Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

23 DECEMBER 1994. - Wet inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen.



Inhoudstafel:


Art. 1-8



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1935061350  1991003382  1993003235  1993003640  1994003468 



Uitvoeringsbesluit(en):

1995003200  1995020750 



Artikels:

Artikel 1. In artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 175 van 13 juni 1935 houdende instelling van een Herdiscontering- en Waarborginstituut, worden het eerste en tweede lid, vervangen bij de wet van 17 juni 1991, vervangen als volgt :
  " Het Instituut wordt bestuurd door een bestuurscomité dat bestaat uit een voorzitter en zeven leden die door de Koning worden benoemd en kunnen worden ontslagen.
  De voorzitter en drie leden worden benoemd door de Koning. De vier andere leden worden door de Koning gekozen uit een lijst met drie kandidaten per te begeven mandaat, voorgedragen door de algemene vergadering van aandeelhouders. "

Art.2. In hetzelfde besluit wordt een artikel 7bis ingevoegd, dat als volgt luidt :
  " Art. 7bis. § 1. Wanneer het bestuurscomité beraadslaagt en beslist omtrent het beheer van de depositobeschermingsregelingen die het Instituut heeft ingesteld of beheert, wordt dit comité aangevuld met :
  1° twee leden, door de Koning benoemd op een lijst met drie kandidaten voorgedragen door de beroepsvereniging die de kredietinstellingen vertegenwoordigt;
  2° twee leden die door de Koning worden benoemd.
  Op dezelfde wijze wordt voor elk van die leden een plaatsvervanger benoemd ten einde hem in geval van verhindering te vervangen.
  De leden en de plaatsvervangers kunnen door de Koning worden ontslagen.
  Artikel 7, vierde lid, is van toepassing op de lastgevingen bedoeld in het eerste en tweede lid.
  Een persoon aangesteld door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, woont, met raadgevende stem, alle beraadslagingen van het bestuurscomité bij.
  De artikelen 11 en 12 van dit besluit zijn enkel van toepassing op de verrichtingen, beraadslagingen en beslissingen in verband met schadeloosstellingen waarmee rekening moet worden gehouden bij het beheer bedoeld in het eerste lid. De regeringscommissaris en de Minister van Financiën zijn bevoegd om toe te zien op de naleving van dit besluit, van de statuten van het Instituut en van de overeenkomsten die het Instituut zou hebben gesloten over de voormelde tegemoetkomingen ten laste van de depositobeschermingsregelingen.
  § 2. Voor de beslissingen van het comité als samengesteld overeenkomstig § 1, is ten minste twee derden van de stemmen van de aanwezige comitéleden vereist wanneer het gaat :
  1° om het beginsel en de modaliteiten voor een tegemoetkoming ten laste van de in § 1 bedoelde depositobeschermingsregelingen die bedoeld is om te voorkomen dat een kredietinstelling in gebreke zou blijven;
  2° om het beginsel en de modaliteiten voor de noodzakelijke aanvullende bijdragen van kredietinstellingen ingeval de beschikbare middelen van de regelingen niet meer zouden volstaan om een preventieve tegemoetkoming te financieren.
  De statuten bepalen welk aanwezigheidsquorum is vereist en hoe de uitgebrachte stemmen moeten worden berekend.
  § 3. Het bestuurscomité zoals samengesteld overeenkomstig § 1 kan zowel aan de gewone organen als aan de personeelsleden van het Instituut bevoegdheden delegeren, met subdelegatiebevoegdheid voor de uitvoering van zijn beslissingen inzake beheer van de depositobeschermingsregelingen.
  § 4. Behalve wanneer zij worden opgeroepen om in strafzaken te getuigen, mogen de leden van het bestuurscomité van het Instituut zoals samengesteld overeenkomstig § 1, de personeelsleden van het Instituut (en elke) persoon wiens medewerking wordt gevraagd voor het beheer van of het toezicht op het beheer van de depositobeschermingsregelingen als bedoeld in § 1, aan geen enkele persoon of autoriteit de vertrouwelijke gegevens bekendmaken waarover zij beschikken in het kader van hun opdrachten voor de werking van deze depositobeschermingsregelingen. (Erratum B.St. 24-02-1995, p. 4210)
  Op het verbod van het eerste lid wordt een uitzondering gemaakt voor de mededeling van gegevens aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en aan de instellingen die depositobeschermingsregelingen van andere Staten beheren, in het kader van de noodzakelijke medewerking met deze instellingen.
  Overtredingen van deze paragraaf worden bestraft met de straffen van artikel 458 van het Strafwetboek.
  De vooschriften van het eerste Boek van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de overtredingen van deze paragraaf.
  § 5. De verplichtingen van het Instituut in het kader van de depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen die het instelt of beheert, kunnen enkel worden uitgevoerd binnen de grenzen van de beschikbare middelen in elk van deze regelingen. Het derde lid van artikel 5 geldt niet voor de in deze paragraaf bedoelde verplichtingen. "

