Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

29 NOVEMBER 1991. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de Regie der luchtwegen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-11-1997 en tekstbijwerking tot 13-12-2013)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-10
TITEL II. - Werving.
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen.
Art. 11-13
HOOFDSTUK II. Vergelijkende wervingsexamens.
Art. 14-19
Hoofdstuk III. - Indiensttreding, proeftijd en benoeming in vast verband.
Art. 20-29
TITEL III. - Plichten.
Art. 30-36
TITEL IV. - Onverenigbaarheden.
Art. 37-39
TITEL V. - Tuchtregeling.
Art. 40-45
TITEL VI. - Beoordeling.
Art. 46
TITEL VII. - Raad van Beroep.
Art. 53-63
TITEL VIII. - Directieraad.
Art. 64-65
TITEL IX. - Loopbaan.
Hoofdstuk I. - Algemene bepalingen.
Art. 66-77
Hoofdstuk II. - Bevordering door overgang naar het hogere niveau.
Art. 78-79
Hoofdstuk III. - Bevordering door verhoging in graad.
Art. 80-88
Hoofdstuk IV. - Bevordering in een vlakke loopbaan.
Art. 89-90
Hoofdstuk V. - Verandering van graad.
Art. 91
TITEL X. - Anciënniteit en rangschikking.
Art. 92-95
TITEL XI. - Overplaatsingen.
Art. 96-98
TITEL XII. - Lichamelijke geschiktheid.
Art. 99
TITEL XIII. - Administratieve standen.
Hoofdstuk I. - Algemene regelen.
Art. 100-101
Hoofdstuk II. - Dienstactiviteit.
Art. 102-104
Hoofdstuk III. - Non-activiteit.
Art. 105-108
Hoofdstuk IV. - Disponibiliteit.
Art. 109-112
TITEL XIV. - Definitieve ambtsneerlegging.
Art. 113-114
TITEL XV. - Overgangsmaatregelen.
Art. 115-116
TITEL XVI. - Slotbepalingen.
Art. 117-119
BIJLAGEN.
Art. N1-N6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1970100503  1980110701 





Artikels:

TITEL I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder:
  1° "Regie": de Regie der luchtwegen;
  2° "minister": de minister tot wiens bevoegdheid de burgerlijke luchtvaart behoort;
  3° "leidend ambtenaar": de ambtenaar van de Regie die bekleed is met de graad van administrateur-generaal;
  4° "ambtenaar": iedere persoon die, op proef of in vast verband, deel uitmaakt van het personeel van de regie.

Art.2. § 1. De ambtenaren worden benoemd in graden waarvan de hiërarchie vier onderverdeelde niveaus omvat.
  § 2. Het niveau van een graad bepaalt de plaats van de graad in de hiërarchie.
  De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.

Art.3. De graad is de titel die de ambtenaar in een rang situeert en hem machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.
  De graden van een zelfde rang heten "gelijkwaardigde graden".

Art.4. De graden waarvan de ambtenaren van de Regie titularis kunnen zijn, worden over de onderscheiden niveaus, afdelingen en rangen verdeeld, overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

Art.5. De niveaus van de graden waarvan de ambtenaren van de Regie titularis kunnen zijn, worden genummerd van 1 tot 4; het cijfer 1 wordt toegekend aan het hoogste niveau.

Art.6. De niveaus 2, 3 en 4 worden onderverdeeld in twee afdelingen: afdeling A, die de graden inhoudt voor het administratief personeel, en afdeling B, die de graden inhoudt voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel.

Art.7. Elke rang wordt aangeduid met een getal van twee cijfers. Het linkercijfer geeft het niveau aan; het rechtercijfer situeert de rang in zijn niveau.

Art.8. In elk niveau worden de rangen genummerd volgens hun plaats in de hiërarchie, waarbij de hoogste rang het hoogste getal toegewezen krijgt.

Art.9. De leidend ambtenaar wordt, op voorstel van de minister, door Ons benoemd.
  De andere ambtenaren van niveau 1 worden door de minister benoemd.
  De ambtenaren van de niveaus 2, 3 en 4 worden benoemd door de minister of door de leidend ambtenaar aan wie hij die bevoegdheid heeft overgedragen.

Art.10. Wanneer op verschillende wijzen in een graad kan worden benoemd en geen bepaling een bepaalde wijze voorschrijft, kiest de minister of de leidend ambtenaar, aan wie hij de benoemingsbevoegdheid heeft overgedragen, de wijze van benoeming volgens welke iedere vacant geworden betrekking moet worden verleend.

TITEL II. - Werving.
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen.
Art.11. Niemand kan tot ambtenaar van de Regie worden benoemd indien hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet:
  1° de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelaatbaarheidsvereisten vervullen;
  2° slagen voor het voorgeschreven vergelijkend wervingsexamen;
  3° met goed gevolg de proeftijd voor de vastbenoemde ambtenaren volbrengen;
  4° volgens door Ons vast te stellen nadere regelen, bewijzen de lichamelijke geschiktheid voor het uit te oefenen ambt te bezitten.

Art.12. Niemand kan tot ambtenaar van de Regie worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hierna volgende algemene toelaatbaarheidsvereisten:
  1° voor de uitoefening van de ambten die een deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden, Belg zijn en voor de uitoefening van de andere ambten, Belg zijn of onderdaan van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen;
  2° van onberispelijk gedrag zijn;
  3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  4° aan de militieplichten voldoen;
  5° op de overeenkomstig artikel 14, § 2, bepaalde datum de leeftijd van vijftig jaar niet bereikt hebben;
  6° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, overeenkomstig de als bijlage II opgenomen lijst.
  Tenzij in de besluiten tot uitvoering van dit statuut anders is bepaald, worden de diploma's of studiegetuigschriften die toegang verlenen tot een bepaald niveau in aanmerking genomen voor de toelating tot de graden van de lagere niveaus.

Art.13. § 1. Wanneer de aard van de uit te oefenen ambten zulks vereist, kan de minister bijzondere toelaatbaarheidsvereisten vaststellen voor de werving in bepaalde graden of betrekkingen.
  Hij kan:
  1° een leeftijdsgrens beneden vijftig jaar stellen;
  2° een minimumleeftijd opleggen;
  3° het bezit opleggen van bijzondere diploma's of studiegetuigschriften aan te wijzen onder die welke zijn opgesomd in de lijst die is opgenomen als bijlage II;
  4° bijzondere vereisten inzake beroepsbekwaamheid, namelijk het bezit van praktische kennis of de uitoefening van een vorige werkzaamheid opleggen;
  5° de elementaire of grondige kennis van één of meer vreemde talen opleggen.
  § 2. Wanneer de vereisten van het uit te oefenen ambt zich daar niet tegen verzetten, kan de minister, na eensluidend advies van de Vaste Wervingssecretaris, voor de werving in een bepaalde graad, naast de diploma's en studiegetuigschriften welke opgesomd zijn in de lijst bedoeld in artikel 12, 6°, de door hem aan te wijzen diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie, niet gehomologeerde diploma's en getuigschriften van het kunstonderwijs met volledig leerplan en diploma's en getuigschriften van het beroepsonderwijs mede in aanmerking laten komen.
  § 3. Voor de werving in bepaalde graden van niveau 4 kan de minister het bezit van bijzondere door hem aan te wijzen diploma's en getuigschriften eisen, wanneer die eis verantwoord is door de technische of gespecialiseerde aard van het uit te oefenen ambt.
  § 4. De minister kan tot een bepaald vergelijkend wervingsexamen als gegadigden toelaten de studenten die een attest kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij het laatste jaar doen van de studie vereist voor het behalen van het diploma of getuigschrift.
  Evenwel kunnen de met toepasing van het eerste lid tot het vergelijkend wervingsexamen toegelaten gegadigden die voor dat examen slagen zich, voor een benoeming, op hun rangschikking onder de geslaagden eerst beroepen vanaf de dag waarop zij het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben overgelegd.

