14 APRIL 2024. - Wet tot wijziging van het Belgisch Scheepvaartwetboek met betrekking tot het wettelijk kader voor de binnenvaart
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek
Art. 2-4
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van boek 3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek
Art. 5-25
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 3.6.1.1-3.6.1.4
Titel VIII. van Boek III van het Burgerlijk Wetboek, de bepalingen inzake financieringshuur en boek X, titel 4, van het Wetboek van economisch recht zijn niet van toepassing op overeenkomsten in deze titel. Binnenschepen, verkocht met een beding dat de eigendomsoverdracht opschort tot de volledige betaling van de prijs, kunnen worden teruggevorderd wanneer de koper in gebreke blijft de koopprijs te betalen voor zover dit beding schriftelijk is opgesteld uiterlijk op het ogenblik van de levering van de goederen.
Art. 3.6.1.5-3.6.1.10
Hoofdstuk 2. Bevrachtingsovereenkomsten
Afdeling 1. Rompbevrachting en scheepshuurkoop
Art. 3.6.2.1
Onderafdeling 1. Rompbevrachting
Art. 3.6.2.2-3.6.2.17
Onderafdeling 2. Scheepshuurkoop
Art. 3.6.2.18-3.6.2.19
Afdeling 2. Tijd- en reisbevrachting
Onderafdeling 1. Tijdbevrachting
Art. 3.6.2.20-3.6.2.40
Onderafdeling 2. Reisbevrachting
Art. 3.6.2.41
Afdeling 3. Ligovereenkomst en overeenkomst om te liggen en/of te varen
Art. 3.6.2.42
Onderafdeling 1. Ligovereenkomst
Art. 3.6.2.43-3.6.2.52
Onderafdeling 2. Overeenkomst om te liggen en/of te varen
Art. 3.6.2.53
Hoofdstuk 3. Vervoerovereenkomsten
Afdeling 1. Goederenvervoer
Onderafdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 3.6.3.1-3.6.3.2
Onderafdeling 2. Rechten en verplichtingen van de overeenkomst sluitende partijen
Art. 3.6.3.3-3.6.3.10
Onderafdeling 3. Vervoersdocumenten
Art. 3.6.3.11-3.6.3.13
Onderafdeling 4. Het recht om over de goederen te beschikken
Art. 3.6.3.14-3.6.3.15
Onderafdeling 5. Aansprakelijkheid van de vervoerder
Art. 3.6.3.16-3.6.3.22
Onderafdeling 6. Termijn voor het instellen van vorderingen
Art. 3.6.3.23-3.6.3.24
Onderafdeling 7. Beperking van de contractuele vrijheid
Art. 3.6.3.25
Onderafdeling 8. Bijzondere bepalingen
Art. 3.6.3.26-3.6.3.35
Onderafdeling 9. Zekerheidsrechten van de vervoerder
Art. 3.6.3.36
Hoofdstuk 4. Overeenkomsten tot meenemen of slepen
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 3.6.4.1-3.6.4.8
Afdeling 2. Bijzondere bepalingen met betrekking tot overeenkomsten tot meenemen
Art. 3.6.4.9-3.6.4.12
Afdeling 3. Bijzondere bepalingen met betrekking tot sleepovereenkomsten
Art. 3.6.4.13-3.6.4.14
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen aan boek 4 van het Belgisch Scheepvaartwetboek
Art. 26
HOOFDSTUK 5. - Opheffingsbepalingen
Art. 27
HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
Art. 28-30
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek
Art.2. In boek 2 "Zeevaart" van het Belgisch Scheepvaartwetboek worden de bewoordingen "en de rechtbank te Brussel voor binnenschepen" opgeheven in artikel 2.3.1.16, laatste lid en 2.3.1.17, § 2.
Art.3. In boek 2 "Zeevaart" van het Belgisch Scheepvaartwetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in artikel 2.3.2.3 wordt paragraaf 2 aangevuld met de woorden ", wanneer deze zich in zeewateren bevinden.";
2° Artikel 2.3.2.7 wordt aangevuld met de woorden ", wanneer deze zich in zeewateren bevinden.".
Art.4. In boek 2 "Zeevaart" van het Belgisch Scheepvaartwetboek worden de woorden "in maritieme zones" vervangen door de woorden "in zeewateren" in artikel 2.3.2.32, § 2.
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van boek 3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek
Art.5. In artikel 3.1.1.2 van hetzelfde Wetboek wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt:
"3° Economisch zeggenschap: het zelf of voor eigen rekening gebruiken of exploiteren van het binnenschip, waarbij diegene op wie het economisch zeggenschap rust, instaat voor de risico's verband houdende met het gebruik of de exploitatie van het binnenschip; het economisch zeggenschap omvat niet mede het recht tot overdracht van de eigendom van het binnenschip noch tot het vestigen van enig zakelijk recht op het binnenschip.
De verklaring, uitgereikt op grond van het Toepassingsreglement van het bepaalde in het derde lid van artikel 2 van de Herziene Rijnvaartakte en van het eerste en het derde lid van het op 17 oktober 1979 ondertekende Protocol van Ondertekening bij Aanvullend Protocol nr. 2 bij de Herziene Rijnvaartakte, geldt als bewijs van de hoedanigheid van exploitant van het binnenschip waarvoor dit certificaat werd afgeleverd.
Bij gebreke aan dergelijke verklaring, wordt de onderneming vermeld op de vlootverklaring bedoeld in artikel 3.3.2.5, § 1, 1° of 2°, tot bewijs van het tegendeel geacht de exploitant van het binnenschip te zijn.".
Art.6. In artikel 3.1.1.4 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt:
"3° "scheepshuurkoopovereenkomst": de overeenkomst waarbij de scheepshuurverkoper, met overdracht van het economisch zeggenschap, gedurende de tussen partijen overeengekomen periode het binnenschip ter beschikking stelt van de scheepshuurkoper tegen betaling van periodieke vergoedingen, gespreid over de duurtijd van de overeenkomst, en waarbij de scheepshuurkoper zich ertoe verbindt tot aankoop van het binnenschip op het einde van deze periode tegen een in de overeenkomst bepaalde of bepaalbare prijs, gelijk aan het totaal van de periodieke vergoedingen, al dan niet vermeerderd met een resterend te betalen bedrag.".
b) het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 4° tot 12°, luidende:
"4° "reis- of tijdbevrachtingsovereenkomst": de bevrachtingsovereenkomst waarbij de vervrachter, zonder overdracht van het economisch zeggenschap, het binnenschip, voor één reis of meerdere reizen of voor een bepaalde tijd, geheel of gedeeltelijk, ter beschikking stelt van de bevrachter met het oog op vervoer van goederen door de vervrachter;
5° "Tonnageovereenkomst": de tijdbevrachtingsovereenkomst, waarbij de vervrachter zich ertoe verbindt, gedurende een in de overeenkomst vastgelegde periode een bepaalde hoeveelheid lading te vervoeren tegen betaling van een vrachtprijs per ton;
6° "ligovereenkomst": de bevrachtingsovereenkomst waarbij de vervrachter, zonder overdracht van het economisch zeggenschap, het binnenschip voor bepaalde of onbepaalde tijd ter beschikking stelt van de bevrachter teneinde aan boord daarvan goederen te laden, op te slaan en daaruit te lossen;
7° "overeenkomst om te liggen en/of te varen": de bevrachtingsovereenkomst waarbij de vervrachter, zonder overdracht van het economisch zeggenschap, voor bepaalde of onbepaalde tijd, het binnenschip ter beschikking stelt van de bevrachter teneinde aan boord daarvan goederen te laden, op te slaan en daaruit te lossen en/of te vervoeren;
8° "duwovereenkomst": de overeenkomst waarbij de opdrachtnemer, zonder overdracht van het economisch zeggenschap, zich tegenover de opdrachtgever ertoe verbindt, eenmalig of voor een bepaalde tijd, tegen vergoeding één of meerdere overeengekomen duwwerkzaamheden te verrichten;
9° "sleepovereenkomst": de overeenkomst waarbij de opdrachtnemer, zonder overdracht van het economisch zeggenschap, zich tegenover de opdrachtgever ertoe verbindt, eenmalig of voor een bepaalde tijd, tegen vergoeding één of meerdere overeengekomen sleepwerkzaamheden te verrichten;
10° "overeenkomst voor langszij gekoppeld meenemen": de overeenkomst waarbij de opdrachtnemer, zonder overdracht van het economisch zeggenschap, zich tegenover de opdrachtgever ertoe verbindt, eenmalig of voor een bepaalde tijd, tegen vergoeding, een ander binnenschip in een samenstel langszij gekoppeld mee te nemen;
11° "scheepstreinovereenkomst": de overeenkomst waarbij de opdrachtnemer, zonder overdracht van het economisch zeggenschap, zich tegenover de opdrachtgever ertoe verbindt tegen vergoeding één of meerdere werkzaamheden met betrekking tot een scheepstrein te verrichten;
12° "meenemen": het in een duwstel, gekoppeld samenstel of scheepstrein meenemen van één of meerdere binnenschepen."
Art.7. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 3.1.1.5 ingevoegd, luidende:
"Art. 3.1.1.5. Tussenpersonen
In dit boek, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder:
1° "vervoercommissionair": elke natuurlijke of rechtspersoon die, tegen vergoeding, de verbintenis aangaat een transport van goederen te verrichten en dit transport in eigen naam door derden laat uitvoeren;
2° "vervoersmakelaar": elke natuurlijke of rechtspersoon die, tegen vergoeding, twee of meer personen met elkaar in contact brengt met het oog op het wederzijds sluiten van een overeenkomst geregeld in titel 6 en die, ingeval hij bij het sluiten van die overeenkomst optreedt, dit slechts doet in hoedanigheid van vertegenwoordiger van zijn lastgevers.".
Art.8. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 3.1.1.6 ingevoegd, luidende:
"Art. 3.1.1.6. Binnenschepen
In dit boek, in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 en, behoudens uitdrukkelijke afwijking, in de desbetreffende uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder:
1° "duwstel": een hecht samenstel van binnenschepen, waarvan er ten minste één geplaatst is vóór het motorschip dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide motorschepen die dienen voor het voortbewegen van het samenstel, en die worden aangeduid als `duwboot' of `duwboten'. Hieronder wordt ook een duwstel verstaan dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd binnenschip waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;
2° "langszij gekoppeld samenstel": een samenstel van langszijde aan elkaar vastgemaakte binnenschepen, waarvan er geen is geplaatst vóór het motorschip dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;
3° "sleep": een samenstel van één of meer binnenschepen, dat door één of meer motorschepen wordt gesleept;
4° "scheepstrein": een samenstel van elektronisch of automatisch aangestuurde binnenschepen, waarbij de navigatie in handen is van één van deze schepen dan wel vanop afstand geschiedt.".