Art.3. In artikel 110 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " de spaarders en houders van obligaties en kasbons in Belgische frank " vervangen door de woorden " bepaalde categorieën van deposanten ";
  2° het zesde lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " In afwijking van artikel 22, moeten de gemeentespaarkassen niet deelnemen aan een depositobeschermingsregeling voor de kredietinstellingen. De Koning bepaalt welke informatie de gemeentespaarkassen aan hun deposanten moeten verstrekken over de bescherming van hun deposito's. "

Art.4. In dezelfde wet worden de artikelen 110bis, 110bis tot 110sexies ingevoegd, die als volgt luiden :
  "Art. 110bis1. De artikelen 110bis tot 110quinquies voorzien in de toepassing van Richtlijn 94/19/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels.
  Art. 110bis. § 1. Behalve in de gevallen waarin het faillissement werd uitgesproken, een verzoek om gerechtelijk akkoord werd ingediend of een uitstel van betaling werd toegestaan bij gerechtelijke beslissing, neemt de Commissie voor het Bank- en Financiewezen de beslissingen waarmee het in gebreke blijven van een kredietinstelling naar Belgisch recht wordt vastgesteld. Deze vaststelling geschiedt uiterlijk eenentwintig dagen nadat voor het eerst is vastgesteld dat een kredietinstelling heeft nagelaten een verschuldigd en betaalbaar deposito terug te betalen.
  De Commissie voor het Bank- en Financiewezen beslist over de verlenging van de termijnen waarbinnen het Instituut de deposito's terugbetaalt. Er mogen, ten hoogste, drie verlengingen worden toegestaan die per keer niet langer mogen zijn dan drie maanden. Zij mogen enkel worden toegestaan in zeer uitzonderlijke omstandigheden en specifieke gevallen waarin kredietinstellingen in gebreke blijven.
  § 2. Onverminderd eventuele franchises overeenkomstig het Europees recht, voorzien de depositobeschermingsregelingen ingesteld of beheerd door het Instituut, ten belope van ten minste 20 000 ecu of de tegenwaarde van dit bedrag, in terugbetaling van de deposito's en kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingsbewijzen op naam of in open bewaargeving die in de oprichtingsakte van deze regelingen zijn gedefinieerd overeenkomstig het Europees recht en zijn uitgedrukt in Belgische frank, in ecu of in de munt van een Lid-Staat van de Europese Unie. Tot 31 december 1999 wordt voornoemd bedrag van 20 000 ecu vervangen door 15 000 ecu.
  De Koning bepaalt welke informatie de kredietinstellingen aan de deposanten moeten verstrekken over de dekking van hun tegoeden ingevolge de voornoemde regelingen.
  Art. 110ter. § 1. Het Herdiscontering- en Waarborginstituut neemt de nodige maatregelen en schikkingen om de bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, in staat te stellen deel te nemen aan de depositobeschermingsregelingen voor kredietinstellingen die het instelt of beheert, met de bedoeling, binnen de grenzen van deze regelingen, de waarborgen verstrekt door de regeling waaraan de instelling in haar Staat deelneemt, aan te vullen.
  Indien het bijkantoor dat de mogelijkheid van het eerste lid heeft benut, zijn verplichtingen niet nakomt tegenover de depositobeschermingsregeling waaraan het deelneemt, wendt het Instituut zich in samenwerking met de Commissie voor het Bank- en Financiewezen tot de autoriteit die de vergunning heeft verleend aan de kredietinstelling waarvan het bijkantoor afhangt. Indien de toestand niet binnen twaalf maanden wordt verholpen, kan het Instituut, op eensluidend advies van deze autoristeit, het bijkantoor uitsluiten na afloop van een opzeggingstermijn van twaalf maanden. De termijndeposito's van vóór de uitsluiting blijven tot hun vervaldag gedekt door de beschermingsregeling. De andere deposito's van vóór de uitsluiting blijven nog twaalf maanden gedekt. De deposanten worden door het bijkantoor of, zoniet, door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen op de hoogte gebracht van het verval van de dekking.
  § 2. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan, vanaf 1 januari 1995 en tot 31 december 1999, eisen dat de bijkantoren die in België zijn gevestigd door kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van Spanje of Griekenland en waarvan, tot de tweede voornoemde datum, de verplichtingen niet zijn gedekt door een depositobeschermingsregeling ingesteld in deze Staten, deelnemen aan één van de depositobeschermingsregelingen ingesteld of beheerd door het Herdiscontering- en Waarborginstituut.