HOOFDSTUK II. Vergelijkende wervingsexamens.
Art.14. De vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd voor benoeming in de graden die als bijlage III worden opgesomd.
  De gegadigden moeten voldoen aan de vereisten inzake leeftijd, diploma's of studiegetuigschriften, en in voorkomend geval, aan de bijzondere vereisten inzake beroepsbekwaamheid, op de uiterste datum van inschrijving voor het vergelijkend examen.
  De ambtenaren die reeds in dienst zijn worden van het leeftijdsvereiste vrijgesteld wanneer zij solliciteren naar een betrekking bedoeld in het eerste lid, voor zover geen bijzonder leeftijdsvereiste wordt gesteld.

Art.15. De minister bepaalt het programma van de vergelijkende examens en het reglement van orde betreffende de organisatie ervan.

Art.16. De vergelijkende examens hebben plaats wanneer dit voor de behoeften van de Regie noodzakelijk is.
  De vergelijkende examens die georganiseerd worden met de bedoeling een vooraf bepaald aantal betrekkingen te verlenen, heten vergelijkende examens met inzet.
  De vergelijkende examens die georganiseerd worden met de bedoeling een wervingsreserve aan te leggen, heten vergelijkende examens zonder inzet.

Art.17. De vergelijkende examens worden aangekondigd door een in het Belgisch Staatsblad te plaatsen bericht en door elk ander middel van bekendmaking dat passend wordt bevonden, inzonderheid door een bericht aan het personeel.
  Het bericht vermeldt ten minste de voorwaarden om aan het vergelijkend examen te mogen deelnemen, alsook de bijzondere vereisten waarvan de gegadigden moeten voldoen om benoemd te kunnen worden.

Art.18. De kennis en de bekwaamheid van de deelnemers aan de vergelijkende examens worden eoordeeld door een examencommissie waarvan de leden door de minister of zijn gemachtigde worden aangewezen.
  De examencommissies zijn samengesteld uit:
  1° een stemgerechtigde voorzitter, aangewezen onder de ambtenaren van de Regie, bekleed met een graad van ten minste rang 13;
  2° ten minste twee bijzitters, gekozen wegens hun bijzondere bevoegdheid.

Art.19. § 1. Aan de geslaagden voor een vergelijkend wervingsexamen wordt kennis gegeven van hun rangschikking.
  § 2. De geslaagden voor een vergelijkend examen met inzet die niet voor benoeming in aanmerking komen, alsmede de geslaagden voor een vergelijkend examen zonder inzet, behouden het voordeel van hun goede uitslag gedurende twee jaar te rekenen van de datum van goedkeuring van het proces-verbaal van het vergelijkend examen.
  Op voorstel van de leidend ambtenaar kan de minister de termijn verlengen.
  § 3. In geval van benoeming worden de uitslagen, die de ambtenaar in elk examengedeelte heeft behaald, alsmede zijn rangschikking vermeld in zijn persoonlijk dossier.

Hoofdstuk III. - Indiensttreding, proeftijd en benoeming in vast verband.
Art.20. De geslaagden voor een vergelijkend wervingsexamen treden in dienst in de volgorde van hun rangschikking.
  De geslaagden wier indiensttreding wegens een wettig beletsel wordt uitgesteld, behouden het voordeel van hun plaats in de rangschikking. Ze treden in dienst zodra dit beletsel ophoudt te bestaan.
  De geslaagden die wegens persoonlijke aangelegenheden uitstel van indiensttreding vragen, verliezen het voordeel van hun rangschikking in het geval aan hun verzoek wordt voldaan en kunnen eerst tot de proeftijd worden toegelaten in het geval voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het vergelijkend examen een betrekking openvalt.

Art.21. Behoudens in de door Ons bepaalde gevallen, kan de geslaagde tot kandidaat-ambtenaar of tot ambtenaar op proef benoemd worden voordat zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd. Als hij nadien aan deze vereiste niet voldoet wordt hij ambtshalve ontslagen. Hem wordt de mogelijkheid geboden een "arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd" te sluiten voor een termijn die overeenstemt met de minimum duur welke in zijn geval vereist is om werkloosheidsuitkeringen te genieten.

Art.22. Bij hun indiensttreding moeten de ambtenaren de eed afleggen in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
  De ambtenaren leggen de eed af in handen van de leidend ambtenaar of van zijn gemachtigde.

Art.23. De benoeming in vast verband is afhankelijk van het vervullen van een proeftijd van één jaar voor niveau 1, zes maanden voor niveau 2 en drie maanden voor de niveaus 3 en 4.
  Die periode kan in het geval omschreven in artikel 25, § 1, verlengd worden met ten hoogste een derde van de normale duur.

Art.24. § 1. De benoeming in vast verband kan voor sommige graden afhankelijk worden gesteld van:
  1° het vervullen van een langere proeftijd dan die welke is voorgeschreven bij artikel 23, eerste lid;
  2° het slagen voor een examen aan het eind van de proeftijd.
  Deze graden, alsmede de duur van de proeftijd worden door Ons bepaald.
  § 2. De toelating tot de proeftijd kan voor sommige door Ons bepaalde graden voorafgegaan worden door vormingscursussen die afgesloten worden met een examen en, in voorkomend geval, met opleidingsstages over dewelke door de bevoegde hiërarchische meerdere een met redenen omkleed individueel rapport wordt opgemaakt.
  Tijdens die periode van vorming en opleiding hebben de gegadigden de hoedanigheid van kandidaat-ambtenaar. Zij worden voor de toepassing van dit besluit gelijkgesteld, met de ambtenaren op proef.
  § 3. De minister bepaalt de programma's en de regels omtrent het organiseren van de vormingscursussen, de examens en de opleidingsstages alsook de samenstelling van de examencommissies.

Art.25. § 1. Na afloop van de proeftijd maakt de bevoegde hiërarchische meerdere een omstandig verslag op over de wijze van dienen van de ambtenaar op proef.
  Het verslag wordt geviseerd door de ambtenaar waarop het betrekking heeft. Het wordt langs hiërarchische weg ter fine van beslissing doorgezonden aan de tot benoemen bevoegde overheid.
  Na inzage van het verslag kan deze bij een met redenen omklede beslissing de duur van de proeftijd verlengen.
  § 2. In het verslag bedoeld in paragraaf 1 wordt voorgesteld, naargelang van het geval:
  1° de benoeming van de ambtenaar in vast verband;
  2° de toelating van de ambtenaar tot het examen bedoeld in artikel 24, § 1, 2°;

Art.29. De in vast verband benoemde ambtenaren hebben rang in hun graad vanaf de dag van hun benoeming op proef of van hun aanstelling tot kandidaat-ambtenaar.

TITEL III. - Plichten.
Art.30. De ambtenaren moeten in alles de belangen van de Regie behartigen. Zij zijn gehouden persoonlijk en nauwgezet hun dienstverplichtingen in deze instelling na te komen.
  Zij voeren stipt de dienstorders uit en vervullen hun taak met vlijt en nauwgezetheid.
  Zonder voorafgaande toestemming mogen zij de uitoefening van hun ambt niet onderbreken.

Art.31. Zij zijn gehouden tot de meest volstrekte beleefdheid, zowel in hu dienstbetrekkingen met hun meerderen, collega's of minderen, als in hun omgang met het publiek. Zij moeten elkander helpen in de mate waarin het dienstbelang zulks vereist.
  Zij moeten, zowel in dienst als in hun particulier leven, alles vermijden wat het vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.

Art.32. Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met de Grondwet en de wetten van de Belgische volk, die de vernietiging van 's land onafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België, strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid, in gevaar brengt.
  Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid.
  Het is hun verboden feiten bekend te maken die zij zouden kennen ter oorzake van hun ambt en die uiteraard of krachtens voorschriften van hiërarchische meerderen geheim zijn.

Art.33. Het is hun verboden, zelfs buiten hun ambt doch ter oorzake ervan, rechtstreeks of bij tussenpersoon, giften, beloningen of enig voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.

Art.34. Geen aanbeveling omtrent de bij dit statuut geregelde zaken mag door de ambtenaren in overweging genomen worden, noch in de administratieve dossiers voorkomen.