Art.9. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 3.1.1.7 ingevoegd, luidende:
"Art. 3.1.1.7. Commissie Binnenvaart
§ 1. Bij de administratie die bevoegd is voor de binnenvaart wordt onder de benaming "Commissie Binnenvaart" een commissie ingesteld.
§ 2. De minister die bevoegd is voor de binnenvaart kan de Commissie Binnenvaart raadplegen voor alle aangelegenheden geregeld in dit boek en in de uitvoeringsbesluiten ervan.
De taken van de Commissie Binnenvaart zijn voorts:
1° het plegen van overleg en het uitbrengen, op verzoek van de minister bevoegd voor de binnenvaart, van een met redenen omkleed advies over aangelegenheden die verband houden met de binnenvaartsector en met de toepassing van titel 6, waaronder het vaststellen van indicatoren die behulpzaam kunnen zijn voor de toepassing van die titel;
De adviezen van de Commissie Binnenvaart binden de minister niet.
2° de bijkomende door de Koning toegekende taken.
§ 3. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de Commissie Binnenvaart.".
Art.10. In artikel 3.2.1.5 van hetzelfde Wetboek worden de woorden ", zijn reder" geschrapt.
Art.11. § 1. In artikel 3.2.1.5 van hetzelfde Wetboek worden de woorden ", zijn reder" geschrapt.
In artikel 3.2.2.7 van hetzelfde Wetboek wordt paragraaf 2 vervangen als volgt:
" § 2. Artikel 3.2.2.6 is op de bewijsvoering met betrekking tot beperkte zakelijke rechten en persoonlijke rechten op binnenschepen van overeenkomstige toepassing.".
Art.12. Artikel 3.2.1.6 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met vier leden, luidende:
"De artikelen 2.2.1.11 tot en met 2.2.1.27 zijn van overeenkomstige toepassing op binnenschepen.
Waar in die artikelen sprake is van het zeeschepenregister dient dit gelezen te worden als het binnenschepenregister.
Behoudens de in artikel 2.2.1.12 bedoelde akten en vonnissen kunnen tevens huurkoopovereenkomsten en rompbevrachtingovereenkomsten alsook akten en vonnissen die het bewijs opleveren van een recht op bewoning op het binnenschip in het binnenschepenregister ingeschreven worden.
De ondernemingsrechtbank van de plaats waar het binnenschip is teboekgesteld in het Belgisch binnenschepenregister en deze waar de verweerder zijn woonplaats of zetel in België heeft, zijn bevoegd om kennis te nemen van eisen die betrekking hebben op de geldigheid van de teboekstelling in het Belgisch binnenschepenregister.".
Art.13. Artikel 3.2.3.25 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt:
"Art. 3.2.3.25. Bevoegde rechtbank
In afwijking van de artikelen 2.2.5.43, § 2, en 2.2.5.52 zijn naar keuze van de eiser de ondernemingsrechtbank van de plaats waar het binnenschip is teboekgesteld in het binnenschepenregister en deze waar de verweerder zijn woonplaats of zetel in België heeft, bevoegd.".
Art.14. In artikel 3.3.1.1. van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid vervangen als volgt:
"In afwijking van de artikelen 2.3.1.12, § 4, 2.3.1.16 en 2.3.1.17, § 2, zijn de ondernemingsrechtbank van de plaats waar het binnenschip is teboekgesteld in het binnenschepenregister en deze waar de verweerder zijn woonplaats of zetel in België heeft, bevoegd.".
Art.15. Artikel 3.3.1.3 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden "artikel 3.3.1.5 en 3.3.1.9, tweede lid".
Art.16. Artikel 3.3.1.5 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt:
"Art. 3.3.1.5. Daden van de bemanning en het boordpersoneel
Een lid van de bemanning of van het boordpersoneel is niet aansprakelijk voor schade berokkend naar aanleiding van de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij in geval van bedrog, zware schuld, of lichte schuld die bij deze eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.
Het eerste lid is tevens van toepassing op eenieder die vanop afstand taken van bemanning of boordpersoneel uitvoert.".
Art.17. In artikel 3.3.1.6 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het opschrift van dit artikel wordt vervangen als volgt:
"Art. 3.3.1.6. Aansprakelijkheid voor daden van de bemanning en het boordpersoneel";
2° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
" § 1. De exploitant is aansprakelijk voor de door de bemanning of het boordpersoneel gestelde onrechtmatige daden binnen de uitoefening van hun taak waardoor aan derden schade wordt berokkend.
De exploitant is tevens aansprakelijk voor de fouten of nalatigheden begaan door eenieder die vanop afstand taken van bemanning of boordpersoneel uitvoert, onverminderd diens eventueel verhaal op de aansteller ervan.";
3° in paragraaf 2 wordt het woord "scheepseigenaar" vervangen door het woord "scheepsexploitant.";
4° het artikel aangevuld met een paragraaf 3, luidende:
" § 3. De scheepseigenaar is in solidum met de exploitant gehouden voor schade uit onrechtmatige daad, indien:
1° de volledige identiteit van de exploitant en de verzekeraars niet tijdig aan de schadelijder zijn kenbaar gemaakt; of
2° de exploitant niet bekend of niet solvabel is; of
3° het voorval onvoldoende verzekerd is.
Deze bepaling laat onverlet het recht op verhaal tussen scheepseigenaar en exploitant.
De vordering tot verhaal moet ingesteld worden binnen de termijn voorzien in het "Aanvaringsverdrag 1910" dan wel het "Aanvaringsverdrag 1960". Indien deze verdragen niet van toepassing zijn, moet de vordering tot verhaal ingesteld worden binnen het jaar vanaf de dag van de betaling die tot het verhaal aanleiding heeft gegeven.".
Art.18. Artikel 3.3.1.7 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt:
"Art. 3.3.1.7. Aansprakelijkheid na eigendomsoverdracht
Onverminderd de toepassing van artikel 3.3.1.6, § 3, blijft na eigendomsoverdracht de aansprakelijkheid rusten op degene die exploitant was op het ogenblik waarop de onrechtmatige daad werd gesteld of de verbintenis werd aangegaan.".
Art.19. In artikel 3.3.1.8 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "exploitant of" ingevoegd tussen de woorden "aansprakelijke" en "scheepseigenaar" en tussen de woorden "de" en "scheepseigenaar".
Art.20. Artikel 3.3.1.9 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt:
"Art. 3.3.1.9. Verhaalsrecht
De exploitant of scheepseigenaar die op grond van artikel 3.3.1.6 of 3.3.1.7 gehouden is voor de schade, kan, met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 3.3.1.2 en 3.3.1.5, verhaal uitoefenen tegen de aansprakelijke schadeveroorzaker.
De vordering tot verhaal moet ingesteld worden binnen de in artikel 3.3.1.6, § 3, bedoelde termijnen, al naargelang het geval.".
Art.21. In artikel 3.3.2.1, 1°, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "of anderszins meenemen" ingevoegd tussen de woorden "duwen" en "van binnenschepen".
Art.22. In artikel 3.3.2.5 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden in de inleidende zin de woorden "of enige andere verrichting van scheepvaart" ingevoegd tussen de woorden "goederen- of personenvervoer" en de woorden "voor rekening van derden";
2° in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt:
"2° een verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart, uitgereikt in uitvoering van het Toepassingsreglement van de bepalingen in het derde lid van artikel 2 van de Herziene Rijnvaartakte en van het eerste en derde lid van het op 17 oktober 1979 ondertekende Protocol van Ondertekening bij het Aanvullend Protocol nr. 2 van de voormelde Herziene Rijnvaartakte; of";
3° Paragraaf § 3 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De verklaring bedoeld in artikel 5 van het Toepassings-reglement van de bepalingen in het derde lid van artikel 2 van de Herziene Rijnvaartakte en van het eerste en het derde lid van het op 17 oktober 1979 ondertekende Protocol van Ondertekening bij het Aanvullend Protocol nr. 2 bij de Herziene Rijnvaartakte, wordt uitgereikt indien de aanvrager zijn zetel of woonplaats in België heeft en aan de voorwaarden van het betreffend reglement voldoet.".
Art.23. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 3.3.2.6 ingevoegd, luidende:
"Art. 3.3.2.6. De bepalingen van titel 6 van het Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen, zoals gewijzigd bij de artikelen 16 en 17 van de wet van 8 mei 2019 tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek zijn van toepassing op binnenschepen die gewoonlijk gebruikt of bestemd zijn tot winstgevende verrichtingen van scheepvaart in de binnenwateren, alsook op schepen van minder dan 25 ton die gewoonlijk op zee voor soortgelijke verrichtingen worden gebruikt.".
Art.24. In artikel 3.3.4.1 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de eerste zin wordt aangevuld met de woorden ", wanneer zij zich in zeewateren bevinden";
2° in de tweede zin worden de woorden "maritieme zones" vervangen door de woorden "zeewateren".
Art.25. In boek 3 van hetzelfde Wetboek wordt titel 6 vervangen als volgt:
"Titel 6. Bevrachting en vervoer
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Art. 3.6.1.1. Uitlegging
§ 1. Indien alle of bepaalde bedingen van de overeenkomst schriftelijk zijn, moeten ze duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld.
Een overeenkomst kan onder meer worden geïnterpreteerd aan de hand van de marktpraktijken die er rechtstreeks verband mee houden.
§ 2. De uit het "CMNI-Verdrag" overgenomen bepalingen worden uitgelegd in overeenstemming met dat verdrag.
Art. 3.6.1.2. Onrechtmatige bedingen
§ 1. Voor de toepassing van deze titel is elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig. Voor de beoordeling van het onrechtmatige karakter van een beding van een overeenkomst worden alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, de algemene economie van de overeenkomst, alle geldende handelsgebruiken, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de producten waarop de overeenkomst betrekking heeft.
§ 2. Voor de beoordeling van het onrechtmatige karakter wordt tevens rekening gehouden met de in artikel 3.6.1.1, § 1, bepaalde vereiste van duidelijkheid en begrijpelijkheid van het beding.
De beoordeling van het onrechtmatige karakter van bedingen heeft geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.
§ 3. Zijn onrechtmatig, de bedingen die ertoe strekken:
1° te voorzien in een onherroepelijke verbintenis van de andere partij terwijl de uitvoering van de prestaties van de onderneming onderworpen is aan een voorwaarde waarvan de verwezenlijking uitsluitend afhankelijk is van haar wil;
2° de onderneming het eenzijdige recht te geven om een of ander beding van de overeenkomst te interpreteren;
3° in geval van betwisting, de andere partij te doen afzien van elk middel van verhaal tegen de onderneming;
4° op onweerlegbare wijze de kennisname of de aanvaarding van de andere partij vast te stellen met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen vóór het sluiten van de overeenkomst.".
