5 APRIL 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 4bis, §§ 1 en 2, van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat.
Art. 1-7
Artikel 1. De werknemer, die het ambt of het mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een Districtsraad, of voorzitter van een openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn opneemt, kan slechts van het werk afwezig zijn of de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorsen in uitvoering van artikel 4bis van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat voor de uitoefening van de taken die rechtstreeks voortvloeien uit de uitoefening van zijn mandaat of ambt.
Art.2. De werknemer, die het ambt of het mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een Districtsraad, of voorzitter van een openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn opneemt en die, voor de eerste maal in het kader van dit ambt of mandaat, van het werk afwezig wenst te zijn of de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst wil schorsen voor de uitoefening van zijn ambt of mandaat, zal, voorafgaand aan de uitoefening van dit recht of ten laatste op het moment waarop de in artikel 3 of 4 bedoelde informatie wordt gegeven, het bewijs moeten leveren van zijn mandaat of ambt.
Art.3. De werknemer, die het ambt of mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een Districtsraad, of voorzitter van een openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn opneemt en die afwezig is van het werk voor de uitoefening van zijn mandaat of ambt, op basis van artikel 4bis, § 1, van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat, brengt zijn werkgever op de hoogte van zijn geplande afwezigheidsdagen ten laatste de woensdag van de week die de week van zijn afwezigheid voorafgaat.
Ingeval van overmacht en niettegenstaande eventueel geplande afwezigheidsdagen bekendgemaakt overeenkomstig het eerste lid, brengt de werknemer, in afwijking van hetzelfde lid, zijn werkgever zo spoedig mogelijk op de hoogte van zijn afwezigheid.
Art.4. De werknemer, die het ambt of mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een Districtsraad, of voorzitter van een openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn opneemt en die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst wenst te schorsen voor de uitoefening van zijn mandaat of ambt op basis van artikel 4bis, § 2, van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat, brengt zijn werkgever schriftelijk op de hoogte van de datum waarop de schorsing een aanvang zal nemen evenals van de duur ervan.
Bij de aanvang van de uitoefening van zijn ambt of mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een Districtsraad, of voorzitter van een openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn, brengt de werknemer zijn werkgever hiervan op de hoogte ten laatste op de datum waarop de schorsing begint te lopen.
Ingeval van hernieuwing van een schorsing of ingeval van een schorsing die begint te lopen tijdens de uitoefening van een ambt of mandaat, licht de werknemer zijn werkgever hierover in ten minste een maand voor de datum waarop de hernieuwing of de schorsing een aanvang neemt, tenzij de werkgever een kortere termijn aanvaardt.
Art.5. In artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 28 december 1976 betreffende de duur en de voorwaarden van de gebruikmaking van het verlof, verleend bij de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 oktober 1980, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden " met uitsluiting van het mandaat of de ambt van burgemeester, schepen, of voorzitter van een openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn " worden ingevoegd tussen de woorden " uitvoerend College " en " omvat ".
2° in de tabel vermeld in 3°, worden de kolommen die betrekking hebben op de burgemeester, de schepenen en de voorzitter van de Raad voor maatschappelijk welzijn opgeheven.
Art.6. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 7. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 april 2001.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX