/30, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-11-2006>
b) (...). <KB 1999-12-31/33, art. 4, 008; Inwerkingtreding : onbepaald >
2° onder "openbare kredietinstellingen", de instellingen bedoeld in artikel 62 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.
(Sub 1°: art. 191, sub 1°, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 31, 1°, K.B. 29 september 1993, door art. 1, 6°, wet 6 juli 1994, door art. 2, 2°, K.B. 20 juli 1994, door artt. 44 en 45, 1° tot 3°, K.B. 7 april 1995 en door art. 23 K.B. 23 december 1996.
Sub 2°: art. 191, sub 2°, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 31, 2°, K.B. 29 september 1993 en door art. 2, 3°, K.B. 20 juli 1994, en vervangen door art. 45, 4°, K.B. 7 april 1995)
Art.67. De verrichtingen van de in Titel I bedoelde publiekrechtelijke naamloze vennootschappen gelden als handelsverrichtingen. (Art. 192 wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 44 K.B. 7 april 1995)
Art.68. Deze vennootschappen kunnen dadingen en compromissen aangaan. Al hun goederen zijn vatbaar voor beslag.
(Art. 193 wet 17 juni 1991)
Art.69. Deze vennootschappen mogen giften en legaten ontvangen. (Art. 194 wet 17 juni 1991)
Art.70. Deze vennootschappen zijn niet onderworpen aan de regels inzake de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.
(Art. 195 wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 46 K.B. 7 april 1995 en door art. 3, eerste streepje, K.B. 19 december 1996 (GK))
Art.71. De fotografische, microfotografische, magnetische, elektronische of optische afschriften van de stukken van de openbare kredietinstellingen onderworpen aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, van particuliere kredietinstellingen die onderworpen zijn aan het toezicht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen of van de verzekeringsondernemingen die onderworpen zijn aan het toezicht van de Controledienst voor de Verzekeringen zijn bewijskrachtig zoals de originele stukken waarvan zij, behoudens bewijs van het tegendeel, worden verondersteld een afschrift te zijn indien zij werden opgesteld door één van deze vennootschappen of onder haar toezicht. De Koning kan de voorwaarden en modaliteiten vaststellen om deze afschriften op te stellen.
De kopies die hiervan worden gemaakt, moeten eensluidend worden verklaard door een daartoe gevolmachtigd agent en het stempel van de vennootschap moet erop worden aangebracht.
(Lid 1: art. 196, lid 1, wet 17 juni 1991, gewijzigd door enig artikel wet 22 juli 1991, door art. 139, 1°, wet 22 maart 1993, door art. 32 K.B. 29 september 1993 en door art. 47 K.B. 7 april 1995.
Lid 2: art. 196, lid 2, wet 17 juni 1991)
Afdeling II. Vennootschapsrecht.
Art.72. De statuten van de publiekrechtelijke naamloze vennootschappen als bedoeld in Titel I en van de privaatrechtelijke naamloze vennootschappen die uit de omvorming van deze publiekrechtelijke naamloze vennootschappen zijn ontstaan mogen verkorte benamingen bevatten of benamingen in andere dan de officiële talen in België.
Zij mogen de in deze wet voorgeschreven benamingen wijzigen. De Koning past de wet dienovereenkomstig aan.
De statuten van de in Titel I bedoelde publiekrechtelijke naamloze vennootschappen kunnen geen afwijking voorzien van de bepalingen van de artikelen 60 en 60bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen.
(Lid 1: art. 197, lid 1, wet 17 juni 1991, gewijzigd door artt. 44 en 48 K.B. 7 april 1995.
Lid 2: art. 197, lid 2, wet 17 juni 1991.
Lid 3: art. 197, lid 3, wet 17 juni 1991, ingevoegd door art. 40, 10°, wet 20 december 1995)
Afdeling III. Onverenigbaarheidsregeling voor de leiders.