§ 4. Worden behoudens bewijs van het tegendeel vermoed onrechtmatig te zijn de bedingen die ertoe strekken:
1° de onderneming het recht te verlenen om zonder geldige reden de prijs, de kenmerken of de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen;
2° een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen of te vernieuwen, zonder opgave van een redelijke opzegtermijn;
3° zonder tegenprestatie het economische risico op een partij leggen indien die normaliter op de andere onderneming of op een andere partij bij de overeenkomst rust;
4° op ongepaste wijze de wettelijke rechten van een partij uit te sluiten of te beperken in geval van volledige of gedeelde wanprestatie of gebrekkige uitvoering door de andere onderneming van een van haar contractuele verplichtingen;
5° onverminderd de artikelen 5.90 tot 5.96 van het Burgerlijk Wetboek, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn;
6° de onderneming te ontslaan van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, haar zware fout of voor die van haar aangestelden of, behoudens overmacht, voor het niet-uitvoeren van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken;
7° de bewijsmiddelen waarop de andere partij een beroep kan doen te beperken;
8° in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partij, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden.
§ 5. Elk onrechtmatig beding is verboden en nietig. De overeenkomst blijft bindend voor de partijen indien ze zonder de onrechtmatige bedingen kan blijven voortbestaan.
§ 6. De in de paragrafen 3 en 4 opgenomen lijsten kunnen worden aangevuld overeenkomstig de bepalingen van boek VI, titel 3/1, van het Wetboek van Economisch Recht.
Art. 3.6.1.3. Nietige bedingen
Nietig zijn tevens bedingen die in de tussen partijen gesloten overeenkomsten waarvan sprake in deze titel afbreuk doen aan de bepalingen van het CDNI-verdrag en het ADN-verdrag, alsook aan regels van openbare orde of dwingend recht of op straffe van verval voorgeschreven door deze titel, dit boek of andere regelgeving.
Art. 3.6.1.4. Andere regelgeving
Titel VIII. van Boek III van het Burgerlijk Wetboek, de bepalingen inzake financieringshuur en boek X, titel 4, van het Wetboek van economisch recht zijn niet van toepassing op overeenkomsten in deze titel. Binnenschepen, verkocht met een beding dat de eigendomsoverdracht opschort tot de volledige betaling van de prijs, kunnen worden teruggevorderd wanneer de koper in gebreke blijft de koopprijs te betalen voor zover dit beding schriftelijk is opgesteld uiterlijk op het ogenblik van de levering van de goederen.
Art. 3.6.1.5. Vervoercommissionair
De vervoercommissionair wordt gelijkgesteld met een vervoerder, wat zijn contractuele verplichtingen en verantwoordelijkheden betreft ten aanzien van zijn opdrachtgever, en met een afzender, wat zijn contractuele verplichtingen en verantwoordelijkheden betreft ten aanzien van de ondervervoerder.
Wie als vervoercommissionair optreedt in een in deze titel geregelde overeenkomst kan niet tegelijk als vervoermakelaar optreden.
Art. 3.6.1.6. Vervoermakelaar
§ 1. De vervoermakelaar heeft voor zijn tussenkomst recht op een vergoeding die, indien hieromtrent niets overeengekomen is, gelijk is aan 5 ten honderd van de vracht. Zij mag in geen geval meer dan 10 ten honderd van de vracht te boven gaan, op straffe van verval van alle recht op provisie en verplichting tot terugbetaling van de ontvangen bedragen.
Indien meer dan één makelaar tussenkomt, mag het totaal van de provisies niet meer dan 10 ten honderd van de vracht te boven gaan, op straffe van verval van alle recht op provisie en verplichting tot terugbetaling van de ontvangen bedragen.
§ 2. Behoudens andersluidend beding, is de provisie verschuldigd door het louter sluiten van de overeenkomst tussen de partijen.
§ 3. Het beding dat bepaalt dat de vracht betaalbaar is door of bij de makelaar, laat onverlet het vorderingsrecht van de vervoerder tegen de afzender en de geadresseerde en van de vervrachter tegen de bevrachter.
§ 4. Indien de overeenkomst wordt afgesloten voor rekening van wie het behoort of van wie het zal behoren, is de vervoermakelaar gehouden uiterlijk bij aanvang van de uitvoering van de overeenkomst de naam van de opdrachtgever mede te delen aan de derde-medecontractant.
Het niet meedelen of een verkeerde of laattijdige mededeling laat onverlet dat de overeenkomst gesloten wordt met de opdrachtgever, zoals deze blijkt uit het vervoersdocument.
In dat geval is de vervoermakelaar gehouden tot vergoeding van alle daardoor geleden schade.
Art. 3.6.1.7. Vracht
Voor de toepassing van deze titel wordt onder "vracht" verstaan: de tussen partijen overeengekomen prijs, onverschillig de benaming ervan en de wijze van berekening.
Art. 3.6.1.8. Averij-grosse
§ 1. De berekening van de schade en van de verplichte bijdrage van averij-grosse met betrekking tot de in deze afdeling geregelde overeenkomsten geschiedt overeenkomstig de bepalingen van titel 7, hoofdstuk 1.
§ 2. De bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 1, onderafdeling 5, zijn daarbij van toepassing op de verhaalvordering van de ladingbelanghebbenden.
De bijdrage in averij-grosse alsook hulploon wordt aangemerkt als een waardevermindering van die zaak.
Nietig is elk beding dat van de bepaling van het eerste lid afwijkt.
Art. 3.6.1.9. Instructies en delegatie van bevoegdheid
In alle gevallen waarin deze titel, de daaronder vallende overeenkomsten of de uitvoering ervan voorzien in of noodzaken tot instructies, schriftelijke kennisgeving, verstrekking van informatie of overlegging, ondertekening en clausulering van documenten door de ene partij aan de andere partij, kunnen deze namens de vervrachter, vervoerder of opdrachtnemer rechtsgeldig geschieden door of aan de schipper of degene die vanop afstand instaat voor de navigatie. Eén en ander geldt niet als uitoefening van werkgeversgezag of terbeschikkingstelling van personeel.
Art. 3.6.1.10. Bevrachting en prijsvorming
§ 1. Op het gebied van het nationaal en internationaal goederenvervoer over de binnenwateren worden door de betrokken partijen vrij overeenkomsten gesloten en wordt vrij over de prijzen onderhandeld, en wordt het eigen vervoer vrij verricht.
Onder "eigen vervoer" wordt verstaan: het vervoer van goederen dat door een onderneming wordt verricht voor haar eigen behoeften en waarbij:
1° de onderneming eigenaar is van het binnenschip of er de uitsluitende beschikking over heeft verworven;
2° het binnenschip bemand is met personeel van de onderneming;
3° het vervoer slechts een bijkomstige activiteit van de onderneming is;
4° de vervoerde goederen aan de onderneming toebehoren of door haar gekocht, verkocht, geproduceerd of bewerkt werden in het kader van haar hoofdactiviteit.
§ 2. Het is verboden in hoofde van één of meer ondernemingen misbruik te maken van een positie van economische afhankelijkheid waarin één of meerdere ondernemingen zich bevinden waardoor de mededinging kan worden aangetast op de betrokken Belgische markt of op een wezenlijk deel daarvan. Er kan sprake zijn van misbruik bij: het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke tarieven of van andere onbillijke contractuele voorwaarden.
Onder "positie van economische afhankelijkheid" wordt verstaan: de positie van onderworpenheid van een onderneming ten aanzien van één of meerdere andere ondernemingen gekenmerkt door de afwezigheid van een redelijk equivalent alternatief dat beschikbaar is binnen een redelijke termijn, en onder redelijke voorwaarden en kosten, wat die onderneming of elk van die ondernemingen toelaat om prestaties of voorwaarden op te leggen die niet kunnen verkregen worden in normale marktomstandigheden.
Eenieder die het verbod bedoeld in het eerste lid overtreedt, is gehouden tot voldoening van de tijdens het gebruik van het binnenschip ontstane en onbetaald gebleven kosten welke voortvloeien uit wettelijke en reglementaire verplichtingen van sociale en fiscale aard.
§ 3. Het is eenieder eveneens verboden een binnenschip met het oog op het vervoer en/of de opslag van goederen te gebruiken of te laten gebruiken zonder dat het verzekerd is tegen alle risico's van de vaart en voldoet aan alle wettelijke voorwaarden.
Deze bepaling is tevens van toepassing op elke verrichting van meenemen.
Hoofdstuk 2. Bevrachtingsovereenkomsten
Afdeling 1. Rompbevrachting en scheepshuurkoop
Art. 3.6.2.1. Materiële toepassing
Onder voorbehoud van de artikelen 3.6.1.2 en 3.6.1.3 en van andere dwingende wettelijke en reglementaire bepalingen kunnen partijen contractueel anders bepalen dan voorzien in deze afdeling.
Zodra de overeenkomst van scheepshuurkoop is ingeschreven in het scheepsregister waar het binnenschip is teboekgesteld, kan een faillissement, gerechtelijk concordaat, staking van betaling of kennelijk onvermogen of ander gevallen van insolventie van de scheepshuurverkoper of een pand, beslag of retentie op het binnenschip ten laste van deze laatste, niet tegen de scheepshuurkoper worden ingeroepen tenzij het feit dat aan de grond ligt van een pand, beslag of retentie op het binnenschip aan de huurkoper toe te rekenen is.
Onderafdeling 1. Rompbevrachting
Art. 3.6.2.2. Vermeldingen
§ 1. De rompbevrachtingsovereenkomst vermeldt:
1° de naam en de woonplaats of de zetel van de vervrachter en de bevrachter;
2° de volgende gegevens betreffende het binnenschip: naam, uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI), nummer teboekstelling, type, tonnenmaat en afmetingen, bouwplaats, bouwjaar, Uniebinnenvaartcertificaat of certificaat van onderzoek, gevestigde scheepshypotheken en verdere bijzonderheden;
3° de haven of plaats, en het vroegste en het laatste tijdstip voor levering en teruggave;
4° desgevallend, het toegelaten vaargebied;
5° de duur van de bevrachting;
6° de huurprijs;
7° de plaats en het tijdstip van ondertekening.
§ 2. Het ontbreken van één of meer in dit lid bedoelde gegevens tast de geldigheid van de overeenkomst niet aan.
Art. 3.6.2.3. Levering
De vervrachter moet behoorlijke zorg aanwenden om het binnenschip bij levering vaarwaardig te maken, en om de romp en het scheepstoebehoren klaar voor de dienst te maken.
De vervrachter moet het binnenschip leveren, en de bevrachter moet het overnemen in de overeengekomen haven of plaats, op een veilige ligplaats die desgevallend door de bevrachter wordt aangeduid.
De vervrachter moet ervoor zorgen dat het binnenschip beschikt over de nodige scheepsdocumenten.