Art.35. De ambtenaren staan tegenover hun hiërarchische meerderen in voor de behoorlijke werking van de diensten waarvan de leiding hun is opgedragen.
  Deswege moeten zij de misbruiken, de nalatigheden of de overtredingen van de wetten of reglementen, welke zij bij het uitoefenen van hun ambt mochten vaststellen, beteugelen of doen beteugelen.
  De meerdere staat in voor de bevelen die hij geeft.

Art.36. Afgezien van de toepassing van de strafwetten wordt iedere overtreding van de bepalingen van deze titel gestraft met een van de bij artikel 40 gestelde tuchtstraffen.

TITEL IV. - Onverenigbaarheden.
Art.37. Met de hoedanigheid van ambtenaar van de Regie is onverenigbaar elke bezigheid die door de ambtenaar zelf of door een tussenpersoon verricht wordt en die het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van zijn ambt in strijd is.

Art.38. Met de hoedanigheid van ambtenaar van de Regie wordt bovendien onverenigbaar geacht elke, zelfs onbezoldigde opdracht of dienst, in particuliere zaken met winstoogmerken.
  Deze bepaling vindt echter geen toepassing op voogdij en op curatele over onbekwamen, evenmin als op opdsrachten die namens de Regie in private ondernemingen uitgeoefend worden.

Art.39. Van artikel 38 kan, op schriftelijk verzoek van de belanghebbende en op verslag van de directieraad, door Ons afgeweken worden, inzonderheid waar het om het beheer van de familiebelangen gaat.

TITEL V. - Tuchtregeling.
Art.40. § 1. De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken:
  1° de terechtwijziging;
  2° de blaam;
  3° de inhouding van wedde;
  4° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;
  5° de tuchtschorsing;
  6° de terugzetting in graad;
  7° de afzetting.
  § 2. Inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden en zij mag niet meer dan twintig procent van de brutowedde bedragen.
  § 3. De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing krijgen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.
  § 4. Tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden.
  § 5. Terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad van dezelfde rang met een lagere weddeschaal, of van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.
  In ieder geval moet de graad waarin de terugzetting plaats heeft voorkomen in de personeelsformatie.
  De ambtenaar neemt in de nieuwe graad rang in op de dag waarop de toekenning van die graad uitwerking heeft.
  § 6. Elke tuchtstraf wordt in het dossier opgetekend indien de ambtenaar aan beoordeling onderworpen is.

Art.41. De terechtwijziging en de blaam worden uitgesproken:
  1° door de minister voor de leidend ambtenaar en de ambtenaren van rang 16;
  2° door de leidend ambtenaar, voor de andere ambtenaren van niveau 1;
  3° door de bevoegde hiërachische meerdere, voor de ambtenaren van de niveaus 2, 3 en 4;
  De inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel en de tuchtschorsing worden uitgesproken:
  1° door Ons, voor de leidend ambtenaar;
  2° door de minister, voor de andere ambtenaren van niveau 1;
  3° door de tot benoemen bevoegde overheid, voor de ambtenaren van de niveaus 2, 3 en 4.
  De terugzetting in graad en de afzetting worden uitgesproken:
  1° door Ons, voor de leidend ambtenaar;
  2° door de minister, voor de andere ambtenaren.

Art.42. § 1. Andere tuchtstraffen dan de terechtwijzing en de blaam worden uitgesproken na een voorlopig voorstel door de bevoegde hiërarchische meerdere.
  Deze zendt zijn voorstel gelijktijdig door naar de overheid die ermee belast is het definitieve voorstel uit te brengen en naar de overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken.
  Het definitieve voorstel wordt uitgebracht:
  1° voor de leidend ambtenaar, door de minister;
  2° voor de overige ambtenaren van rang 16, door de secretaris-generaal van het ministerie waaronder de burgerluchtvaart ressorteert;
  3° voor de overige ambtenaren, door de directieraad.
  De bevoegde overheid brengt het definitieve voorstel uit binnen twee maanden na de dag volgend op die waarop het voorlopige voorstel haar is medegedeeld.
  § 2. Van het definitieve voorstel wordt aan de betrokkene kennis gegeven door de overheid bevoegd om de tuchtstraf uit te spreken. Indien de kennisgeving evenwel niet heeft plaatsgehad binnen een maand te rekenen van de dag waarop het definitieve voorstel aan die overheid is medegedeeld, wordt deze geacht ervan af te zien de tuchtstraf op te leggen.
  § 3. De ambtenaar tegen wie een andere tuchtstraf dan de terechtwijzing of de blaam definitief wordt voorgesteld, beschikt over tien dagen, te rekenen van de kennisgeving van het voorstel, om zich tot de raad van beroep te wenden, die voor iedere beslissing van de overheid een gemotiveerd advies uitbrengt.
  § 4. De minister bepaalt welke hiërarchische meerderen voor de toepassing van de artikelen 41 en 42, § 1, eerste lid bevoegd zijn.
  § 5. De bevoegde overheid kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan die welke definitief voorgesteld is.
  Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode voor de uitspraak, tenzij een verordeningsbepaling uitdrukkelijk anders luidt.

Art.43. § 1. Het opleggen van de terechtwijzing of de blaam, alsook elk voorlopig voorstel dat ertoe strekt een zwaardere straf op te leggen, worden schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en aan de betrokken ambtenaar medegedeeld.
  De ambtenaar wordt vooraf ondervraagd over de feiten waarop de maatregel berust.
  Na de kennisgeving heeft de ambtenaar tien dagen tijd om zijn eventuele bezwaren schriftelijk uiteen te zetten. Zijn bezwaarschrift wordt bij het dossier gevoegd.
  § 2. Wanneer de ambtenaar meer dan één feit ten laste wordt gelegd, wordt één enkele procedure aangespannen. Slechts één tuchtstraf kan worden uitgesproken.
  Wanneer in de loop van een tuchtprocedure de ambtenaar een nieuw feit ten laste wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.
  § 3. De tuchtvordering wordt geschorst totdat een definitieve beslissing is genomen over de in voorkomend geval ingestelde strafvordering.

Art.44. § 1. Elke tuchtstraf behalve de afzetting wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar uitgewist onder de in paragraaf 2 bepaalde voorwaarden.
  De uitwissing van de straf heeft niet tot gevolg dat vrijstelling wordt verleend van de tenuitvoerlegging ervan.
  Daarentegen mag er geen rekening meer mee worden gehouden, inzonderheid bij de appreciatie van de aanspraken op bevordering van de ambtenaar, noch bij de toekenning van de beoordeling.
  § 2. De uitwissing van de tuchtstraffen geschiedt van ambtswege na het verstrijken van een tijdvak vastgesteld op:
  1° zes maanden voor de terechtwijzing;
  2° negen maanden voor de blaam;
  3° één jaar voor de inhouding van wedde;
  4° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;
  5° twee jaar voor de tuchtschorsing;
  6° drie jaar voor de terugzetting in graad.
  Het tijdvak loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken.

Art.45. De tuchtrechtelijke overheid kan geen tuchtrechtelijke vervolgingen meer instellen na het verstrijken van een termijn van zes maanden na de datum waarop zij de strafbare feiten heeft vastgesteld of daarvan kennis heeft genomen.
  In geval van strafvervolgingen wegens dezelfde feiten, gaat die termijn in op de dag waarop de rechterlijke overheid de tuchtrechtelijke overheid er kennis van geeft dat er een eindbeslissing is genomen of dat de strafrechtelijke procedure niet wordt voortgezet.

