10 NOVEMBER 1967. - [Wet houdende oprichting van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau.] (Opschrift gewijzigd bij W 1993-08-06/30, art. 75, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1994)
Art. 1-19
1973050902 1988016136 1988016140 1989016083 1990016123 1991016048 1991016095 1991016233 1992016076 1994016093 1995016022 1995016152 2004035558 2005011077 2005031412 2006011224 2011011304
Artikel 1. § 1. Een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, genaamd : " (Belgisch Interventie- en Restitutiebureau) " word opgericht. <W 1993-08-06/30, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 19-08-1993>
De Handelsdienst voor Ravitaillering en de Dienst voor Economische Recuperatie worden afgeschaft.
§ 2. Artikel 1, B, der wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, wordt aangevuld met de benaming : " (Belgisch Interventie- en Restitutiebureau) ". <W 1993-08-06/30, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 19-08-1993>
De benamingen " Handelsdienst voor Ravitaillering " en " Dienst voor Economische Recuperatie " worden in hetzelfde artikel 1, B, opgeheven.
Art.2. De Dienst wordt, op verzoek van en volgens de richtlijnen van de Minster van Economische Zaken of van de Minister van Landbouw, elkeen binnen de perken van zijn bevoegdheid, belast met de uitvoering :
1° in de sector der landbouwprodukten : van de verrichtingen en opdrachten vereist voor de toepassing van de verordeningen, aanbevelingen en richtlijnen der Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid van diegenen welke voor de marktordening noodzakelijk zijn en van de verrichtingen welke tot de werkzaamheden van het Landbouwfonds behoren;
2° (Opgeheven) <W 1993-08-06/30, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 19-08-1993>
Art.3. De Dienst kan bovendien belast worden met :
1° opdrachten voortvloeiende uit het (landbouw) beleid der Regering; <W 1993-08-06/30, art. 79, 002; Inwerkingtreding : 19-08-1993>
2° de betaling of de invordering van toelagen, kredieten, vergoedingen of rechten waarvan het beginsel bij de wet of bij reglementen is vastgelegd en met de uitvoering van elke controle, toezicht- en boekhoudingsopdracht noodzakelijk voor de betalingen of de investeringen;
3° (Opgeheven) <W 1993-08-06/30, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 19-08-1993>
Art.4. De daden van koophandel, voortspruitend uit de artikelen 2 en 3 worden uitgevoerd door de aan het hoofd van elk der sectoren staande ambtenaren, die in overeenstemming met de richtlijnen van de bevoegde Ministers optreden. De Ministers hebben het recht, elkeen wat hem betreft, namens de Dienst dadingen aan te gaan en compromissale bedingen te maken.
Art.5. De Dienst mag een eigen patrimonium bezitten, de voor de uitvoering van zijn opdracht noodzakelijk roerende en onroerende goederen verwerven, in rechte verschijnen als verzoeker of verweerder en, in het algemeen, alle met zijn doel overeenstemmende daden inzake bestuur en beschikking verrichten.
Art.6. Voor de hangende rechtsvorderingen en voor de met derden gesloten overeenkomsten treedt de Dienst, vertegenwoordigd door de aan het hoofd van elk der sectoren staande ambtenaren in de plaats der twee afgeschafte diensten.
Art.7. De Dienst wordt beheerd door een raad van beheer welke bestaat uit een voorzitter en 14 tot 19 leden welke door de Koning worden benoemd, op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Economische Zaken en van de Minister van Landbouw.
De raad telt evenveel effectieve leden als plaatsvervangers die allen volgens dezelfde modaliteiten worden benoemd.
De beheerders worden benoemd voor een termijn van zes jaar, onder voorbehoud van de bepalingen van de hieronderstaande alinea, betreffende de hernieuwing der mandaten.
Hun mandaat kan dus hernieuwd worden voor een termijn van zes jaar. In geval van vervanging van een lid van de raad van beheer vóór het normaal verstrijken van zijn mandaat, beëindigt de hiervoor benoemde persoon het onderbroken mandaat. De raad wordt om de drie jaar voor de helft hernieuwd, met dien verstande dat de volgorde der aftredende leden voor de eerste maal door loting bepaald wordt.
Art.8. Worden in de schoot van de Dienst ingesteld :
1° een bestendig comité " Landbouwvoortbrengselen en voedingsmiddelen " dat bestaat uit de ambtenaar die aan het hoofd van deze sector staat en uit zes leden van de beheerraad, aangeduid door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, gezamenlijk handelend;
2° (Opgeheven) <W 1993-08-06/30, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 19-08-1993>
Art.9. De Koning benoemt op voorstel van elke voogdij-Minister een Regeringscommissaris en een Adjunkt-Regeringscommissaris.
Art.10. De personeelsleden van de Dienst, met de graad van ten minste Directeur, worden benoemd door de Koning op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Economische Zaken en van de Minister van Landbouw.
De andere personeelsleden worden door de beheerraad benoemd.
Art.11. De Dienst vervangt beide afgeschafte diensten als werkgever t.o.v. de personeelsleden. De personeelsleden behorende tot de in artikel 1 afgeschafte organismen worden benoemd in het artikel 1 opgerichte organisme met inachtneming van de bepalingen van het administratief en geldelijk statuut van hun dienst van oorsprong.
In de mate dat het personeel bij kontrakt is aangeworven wordt het overgebracht met behoud van rechten en verplichtingen zoals deze voortvloeien uit hun aanwervingskontrakt.
Art.12. Het personeel van de Dienst kan uit de Rijksbesturen gedetacheerde beambten of ambtenaren omvatten, onverminderd de bepalingen betreffende de mobiliteit.
Art.13. De administratieve uitgaven van de Dienst worden gedekt door een jaarlijkse toelage die voor de helft op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en voor de helft op de begroting van het Ministerie van Landbouw wordt uitgetrokken.
Bij overgangsmaatregel en voor het begrotingsjaar 1968 uitsluitend, zullen de hierboven bedoelde administratieve uitgaven gedekt worden door een toelage ingeschreven op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken.
Art.14. Het bedrag der reserve zonder bijzondere besteding is op 300 miljoen vastgesteld. Het overschot wordt in de Schatkist gestort.
Art.15. Met instemming van de Minister van Economische Zaken of van de Minister van Landbouw elk wat hem betreft, bepaalt de Dienst het bedrag van vergoeding of vergeldingen die de Dienst mag eisen om geheel of ten dele de kosten in verband met de door hem voor rekening van derden verrichte verstrekkingen te dekken.
De Dienst neemt de activa en de passiva der 2 afgeschafte Diensten over.
Art.16. De Koning bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten met betrekking tot werking van de nieuwe dienst.
Art.17. De besluitwet van 25 januari 1945 houdende oprichting van een Handelsdienst voor Ravitaillering en de besluitwet van 16 november 1944 houdende oprichting van een Dienst voor economische Recuperatie zijn afgeschaft met ingang van de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit.
Art.18. Onderhavig besluit treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 31 maart 1968.
Art. 19. Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Onze Minister van economische Zaken, Onze Minister van Landbouw en Onze Minister van Financiën, zijn elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van onderhavig besluit.