Artikel 3.6.2.4. Teruggave
De bevrachter moet het binnenschip teruggeven in de overeengekomen haven of plaats, op een veilige ligplaats die desgevallend door de vervrachter wordt aangeduid.
De bevrachter moet de vervrachter van het verwachte tijdstip van teruggave op de hoogte brengen.
Art. 3.6.2.5. Onderzoek bij levering en teruggave
De staat van het binnenschip bij levering en teruggave wordt vastgesteld door een deskundige, gezamenlijk aangeduid door de vervrachter en de bevrachter.
De kosten van de onderzoeken worden gedragen door de vervrachter en de bevrachter, elk voor de helft.
Art. 3.6.2.6. Onderhoud en uitbating
§ 1. Tijdens de duur van de overeenkomst is het binnenschip in het volle bezit van de bevrachter, staat het volstrekt en voor alle doeleinden te zijner beschikking en staat het in alle opzichten onder zijn volledig toezicht.
De bevrachter moet het binnenschip en het scheepstoebehoren onderhouden in een goede staat, in een doelmatige gebruikstoestand en overeenkomstig goede onderhoudspraktijk. Hij moet de klasse van het binnenschip in stand houden en ervoor zorgen dat alle nodige certificaten geldig blijven.
§ 2. De bevrachter moet het binnenschip op eigen kosten en risico uitbaten.
De bevrachter staat in voor alle lasten, van welke aard ook, die in verband staan met het gebruik en de uitbating.
De bemanning is voor alle doeleinden aangestelde van de bevrachter, zelfs wanneer deze werden aangeduid door de vervrachter.
De bevrachter staat in voor de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de bemanning.
§ 3. De bevrachter houdt de vervrachter redelijkerwijze op de hoogte van het voorgenomen gebruik, droogzetting en belangrijke herstellingen.
Belangrijke herstellingen gebeuren in overleg met de vervrachter.
§ 4. De bevrachter mag het binnenschip op zijn kosten schilderen in diens kleuren, er zijn herkenningstekens op aanbrengen en diens eigen vlag voeren.
§ 5. Zonder instemming van de vervrachter mag de bevrachter aan het binnenschip en het scheepstoebehoren geen structurele veranderingen aanbrengen. De vervrachter mag opleggen dat deze wijzigingen bij teruggave ongedaan zijn gemaakt.
§ 6. De bevrachter mag gebruik maken van alle scheepstoebehoren, met dien verstande dat versleten of beschadigde zaken vervangen of hersteld moeten worden
Art. 3.6.2.7. Verzekering
De bevrachter moet het binnenschip op zijn kosten verzekerd houden tegen risico's in verband met casco en machines, oorlog, aansprakelijkheden met betrekking tot bemanning, lading, verontreiniging en schade aan derden, alsmede tegen verplicht te verzekeren risico's.
De verzekeringen moeten zowel de bevrachter, de vervrachter als, in voorkomend geval, de hypotheekhouder begunstigen.
De vervrachter en de bevrachter moeten elkaar alle in het raam van de verzekering vereiste inlichtingen en stukken verschaffen.
Art. 3.6.2.8. Zekerheidsrechten
De bevrachter staat ervoor in dat de rechten en de titel op het binnenschip van de vervrachter niet worden bezwaard door zekerheidsrechten.
Art. 3.6.2.9. Vrijwaring en beslag
§ 1. In het geval van beslag, aanhouding of retentie uit hoofde van aanspraken tegen de bevrachter moet deze de vervrachter vergoeden voor alle verlies, schaden en kosten die in verband met de uitbating van het binnenschip ontstaan. In geval van beslag, aanhouding of retentie moet de bevrachter deze binnen een redelijke tijd laten opheffen en daartoe zo nodig een borg of zekerheid stellen.
§ 2. In het geval van beslag, aanhouding of retentie uit hoofde van aanspraken tegen de vervrachter moet de vervrachter dit beslag, aanhouding of retentie binnen een redelijke tijd laten opheffen en daartoe zo nodig een borg of zekerheid stellen. Alsdan moet de vervrachter de bevrachter vergoeden voor alle verlies, schaden en kosten, met inbegrip van betaalde huur, die rechtstreeks uit het beslag, aanhouding of retentie voortvloeien.
Art. 3.6.2.10. Ladingvoorrecht
De vorderingen van de vervrachter uit hoofde van de overeenkomst zijn verhaalbaar en bevoorrecht op elke lading die toebehoort aan de bevrachter.
Art. 3.6.2.11. Berging
Hulp- en sleeploon komt toe aan de bevrachter.
Art. 3.6.2.12. Wrakkenopruiming
De bevrachter moet de vervrachter vergoeden en vrijwaren voor alle kosten in verband met de ruiming van wrakken of hindernissen.
Art. 3.6.2.13. Averij-grosse
De bevrachter dient de vervrachter te vrijwaren voor de bijdrage in averij-grosse.
Art. 3.6.2.14. Overdracht, onderbevrachting en verkoop
§ 1. Zonder instemming van de vervrachter mag de bevrachter de rompbevrachting niet overdragen of een onderrompbevrachting toestaan.
§ 2. Zonder instemming van de bevrachter en overname van de rompbevrachting door de koper, mag de vervrachter het binnenschip niet verkopen.
Art. 3.6.2.15. Oorlog
Zonder instemming van de vervrachter mag de bevrachter het binnenschip niet doen varen in gebieden waarin het binnenschip, de lading, de bemanning of de opvarenden worden blootgesteld aan risico's van oorlog, burgeroorlog, vijandelijkheden, oproer, mijnen, terrorisme of blokkade veroorzaakt door publieke of private personen.
Art. 3.6.2.16. Beëindiging
§ 1. De vervrachter mag de overeenkomst beëindigen wanneer de bevrachter geen gevolg geeft aan een redelijke ingebrekestelling om:
1° de huurprijs te betalen;
2° zijn verplichtingen in verband met het toegelaten vaargebied of de verzekering na te komen; of
3° het binnenschip en het scheepstoebehoren te onderhouden.
§ 2. De bevrachter mag de overeenkomst beëindigen wanneer de vervrachter, ondanks een ingebrekestelling, nalaat aan zijn verplichtingen te voldoen.
§ 3. De overeenkomst wordt vermoed te zijn beëindigd wanneer het binnenschip volledig verloren is of wanneer het binnenschip zodanig beschadigd is dat de partijen of de verzekeraar de schade met volledig verlies gelijkstellen, of zich in een dusdanige toestand bevindt dat herstelling redelijkerwijze niet kan worden verlangd.
§ 4. Elke partij mag de overeenkomst beëindigen in geval van ontbinding, vereffening, faillissement of enige andere insolventieprocedure in hoofde van de andere partij.
§ 5. Bij beëindiging overeenkomstig de vorige paragrafen heeft de vervrachter het recht om het binnenschip in de huidige of de eerstvolgende haven terug in bezit te nemen.
§ 6. De beëindiging van de overeenkomst doet geen afbreuk aan de door partijen verworven rechten en aan de vorderingen welke zij desgevallend bezitten.
Art. 3.6.2.17. Verjaring
§ 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 3.6.3.24., verjaren alle vorderingen die verband houden met een rompbevrachtingsovereenkomst door verloop van vijf jaar na beëindiging van de rompbevrachtingsovereenkomst.
De verjaringstermijn kan worden geschorst en gestuit.
§ 2. Vorderingen tot verhaal in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een rompbevrachtingsovereenkomst kunnen, ook na de in paragraaf 1 bedoelde termijn, worden ingesteld binnen negentig dagen nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld.
§ 3. Elk beding tot verkorting van de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde termijnen is nietig.
Onderafdeling 2. Scheepshuurkoop
Art. 3.6.2.18. Rechten en plichten tijdens de huur.
De bepalingen van onderafdeling 1 van afdeling 1, hoofdstuk 2, titel 6, boek 3 zijn eveneens van toepassing op de periode waarin de scheepshuurkoper het binnenschip huurt.
Art. 3.6.2.19. Rechten en plichten bij de koop.
Het binnenschip wordt geleverd vrij van scheepszekerheidsrechten en andere lasten en in de staat waarin het zich bevindt, met al zijn zichtbare en onzichtbare gebreken.
Elk beding in de overeenkomst volgens hetwelk de in de overeenkomst bepaalde of bepaalbare koopprijs tijdens de duur van de overeenkomst kan worden gewijzigd, is nietig.
De eigendom van het binnenschip gaat over tegen betaling van de resterende koopprijs.
Afdeling 2. Tijd- en reisbevrachting
Onderafdeling 1. Tijdbevrachting
Art. 3.6.2.20. Materiële toepassing
Onder voorbehoud van de artikelen 3.6.1.2. en 3.6.1.3. en van andere dwingende wettelijke en reglementaire bepalingen kunnen partijen contractueel anders bepalen dan voorzien in deze onderafdeling.
Art. 3.6.2.21. Vermeldingen
§ 1. De bevrachtingsovereenkomst vermeldt:
1° de naam en de woonplaats of de zetel van de vervrachter en de bevrachter;
2° de volgende gegevens betreffende het binnenschip: naam, uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI), nummer teboekstelling, type, tonnenmaat en afmetingen, bouwplaats, bouwjaar, Uniebinnenvaartcertificaat of certificaat van onderzoek, gevestigde scheepshypotheken en verdere bijzonderheden;
3° de haven of plaats, en het vroegste en het laatste tijdstip voor levering en teruggave;
4° desgevallend, het toegelaten vaargebied;
5° de duur van de bevrachting;
6° de vracht;
7° de plaats en het tijdstip van ondertekening.
§ 2. Het ontbreken van één of meer in dit lid bedoelde gegevens tast de geldigheid van de overeenkomst niet aan.
Art. 3.6.2.22. Duur
Het binnenschip wordt bevracht voor de bedongen duur die ingaat op het tussen partijen overeengekomen tijdstip.
Art. 3.6.2.23. Vaargebied
Het binnenschip wordt ingezet op vaarwegen waarvoor het toegelaten is.
Art. 3.6.2.24. Onderbevrachting
Onverminderd zijn verplichtingen onder de bevrachtingsovereenkomst, mag de bevrachter het binnenschip onderbevrachten.
Art. 3.6.2.25. Verplichtingen van de vervrachter
§ 1. Het binnenschip moet vaarwaardig en geschikt zijn, en beschikken over de nodige scheepsdocumenten en verzekering.
§ 2. De ruimen van het binnenschip moeten zuiver zijn, en klaar om lading aan boord te nemen.
Art. 3.6.2.26. Teruggave
De bevrachter moet bij beëindiging van de overeenkomst het binnenschip aan de vervrachter teruggeven in dezelfde staat, rekening houdend met normale sleet.