  Art. 110quater. De Koning kan, op advies van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en van het Herdiscontering- en Waarborginstituut de waarderings- en berekeningswijze vaststellen voor de initiële bijdrage die moet worden gestort aan de in § 1 bedoelde depositobeschermingsregelingen door de kredietinstellingen die voor het eerst toetreden en waarvoor onvoldoende bijdragen worden ingebracht, afkomstig van een regeling waarin zij vroeger hebben deelgenomen of die (in artikel) 110sexies bedoelde waarborg niet genieten. (Erratum B.St. 24-02-1995, p. 4210)
  Art. 110quinquies. § 1. De schuldvorderingen in hoofdsom en de bijkomende schuldvorderingen van het Instituut op een kredietinstelling in het kader van de middelen van de depositobeschermingsregelingen zijn bevoorrecht op alle roerende goederen van die instelling.
  Het in het eerste lid bedoelde voorrecht komt onmiddellijk na de voorrechten vermeld in 4° novies van artikel 19 van de wet van 16 december 1851.
  De toewijzing bij voorkeur, ingevoerd bij artikel 19 in fine van de wet van 16 december 1851, is van toepassing op de schuldvordering van het Instituut bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf.
  § 2. Voor het Herdiscontering- en Waarborginstituut zijn de ontvangsten en opbrengsten van de activa van de depositobeschermingsregelingen geen inkomsten in de zin van artikel 24 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
  Art. 110sexies. Ingeval tussen 1 januari 1995 en de overeenkomstig het vierde lid vastgestelde datum, in het kader van de depositobeschermingsregelingen van de kredietinstellingen, ingesteld of beheerd door het Herdiscontering- en Waarborginstituut, ter vervanging van de regelingen die in werking zijn getreden op 1 januari 1985, een tegemoetkoming wordt verleend ten gevolge van de toestand van :
  - het Gemeentekrediet van België;
  - de Nationale Kas voor Beroepskrediet;
  - het Centraal Bureau voor Hypothecair Krediet;
  - de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank;
  - de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid,
  stelt de Staat een bedrag van ten hoogste 3 miljard ter beschikking voor alle voormelde tegemoetkomingen.
  De aanwending van het voormelde bedrag van 3 miljard neemt niet weg dat eerst de Staatswaarborg speelt zoals bedoeld in de artikelen 249 van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen en 56, derde en vierde lid van het koninklijk besluit van 29 september 1993 tot wijziging van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en harmonisering van de controle en de werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen (...) en, in artikel 249 van de voormelde wet van 17 juni 1991, voor de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid. (Erratum B.St. 13-01-1995, p. 4210)
  Als het voormelde bedrag van 3 miljard volledig is besteed, wordt geput uit de nieuwe middelen die na 1 januari 1995 zijn gestort aan de in het eerste lid bedoelde depositobeschermingsregelingen.
  In elk geval zal de Staatswaarborg waarvan sprake in dit artikel, voor de niet aangewende bedragen en voor elk van de kredietinstellingen waarvoor zij gold, worden afgebouwd en vervallen onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die zullen worden bepaald in de oprichtingsakten van de geldende regeling voor de terugbetaling aan de kredietinstellingen van het eventuele saldo van de tegoeden gevormd in het kader van de depositobeschermingsregeling die, voor de betrokken instelling, wordt vervangen door de geldende regeling. "

Art.5. De artikelen 248 en 249, § 6, vervangen bij de wet van 22 maart 1993, van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen, worden opgeheven.

Art.6. Artikel 47 van het koninklijk besluit van 29 september 1993 tot wijziging van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en harmonisering van de controle en de werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen, wordt opgeheven.

Art.7. Artikel 12 van het koninklijk besluit van 20 juli 1994 tot wijziging van het statuut van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid en tot regeling van de inbreng in de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Holding van de deelneming van de Staat in de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, wordt opgeheven.

Art. 8. De bepalingen van deze wet treden in werking op 1 januari 1995.
  Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
  Gegeven te Brussel, 23 december 1994.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Financiën,
  Ph. MAYSTADT
  Met 's Lands zegel gezegeld :
  De Minister van Justitie,
  M. WATHELET