TITEL VI. - Beoordeling.
Art.46. <KB 1997-09-08/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-11-1997> § 1. De beoordeling is verplicht voor ieder vastbenoemd ambtenaar met een rang lager dan rang 13.
  § 2. Voor iedere ambtenaar wordt een beoordelingsdossier bijgehouden, waarvan de betrokkene kennis kan nemen.
  Dit dossier bevat onder meer een persoonskaart waarop ieder feitenrelaas en alle duidelijke gunstige of ongunstige, bevindingen worden opgetekend die geschikt zijn om als beoordelingsgrond te dienen.
  Deze feiten en bevindingen moeten betrekking hebben op de uitoefening van het ambt of moeten rechtstreeks verband houden met dat ambt. Zij moeten door de betrokkene worden geviseerd op het ogenblik dat zij in het dossier worden opgetekend.
  De uitslag, die de ambtenaar voor de loopbaanexamens heeft behaald, wordt eveneens nauwkeurig opgetekend.
  Geen aanbeveling, van welke aard ook, mag in het beoordelingsdossier voorkomen.
  Art. 47. <KB 1997-09-08/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-11-1997> § 1. De beoordelingen opgetekend in de beoordelingsstaat, waarvan het model is opgenomen in bijlage V, worden samengevat in één van de volgende vermeldingen die dan de eigenlijke beoordeling uitmaakt : "goed", "voldoende", "slecht".
  § 2. De beoordeling wordt gegeven op grond van de objectieve opvatting omtrent de waarde, de geschiktheid, de prestaties en de verdiensten van de ambtenaar.
  De beoordeling wordt uitgedrukt met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de op de beoordelingsstaat vermelde aanwijzingen.
  Art. 48. <KB 1997-09-08/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-11-1997> § 1. De beoordeling wordt aan de in artikel 46 § 1 bedoelde ambtenaren voor de eerste maal toegekend in de loop van het tweede semester van het jaar volgend op dat van hun benoeming in vast verband. De beoordelingsstaten worden daartoe in de loop van de maand september opgemaakt en uiterlijk op vijftien oktober toegezonden aan de overheid die de beoordeling toekent.
  § 2. Een beoordeling wordt toegekend aan de ambtenaren bedoeld in artikel 73 die er nog geen hebben gekregen.
  In dit geval worden de beoordelingsstaten binnen de dertig dagen na het afsluiten van de termijn van inschrijvingen of kandidatuurstelling opgemaakt en bezorgd aan de overheid die de beoordeling toekent. Bij ontstentenis van toekenning van een andersluidende beoordeling binnen veertig dagen na het afsluiten van voormelde termijn, wordt voor wat de toepassing van artikel 73 betreft de ambtenaar geacht de vermelding "goed" te hebben.
  § 3. Aan de ambtenaar wordt een nieuwe beoordeling toegekend :
  1° indien er in zijn dossier sedert de toekenning van de laatste beoordeling feiten of duidelijke, gunstige of ongunstige, bevindingen zijn genoteerd die deze beoordeling kunnen wijzigen;
  2° indien hij sedert zijn laatste beoordeling tot een andere graad is benoemd dan die welke hij bekleedde op het ogenblik dat die beoordeling werd toegekend;
  3° indien hij daartoe een met redenen omklede aanvraag indient.
  De beoordeling moet worden toegekend in de loop van het semester van het jaar volgende op het in 1°, 2° of 3° bedoelde feit dat daartoe de aanleiding vormt.
  § 4. In de gevallen bedoeld in § 3 worden de beoordelingsstaten opgemaakt in de loop van de maand maart en uiterlijk op vijftien april bezorgd aan de overheid die de beoordeling toekent, of wel in de loop van de maand september en uiterlijk op 15 oktober bezorgd aan de overheid die de beoordeling toekent.
  § 5. Bij ontstentenis van de toekenning van een beoordeling voor het einde van het in de paragrafen 1 en 3 bedoelde semester van het jaar wordt de ambtenaar geacht de vermelding "goed" te hebben gekregen.
  Art. 49. <KB 1997-09-08/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-11-1997> § 1. De hiërarchische meerderen en de overheid, die respectievelijk bevoegd zijn om de feiten en bevindingen op de persoonskaart op te tekenen en om de beoordeling voor te stellen, te herzien en toe te kennen, worden bepaald overeenkomstig de aanwijzingen vervat in de tabel van bijlage VI.
  § 2. De hiërarchische meerderen, die worden vermeld in de kolommen 2 tot 4, moeten tevens behoren tot dezelfde taalrol als de betrokken ambtenaar of wettelijk tweetalig zijn.
  § 3. Bij ontstentenis van een hiërarchische meerdere van rang 13, die aan het gestelde taalvereiste beantwoordt, wordt de beoordeling voorgesteld door de onmiddellijk hogere hiërarchische meerdere van rang 14 of 15, mits deze wel aan het gestelde taalvereiste beantwoordt.
  Bij ontstentenis van een hiërarchische meerdere van de rangen 14 en 15, die aan het gestelde taalvereiste beantwoordt, worden diens bevoegdheden uitgeoefend door de ambtenaar aangewezen in kolom 4 mits deze wel aan het gestelde taalvereiste beantwoordt.
  Bij ontstentenis van een hiërarchische meerdere van de rang 16, die aan het gestelde taalvereiste beantwoordt, worden diens bevoegdheden uitgeoefend door de leidend ambtenaar.
  § 4. De beoordeling wordt toegekend door de directieraad 1° aan de ambtenaren van niveau 1;
  2° aan de ambtenaren van niveaus 2, 3 en 4 van het departement Algemeen Bestuur;
  3° aan de ambtenaren van niveaus 2, 3 en 4 van de andere departementen, wanneer, bij toepassing van het laatste lid van voorgaande paragraaf de leidend ambtenaar de bevoegdheden van de aan de in kolom 4 aangewezen ambtenaar heeft uitgeoefend.
  § 5. De bevoegde hiërarchische meerdere, die op het tijdstip, waarop hij het voorstel tot beoordeling moet doen, de ambtenaar tijdens de laatste drie maanden niet onder zijn gezag heeft gehad, wint bij de nuttig geachte administratieve bronnen alle voor het opmaken van de beoordeling van de belanghebbende dienstig zijnde inlichtingen in.
  Art. 50. <KB 1997-09-08/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-11-1997> § 1. Aan de ambtenaar worden ter visering voorgelegd :
  1° de inschrijving van feiten of duidelijke, gunstige of ongunstige, bevindingen op zijn persoonskaart;
  2° het oorspronkelijk beoordelingsvoorstel;
  3° het definitieve beoordelingsvoorstel.
  § 2. De ambtenaar geeft de beoordelingsstaat terug binnen tien dagen na ontvangst ervan. In voorkomend geval wordt de beoordelingsstaat teruggegeven samen met een bezwaarschrift waarvan de ontvangst wordt bericht. Dit bezwaarschrift wordt bij zijn beoordelingsdossier gevoegd.
  De ambtenaar, die zonder geldige reden de beoordelingsstaat niet binnen de voorgeschreven termijn heeft teruggezonden, wordt, onverminderd de tuchtstraffen die hij wegens dit verzuim kan oplopen, geacht in te stemmen met de aantekening of het voorstel.
  Art. 51. <KB 1997-09-08/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-11-1997> De directieraad mag de hiërarchische meerderen, die geen deel uitmaken van de raad en bij het beoordelingsvoorstel betrokken geweest zijn, voor de directieraad laten verschijnen om er hun advies te horen.
  Indien de toegekende beoordelingsvermelding niet overeenstemt met het definitieve beoordelingsvoorstel, worden de redenen van deze wijziging uiteengezet in het daartoe bestemde vak van de beoordelingsstaat.
  Art. 52. <KB 1997-09-08/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-11-1997> § 1. Na toekenning van de beoordeling wordt de beoordelingsstaat voorgelegd aan de ambtenaar, die beschikt over een termijn van tien kalenderdagen om dit document te viseren en via de betrokken hiërarchische meerderen toe te zenden aan de directie personeel.
  § 2. Indien de ambtenaar, behoudens geldige redenen, de beoordelingsstaat niet terugstuurt binnen de voorgeschreven termijn, wordt de beoordeling definitief, onverminderd de tuchtstraffen die hij wegens dit verzuim kan oplopen.
  § 3. De ambtenaar, die de beoordelingsvermelding, die hem is toegekend, betwist, of aan wie de herziening van zijn beoordeling werd geweigerd, kan schriftelijk een met redenen omkleed beroep instellen bij de raad van beroep. Dit beroep wordt bij de beoordelingsstaat gevoegd en wordt onverwijld toegezonden aan de raad van beroep op initiatief van de directie personeel, die de betrokken ambtenaar een ontvangstbewijs afgeef. De raad van beroep brengt zijn advies uit uiterlijk drie maanden na ontvangst van het beroep van de ambtenaar.
  § 4. Zolang de minister de in artikel 62 bedoelde beslissing niet heeft genomen :
  1° mag betrokken ambtenaar onder voorbehoud deelnemen aan de in artikel 73 bedoelde vergelijkende examens, onderzoeken en examens;
  2° wordt de benoemingsprocedure voor een betrekking, waarop hij aanspraak kan maken, opgeschort.