De bevrachter staat echter niet in voor schade toerekenbaar aan de vervrachter of veroorzaakt door derden, andere dan de ondergeschikten, lasthebbers of uitvoeringsagenten van de bevrachter.
Art. 3.6.2.27. Onderzoek bij levering en teruggave
De staat van het binnenschip bij levering en teruggave wordt vastgesteld door een deskundige, gezamenlijk aangeduid door de vervrachter en de bevrachter.
De kosten van de onderzoeken worden gedragen door de vervrachter en de bevrachter, elk voor de helft.
Art. 3.6.2.28. Verplichtingen van de bevrachter
De bevrachter staat op zijn kosten in voor geschikte brandstoffen, smeeroliën, alsmede voor de vaartrechten, haven-, loods-, en sleepgelden.
Oponthoud en kosten veroorzaakt door de weersomstandigheden of varen in ondiep water zijn ten laste van de bevrachter.
Art. 3.6.2.29. Brandstof
§ 1. Bij levering en teruggave van het binnenschip wordt de stand van de aan boord aanwezige brandstof vastgesteld. Bij beëindiging van de overeenkomst wordt het verschil tussen partijen afgerekend.
§ 2. De bevrachter is aansprakelijk voor de schade die de vervrachter lijdt ingevolgde het aan boord nemen van brandstof die ongeschikt is of niet de overeengekomen kwaliteit bezit, alsook voor de kosten van het verwijderen van deze brandstof en de vervanging ervan.
Art. 3.6.2.30. Vracht
De bevrachter moet de overeengekomen vracht betalen.
Behoudens afwijkend beding is de vracht verschuldigd per dag.
De vracht is opeisbaar uiterlijk de laatste dag van de maand waarop hij betrekking heeft.
Compensatie tussen de verschuldigde vracht en een betwiste vordering van de bevrachter is niet toegelaten.
Art. 3.6.2.31. Opschorting
Bij gebreke aan betaling na verloop van drie dagen volgend op een ingebrekestelling mag de vervrachter, onverminderd zijn recht op schadevergoeding, het binnenschip terugtrekken uit de dienst.
Bij elk in gebreke blijven van de bevrachter om de vracht te betalen mag de vervrachter, onverminderd het recht het binnenschip uit dienst te nemen, de uitvoering van al zijn verplichtingen opschorten. De vracht loopt evenwel door en de bevrachter is aansprakelijk voor alle gevolgen.
Art. 3.6.2.32. Onderbreking van de vracht
De vracht is niet verschuldigd voor de periode waarin het binnenschip niet kan worden ingezet wegens een aan de vervrachter toerekenbare tekortkoming.
Tijdens de duur van de onderbreking van de vracht zijn alle brandstoffen ten laste van de vervrachter.
Art. 3.6.2.33. Ontheffingen
De vervrachter en de bevrachter zijn jegens elkaar van aansprakelijkheid ontheven in geval van overmacht.
Art. 3.6.2.34. Zekerheidsrechten
De vorderingen van de vervrachter uit hoofde van de overeenkomst zijn verhaalbaar en bevoorrecht op alle aan de bevrachter toebehorende lading.
De bevrachter staat ervoor in dat de rechten en de titel op het binnenschip van de vervrachter niet worden bezwaard door zekerheidsrechten.
Art. 3.6.2.35. Navigatie
De vervrachter blijft verantwoordelijk voor de navigatie, daden van loodsen en slepers, verzekering, bemanning en alle andere aangelegenheden die verband houden met de exploitatie van het binnenschip.
Art. 3.6.2.36. Oorlog
Ingeval de vervrachter oordeelt dat het binnenschip op een plaats of in een gebied kan worden blootgesteld aan oorlogsrisico's of aan risico's van burgeroorlog, omwenteling, terrorisme, blokkade of vergelijkbare gebeurtenissen, is hij niet verplicht zich daarheen te begeven, en mag het binnenschip dergelijke plaats of gebied verlaten.
Art. 3.6.2.37. Uitvoeringsagenten, lasthebbers of ondergeschikten
De bevrachter moet de schade vergoeden die aan het binnenschip wordt berokkend door uitvoeringsagenten, lasthebbers of ondergeschikten.
Ingeval de schade de vaarwaardigheid, de veiligheid van de bemanning of de bedrijfsklaarheid van het binnenschip in het gedrang brengt, moet de bevrachter onmiddellijk en op zijn kosten overgaan tot herstellingen, tijdens welke geen onderbreking van de vracht intreedt.
Art. 3.6.2.38. Economisch varen
De vervrachter moet behoorlijke zorg aanwenden opdat het brandstofverbruik van het binnenschip, met inachtneming van de noodwendigheden van de reis, wordt beperkt.
Art. 3.6.2.39. Arbeidsonderbrekingen
In geval van staking, arbeidsonderbreking, boycot of enige andere moeilijkheid in verband met de tewerkstelling van de bemanning, geldt het tijdverlies als onderbreking van de vracht.
Art. 3.6.2.40. Verjaring
§ 1. Alle vorderingen die voortvloeien uit aangelegenheden geregeld in hoofdstuk 3 verjaren overeenkomstig art. 3.6.3.24.
Alle overige vorderingen verjaren door verloop van één jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan.
§ 2. De persoon tegen wie een vordering is ingesteld kan de termijn te allen tijde gedurende de verjaringstermijn verlengen door middel van een schriftelijke verklaring aan de benadeelde. Deze termijn kan opnieuw door één of meerdere verklaringen worden verlengd.
§ 3. De verjaringstermijn kan tevens geschorst en gestuit worden overeenkomstig de regels van gemeen recht.
De instelling van een vordering bij een procedure ter verdeling van de beperkte aansprakelijkheid van alle uit een schadegeval voortvloeiende vorderingen schorst de verjaring.
§ 4. Een vordering tot verhaal door een persoon die ingevolge deze onderafdeling aansprakelijk wordt gesteld, kan ook na afloop van de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde verjaringstermijn worden ingesteld, indien een procedure wordt ingesteld binnen negentig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de persoon die de vordering tot verhaal instelt de vordering heeft voldaan of waarop de vordering aan hem is betekend.
§ 5. Een verjaarde vordering kan niet worden ingesteld in de vorm van een tegenvordering of exceptie.
§ 6. Elk beding dat strekt tot verkorting van de in dit artikel bedoelde termijnen, is nietig.
Onderafdeling 2. Reisbevrachting
Art. 3.6.2.41. Materiële toepassing
Tenzij anders overeengekomen, zijn de artikelen 3.6.2.20, 3.6.2.21, 3.6.2.24, 3.6.2.25, 3.6.2.33 tot en met 3.6.2.38 eerste lid, 3.6.2.40 van toepassing.
Afdeling 3. Ligovereenkomst en overeenkomst om te liggen en/of te varen
Art. 3.6.2.42. Materiële toepassing
Onder voorbehoud van de artikelen 3.6.1.2 en 3.6.1.3 en van andere dwingende wettelijke en reglementaire bepalingen kunnen partijen contractueel anders bepalen dan voorzien in deze afdeling.
Onderafdeling 1. Ligovereenkomst
Art. 3.6.2.43. Vermeldingen
§ 1 De ligovereenkomst vermeldt:
1° de naam en de woonplaats of de zetel van de vervrachter en de bevrachter;
2° de volgende gegevens betreffende het binnenschip: naam, uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI), nummer teboekstelling, type, tonnenmaat en afmetingen, bouwplaats, bouwjaar, Uniebinnenvaartcertificaat of certificaat van onderzoek, gevestigde scheepshypotheken en verdere bijzonderheden;
3° de haven of plaats, en het vroegste en het laatste tijdstip voor levering en teruggave;
4° desgevallend, het toegelaten vaargebied;
5° de duur van de bevrachting;
6° de vracht;
7° de plaats en het tijdstip van ondertekening.
§ 2. Het ontbreken van één of meer in dit lid bedoelde gegevens tast de geldigheid van de overeenkomst niet aan.
Art. 3.6.2.44. Duur van de overeenkomst
De overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde of onbepaalde duur.
Indien de overeenkomst voor onbepaalde duur is, heeft elke partij het recht deze op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van vijftien dagen.
Indien op het tijdstip waarop de overeenkomst eindigt, de lading niet geheel gelost is, heeft de vervrachter recht op vergoeding van alle schade die hij daardoor lijdt.
Art. 3.6.2.45. Staat van het binnenschip
§ 1. De vervrachter moet het binnenschip in goede staat van onderhoud en ladinggeschikt ter beschikking stellen van de bevrachter.
§ 2. Ingeval het binnenschip niet in goede staat is, mag de bevrachter de overeenkomst voor de belading opzeggen zonder enige vergoeding verschuldigd te zijn.
De bewijslast in verband met de gebrekkige staat van het binnenschip rust op de bevrachter.
§ 3. De bevrachter die het binnenschip in slechte staat van onderhoud aanvaardt, doet dit op eigen risico en kan zich daar niet op beroepen om de vervrachter aansprakelijk te stellen voor de beschadiging die er het gevolg van zou zijn.
Art. 3.6.2.46. Ligplaats
§ 1. De vervrachter moet het binnenschip op eigen kosten op de plaats brengen die voor het liggen is aangewezen.
Indien hij meent dat de aangewezen plaats niet geschikt is of gevaar oplevert voor schade aan het binnenschip, mag hij weigeren erheen te varen, tenzij de bevrachter zich er schriftelijk toe verbindt de aansprakelijkheid op zich te nemen voor de schade die het binnenschip ten gevolge van de aan die plaats verbonden risico's mocht overkomen.
Indien de gevaren van de plaats niet zichtbaar zijn, is de bevrachter die de vervrachter beveelt zijn binnenschip aldaar te leggen, van rechtswege aansprakelijk voor de aan die plaats verbonden risico's.
Onverminderd het voorgaande is de bevrachter verplicht gedurende de ganse tijd dat het binnenschip zich op de aangewezen laad- of losplaats bevindt, er voor te zorgen dat het veilig kan afmeren, liggen, verhalen, laden en vertrekken.
Art. 3.6.2.47. Laden en lossen
§ 1. De bevrachter staat in voor het laden en lossen van de goederen.
Onder laden wordt mede verstaan het stuwen en vastzetten van de lading.
Tot het lossen van een binnenschip behoren tevens de maatregelen tot nalossen en wassen, ontgassen en ventileren en inname van afval, en tot afgifte van een losverklaring, indien deze maatregelen op grond van het "CDNI-Verdrag" verplicht zijn.
§ 2. De vervrachter staat ervoor in dat het laden, het stuwen en het vastzetten van de goederen de veiligheid van het binnenschip niet in gevaar brengt.
Art. 3.6.2.48. Informatieplicht m.b.t. de goederen
De bevrachter is met betrekking tot de goederen gehouden tot dezelfde informatie-verplichtingen als de afzender onder onderafdeling 2 van hoofdstuk 3 van deze titel.
