19 JULI 1976. - Wet tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-07-1999 en tekstbijwerking tot 14-07-2023)
Art. 1-4, 4bis, 4ter, 5-6, 6bis, 7
Artikel 1.Deze wet is van toepassing op de werknemers en werkgevers van de privé-sector.
Voor de toepassing van deze wet wordt onder werknemer verstaan, elke persoon die tegen loon arbeid verricht onder het gezag van een ander persoon.
[1 Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, wordt onder "bijzonder comité voor de sociale dienst" verstaan, het comité als bedoeld in hoofdstuk 6 van titel 1 van deel 2 van het Vlaams decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017.
Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, worden gelijkgesteld :
- met voorzitter van een bureau van een districtsraad, de "districtsburgemeester" zoals bedoeld in het Vlaams decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017;
- met lid van een bureau van een districtsraad, de "districtsschepen" zoals bedoeld in het Vlaams decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017.]1
Deze wet is evenwel niet van toepassing op de onderwijsinrichtingen van de vrije gesubsidieerde sector en hun personeelsleden.
----------
(1)<W 2018-12-14/02, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.2.§ 1. De werknemers die lid zijn van een provincieraad, een agglomeratieraad, een federatieraad, een gemeenteraad, (districtsraad,) (de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie, de Vlaamse gemeenschapscommissie, de Franse gemeenschapscommissie, een raad voor maatschappelijk welzijn, [1 een bijzonder comité voor de sociale dienst,]1 van (het Parlement) van de Duitstalige Gemeenschap) of die het ambt bekleden van voorzitter van een van die instellingen of lid zijn van hun uitvoerend college, hebben recht op een politiek verlof om hun mandaat of ambt uit te oefenen. <W 1999-05-04/91, art. 8, 002; Inwerkingtreding : onbepaald > <W 2001-03-23/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2001> <W 2006-03-27/35, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 21-04-2006>
(§ 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de bestendig afgevaardigden.) <W 2001-03-23/31, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
----------
(1)<W 2018-12-14/02, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.3. (De Koning bepaalt, na het advies van de Nationale Arbeidsraad te hebben ingewonnen, voor elk van de mandaten of ambten, opgesomd in artikel 2, behalve voor het mandaat of ambt van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een districtsraad of voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en volgens de criteria en voorwaarden die Hij vaststelt :
- hetzij de duur van de ononderbroken periode(s);
- hetzij het maximum aantal arbeidsdagen of gedeelten van arbeidsdagen per maand;
die als politiek verlof beschouwd worden.) <W 2001-03-23/31, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Tijdens dit politiek verlof hebben de werknemers die één van deze mandaten of ambten vervullen, het recht van het werk afwezig te blijven met behoud van hun normaal loon met het het oog op het uitoefenen van hun mandaat of ambt.
De Koning bepaalt eveneens het bedrag van het normaal loon of de in aanmerking te nemen elementen voor de vaststelling hiervan.
Art.4. Overeenkomstig de door de Koning te bepalen voorwaarden en modaliteiten, betalen de in artikel 2 bedoelde instellingen aan de werkgever van de werknemer die er zijn mandaat of ambt waarneemt, een bedrag terug dat overeenstemt met het brutoloon, vermeerderd met de werkgeversbijdrage welke aan de instellingen voor de sociale zekerheid werden gestort, voor de periode tijdens welke de werknemer van het werk afwezig is geweest om zijn mandaat of ambt waar te nemen.
Wanneer de werknemer één van de mandaten of ambten bedoeld in artikel 2 uitoefent, wordt het bedrag waarvan sprake in het vorige lid voorafgenomen op de vergoeding welke verbonden is aan de functie volgens de voorwaarden die door de Koning bepaald worden zonder dat deze voorafneming meer dan de helft van de vergoeding mag belopen.
Art. 4bis. <Ingevoegd bij W 2001-03-23/31, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01-2001> § 1. De werknemer, die het ambt of mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een districtsraad of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn opneemt, heeft het recht om, met het oog op de uitoefening van zijn mandaat of ambt, van het werk afwezig te zijn gedurende maximaal twee arbeidsdagen per week.
De Koning kan de nadere regelen bepalen voor de uitoefening van dit recht.
§ 2. De werknemer, die het ambt of mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een districtsraad of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn opneemt, heeft het recht om voor de uitoefening van zijn ambt of mandaat de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst volledig te schorsen tijdens de periode van zijn mandaat of ambt. Dit recht wordt slechts toegekend voor de uitoefening van één enkel mandaat of ambt.
De duur van de schorsing wordt vastgesteld op ten minste 12 maanden; in voorkomend geval kan de schorsing meermaals worden opgenomen met of zonder onderbreking tussen de periodes telkens voor een duur van ten minste 12 maanden.
