24 MEI 1971. - Koninklijk besluit houdende statuut, organisatie en werkingsmodaliteiten van het Planbureau.
Art. 1-16
1994021398 1995021130 2001021370 2003011270 2008021003 2012021116 2013021061
Artikel 1. Het Planbureau, opgericht bij artikel 6 van de kaderwet van 15 juli 1970, houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie, staat onder het gezag van de Eerste Minister en van de Minister van Economische Zaken.
Het Planbureau krijgt zijn richtlijnen van het Ministerieel Comité voor Economische en Sociale Coördinatie; het brengt aan het Comité verslag uit over zijn werkzaamheden en legt het de problemen voor die de uitwerking en de uitvoering van het Plan medebrengen.
Art.2. Het Planbureau, in samenwerking met de Gewestelijke Economische Raden en de instellingen waarvan sprake in art. 6, § 2 van dit besluit, gaat over tot de voorbereiding en de opstelling van het project van het vijfjarenplan.
Het Planproject beoogt zowel op nationaal als op gewestelijk vlak de economische expansie, de bestaanszekerheid, de sociale vooruitgang, de rechtmatige verdeling van de vruchten van de expansie en de culturele ontplooiing der burgers te waarborgen. De aard, alsmede de groeivoeten van de nationale en gewestelijke economische ontwikkeling zullen er in gepreciseerd worden, evenals de objectieven op middellange termijn van de economische, sociale en financiële politiek, inzonderheid inzake de investeringen, de industriële ontwikkeling, het spaarwezen, de tewerkstelling (kwantitatief en kwalitatief), de prijzen, de bestaanszekerheid, de infrastructuur, de huisvesting, de ruimtelijke ordening, het transport, de energie, de sociale en socio-culturele uitrustingen, de opvoeding en de vrijetijdsbesteding.
Het Planproject bevat een programma dat de belangrijkste projecten van de verschillende ministeriële departementen en overheidsdiensten groepeert.
Art.3. § 1. Naast de raadplegingen met betrekking tot de opties en objectieven en het ontwerp van het Plan, wordt het Nationaal Comité voor Economische Expansie ten minste éénmaal per jaar samengeroepen om verslag te horen nopens de uitvoering en de aanpassing van het Plan.
§ 2. Het Nationaal Comité voor Economische Expansie zal vijf vertegenwoordigers van de Gewestelijke Economische Raden opnemen, wanneer het geraadpleegd wordt in toepassing van artikel 7 van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie, te weten :
- twee vertegenwoordigers voor de Gewestelijke Economische Raad voor Vlaanderen;
- twee vertegenwoordigers voor de Conseil économique régional pour la Wallonie;
- en één vertegenwoordiger voor de Gewestelijke Economische Raad voor Brabant.
Iedere gewestelijke economische raad kan een plaatsvervanger aanduiden. Deze zetelt mits het eenparig akkoord van het Comité.
Wanneer de vertegenwoordigers van de Gewestelijke Economische Raden gezamenlijk zetelen met de leden van het Nationaal Comité voor Economische Expansie, zijn zij onderworpen aan dezelfde verplichtingen als deze, en inzonderheid aan de verplichtingen voorgeschreven bij artikels 5 en 9 van het koninklijk besluit van 25 november 1960, houdende oprichting van een Nationaal Comité voor Economische Expansie.
De vertegenwoordigers van de Gewestelijke Economische Raden kunnen in dit geval niet zetelen ten titel van effectief of plaatsvervangend lid van het Nationaal Comité voor Economische Expansie.
Art.4. Op initiatief van het Nationaal Comité voor Economische Expansie, verruimd zoals voorzien door artikel 3, § 2, kan een Commissie worden opgericht, die er mee belast wordt de uitwerking van het Plan te volgen in haar technische aspecten. Deze Commissie zal maximum 7 leden tellen.
Art.5. § 1. Het Planbureau wordt geleid door de Commissaris bij het Plan bijgestaan door een Commissaris-adjunct bij het Plan.
De Commissaris-adjunct behoort tot een andere taalrol dan de Commissaris bij het Plan.
Zij staan in voor het dagelijks beheer van het Planbureau en voor zijn binding met het Ministerieel Comité voor Economische en Sociale Coördinatie en met het Nationaal Comité voor Economische Expansie.
§ 2. De andere leden van het Planbureau zijn :
1° de verantwoordelijke van de algemene directie, de verantwoordelijke van de sectoriele directie en de drie verantwoordelijken van de secties van de gewestelijke directie;
2° de leden van de algemene directie, van de sectoriele directie en van de gewestelijke directie.
§ 3. Onder leiding van de Commissaris, bijgestaan door zijn adjunct, wordt een regelmatig overleg ingesteld tussen de verantwoordelijken bedoeld in § 2, 1° met betrekking tot de voorbereiding, de uitwerking en de aanpassing van het Plan, inzonderheid om de coördinatie en de integratie van de sectoriele en gewestelijke plannen in een nationaal en globaal plan te waarborgen.
Art.6. § 1. De algemene directie bereidt in samenwerking met de sectoriele directie en de gewestelijke directie de grote opties van het Plan voor en neemt elk probleem dienaangaande ter studie.