Indien de bevrachter die verplichting niet nakomt, is de vervrachter gerechtigd de overeenkomst te ontbinden en de goederen op kosten van de bevrachter te lossen, onverminderd het recht op vergoeding van alle schade die hij lijdt.
Art. 3.6.2.49. Inontvangstneming en aflevering goederen
Tenzij anders overeengekomen, vindt de inontvangstneming en de aflevering van goederen plaats aan boord van het binnenschip.
Art. 3.6.2.50. Aansprakelijkheid van de vervrachter
De aansprakelijkheid van de vervrachter, zijn ondergeschikten en lasthebbers voor schade aan de lading wordt geregeld door de bepalingen van hoofdstuk 3.
Nietig is elk beding dat van deze bepaling afwijkt.
Art. 3.6.2.51. Vracht
§ 1. De vracht is voor de gehele dag verschuldigd, onverschillig op welk uur het laden of het lossen eindigt.
§ 2. De vervrachter heeft tevens recht op vergoeding van alle sleep- en verhaalkosten alsook alle andere kosten die met het oog op het liggen redelijkerwijs zijn gemaakt.
§ 3. De vracht en de overige op de goederen rustende vorderingen en kosten zijn verschuldigd zonder recht van de bevrachter op verrekening met betwiste schade aan of verlies van lading.
§ 4. Indien de bevrachting betrekking heeft op varen en liggen kan de vervrachter niet verplicht worden de reis aan te vatten alvorens de vracht voor het liggen en de desgevallend gemaakte kosten betaald zijn.
Art. 3.6.2.52. Verjaring
§ 1. Alle vorderingen die voortvloeien uit een overeenkomst waarop deze onderafdeling van toepassing is, verjaren na een jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de goederen zijn of hadden moeten zijn afgeleverd.
De dag waarop de verjaringstermijn aanvangt, wordt niet meegerekend.
§ 2. De persoon tegen wie een vordering is ingesteld, kan de termijn te allen tijde gedurende de verjaringstermijn verlengen door middel van een schriftelijke verklaring aan de benadeelde. Deze termijn kan opnieuw door één of meerdere verklaringen worden verlengd.
§ 3. De verjaringstermijn kan tevens geschorst en gestuit worden overeenkomstig de regels van gemeen recht.
De instelling van een vordering bij een procedure ter verdeling van de beperkte aansprakelijkheid van alle uit een schadegeval voortvloeiende vorderingen schorst de verjaring.
§ 4. Een vordering tot verhaal door een persoon die ingevolge deze onderafdeling aansprakelijk wordt gesteld, kan ook na afloop van de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde verjaringstermijn worden ingesteld, indien een procedure wordt ingesteld binnen negentig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de persoon die de vordering tot verhaal instelt de vordering heeft voldaan of waarop de vordering aan hem is betekend.
§ 5. Een verjaarde vordering kan niet worden ingesteld in de vorm van een tegenvordering of exceptie.
§ 6. Elk beding dat strekt tot verkorting van de in dit artikel bedoelde termijnen, is nietig.
Onderafdeling 2. Overeenkomst om te liggen en/of te varen
Art. 3.6.2.53. Toepasselijke bepalingen
De bepalingen van onderafdeling 1 zijn eveneens van toepassing op het liggen onder een overeenkomst om te liggen en/of te varen.
Het varen wordt geregeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.6.3.2.
Hoofdstuk 3. Vervoerovereenkomsten
Afdeling 1. Goederenvervoer
Onderafdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 3.6.3.1. Begrippen
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
1° "vervoerovereenkomst": elke overeenkomst, ongeacht hoe deze wordt aangeduid, waarbij een vervoerder zich verbindt tegen betaling van vracht goederen te vervoeren over de binnenwateren;
2° "vervoerder": een ieder door wie of namens wie een vervoerovereenkomst is gesloten met een afzender;
3° "ondervervoerder": een ieder, anders dan de ondergeschikte of lasthebber van de vervoerder, aan wie de uitvoering van het vervoer geheel of gedeeltelijk door de vervoerder is toevertrouwd;
4° "afzender": een ieder door wie of namens wie of voor wiens rekening een vervoerovereenkomst is gesloten met een vervoerder;
5° "geadresseerde": de persoon die gerechtigd is de goederen in ontvangst te nemen;
6° "vervoersdocument": een document dat het bewijs vormt van een vervoerovereenkomst en dat de inontvangstneming of het aan boord nemen van goederen door een vervoerder aantoont, opgemaakt in de vorm van een cognossement of vrachtbrief of in de vorm van elk ander in de handel gebruikelijk document;
7° "goederen": wordt onder goederen niet begrepen gesleepte of geduwde schepen, noch de bagage noch de voertuigen van de vervoerde personen; indien de goederen in een container, op een pallet of in of op een soortgelijke vervoerseenheid zijn samengebracht of indien zij zijn verpakt, wordt onder "goederen" eveneens deze vervoerseenheid of verpakking verstaan, indien deze door de afzender wordt verschaft;
8° "schriftelijk": tenzij de betrokken personen anders zijn overeengekomen, ook de situatie waarbij informatie wordt doorgegeven via elektronische, optische of soortgelijke communicatiemiddelen, met inbegrip van, doch niet beperkt tot telegrammen, telefaxen, telexberichten, elektronische post of elektronische gegevensuitwisseling (EDI), mits de informatie beschikbaar blijft om vervolgens als referentie te worden gebruikt;
9° "rekeneenheden": het bijzonder trekkingsrecht vastgesteld door het Internationaal Monetair Fonds;
10° "ligtijd": de termijn om te laden en/of te lossen;
11° "overliggeld": de schadevergoeding verschuldigd wegens de overschrijding van de lig-, laad- of lostijd, al naargelang wat bedongen is;
12° "overeenkomst van multimodaal goederenvervoer": de overeenkomst van goederenvervoer waarbij de vervoerder (Multimodale vervoerder) zich bij een en dezelfde overeenkomst tegenover de afzender verbindt dat het vervoer deels over zee, over binnenwateren, over de weg, over spoorwegen, door de lucht of door een pijpleiding dan wel door middel van enige andere vervoerstechniek zal geschieden;
13° "overeenkomst van fleximodaal goederenvervoer": de overeenkomst van goederenvervoer waarbij de vervoerder zich tegenover de afzender verbindt te vervoeren en waarbij de vervoerwijze onbepaald is.
Art. 3.6.3.2. Internationale en materiële toepassing
§ 1. Ongeacht de benaming van de overeenkomst, is deze afdeling van toepassing op elk vervoer per binnenschip dat niet valt onder de bepalingen van het "CMNI-Verdrag", met inbegrip van vervoer per binnenschip in het kader van een multimodaal of fleximodaal vervoer.
§ 2. Op vervoersovereenkomsten waarvan sprake in het "CMNI-Verdrag", zijn de bepalingen van dat verdrag van toepassing alsmede, ingeval van vervoer per binnenschip, de onderafdelingen 8 en 9.
§ 3. Met inachtneming van de artikelen 3.6.1.2 en 3.6.1.3, kunnen partijen contractueel afwijken van onderafdeling 8.
§ 4. Bij elk vervoer verricht onder een bevrachtingsovereenkomst wordt onder bevrachter de afzender verstaan en onder vervrachter de vervoerder.
§ 5. Deze afdeling laat de rechten en verplichtingen van de vervoerder die voortvloeien uit internationale verdragen of uit het nationale recht inzake de beperking van de aansprakelijkheid van eigenaren van binnenvaart- of zeeschepen onverlet.
Onderafdeling 2. Rechten en verplichtingen van de overeenkomst sluitende partijen
Art. 3.6.3.3. Inontvangstneming, vervoer en aflevering van de goederen
§ 1. De vervoerder is verplicht de goederen binnen de gestelde termijn naar de plaats van aflevering te vervoeren en deze bij de geadresseerde af te leveren in dezelfde staat als waarin hij ze heeft overhandigd gekregen.
§ 2. Tenzij anders is overeengekomen, vinden de inontvangstneming en aflevering van de goederen plaats aan boord van het binnenschip.
§ 3. De vervoerder bepaalt welk binnenschip moet worden gebruikt. Hij is verplicht, voorafgaand aan en bij aanvang van de reis, er naar behoren op toe te zien dat het binnenschip, rekening houdend met de te vervoeren goederen, geschikt is om de lading in te nemen, geschikt is om te varen en voorzien is van de ingevolge de geldende regelgeving vereiste uitrusting en bemanning en dat de voor het vervoer van de betrokken goederen vereiste nationale en internationale vergunningen aanwezig zijn.
§ 4. Indien is overeengekomen het vervoer te verrichten met een bepaald binnenschip of een bepaald type binnenschip, is de vervoerder, zonder toestemming van de afzender, slechts gerechtigd de goederen geheel of gedeeltelijk te laden of over te laden op een ander binnenschip of een ander type binnenschip:
1° bij omstandigheden zoals laagwater, aanvaringen of andere stremmingen van het scheepsverkeer die ten tijde van het sluiten van de vervoerovereenkomst niet te voorzien waren en die het laden of overladen van de goederen noodzakelijk maken voor de uitvoering van de vervoerovereenkomst en wanneer de vervoerder niet binnen een passende termijn instructies van de afzender kan verkrijgen; of
2° wanneer dit in overeenstemming is met de gebruiken in de haven waarin het binnenschip zich bevindt.
§ 5. Onverminderd de verplichtingen van de afzender, staat de vervoerder ervoor in dat het laden, het stuwen en het vastzetten van de goederen de veiligheid van het binnenschip niet in gevaar brengt.
§ 6. De vervoerder mag de goederen slechts vervoeren op het dek of in open ruimen indien dit met de afzender is overeengekomen of indien dit in overeenstemming is met het handelsgebruik of vereist is op grond van geldende voorschriften.
Art. 3.6.3.4. Ondervervoerder
§ 1. De overeenkomst die beantwoordt aan de begripsomschrijving van artikel 3.6.3.1, 1°, gesloten tussen een vervoerder en een ondervervoerder moet worden beschouwd als een vervoerovereenkomst in de zin van deze afdeling. Met betrekking tot deze overeenkomst zijn alle bepalingen van deze afdeling die betrekking hebben op de afzender van toepassing op de vervoerder en alle bepalingen van deze afdeling die betrekking hebben op de vervoerder op de ondervervoerder.
§ 2. Wanneer de vervoerder de uitvoering van het vervoer geheel of gedeeltelijk heeft toevertrouwd aan een ondervervoerder, ongeacht of dit gebeurt ter uitvoering van een hem in de vervoerovereenkomst toegekend recht of niet, blijft de vervoerder, overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling, aansprakelijk voor het gehele vervoer. Alle bepalingen van deze afdeling die betrekking hebben op de aansprakelijkheid van de vervoerder zijn ook van toepassing op de aansprakelijkheid van de ondervervoerder met betrekking tot het door deze laatste verrichte vervoer.