Art.73. § 1. Onverminderd de bijzondere bepalingen van Titel I mogen volgende personen geen deel uitmaken van de raad van bestuur, noch van het directiecomité van de in deze Titel bedoelde publiekrechtelijke naamloze vennootschappen:
1° de leden van de Wetgevende Kamers, van het Europees Parlement, van de Gemeenschaps- en (Gewestparlementen), de personen die de hoedanigheid hebben van Minister of van Staatssecretaris of van lid van een Gemeenschaps- of (Gewestregering), van bestendig afgevaardigde, van burgemeester, schepen of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met meer dan 30.000 inwoners; <W 2006-03-27/35, art. 42, 010; Inwerkingtreding : 21-04-2006>
2° de leden van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en van de raad van bestuur van de Controledienst voor de Verzekeringen en de personen die welke functie ook uitoefenen in het bestuur van deze instellingen, van de Nationale Bank van België, met uitzondering van het mandaat van censor, en van de Nationale Delcrederedienst;
3° de personen die welke functie ook uitoefenen in een particuliere kredietinstelling of in een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm of een instelling die rechtstreeks of onrechtstreeks ten minste 10 pct. bezit in het kapitaal van een dergelijke kredietinstelling dan wel in een met deze vennootschap of instelling verbonden onderneming; dit verbod geldt evenwel niet voor de uitoefening van een bestuursfunctie in de openbare kredietinstellingen, als het gaat om leiders van particuliere kredietinstellingen die rechtstreeks of onrechtstreeks een deelneming in het kapitaal van een dergelijke instelling bezitten. Dit verbod geldt evenmin voor de personen die een bestuursfunctie uitoefenen in particuliere kredietinstellingen in het kapitaal waarvan een publiekrechtelijke naamloze vennootschap als bedoeld in Titel I een deelneming bezit, of in handelsvennootschappen of vennootschappen met handelsvorm of instellingen die rechtstreeks of onrechtstreeks een deelneming in het kapitaal bezitten van een dergelijke kredietinstelling, dan wel in een met deze vennootschappen of instellingen verbonden financiële onderneming.
§ 2. De leden van de raad van bestuur en van de directiecomités van de openbare kredietinstellingen zijn onderworpen aan de verbodsbepalingen van artikel 27 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.
§ 3. Het mandaat in een raad van bestuur of een directiecomité van de in Titel I bedoelde publiekrechtelijke naamloze vennootschappen, van personen die zijn verkozen of benoemd in een in § 1, 1° tot 3°, bedoelde functie neemt van rechtswege een einde bij de eedaflegging of de uitoefening van deze functie.
§ 4. Elke overtreding van § 2 van dit artikel wordt bestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en een geldboete van 1 000 tot 10 000 frank. Boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, is mede van toepassing op deze overtredingen.
(Paragraaf 1: art. 202, § 1, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 33, 1°, K.B. 29 september 1993, door art. 40 wet 4 april 1995 en door artt. 44 en 50, 1° tot 3°, K.B. 7 april 1995
Paragraaf 2: art. 202, § 2, wet 17 juni 1991, vervangen door art. 139, 2°, wet 22 maart 1993, gewijzigd door art. 33, 2° en 3°, K.B. 29 september 1993 en door art. 1, 7° en 8°, wet 6 juli 1994, vervangen door art. 50, 4°, K.B. 7 april 1995, gewijzigd door art. 50, 5°, K.B. 7 april 1995.
Paragraaf 3: art. 202, § 3, wet 17 juni 1991, gewijzigd door artt. 44 en 50, 6°, K.B. 7 april 1995.
Paragraaf 4: art. 202, § 4, wet 17 juni 1991, vervangen door art. 139, 3°, wet 22 maart 1993, en gewijzigd door art. 50, 8°, K.B. 7 april 1995 en door art. 3, derde streepje, K.B. 19 december 1996 (GK))
Art.74. Onverminderd artikel 73 en in afwijking van de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit nr. 46 van 10 juni 1982 betreffende de cumulaties van beroepsactiviteiten in sommige openbare diensten mogen de personeelsleden van de besturen, diensten of instellingen als bedoeld in artikel 1 van dit zelfde besluit, voor zover de hiërarchische overheid waarvan deze leden ressorteren hun toestemming verlenen, in de in Titel I bedoelde publiekrechtelijke naamloze vennootschappen de mandaten van bestuurder uitoefenen die niet aan de leden van de directiecomités zijn voorbehouden.
(Art. 203 wet 17 juni 1991, gewijzigd door artt. 44 en 51 K.B. 7 april 1995 en art. 3, vierde streepje, K.B. 19 december 1996 (GK))
Afdeling IV. Bijzondere opdrachten van de naamloze vennootschappen als bedoeld in Titel I. (Opschrift gewijzigd door art. 34 K.B. 29 september 1993 en door art. 44 K.B. 7 april 1995)
Onderafdeling I. Bestuursovereenkomsten tussen de Staat en de naamloze vennootschappen als bedoeld in Titel I. (Opschrift gewijzigd door art. 34 K.B. 29 september 1993 en door art. 44 K.B. 7 april 1995)
Art.75. Onverminderd de andere door of krachtens bijzondere bepalingen geregelde modaliteiten, regelen de Staat en de naamloze vennootschappen als bedoeld in Titel I door middel van bestuursovereenkomsten de voorwaarden waaronder deze vennootschappen desgevallend met technische bijstand van privaatrechtelijke vennootschappen de bijzondere opdrachten vervullen die hun door of krachtens de wet worden opgedragen, inzonderheid
1° de aard, het bedrag en de voorwaarden van de prestaties van deze vennootschappen;
2° de aard, het bedrag en de voorwaarden van de bijdragen en compensaties ten laste of ten gunste van de Staat;
3° de sancties ingeval de verbintenissen door één van de partijen niet worden nageleefd;
4° de duur van de overeenkomst, die niet minder dan drie jaar mag bedragen en de modaliteiten van eventuele jaarlijkse aanpassingen van de bepalingen ervan alsmede de voorwaarden voor de eventuele stilzwijgende verlenging ervan.
(Art. 204 wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 35 K.B. 29 september 1993 en door art. 44 K.B. 7 april 1995.
Art.76. Elke partij mag het initiatief nemen om een bestuursovereenkomst, aanpassingen hieraan en de opzegging ervan te bedingen.
De Staat wordt vertegenwoordigd door de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken alsmede door de andere Ministers tot wier bevoegdheid de in artikel 75 vermelde opdrachten behoren.
De vennootschap wordt vertegenwoordigd door haar directiecomité of haar gedelegeerd bestuurders. De bestuursovereenkomst wordt ter goedkeuring voorgelegd aan haar raad van bestuur.
De bestuursovereenkomst en de wijzigingen eraan hebben slechts uitwerking na goedkeuring door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit en op de door dat besluit vastgestelde datum. Dat besluit wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
(Leden 1, 2 en 4: art. 205, leden 1, 2 en 4.
Lid 3: art. 205, lid 3, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 36 K.B. 29 september 1993)
Onderafdeling II. De Commissie van de rekeningen voor bijzondere opdrachten.
Art.77. Bij de Minister van Financiën wordt een Commissie van de rekeningen voor bijzondere opdrachten opgericht.
Deze Commissie zal, op verzoek van de Minister van Financiën, haar advies geven over het nettobedrag van de kosten die de naamloze vennootschappen als bedoeld in Titel I moeten dragen, ten opzichte van hun gewone verrichtingen, voor hun bijzondere opdrachten of van de voordelen die voor hen voortvloeien uit deze opdrachten.
(Lid 1: art. 206, lid 1, wet 17 juni 1991.
Lid 2: art. 206, lid 2, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 37 K.B. 29 september 1993 en door art. 44 K.B. 7 april 1995)
Art.78. De Commissie bestaat uit:
1° een lid van het Rekenhof als voorzitter;
2° een lid aangesteld op voordracht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen;
3° twee ambtenaren van het Algemeen Bestuur van de Thesaurie van het Ministerie van Financiën;
4° vier bedrijfsrevisoren.
Wanneer de Commissie vergadert voor de beoordeling van de door de met de bijzondere opdrachten belaste vennootschappen gedragen kosten of verworven voordelen, wordt, indien de bijzondere opdrachten het verzekeringsbedrijf betreffen, het in het eerste lid, 2°, bedoelde lid vervangen door een lid dat wordt aangesteld op de voordracht van de Controledienst voor de Verzekeringen en één van de in het eerste lid, 3°, bedoelde ambtenaren wordt vervangen door een ambtenaar van de Dienst der verzekeringen van het Ministerie van Economische Zaken.
De Commissieleden worden door de Koning benoemd. Het in het eerste lid, 1°, bedoelde lid van het Rekenhof wordt voorgedragen door dit Hof.
De leden van de Commissie mogen geen functies uitoefenen bij de in Titel I bedoelde naamloze vennootschappen, de openbare kredietinstellingen, of hun dochters.