TITEL VII. - Raad van Beroep.
Art.53. Er wordt een raad van beroep ingesteld. Hij heeft tot taak kennis te nemen van de beroepen in tuchtzaken en daarnaast ook van de aanvragen om herziening van de beoordeling en de andere maatregelen of voorstellen waartegen, met toepassing van de bepalingen van dit statuut of van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, bij de raad kan worden opgekomen.
  De raad van beroep brengt met redenen omklede adviezen uit.

Art.54. De Raad van beroep omvat een Nederlandse en een Franse afdeling.
  De taalregeling van de ambtenaar bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.

Art.55. § 1. De raad van beroep bestaat uit:
  1° een voorzitter, magistraat of ere-magistraat, door Ons benoemd, die het voorzitterschap waarneemt van de twee afdelingen en de kennis van het Nederlands en het Frans moet bewijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;
  2° per afdeling, assessoren gekozen uit de vastbenoemde ambtenaren in actieve dienst, die ten minste 35 jaar oud zijn, 15 jaar goede dienst tellen en als volgt worden aangewezen:
  a) de helft door de minister,
  b) de andere helft door de representatieve vakorganisaties, naar rato van een assessor per vakorganisatie.
  3° per afdeling, een niet-stemgerechtigde griffier-rapporteur, aangewezen door de minister;
  4° plaatsvervangers, namelijk een voorzitter, een griffier en assessoren, die op dezelfde manier zijn aangewezen als de gewone leden.
  Representatief zijn de vakorganisaties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  De assessoren aangewezen door de vakorganisaties moeten door de minister worden erkend.
  § 2. In elke zaak wijst de minister of zijn gemachtigde een ambtenaar aan om het betwiste voorstel te verdedigen.
  Die ambtenaar mag niet aan de beraadslaging deelnemen. In het advies wordt vermeld dat dit verbod is nageleefd.

Art.56. De gewone of de plaatsvervangende assessoren, die zitting hebben voor het onderzoek van een zaak, moeten tot een rang behoren die ten minste gelijk is aan die van de verzoeker.
  Wanneer te weinig gewone of plaatsvervangende assessoren aan die eis voldoen, worden, volgens de regelen die voor de aanwijzing van de gewone en de plaatsvervangende assessoren gelden, tijdelijke assessoren aangewezen die aan alle eisen voldoen.
  Is het, wegens de rang van de verzoeker, niet mogelijk het vereiste aantal assessoren onder de ambtenaren van de Regie te vinden, dan kunnen de tijdelijke assessoren worden gekozen uit de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut of van de besturen die onder de bevoegdheid vallen van de minister.

Art.57. § 1. De raad van beroep kan niet geldig beraadslagen en beslissen indien de voorzitter, de meerderheid van de ter zitting opgeroepen assessoren, de griffier-rapporteur en de ambtenaar waarvan er sprake is in artikel 55, paragraaf 2, niet aanwezig zijn.
  § 2. Aan de stemming moeten evenveel door de minister als door de vakorganisaties aangewezen assessoren deelnemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door de uitschakeling van één of meer bij loting aangewezen assessoren.

Art.58. De verzoeker heeft het recht eensdeels één van de door de minister aangewezen assessoren en anderdeels één van de door de vakorganisaties aangewezen assessoren te wraken.
  Gewraakt wordt bovendien de assessor die een bloed- of aanverwant van de verzoeker is tot in de vierde graad, alsmede hij die naar het oordeel van de voorzitter, als rechter in eigen zaak zou kunnen worden beschouwd.

Art.59. Behalve bij wettige verhindering verschijnt de verzoeker persoonlijk; hij mag een ambtenaar van de Regie, in actieve dienst of gepensioneerd, een advocaat of een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie, naar eigen keuze, met zijn verdediging belasten.
  De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de raad van beroep.

Art.60. Opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, beschouwt de raad van beroep de zaak als niet meer bij hem aanhangig en doet hij het dossier toekomen aan de minister.

Art.61. De stemming is geheim. Bij staking van stemmen wordt het advies als gunstig voor de verzoeker beschouwd.

Art.62. Is het advies van de raad van beroep gunstig voor de verzoeker, dan volgt daarop in ieder geval een beslissing van de minister, die ervan kennis geeft aan de raad van beroep en elke niet met het advies overeenstemmende beslissing motiveert.
  Is het advies van de raad van beroep ongunstig voor de verzoeker en was het beroep ingesteld tegen een beslissing, dan sluit het advies de handhaving van de bestreden beslissing in.
  Is het advies van de raad van beroep ongunstig voor de verzoeker en was het beroep ingesteld tegen een voordracht, dan volgt op het advies een beslissing van de overheid die door de statutaire bepalingen is aangewezen om ter zake een beslissing te nemen. Elke beslissing die ongunstiger is dan het advies wordt met redenen omkleed.

Art.63. De raad van beroep maakt zijn huishoudelijk reglement op met goedkeuring van de minister.

TITEL VIII. - Directieraad.
Art.64. Een directieraad wordt ingesteld die samengesteld is uit:
  1° de leidend ambtenaar die de Raad voorzit;
  2° de ambtenaren bekleed met een graad ingedeeld bij rang 16 of rang 15.

Art.65. De directieraad oefent de bevoegdheden uit die hem worden toegekend door dit statuut en zijn uitvoeringsbesluiten.
  De directieraad maakt en huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring aan de minister over.

TITEL IX. - Loopbaan.
Hoofdstuk I. - Algemene bepalingen.
Art.66. De bevordering is de benoeming van een ambtenaar tot een graad van een hogere rang, die bij hetzelfde of bij een hoger niveau is ingedeeld.
  Er zijn twee soorten van bevordering:
  1° de bevordering door verhoging in graad in eenzelfde niveau;
  2° de bevordering door overgang naar het niveau boven dat van de ambtenaar.

Art.67. De verandering van graad is de benoeming van een ambtenaar tot een graad die gelijkwaardig is aan de zijne.

Art.68. Bevordering en verandering van graad zijn alleen mogelijk wanneer een vaste betrekking van de toe te kennen graad vacant is.

Art.69. De bevordering in een vlakke loopbaan bestaat in opeenvolgende benoemingen van een ambtenaar tot graden van een steeds hogere rang van een zelfde niveau, die in afwijking van artikel 68, plaats hebben zonder dat er vaste betrekkingen van de te verlenen graden vacant zijn en zonder verplichting voor de betrokkene om te solliciteren.

Art.70. De ambtenaren die titularis zijn van de door Ons bepaalde graden van de niveaus 2, 3 en 4 kunnen een benoeming verkrijgen tot een graad van "eerste".
  De benoeming tot de graad van "eerste" bestaat in een verhoging in graad of in een verandering van graad, die in afwijking van artikel 68 plaats heeft zonder dat er een betrekking van de te verlenen graad vacant is.
  Zij is afhankelijk van het slagen voor een vakexamen.
  De bijkomende voorwaarden voor benoeming tot de graad van "eerste" worden door Ons vastgesteld.

Art.71. De ambtenaren, die met toepassing van artikel 70 titularis zijn van de graad van "eerste" in de door Ons bepaalde graden, kunnen benoemd worden tot de graad van "eerstaanwezend".
  De benoeming tot de graad van "eerstaanwezend" bestaat in een bevordering of in een verandering van graad en wordt verleend zonder verplichting voor de betrokkene om te solliciteren.
  De bijkomende voorwaarden voor de benoeming tot de graad van "eerstaanwezend" worden door Ons vastgesteld.