§ 3. De vervoerder dient de afzender in elk geval informeren wanneer hij de uitvoering van het vervoer geheel of gedeeltelijk toevertrouwt aan een ondervervoerder.
§ 4. Iedere afspraak met de afzender of de geadresseerde waardoor de aansprakelijkheid van de vervoerder wordt uitgebreid in overeenstemming met de bepalingen van deze afdeling, is alleen bindend voor de ondervervoerder voor zover deze hiermee uitdrukkelijk en schriftelijk heeft ingestemd. De ondervervoerder kan zich beroepen op alle verweren die de vervoerder op grond van de vervoerovereenkomst ter beschikking staan.
§ 5. Indien en voor zover zowel de vervoerder als de ondervervoerder aansprakelijk zijn, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk. Niets in dit artikel doet afbreuk aan het recht van verhaal tussen hen.
Art. 3.6.3.5. Afleveringstermijn
De vervoerder is verplicht de goederen af te leveren binnen de in de vervoerovereenkomst overeengekomen termijn of, indien geen termijn is overeengekomen, binnen de termijn die redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder mag worden verlangd, rekening houdend met de omstandigheden van de reis en met een ongehinderde vaart.
Art. 3.6.3.6. Verplichtingen van de afzender
§ 1. De afzender is verplicht de uit hoofde van de vervoerovereenkomst verschuldigde bedragen te voldoen.
§ 2. De afzender verschaft de vervoerder, voorafgaand aan de overhandiging van de goederen, schriftelijk de volgende gegevens met betrekking tot de te vervoeren goederen:
1° afmetingen, aantal of gewicht en stuwfactor van de goederen;
2° markeringen die nodig zijn voor de identificatie van de goederen;
3° aard, kenmerken en eigenschappen van de goederen;
4° instructies voor de douanerechtelijke of administratieve behandeling van de goederen;
5° andere noodzakelijke gegevens die in het vervoersdocument moeten worden vermeld.
De afzender verschaft bovendien aan de vervoerder, bij overhandiging van de goederen, alle voorgeschreven begeleidende documenten.
§ 3. De afzender verpakt, indien de aard van de goederen dit vereist, rekening houdend met het overeengekomen vervoer, de goederen zodanig dat deze niet verloren kunnen gaan of kunnen worden beschadigd in de periode tussen de inontvangstneming en de aflevering door de vervoerder, en zodanig dat zij geen schade aan het binnenschip of aan andere goederen kunnen veroorzaken. Bovendien draagt de afzender, rekening houdend met het overeengekomen vervoer, zorg voor een passende markering in overeenstemming met de toepasselijke internationale of nationale regelgeving of, bij gebrek aan dergelijke regelgeving, in overeenstemming met de in de binnenvaart algemeen erkende regels en gebruiken.
§ 4. Onverminderd de verplichtingen van de vervoerder, moet de afzender de goederen laden, stuwen en vastzetten in overeenstemming met de gebruiken in de binnenvaart, tenzij in de vervoerovereenkomst anders is bepaald.
Art. 3.6.3.7. Gevaarlijke of milieuschadelijke goederen
§ 1. Indien gevaarlijke of milieuschadelijke goederen moeten worden vervoerd is de afzender verplicht, alvorens de goederen te overhandigen, en in aanvulling op de in artikel 3.6.3.6, § 2, bedoelde gegevens, de vervoerder schriftelijk en uitdrukkelijk in te lichten over het gevaar en de milieurisico's inherent aan de goederen, alsmede over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
§ 2. Indien voor het vervoer van de gevaarlijke of milieuschadelijke goederen een vergunning vereist is, verschaft de afzender de noodzakelijke documenten uiterlijk bij de overhandiging van de goederen.
§ 3. Wanneer gevaarlijke of milieuschadelijke goederen door het ontbreken van een administratieve vergunning niet verder vervoerd, gelost of afgeleverd kunnen worden, komen de kosten voor de terugreis van de goederen naar de laadhaven of naar een meer nabijgelegen plaats waar ze kunnen worden gelost en afgeleverd of verwijderd, ten laste van de afzender.
§ 4. In geval van onmiddellijk gevaar voor personen, materiële zaken of het milieu, is de vervoerder gerechtigd de goederen te lossen, onschadelijk te maken, of, mits een dergelijke maatregel met betrekking tot het gevaar dat van de goederen uitgaat niet onevenredig is, te vernietigen, ook indien hij vóór hij de goederen in ontvangst nam in kennis was gesteld of op grond van andere informatie op de hoogte was van de aard van het gevaar of de milieurisico's, inherent aan deze goederen.
§ 5. De vervoerder heeft recht op vergoeding van de door hem geleden schade, indien hij gerechtigd is om de in paragraaf 3 of 4 bedoelde maatregelen te nemen.
Art. 3.6.3.8. Aansprakelijkheid van de afzender
§ 1. De afzender, ook al heeft deze geen schuld, is aansprakelijk voor alle schaden en kosten die voor de vervoerder of ondervervoerder zijn ontstaan als gevolg van het feit dat:
1° de in artikel 3.6.3.6, § 2, of artikel 3.6.3.7, § 1, bedoelde gegevens of bijzonderheden ontbreken, onjuist of onvolledig zijn;
2° de gevaarlijke of milieuschadelijke goederen niet in overeenstemming met de toepasselijke internationale of nationale regelgeving of, bij gebrek aan dergelijke regelgeving, in overeenstemming met de in de binnenvaart algemeen erkende regels en gebruiken gemarkeerd of geëtiketteerd zijn;
3° de noodzakelijke begeleidende documenten ontbreken, onjuist of onvolledig zijn.
De vervoerder kan zich niet beroepen op de aansprakelijkheid van de afzender, indien bewezen wordt dat de schuld aan hemzelf, zijn ondergeschikten of lasthebbers te wijten is. Hetzelfde geldt voor de ondervervoerder.
§ 2. De afzender is op gelijke wijze als voor zijn eigen handelen en nalaten, aansprakelijk voor het handelen en nalaten van de personen van wie hij zich bedient bij het verrichten van de taken en het nakomen van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 3.6.3.6 en 3.6.3.7, voor zover deze personen handelen in de uitoefening van hun functie.
Art. 3.6.3.9. Ontbinding van de vervoerovereenkomst door de vervoerder
§ 1. De vervoerder kan de vervoerovereenkomst ontbinden wanneer de afzender zijn in artikel 3.6.3.6, § 2, of in artikel 3.6.3.7, §§ 1 en 2, bedoelde verplichtingen niet nagekomen is.
§ 2. Indien de vervoerder gebruikmaakt van zijn recht tot ontbinding, kan hij de goederen op kosten van de afzender lossen en, naar keuze, betaling van de volgende bedragen verlangen:
1° een derde van de overeengekomen vracht; of
2° naast de eventuele overliggelden, een schadevergoeding gelijk aan het bedrag van de gemaakte kosten en de ontstane schade alsmede, wanneer de reis is aangevangen, de evenredige vracht voor het reeds afgelegde deel van de reis.
Art. 3.6.3.10. Aflevering van de goederen
§ 1. Behoudens de verplichting van de afzender bedoeld in artikel 3.6.3.6, § 1, is de geadresseerde, die na aankomst van de goederen op de plaats van aflevering om aflevering van de goederen verzoekt, in overeenstemming met de vervoerovereenkomst aansprakelijk voor de vracht en de overige op de goederen rustende vorderingen, alsmede voor zijn bijdragen in geval van avarij-grosse. Bij het ontbreken van een vervoersdocument of wanneer dit document niet is overgelegd, is de geadresseerde aansprakelijk voor de met de afzender overeengekomen vracht, indien deze overeenkomt met hetgeen in de handel gebruikelijk is.
§ 2. De terbeschikkingstelling van de goederen aan de geadresseerde in overeenstemming met de vervoerovereenkomst of met de in de desbetreffende handel geldende gebruiken of met de in de loshaven geldende voorschriften wordt als aflevering beschouwd. De voorgeschreven overhandiging van de goederen aan een autoriteit of aan een derde wordt eveneens als aflevering beschouwd.
Onderafdeling 3. Vervoersdocumenten
Art. 3.6.3.11. Aard en inhoud
§ 1. De vervoerder is verplicht voor elk vervoer van goederen waarop deze afdeling van toepassing is een vervoersdocument op te maken; hij is alleen verplicht een cognossement op te maken indien de afzender daarom verzoekt en indien dit is overeengekomen voorafgaand aan het laden van de goederen of voor hun inontvangstneming ten vervoer. De afwezigheid of onvolledigheid van een vervoersdocument tast niet de geldigheid van de vervoerovereenkomst aan.
§ 2. Het originele exemplaar van het vervoersdocument moet door de vervoerder, de schipper of door een door de vervoerder gemachtigde persoon worden ondertekend. De vervoerder kan eisen dat de afzender het origineel of een afschrift mede ondertekent. De ondertekening mag handgeschreven zijn, gedrukt in facsimile, aangebracht door middel van perforatie of stempel, worden weergegeven in de vorm van symbolen of door elk ander mechanisch of elektronisch middel, mits het procedé niet in strijd is met het recht van de Staat waar het vervoersdocument is uitgegeven.
§ 3. Het vervoersdocument levert bewijs, behoudens tegenbewijs, van het sluiten en de inhoud van de vervoerovereenkomst alsmede van de inontvangstneming van de goederen door de vervoerder. Het vervoersdocument levert in het bijzonder het vermoeden op dat de goederen als omschreven in het document ten vervoer in ontvangst werden genomen.
§ 4. Indien het vervoersdocument een cognossement is, levert alleen dit bewijs in de betrekkingen tussen de vervoerder en de geadresseerde. Voor de betrekkingen tussen de vervoerder en de afzender blijven de voorwaarden van de vervoerovereenkomst doorslaggevend.
§ 5. Het vervoersdocument bevat behalve de aanduiding ervan, de volgende gegevens:
a. de naam, woonplaats, zetel of verblijfplaats van de vervoerder en van de afzender;
b. de geadresseerde van de goederen;
c. de naam of het nummer van het binnenschip, ingeval de goederen aan boord zijn genomen, of de vermelding in het vervoersdocument dat de goederen door de vervoerder in ontvangst zijn genomen, maar nog niet aan boord van het binnenschip zijn geladen;
d. de laadhaven of de plaats van inontvangstneming en de loshaven of de plaats van aflevering;
e. de gebruikelijke aanduiding van het soort goederen en hun verpakking en, voor gevaarlijke of milieuschadelijke goederen, hun aanduiding overeenkomstig de geldende voorschriften, of bij gebreke hiervan, hun algemene aanduiding;
f. de afmetingen, het aantal of het gewicht alsmede de identificatiemarkeringen van de aan boord genomen of ten vervoer in ontvangst genomen goederen;
g. de vermelding, in voorkomend geval, dat de goederen aan dek of in open ruimen kunnen of moeten worden vervoerd;
h. de ten aanzien van de vracht overeengekomen bepalingen;
i. in geval van vrachtbrieven, de aanduiding dat het een origineel of een afschrift betreft; in geval van cognossementen, het aantal originele exemplaren;
j. de dag en de plaats van uitgifte.