De Koning bepaalt de nadere regelen voor de uitoefening van dit recht.
§ 3. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de maatregelen nemen die nodig zijn om de wetgeving inzake sociale zekerheid aan te passen ten voordele van de werknemers die een beroep doen op het recht bedoeld in de §§ 1 en 2.
Art. 4ter. [1 § 1. Wanneer zich een noodsituatie voordoet als gevolg waarvan de buitengewone en aanhoudende beschikbaarheid van de werknemer in zijn hoedanigheid van burgemeester onontbeerlijk is, heeft de betrokken werknemer die het ambt van burgemeester uitoefent, naast het aantal dagen politiek verlof dat hij desgevallend opneemt in toepassing van artikel 4bis, § 1, het recht om van het werk afwezig te zijn gedurende maximum het aantal arbeidsdagen voorzien in zijn arbeidsregeling waarvoor hij geen politiek verlof opneemt in toepassing van artikel 4bis, § 1, en dit zolang de noodsituatie duurt.
§ 2. Tijdens de dagen politiek verlof die de werknemer op grond van paragraaf 1 opneemt, behoudt hij zijn normaal loon voor die dagen.
In afwijking van artikel 4bis, § 1, behoudt de werknemer zijn normaal loon voor de dagen politiek verlof die hij op basis van artikel 4bis, § 1 opneemt, wanneer deze dagen worden opgenomen tijdens de in paragraaf 1 bedoelde periode waarin de buitengewone en aanhoudende beschikbaarheid van de betrokken werknemer in zijn hoedanigheid van burgemeester onontbeerlijk is als gevolg van een noodsituatie. De werknemer brengt zijn werkgever hiervan op de hoogte.
Het bedrag van het normaal loon of de in aanmerking te nemen elementen voor de vaststelling ervan, gebeurt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit dat uitvoering geeft aan artikel 3, derde lid.
De door en krachtens artikel 4, eerste lid, vastgestelde bepalingen, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op dit loon.
§ 3. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op afwezigheid bedoeld in paragraaf 1, is ertoe gehouden de werkgever vooraf te verwittigen. Indien dit niet mogelijk is, moet hij de werkgever zo spoedig mogelijk verwittigen.
Onverminderd het eerste lid, zijn de bepalingen van het koninklijk besluit waarmee uitvoering wordt gegeven aan artikel 4bis, paragraaf 1, van toepassing.
§ 4. De werknemer moet het verlof gebruiken voor het doel waarvoor het is toegestaan. Op verzoek van de werkgever moet de werknemer de in paragraaf 1 bedoelde noodsituatie op gepaste wijze bewijzen.
§ 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder noodsituatie verstaan: elke gebeurtenis die schadelijke gevolgen voor het maatschappelijke leven in de betrokken gemeente of stad veroorzaakt of kan veroorzaken, zoals een ernstige verstoring van de openbare veiligheid, een ernstige bedreiging ten opzichte van het leven of de gezondheid van personen en/of ten opzichte van belangrijke materiële belangen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-06-27/05, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 24-07-2023>
Art.5. § 1. De werknemer die kandidaat is bij één van de in artikel 2 vermelde instellingen bericht zijn werkgever hiervan per aangetekend schrijven binnen zes maanden vóór een verkiezing.
§ 2. Vanaf de ontvangst van het schrijven en tot de verkiezing, mag de werkgever geen daad stellen die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de dienstbetrekking, behalve om redenen die vreemd zijn aan het feit dat de werknemer kandidaat is.
§ 3. Voor zover de werknemer daadwerkelijk op de kandidatenlijsten voorkomt, blijft de door § 2 ingestelde bescherming van kracht gedurende drie maanden na de verkiezing, zelfs als de werknemer niet verkozen wordt.
§ 4. Ingeval de werknemer wordt verkozen, blijft de door § 3 ingestelde bescherming van kracht tijdens de hele duur van het mandaat en tijdens de zes maanden die er onmiddellijk op volgen.
§ 5. Het bewijs van de in § 2 aangehaalde redenen is ten laste van de werkgever. Indien de voor het ontslag aangevoerde reden niet beantwoordt aan de bovenvermelde voorschriften of bij ontstentenis van redenen zal de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen, gelijk aan het brutoloon van zes maanden, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van beëindiging van een arbeidsovereenkomst.
Art.6. Elk beding dat strijdig is met de bepalingen vervat in vorige artikelen is nietig.
Art. 6bis. (Opgeheven) <W 2001-03-23/31, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 7. Deze wet heeft uitwerking op 1 januari 1977, behalve artikel 5, dat in werking treedt de dag waarop de wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.