Art.72. Sommige bevorderingsgraden en de er toegang toe hebbende graden kunnen samen éénzelfde betrekking vormen.
  In dat geval wordt, in afwijking van artikel 68, de bevorderingsgraad verleend zonder dat een vaste betrekking ervan vacant is.
  De graden die éénzelfde betrekking vormen alsmede de voorwaarden voor toegang tot de bevorderingsgraad worden door Ons bepaald.

Art.73. De ambtenaar moet, om te mogen deelnemen aan een examen voor verhoging in graad, een vergelijkend examen voor overgang naar het hoger niveau, een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid, een speciaal examen of een vakexamen, respectievelijk om een bevordering of een verandering van graad te verkrijgen, zich bevinden in een administratieve stand waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden, en de vermelding "goed" hebben indien hij aan de beoordeling onderworpen is.

Art.74. Een ministerieel besluit kan, afgezien van de voorwaarden van rang en anciënniteit die door dit besluit worden vastgesteld, voor elk van de door bevordering of verhoging in graad te verlenen graden de lijst vaststellen van de graden die er toegang toe verlenen, door eventueel de aanvullende en bijzondere voorwaarden inzake leeftijd en beroepsbekwaamheid te bepalen naar gelang van de aard van de betrekking die met de te verlenen graad overeenstemt.

Art.75. De minister bepaalt de wijze waarop aan de ambtenaren ter kennis wordt gebracht dat een bij wege van verandering van graad of van bevordering te verlenen betrekking vacant is.
  Alleen de titels van de ambtenaren die gesolliciteerd hebben in de vorm en binnen de termijn bepaald in de door de minister uitgevaardigde verordening, worden in aanmerking genomen.

Art.76. Voorafgaand aan iedere benoeming bij wege van verandering van graad en iedere bevordering bij wege van verhoging in graad wordt een voorstel gedaan.
  Het voorstel wordt ter kennis van alle gegadigden gebracht.
  Zij kunnen overeenkomstig de door de minister vastgestelde regels tegen het voorstel tot benoeming een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen.

Art.77. De benoemingen worden volgens de door de minister bepaalde regels ter kennis gebracht van de ambtenaren.

Hoofdstuk II. - Bevordering door overgang naar het hogere niveau.
Art.78. § 1. De vergelijkende examens voor de overgang naar het hogere niveau worden georganiseerd voor de bevordering bij wege van overgang naar de graden ingedeeld bij rang 11, 20 of 30.
  Sommige graden van andere rangen bepaald door Ons kunnen evenwel eveneens bij wege van een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau worden verleend.
  De minister stelt de voorwaarden voor deelneming aan het vergelijkend examen vast zonder dat hij evenwel de in paragraaf 2 gestelde termijnen van niveau-anciënniteit mag inkorten.
  § 2. Aan een vergelijkend examen voor de overgang naar het hogere niveau mogen deelnemen:
  1° voor de bevordering tot een graad van rang 11:
  a) de ambtenaren die bekleed zijn met een graad die is ingedeeld bij rang 24 of 25 en die ten minste vijf jaar anciënniteit in niveau 2 tellen;
  b) de ambtenaren die sedert ten minste twee jaar voldoen aan de vereisten om te worden benoemd tot een graad ingedeeld bij rang 24 of 25;
  2° voor de bevordering tot een graad van rang 20 of 30, de ambtenaren die bekleed zijn met een graad van het niveau dat onmiddellijk lager is dan dat van de te verlenen graad, en die ten minste drie jaar anciënniteit hebben in dat niveau.
  Een ministerieel besluit kan evenwel andere voorwaarden toevoegen aan die welke in deze paragraaf gesteld zijn voor de deelneming aan een vergelijkend examen voor overgang naar de door dat besluit bepaalde graden van de rangen 11, 20 of 30, indien de aard van de betrekking die voorwaarden wettigt.

Art.79. De vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau, waarvan de programma's en de regels omtrent de organisatie vastgesteld worden door de minister, worden georganiseerd voor een bepaald aantal betrekkingen.
  Aan de deelnemers wordt kennis gegeven van de uitslag die zij in elk van de examengedeelten hebben behaald; aan de geslaagden wordt bovendien kennis gegeven van hun rangschikking.
  De geslaagden worden als batig gerangschikt beschouwd tot zover de inzet van het vergelijkend examen reikt.
  De niet voor benoeming in aanmerking komende geslaagden behouden het voordeel van hun goede uitslag zonder beperking in de tijd.
  De geslaagden worden in de volgorde van hun rangschikking bevorderd tot de graad waarvoor zij aan een vergelijkend examen hebben deelgenomen.

Hoofdstuk III. - Bevordering door verhoging in graad.
Art.80. § 1. Tot een graad van rang 16 kunnen worden bevorderd de ambtenaren die een graad van rang 15 bekleden en die ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben.
  § 2. Bij ontstentenis van kandidaten of indien de in § 1 bedoelde ambtenaren niet geschikt bevonden worden om het ambt uit te oefenen kan de minister een nieuwe oproep doen waarbij hij de vacature toegankelijk verklaart voor de ambtenaren van de rangen 15, 14 en 13 die ten minste zes jaar anciënniteit tellen voor het geheel van de in aanmerking komende graden.

Art.81. Tot een graad van rang 15 kunnen worden bevorderd de ambtenaren van de rangen 14 en 13.
  De ambtenaren van rang 13 moeten ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben.

Art.82. Tot de graden van rang 14 kunnen worden bevorderd de ambtenaren van rang 13 die ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben.

Art.83. Tot de graden van rang 13 kunnen worden bevorderd de ambtenaren van de rangen 12 en 11 die ten minste negen jaar anciënniteit in niveau 1 hebben.

Art.84. Onder voorbehoud van de artikelen 72 en 78, § 1, tweede lid, kunnen tot de graden van rang 12 worden bevorderd, de ambtenaren van rang 11 die ten minste zeven jaar anciënniteit in niveau 1 hebben.

Art.85. Onder voorbehoud van de artikelen 72 en 78, § 1, eerste lid, kunnen tot de graden van rang 11 worden bevorderd de ambtenaren van rang 10 die ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben.

Art.86. De bevordering door verhoging in graad tot de in de artikelen 80 tot 85 bedoelde graden wordt bij keuze verleend na een met redenen omkleed advies van de directieraad.

Art.87. De artikelen 76, 80 en 86 zijn niet van toepassing op de benoeming tot de graad van administrateur-generaal.
  Tot die graad kunnen worden benoemd de ambtenaren van de rangen 16 en 15. De ambtenaren van rang 15 moeten ten minste 3 jaar graadanciënniteit hebben.

Art.88. § 1. Tot een graad in de niveaus 2, 3 en 4 kunnen worden bevorderd de ambtenaren die ten minste drie jaar anciënniteit hebben in de rang van de graden die toegang verlenen tot de te verlenen graad.
  De ranganciënniteit die in elk van die graden is verkregen kan worden samengevoegd.
  § 2. De bevordering door verhoging in graad, waarvoor geen slagen voor een examen wordt voorgeschreven, wordt verleend aan de ambtenaar die het best is gerangschikt volgens de bepalingen die gelden voor de rangschikking van de ambtenaren van de Regie.
  Wanneer ambtenaren met graden van verschillende rangen naar een betrekking kunnen solliciteren, wordt de anciënniteit die elke ambtenaar in elk van die rangen heeft verkregen, met het oog op hun rangschikking samengeteld.
  § 3. De bevordering door verhoging in graad, waarvoor het slagen voor een examen wordt voorgeschreven, wordt verleend in deze volgorde:
  1° aan de geslaagden voor het examen waarvan het proces-verbaal op de oudste datum is afgesloten;
  2° wat de geslaagden voor een zelfde examen betreft, aan de geslaagde die het best is gerangschikt volgens paragraaf 2.
  § 4. De minister stelt de benoemingsprocedure vast. Hij bepaalt de graden waarvoor de bevordering afhankelijk is van het slagen voor een examen, alsmede het programma, de nadere regels voor en de geldigheidsduur van dit examen.