(Leden 1 en 3: art. 207, leden 1 en 3, wet 17 juni 1991.
Lid 2: art. 207, lid 2, wet 17 juni 1991, vervangen door art. 38 K.B. 29 september 1993.
Lid 4: art. 207, lid 4, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 52 K.B. 7 april 1995)
Art.79. Het secretariaat van de Commissie wordt waargenomen door een ambtenaar van het Algemeen Bestuur van de Thesaurie van het Ministerie van Financiën, aangesteld door de Minister van Financiën. Op dezelfde wijze wordt een adjunct-secretaris benoemd.
De Commissie mag zich laten bijstaan door deskundigen.
De vergoeding van de leden wordt bepaald bij koninklijk besluit. Die van de deskundigen wordt vastgesteld door de Minister van Financiën.
De werkingskosten van de Commissie worden gedragen door de vennootschappen belast met de bijzondere opdrachten volgens een door de Minister van Financiën vastgestelde verdeelsleutel.
(Leden 1 tot 3: art. 208, leden 1 tot 3, wet 17 juni 1991.
Lid 4: art. 208, lid 4, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 39 K.B. 29 september 1993)
Art.80. Onverminderd de verplichtingen die hun worden opgelegd door de wet of de reglementen en behalve wanneer ze worden opgeroepen om in rechte te getuigen, mogen de leden van de Commissie en van haar secretariaat, alsmede de deskundigen geen feiten bekend maken waarvan zij kennis hebben op grond van hun functie.
De inbreuken op het eerste lid worden gestraft met de door artikel 458 van het Strafwetboek voorgeschreven straffen. (Art. 209 wet 17 juni 1991)
Onderafdeling III. De boeking van bijzondere opdrachten.
Art.81. In de jaarrekeningen en de periodieke staat van de naamloze vennootschappen als bedoeld in Titel I worden de verrichtingen die door deze vennootschappen worden uitgevoerd krachtens bijzondere opdrachten die door of krachtens bijzondere wetten worden opgelegd, nauwkeurig opgenomen. De opbrengsten en kosten van deze verrichtingen worden afzonderlijk vermeld.
(Art. 210 wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 40 K.B. 29 september 1993 en door art. 44 K.B. 7 april 1995)
Afdeling V. Fiscale bepalingen.
Art.82. De Minister van Financiën wijst de ambtenaar-generaal aan die bevoegd is om alle akten vereist voor de vorming, de omvorming of de reorganisatie van de in Titel I bedoelde publiekrechtelijke naamloze vennootschappen authentiek te verklaren, alsmede alle akten van statutenwijziging van diezelfde vennootschappen, tot en met de statutenwijzigingen vereist om hun omvorming in privaatrechtelijke naamloze vennootschap vast te stellen.
(Art. 211 wet 17 juni 1991, vervangen door art. 53 K.B. 7 april 1995)
Art.83. Alle akten, overeenkomsten en verrichtingen vereist voor de vorming, omvorming in publiekrechtelijke of privaatrechtelijke naamloze vennootschappen en reorganisatie van de in Titel I bedoelde publiekrechtelijke naamloze vennootschappen met toepassing van deze wet, worden algemeen vrijgesteld van welke belastingen en fiscale rechten ook.
(Deze vrijstelling geldt meer bepaald voor de akten, overeenkomsten, inbrengen en overdrachten van hypotheken met betrekking tot de verrichtingen bedoeld in artikel 62, lid 2 van de huidige wet.) <KB 1999-06-03/70, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 31-07-1999>
In die gevallen worden de afschrijvingen, investeringsaftrekken, minderwaarden of meerwaarden en het gestorte kapitaal die bij die vennootschappen in aanmerking worden genomen bepaald alsof die verrichtingen niet hadden plaatsgevonden.
De bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die van toepassing zijn op de waardeverminderingen, voorzieningen, onder- en overwaarderingen, subsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves die bij de bij die verrichtingen opgeheven vennootschappen bestonden, blijven van toepassing op de daaruit ontstane vennootschappen op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, in zoverre die bestanddelen erin worden teruggevonden.
Die verrichtingen mogen niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd.
(Lid 1: art. 212, lid 1, wet 17 juni 1991, gewijzigd door artt. 44 en 54 K.B. 7 april 1995.