Zij verifieert het algemeen evenwicht en stelt, na raadpleging van de Hoge Raad voor Financiën, de middelen en de modaliteiten van de financiering voor der investeringen voorzien in het Plan.
§ 2. De sectoriele directie werkt de sectoriele plannen uit in nauwe samenwerking met de bedrijfsraden, met andere sectoriele instellingen aangeduid door het Ministerieel Comité voor Economische en Sociale Coördinatie of met gelijkaardige commissies waarvan de instelling door het Comité zou worden noodzakelijk geacht.
§ 3. Iedere sectie van de gewestelijke directie werkt het haar aanbelangende planproject uit in samenwerking met de overeenkomstige gewestelijke economische raad.
De verantwoordelijken van elk der drie secties plegen regelmatig overleg, onder leiding van de Commissaris bij het Plan, inzonderheid om de coördinatie tussen de ontwerpen van de gewestelijke plannen te waarborgen.
Art.7. § 1. Het Planbureau is belast met het volgen van de uitvoering der wetten houdende goedkeuring van het Plan en van zijn jaarlijkse aanpassingen.
Het beschikt te dien einde, over het meest uitgebreide recht op informatie en onderzoek zowel ten overstaan van de administraties als tegenover de publieke ondernemingen en organismen.
§ 2. Het Nationaal Instituut voor Statistiek verstrekt aan het Planbureau op zijn vraag de statistieken die het opstelt.
§ 3. Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 64 van 10 november 1967, houdende inrichting van het statuut van de holdingmaatschappijen en hun associatie aan de programmatie van de economie, wordt het Planbureau door de betrokken Ministers ingelicht over de investeringsprogramma's op middellange termijn van de ondernemingen die genieten van de tegemoetkomingen en diverse contracten voorzien bij de wetten over economische expansie, alsmede over hun resultaten.
Art.8. De Ministers maken aan het Planbureau alle inlichtingen over nodig voor de vervulling van zijn opdracht Het Planbureau verstrekt aan de Ministers alle inlichtingen die zij nuttig achten.
Art.9. De parlementaire commissies worden op hun verzoek door het Planbureau ingelicht over de voorbereiding en de opstelling van het Plan, alsmede over zijn jaarlijkse aanpassingen.
Art.10. Het Planbureau stelt aan de goedkeuring van de Eerste Minister en aan de Minister van Economische Zaken een reglement van inwendige orde voor, dat zijn werkingsmodaliteiten vaststelt. Het kan beroep doen op studiecommissies of experten waarvan de bezoldiging wordt vastgesteld, in akkoord met de Minister van Economische Zaken.
Art.11. De kredieten nodig voor de werking van het Planbureau worden ingeschreven in de begroting van het Ministerie van Economische Zaken.
Art.12. De Koning stelt op voorstel van de Eerste Minister en de Minister van Economische Zaken en met het akkoord van de Ministers die het openbaar ambt en de financiën in hun bevoegdheid hebben het kader en het administratief geldelijk statuut van de leden en van het personeel van het Planbureau vast, met inbegrip van de onverenigbaarheden en van het stelsel van beëindiging der functies.
De aanwijzing van de personen bedoeld in artikel 5, § 1 en § 2 geschiedt, voor een maximum duur van negen jaar, op voorstel van de Eerste Minister en de Minister van Economische Zaken en, wat betreft de verantwoordelijken en de leden van de gewestelijke secties van de Minister die de betrokken gewestelijke economische raad in zijn bevoegdheid heeft na het advies van deze Raad voorzien in artikel 13, 2, 2°, a, van de wet van 15 juli 1970.
Het administratief personeel wordt benoemd door de Eerste Minister en de Minister van Economische Zaken.
Art.13. De leden van het Bureau voor Economische Programmatie en het administratief personeel worden ter beschikking gesteld van het Planbureau tot dat de leden, en het administratief personeel van deze instelling benoemd zijn, met behoud van hun administratieve en geldelijke toestand.
De Koning bepaalt het stelsel dat op deze personen toepasselijk is, indien zij op dat ogenblik niet bij het Planbureau zijn aangeduid.
Art.14. Onverminderd artikel 13 van dit besluit wordt het koninklijk besluit van 14 oktober 1959 tot oprichting van een Bureau voor Economische Programmatie, gewijzigd bij koninklijke besluiten van 6 januari 1961, 20 april 1962, 22 augustus 1962, 4 november 1964, 24 september 1965, 29 november 1967 en 20 februari 1968, opgeheven.
Art.15. Dit besluit treedt in werking de dag dat het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 16. Onze Eerste Minister, Onze Minister van Economische Zaken en Onze Ministers-Staatssecretarissen voor Streekeconomie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 mei 1971.
BOUDEWIJN
Van Koningswege :
De Eerste Minister,
G. EYSKENS
De Vice-Eerste Minister en Minister van Economische Zaken,
A. COOLS
De Minister van Communautaire Betrekkingen,
F. DEHOUSSE
De Minister van Communautaire Betrekkingen,
L. TINDEMANS,
De Minister van Begroting,
M. DENIS
De Minister-Staatssecretaris voor Streekeconomie,
A. VLERICK
De Minister-Staatssecretaris voor Streekeconomie,
F. DELMOTTE