Hoofdstuk IV. - Bevordering in een vlakke loopbaan.
Art.89. De graden waaruit de vlakke loopbanen bestaan worden opgenoemd als bijlage IV bij dit besluit.

Art.90. § 1. Onverminderd de overige voorwaarden die de verordeningsbepalingen stellen voor de bevordering waarop aanspraak wordt gemaakt door een ambtenaar die uit hoofde van zijn graad een vlakke loopbaan heeft, wordt deze achtereenvolgens bevorderd tot elk van de graden van die loopbaan zodra hij negen jaar graadanciënniteit telt.
  De minister kan de bevordering afhankelijk stellen van het slagen voor een bijzonder examen of van een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid.
  § 2. De ambtenaar met een vlakke loopbaan kan noch door verhoging in graad, noch door verandering van graad, worden benoemd tot een andere graad dan de tot die vlakke loopbaan behorende graden.
  De in het eerste lid gestelde regel geldt evenwel niet:
  1° voor de ambtenaar met een vlakke loopbaan die solliciteert naar een graad waarvan de toekenning afhangt van het slagen voor een examen voor verhoging in graad of van een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid;
  2° voor de ambtenaar die in de vlakke loopbaan bekleed is met de hoogste van de tot die loopbaan behorende graden.
  § 3. De ambtenaar, die een vlakke loopbaan heeft, kan naar het hogere niveau overgaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 78, § 2.

Hoofdstuk V. - Verandering van graad.
Art.91. § 1. De minister bepaalt de graden die bij wege van verandering van graad kunnen worden toegekend, alsmede de graden die er toegang toe verlenen.
  Voor verandering van graad komen alleen in aanmerking de ambtenaren die ten minste zes maanden graadanciënniteit tellen.
  De minister kan afwijken van de anciënniteitsvoorwaarde in geval van een benoeming binnen dezelfde hiërarchische structuur.
  Het in het eerste lid bedoelde ministerieel besluit kan voor de verandering van graad het slagen voor een bijzonder examen voorschrijven of een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid die vereist is om het ambt van de te verlenen graad uit te oefenen; in die gevallen bepaalt het de nadere regelen van dat examen of van dat onderzoek en kan het een leeftijdsgrens opleggen.
  § 2. In alle gevallen wordt de benoeming door verandering van graad verleend:
  1° bij keuze, na een met redenen omkleed advies van de directieraad, voor de graden van niveau 1;
  2° volgens anciënniteit, voor de graden van de niveaus 2, 3 en 4.

TITEL X. - Anciënniteit en rangschikking.
Art.92. § 1. Voor de toepassing van de verordeningsbepalingen, die uitgaan van de anciënniteit, wordt onder de ambtenaren, wier anciënniteit moet worden vergeleken, de volgorde als volgt bepaald:
  1° de ambtenaar met de grootste graadanciënniteit;
  2° bij gelijke graadanciënniteit, de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit;
  3° bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste ambtenaar.
  § 2. Voor de toepassing van § 1, 1°, is de anciënniteit in de graden van "eerste" en van "eerstaanwezend", die welke is verkregen in de graad die toegang verleent tot de graad van "eerste".

Art.93. § 1. Voor de berekening van de graad- en niveauanciënniteit komen alleen in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar als ambtenaar op proef en als ambtenaar in vast verband zonder vrijwillige onderbreking bij de Regie heeft verricht als titularis van een ambt met volledige prestaties.
  § 2. Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in de graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of vanaf de datum waarop de ambtenaar voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge een uitdrukkelijke terugwerking van zijn benoeming in zulke graden.
  § 3. Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten welke de ambtenaar in enigerlei hoedanigheid zonder vrijwillige onderbreking bij de Regie heeft verricht als titularis van een ambt met volledige prestaties.
  Bij wijze van overgangsmaatregel komen voor de berekening van de dienstanciënniteit tevens in aanmerking de diensten verricht bij het Bestuur der Luchtvaart, de Regie van Telegrafie en Telefonie of bij het Ministerie van Verkeerswezen, voor zover de overgang van de ambtenaar naar de Regie zonder onderbreking geschied is, uiterlijk op 1 oktober 1956.

Art.94. De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of, bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.
  Vrijwillig is de onderbreking die het gevolg is van een vraag van de ambtenaar of door zijn schuld is veroorzaakt.
  Volledig zijn de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.

Art.95. Voor de vaststelling van de graad-, niveau- en dienstanciënniteit wordt de duur van de in aanmerking komende diensten in volle kalendermaanden berekend.
  Door Ons wordt vastgesteld in welke verhouding de diensten verricht in een ambt met onvolledige prestaties in aanmerking kunnen komen.

TITEL XI. - Overplaatsingen.
Art.96. De overplaatsing is de aanwijzing van een ambtenaar voor een andere afdeling en/of andere standplaats van de Regie.
  Tot overplaatsing wordt besloten door de minister die deze bevoegdheid kan overdragen aan de leidend ambtenaar.

Art.97. Overplaatsingen kunnen worden opgelegd in het belang van de dienst of wanneer zij noodzakelijk zijn hetzij wegens ontstentenis van betrekking, hetzij wegens lichamelijke ongeschiktheid.
  Overplaatsingen wegens persoonlijke aangelegenheden kunnen toegestaan worden.

Art.98. De ambtenaar wie een onvoorziene overplaatsing wordt opgelegd ten gevolge van een bevordering of van een verandering van graad mag de benoeming weigeren. In dit geval wordt hem de bevordering of de verandering van graad niet toegekend, doch hij behoudt zijn rechten op een eventuele latere benoeming zolang hij al de voorwaarden vervult die de verordeningsbepalingen stellen.

TITEL XII. - Lichamelijke geschiktheid.
Art.99.Het onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid van de kandidaten voor betrekkingen bij de Regie en van de ambtenaren van de Regie wordt door [1 het Bestuur van de medische expertise]1 verricht volgens de daartoe ingestelde procedure.
  ----------
  (1)<KB 2013-12-01/08, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 23-12-2013>

TITEL XIII. - Administratieve standen.
Hoofdstuk I. - Algemene regelen.
Art.100. De ambtenaar bevindt zich in één van de volgende standen:
  1° dienstactiviteit;
  2° non-activiteit;
  3° disponibiliteit.

Art.101. De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in actieve dienst te zijn, behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem, hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de bevoegde overheid, in een andere administratieve stand plaatst.

Hoofdstuk II. - Dienstactiviteit.
Art.102. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft de ambtenaar in actieve dienst recht op wedde en op bevordering tot een hogere wedde.
  Hij kan zijn aanspraken op bevordering doen gelden.

Art.103. Onder de door Ons te bepalen voorwaarden krijgt de ambtenaar in actieve dienst verlof:
  1° voor jaarlijkse vakantie en op de feestdagen, voor persoonlijke omstandigheden of aangelegenheden, voor bevalling, voor ouderschap, voor opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij;
  2° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut overeenkomstig de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
  3° wegens ziekte of gebrekkigheid;
  4° voor verminderde prestaties, toegestaan na een afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid;
  5° voor verminderde prestaties, toegestaan om sociale of gezinsredenen;
  6° om een ambt uit te oefenen bij het kabinet van een minister of van een staatssecretaris, of bij het kabinet van de voorzitter of van een lid van de Executieve van een Gemeenschap of van een Gewest;
  7° voor vakbondsopdrachten;
  8° voor opdracht;
  9° voor werkzaamheden bij een in de Kamer van Volksvertegenwoordigers of in de Senaat erkende politieke groep;
  10° voor sociale promotie en om deel te nemen aan vormingsactiviteiten;
  11° voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
  12° wegens uitoefening van directe en effectieve verkeersleiding.

Art.104. De ambtenaar in actieve dienst kan, onder de door Ons gestelde voorwaarden, in zijn ambt worden geschorst, wanneer het belang van de dienst zulks vereist.