Leden 2 tot 4: art. 212, leden 2 tot 4, wet 17 juni 1991, ingevoegd door art. 34 wet 28 december 1992)
Hoofdstuk VI. Sociale bepalingen.
Art.84. Onverminderd de andere regels die van toepassing zijn op deze arbeidsrelaties, worden de bepalingen die de arbeidsrelaties regelen tussen de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen en hun personeel op dezelfde wijze vastgesteld door de bevoegde organen van deze instellingen. Daartoe plegen laatstgenoemde overleg vooraleer deze bepalingen vast te leggen of te wijzigen.
De personeelsleden van één van de in het eerste lid bedoelde instellingen hebben toegang tot de betrekkingen van de andere in dezelfde voorwaarden als de personeelsleden van deze laatste.
Van het eerste lid, eerste zin mag worden afgeweken na eensluidend advies van de ondernemingsraad die zich uitspreekt bij meerderheid van elk van de werkgevers- en werknemersafvaardigingen.
(Art. 255 wet 17 juni 1991)
Art.85. Voor de toepassing van secties 4 en 5 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, voor de toepassing van de wet van 10 juni 1952 betreffende de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsmede de salubriteit van het werk en de werkplaatsen, en voor de andere gebieden inzake collectieve arbeidsbetrekkingen in de onderneming, vormen de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen één enkele technische bedrijfseenheid in de zin van voornoemde wetten en hun uitvoeringsbesluiten.
(Art. 258 wet 17 juni 1991)
Titel II. Harmonisering van de werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen.
Hoofdstuk I. Depositobeschermingsregeling - Staatswaarborg.
Art.86. § 1. Dit artikel is van toepassing op de N.V. Beroepskrediet en de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid. Het is van toepassing op het Landbouwkrediet N.V. voor zijn eigen verplichtingen, met uitsluiting van de in artikel 61 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen bedoelde hoofdelijke verplichtingen tegenover de schuldeisers van de door hem erkende kassen. De staatswaarborg die krachtens dit artikel aan de eigen verplichtingen van het Landbouwkrediet N.V. is verbonden, kan slechts worden ingeroepen na uitputting van de rechtsmiddelen die voortvloeien uit de hoofdelijkheid voorzien in voornoemd artikel 61.
§ 2. Vanaf de dag waarop deze wet in werking treedt, geldt de staatswaarborg voor de deposito's in Belgische frank vanwege particulieren, de Belgische overheden, de openbare instellingen naar Belgisch recht die geen bank- of financieel bedrijf uitoefenen, de in België gevestigde particuliere ondernemingen die geen bank- noch financieel bedrijf uitoefenen en de particuliere instellingen zonder winstoogmerk naar Belgisch recht, alsmede voor de kasbons, spaarbons en gewone obligaties in Belgische frank waarvan voornoemde personen, ondernemingen en instellingen bewijzen eigenaar te zijn op de dag waarop zich het feit voordoet op grond waarvan de waarborg moet worden ingeroepen.
Onverminderd de §§ 3 tot 5, blijft de staatswaarborg evenwel gelden voor alle verplichtingen die niet in het eerste lid zijn vermeld en waarvoor deze waarborg geldt op de datum van inwerkingtreding van deze wet.
§ 3. De staatswaarborg zal niet meer gelden voor de verplichtingen die worden aangegaan vanaf de datum die door de Koning wordt vastgesteld.
§ 4. Voor de termijnverplichtingen waarvoor de staatswaarborg op de in § 3 bedoelde datum geldt, blijft de waarborg gelden tot op hun vervaldag.
§ 5. Voor de verplichtingen op zicht of zonder termijnvermelding waarvoor de staatswaarborg op de in § 3 bedoelde datum geldt, blijft de waarborg gelden tot aan het einde van het eerste kalenderjaar volgend op die datum, voor het laagste bedrag dat ze na die datum zullen hebben bereikt.
§ 6. De betalingen waartoe de Staat zou zijn verplicht krachtens de voorschriften van dit artikel waarbij de staatswaarborg wordt verbonden aan de verplichtingen van de openbare kredietinstellingen, worden hem door laatstgenoemde terugbetaald in hoofdsom, vermeerderd met de interesten, ten laste van de nettowinst van het volgende boekjaar en, zo nodig, van de latere boekjaren.
Het Bestuur van Registratie, Belasting over Toegevoegde Waarde en Domeinen is belast met de inning van de in het eerste lid bedoelde terugbetalingen.
(Paragraaf 1: art. 249, § 1, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 45 K.B. 29 september 1993, door artt. 2 en 61, 1°, K.B. 7 april 1995, door art. 1, 6°, K.B. 19 december 1996 (LK) en door art. 1 K.B. 23 december 1996.
Paragraaf 2: art. 249, § 2, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 61, 2°, K.B. 7 april 1995.
Paragrafen 3 en 4: art. 249, §§ 3 en 4, wet 17 juni 1991, vervangen door art. 5, 1°, wet 27 december 1993.
Paragraaf 5: art. 249, § 5, wet 17 juni 1991, vervangen door art. 5, 1°, wet 27 december 1993 en gewijzigd door art. 61, 3°, K.B. 7 april 1995
Paragraaf 6: art. 249, § 8, wet 17 juni 1991)
Art.87. De particuliere en openbare kredietinstellingen mogen in hun reclame of eender welke commerciële stukken, nergens verwijzen naar het bestaan of ontbreken van een waarborg vanwege de overheid voor hun eigen verplichtingen of die van andere instellingen. De artikelen 55, 57, eerste lid, 58, 59, 61, 62, 2, 66 en 67 van de wet van 14 juli 1971 betreffende de handelspraktijken zijn voor elke instelling van toepassing ingeval het eerste lid niet wordt nageleefd.
(Art. 250 wet 17 juni 1991)
Hoofdstuk II. Diverse bepalingen.
Art.88. Voor de toekomstige toepassing van de wetten, decreten en regels als bedoeld in artikel 26bis van de Grondwet waarbij voordelen worden verleend aan investeringskredieten die zijn toegestaan door kredietinstellingen aan ondernemingen en instellingen zonder winstoogmerk, zijn de mate waarin en de voorwaarden waaronder deze voordelen worden toegekend door de overheid dezelfde voor al deze kredietinstellingen.
(Art. 251 wet 17 juni 1991)
Art.89. Behalve voor de speciale opdrachten die hun zijn of zouden worden toevertrouwd krachtens bijzondere wetten, in voorkomend geval nader omschreven door in de artikelen 75 en 76 bedoelde bestuursovereenkomsten en onverminderd de bepalingen van deze overeenkomsten die met inachtneming van voornoemde bepalingen werden opgesteld, worden de wettelijke of bestuursrechtelijke lasten of voordelen die met het bedrijf en de verrichtingen van de openbare kredietinstellingen of van de instellingen die op om het even welk ogenblik hebben toebehoord tot de categorie van de openbare kredietinstellingen zijn verbonden en verschillend zijn van de lasten en voordelen verbonden met het gelijkaardige bedrijf en gelijkaardige verrichtingen van de particuliere kredietinstellingen, tot het niveau van deze laatste teruggebracht.
De Koning past de financiële of fiscale wetten en reglementen aan om ze in overeenstemming te brengen met het voorschrift van het eerste lid.
(Lid 1: art. 253, lid 1, wet 17 juni 1991, gewijzigd door art. 46 K.B. 29 september 1993.
Lid 2: art. 253, lid 2, wet 17 juni 1991)
Art.90. Behalve voor de speciale opdrachten die haar zijn of zouden worden toevertrouwd krachtens bijzondere wetten, in voorkomend geval nader omschreven door de in de artikelen 75 en 76 bedoelde bestuursovereenkomsten en onverminderd de bepalingen van deze overeenkomsten die met inachtneming van voornoemde bepalingen worden opgesteld, worden de wettelijke of bestuursrechtelijke lasten of voordelen die met het bedrijf en de verrichtingen van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen zijn verbonden en verschillend zijn van de lasten en voordelen verbonden met het gelijkaardige bedrijf en gelijkaardige verrichtingen van de particuliere verzekeringsondernemingen, tot het niveau van deze laatste teruggebracht.
De Koning past de financiële of fiscale wetten en reglementen aan om ze in overeenstemming te brengen met het voorschrift van het eerste lid.
(Art. 254 wet 17 juni 1991)
Titel III. Inwerkingtreding.
Art. 91. De Koning regelt, bij in Ministerraad overlegd besluit, de inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet.
(Art. 277 wet 17 juni 1991)