Hoofdstuk III. - Non-activiteit.
Art.105. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft de ambtenaar in de stand non-activiteit geen recht op wedde.
  Hij kan alleen onder de door Ons gestelde voorwaarden zijn rechten op bevordering tot een hogere graad of tot een hogere wedde doen gelden.

Art.106. Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in rust te worden gesteld.

Art.107. Onder door Ons gestelde voorwaarden is de ambtenaar in non-activiteit:
  1° wanneer hij toestemming heeft tot het voortzetten van een opdracht die niet erkend is als van algemeen belang te zijn;
  2° wanneer hij in vredestijd sommige militaire prestaties verricht of voor de civiele bescherming of voor taken van openbaar nut aangewezen wordt bij toepassing van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
  3° wanneer hem om familiale redenen toegestaan wordt voor een periode van lange duur afwezig te zijn;
  4° wanneer hij afwezig is ingevolge een missie die aanleiding heeft gegeven tot vrijstelling van militaire dienst overeenkomstig artikel 16 van de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962;
  5° wanneer hij afwezig is op grond van een machtiging om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen.

Art.108. § 1. De ambtenaar wordt ambtshalve in de administratieve stand van non-activiteit geplaatst gedurende de periodes:
  1° van tuchtschorsing;
  2° van facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten;
  3° van een mandaat van lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of van de Senaat.
  § 2. De overeenkomstig § 1, 3°, op non-activiteit geplaatste ambtenaren hervatten hun functie zes maanden na het einde van hun mandaat.

Hoofdstuk IV. - Disponibiliteit.
Art.109. De ambtenaar kan, onder de door Ons gestelde voorwaarden, zonder opzegging in disponibiliteit worden gesteld:
  1° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;
  2° wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
  3° wegens persoonlijke aangelegenheden;
  4° wegens functionele ongeschiktheid als gevolg van directe en effectieve verkeersleiding.

Art.110. Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om een rustpensioen te krijgen.

Art.111. Een wachtgeld van een door Ons te bepalen bedrag kan worden verleend aan de ambtenaren die overeenkomstig artikel 109, 1°, 2° of 4° in disponibiliteit worden gesteld.
  Het wachtgeld en de vergoedingen, die eventueel worden toegekend aan de ambtenaren in disponibiliteit, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling welke geldt voor de bezoldiging van de ambtenaren in actieve dienst.

Art.112. De ambtenaren, die overeenkomstig artikel 109, 1°, 2° of 3° in disponibiliteit worden gesteld, blijven ter beschikking van de Regie en kunnen, indien zij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezitten, in actieve dienst worden teruggeroepen onder de voorwaarden gesteld door de minister.
  Zij moeten binnen de door de minister of zijn gemachtigde bepaalde tijd het hun toegewezen ambt bekleden.

TITEL XIV. - Definitieve ambtsneerlegging.
Art.113. Door de benoemende overheid worden ambtshalve en zonder opzegging uit hun ambt ontslagen de ambtenaren:
  1° die niet meer voldoen aan de eisen gesteld in artikel 12, 1°, 3° en 4°;
  2° die zonder geldige reden meer dan tien opeenvolgende dagen afwezig blijven;
  3° die zich, zonder geldige reden, niet naar de bepalingen van artikel 112 gedragen;
  4° die zich in een van de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten ambtsneerlegging tot gevolg heeft;
  5° die de standplaatsverplichting niet nakomen.

Art.114.Tot definitieve ambtsneerlegging geven eveneens aanleiding:
  1° het vrijwillig ontslag: in dat geval mag de ambtenaar slechts na behoorlijke machtiging en na een opzeggingstermijn van ten minste dertig dagen zijn dienst verlaten;
  2° de door [1 het Bestuur van de medische expertise]1 behoorlijk vastgestelde beroepsongeschiktheid;
  3° de pensionering wegens leeftijdsgrens;
  4° de afzetting;
  5° de onder de door Ons bepaalde voorwaarden definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid.
  ----------
  (1)<KB 2013-12-01/08, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 23-12-2013>

TITEL XV. - Overgangsmaatregelen.
Art.115. De ambtenaren die bij toepassing van de besluiten waarvan er sprake is in artikel 116 geslaagd zijn voor een vergelijkend examen, examen of proef, die voor de inwerkingtreding van dit besluit georganiseerd werden, of die zullen slagen voor dergelijk vergelijkend examen, examen of proef, waarvan de organisatie aan de gang is bij de inwerkingtreding van dit besluit, behouden hun aanspraken op benoeming overeenkomstig de voorwaarden van toepassing ten tijde van hun inschrijving en zijn vrijgesteld van de vergelijkende examens, onderzoeken naar de beroepsgeschiktheid, speciale examens of vakexamens die toegang verlenen tot de graad waarop zij rechten hebben verkregen.

Art.116. De bepalingen van de hierna vermelde koninklijke besluiten blijven voorlopig van kracht en hebben voorrang op de bepalingen van dit besluit:
  - het koninklijk besluit van 7 november 1980 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige ambtenaren van de Regie der Luchtwegen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1981, 4 augustus 1982, 2 februari en 4 augustus 1983, 21 december 1988;
  - het koninklijk besluit van 28 november 1985 houdende sommige administratieve bepalingen ten gunste van de ambtenaren van de Regie der Luchtwegen die met een graad van de loopbaan van industrieel ingenieur of van de loopbaan van architect zijn bekleed;
  - de koninklijke besluiten van 12 oktober 1989, 11 mei 1990 en 6 juni, 11 september en 12 september 1991 tot vaststelling van sommige reglementaire bepalingen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 1980 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige ambtenaren van de Regie der Luchtwegen.

TITEL XVI. - Slotbepalingen.
Art.117. In de mate vastgesteld in de uitvoeringsbesluiten zijn bepaalde bepalingen van dit besluit niet van toepassing op de op proef benoemde ambtenaren.

Art.118. Opgeheven worden:
  1° Het koninklijk besluit van 5 oktober 1970 houdende gedeeltelijke vaststelling van het statuut van het personeel van de Regie der Luchtwegen.
  2° Bijlage I bij het koninklijk besluit van 7 november 1980 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige ambtenaren van de Regie der Luchtwegen.

Art.119. Onze Minister van Verkeerswezen is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. BIJLAGE I. Indeling van de graden over de verschillende niveaus en rangen <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p. 27787-27802>.
  <Gewijzigd bij KB 1994-07-25/37, art. 19, Inwerkingtreding : 01-09-1994>
  <Gewijzigd bij KB 1995-03-09/45, art. 11 en 12, Inwerkingtreding : 01-07-1995>
  <Gewijzigd bij KB 1997-05-05/37, art. 12; Inwerkingtreding : 01-09-1994; zie B.St. 04-07-1997, p. 17875-6>
  <Gewijzigd bij KB 1998-03-27/41, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1997; zie B.St. 25-04-1998, p. 12782>
  <Gewijzigd bij KB 1998-03-27/48, art. 2, Inwerkingtreding : 31-12-1996; zie B.St. 13-05-1998, p. 15012-15021>

Art. N2. BIJLAGE II. - De volgende diploma's of getuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot de Regie der Luchtwegen naargelang van de niveaus <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p. 27803-27809>.

Art. N3. BIJLAGE III. - Lijst van de graden toegankelijk bij wege van werving <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p. 27810-27811>.

Art. N4. BIJLAGE IV. - Lijst van de graden van de vlakke loopbanen <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 10-12-1991, p. 27811>.
  <KB 1994-07-25/37, art. 20, Inwerkingtreding : 01-09-1994>

Art. N5. <ingevoegd bij KB 1997-09-08/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-11-1997> Bijlage 1. BEOORDELINGSSTAAT.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 20-11-1997, p. 30783-30786).

Art. N6. <ingevoegd bij KB 1997-09-08/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-11-1997> Bilage VI. (Hiërarchische meerderen en overheid, die respectievelijk bevoegd zijn om de feiten en bevindingen op de persoonskaart op te tekenen en om de beoordeling voor te stellen, te herzien en toe te kennen.)
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 20-11-1997, p. 30778-86.)