Het ontbreken van één of meer in deze paragraaf bedoelde gegevens tast de juridische aard van een vervoersdocument in de zin van artikel 3.6.3.1, 6°, niet aan.
Art. 3.6.3.12. Voorbehouden in de vervoersdocumenten
§ 1. De vervoerder is gerechtigd in het vervoersdocument voorbehouden op te nemen:
a. betreffende de afmetingen, het aantal of het gewicht van de goederen, indien hij redenen heeft om te vermoeden dat de door de afzender verschafte gegevens onjuist zijn of indien hij onvoldoende middelen heeft gehad om deze gegevens te controleren, met name omdat de goederen niet in zijn aanwezigheid zijn geteld, gemeten of gewogen, alsmede omdat de afmetingen of het gewicht zonder uitdrukkelijke overeenstemming zijn vastgesteld door middel van scheepsmeting;
b. betreffende de identificatiemarkeringen, ingeval deze niet duidelijk en duurzaam op de goederen zelf of, ingeval de goederen zijn verpakt, op de vaten of de verpakkingen zijn aangebracht;
c. betreffende de zichtbare staat van de goederen.
§ 2. Indien de vervoerder geen melding maakt van de zichtbare staat van de goederen of ten aanzien hiervan geen voorbehoud maakt, wordt hij geacht in het vervoersdocument te hebben vermeld dat de goederen zich in een zichtbaar goede staat bevonden.
§ 3. Indien de goederen, in overeenstemming met de gegevens in het vervoersdocument, in een container of in ruimen van het binnenschip zijn gestuwd die door andere personen dan de vervoerder, zijn ondergeschikten of lasthebbers zijn verzegeld, en de container of de zegels niet beschadigd of verbroken zijn tot aan de loshaven of de plaats van aflevering, wordt vermoed dat het verlies of de beschadiging van de goederen niet tijdens het vervoer heeft plaatsgevonden.
Art. 3.6.3.13. Cognossement
§ 1. De originele exemplaren van een cognossement zijn waardepapieren die zijn gesteld op naam van de geadresseerde, aan order of aan toonder.
§ 2. Op de plaats van aflevering worden de goederen slechts afgeleverd tegen overhandiging van het eerst overgelegde originele exemplaar van het cognossement; daarna kan de aflevering niet meer worden geëist tegen overhandiging van de overige originele exemplaren.
§ 3. Wanneer de goederen door de vervoerder in ontvangst zijn genomen, heeft de overhandiging van het cognossement aan een persoon die daardoor gerechtigd is de goederen te ontvangen, wat betreft het verkrijgen van rechten ten aanzien van de goederen, dezelfde gevolgen als de overhandiging van de goederen zelf.
§ 4. Wanneer het cognossement is overgedragen aan een derde, met inbegrip van de geadresseerde, die te goeder trouw heeft gehandeld door zich te baseren op de in het cognossement vermelde omschrijving van de goederen, kan het bewijs van het tegengestelde van het vermoeden van artikel 3.6.3.11, § 3, en artikel 3.6.3.12, § 2, niet tegen hem worden ingeroepen.
Onderafdeling 4. Het recht om over de goederen te beschikken
Art. 3.6.3.14. Beschikkingsgerechtigde
§ 1. De afzender heeft het recht over de goederen te beschikken; hij kan met name eisen dat de vervoerder het vervoer van de goederen niet voortzet, dat hij de plaats van aflevering wijzigt of dat hij de goederen aan een andere geadresseerde aflevert dan die in het vervoersdocument vermeld staat.
§ 2. Het beschikkingsrecht van de afzender vervalt zodra de geadresseerde, na aankomst van de goederen op de voorziene afleveringsplaats, om aflevering van de goederen heeft verzocht en,
1° bij vervoer onder vrachtbrief, zodra het origineel aan de geadresseerde is overhandigd;
2° bij vervoer onder cognossement, zodra de afzender zich heeft ontdaan van alle in zijn bezit zijnde originele exemplaren door deze aan een andere persoon te overhandigen.
§ 3. Door een daartoe strekkende vermelding in de vrachtbrief kan de afzender bij de uitgifte hiervan ten gunste van de geadresseerde afzien van zijn beschikkingsrecht.
Art. 3.6.3.15. Voorwaarden voor het uitoefenen van het beschikkingsrecht
De afzender of, in de gevallen van artikel 3.6.3.14, paragrafen 2 en 3, de geadresseerde, dient, indien hij zijn beschikkingsrecht wenst uit te oefenen,
a. wanneer het een cognossement betreft, hiervan alle originele exemplaren over te leggen vóór de aankomst van de goederen op de geplande plaats van aflevering;
b. wanneer het een ander vervoersdocument betreft dan een cognossement, het vervoersdocument over te leggen waarin de nieuwe aan de vervoerder gegeven instructies dienen te worden vermeld;
c. aan de vervoerder alle door de uitvoering van de instructies ontstane kosten en schaden te vergoeden;
d. bij lossing van de goederen vóór aankomst op de geplande plaats van aflevering, de totale overeengekomen vracht betalen, tenzij in de vervoerovereenkomst anders is bepaald.
Onderafdeling 5. Aansprakelijkheid van de vervoerder
Art. 3.6.3.16. Aansprakelijkheid voor schade
§ 1. De vervoerder is aansprakelijk voor schade door verlies of door beschadiging van de goederen die ontstaat tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen ten vervoer en het ogenblik van hun aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering, voor zover hij niet bewijst dat de schade voortvloeit uit omstandigheden die een zorgvuldig vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.
§ 2. De vervoerder is niet aansprakelijk voor schade door verlies of door beschadiging van de goederen die ontstaat vóór het ogenblik van laden in het binnenschip of na het ogenblik van lossing, tenzij anders overeengekomen.
Art. 3.6.3.17. Ondergeschikten en lasthebbers
§ 1. De vervoerder is op gelijke wijze als voor zijn eigen handelen en nalaten, aansprakelijk voor het handelen en nalaten van zijn ondergeschikten en lasthebbers van wier diensten hij gebruik maakt tijdens de uitvoering van de vervoerovereenkomst, indien deze personen in de uitoefening van hun functie hebben gehandeld.
§ 2. Indien het vervoer wordt verricht door een ondervervoerder als bedoeld in artikel 3.6.3.4, is de vervoerder eveneens aansprakelijk voor het handelen en nalaten van de ondervervoerder en diens ondergeschikten en lasthebbers, indien deze personen in de uitoefening van hun functie hebben gehandeld.
§ 3. Indien een vordering wordt ingesteld tegen de ondergeschikten en lasthebbers van de vervoerder of van de ondervervoerder, hebben deze personen, indien zij bewijzen dat zij hebben gehandeld in de uitoefening van hun functie, recht op dezelfde ontheffingen en dezelfde beperkingen van aansprakelijkheid als die waarop de vervoerder of de ondervervoerder zich krachtens deze afdeling kan beroepen.
§ 4. Een loods die door een autoriteit wordt aangewezen en niet vrij kan worden gekozen, wordt niet beschouwd als ondergeschikte of lasthebber in de zin van de eerste paragraaf.
Art. 3.6.3.18. Bijzondere ontheffingen van aansprake- lijkheid
§ 1. De vervoerder en de ondervervoerder zijn ontheven van aansprakelijkheid indien het verlies, de schade of de vertraging het gevolg is van één van de hierna opgesomde omstandigheden of risico's:
a. het handelen of nalaten van de afzender, van de geadresseerde of van de persoon die beschikkingsbevoegd is;
b. het behandelen, laden, stuwen of lossen van de goederen door de afzender of de geadresseerde of derden die handelen voor de afzender of de geadresseerde;
c. het vervoer van goederen op het dek of in open ruimen, indien dit overeengekomen is met de afzender, of in overeenstemming is met de desbetreffende handelsgebruiken of indien dit vereist is op grond van de geldende regelgeving;
d. de aard van de goederen waardoor zij geheel of gedeeltelijk blootstaan aan verlies of schade, met name door breuk, roest, intern bederf, uitdroging, lekkage, normaal verlies tijdens het vervoer (in volume of gewicht) of door ongedierte of knaagdieren;
e. het ontbreken of gebrekkigheid van de verpakking bij goederen, die door hun aard aan verlies of schade blootstaan, indien zij niet of ondeugdelijk zijn verpakt;
f. onvoldoende of gebrekkige identificatiemarkeringen van de goederen;
g. hulp- of reddingsoperaties of pogingen daartoe op de vaarwegen;
h. vervoer van levende dieren, tenzij de vervoerder de maatregelen niet heeft getroffen of de instructies niet heeft nageleefd die in de vervoerovereenkomst overeengekomen zijn.
§ 2. Wanneer, gelet op de omstandigheden van het geval, schade een gevolg heeft kunnen zijn van één van de in paragraaf 1 genoemde omstandigheden of risico's, wordt vermoed dat de schade is ontstaan door deze omstandigheid of dit risico. Dit vermoeden vervalt, indien de benadeelde bewijst dat de schade niet of niet uitsluitend voortvloeit uit één van de in paragraaf 1 van dit artikel genoemde omstandigheden of risico's.
Art. 3.6.3.19. Berekening van de schadevergoeding
§ 1. Indien de vervoerder aansprakelijk is voor het volledige verlies van de goederen, is de door hem verschuldigde schadevergoeding gelijk aan de waarde van de goederen op de plaats en dag van aflevering zoals vermeld in de vervoerovereenkomst. De aflevering aan een andere persoon dan de rechthebbende wordt beschouwd als een verlies.
§ 2. Bij gedeeltelijk verlies van of schade aan de goederen, is de vervoerder slechts aansprakelijk voor de waardevermindering.
§ 3. De waarde van de goederen wordt bepaald volgens de beursprijs of, bij gebreke daarvan, volgens de marktprijs, of, bij gebreke van beide, volgens de gebruikelijke waarde van goederen van dezelfde aard en kwaliteit op de plaats van aflevering.
§ 4. Voor goederen die ingevolge hun aard aan verlies tijdens het vervoer onderhevig zijn, is de vervoerder, ongeacht de duur van het vervoer, slechts aansprakelijk voor dat gedeelte van het verlies dat groter is dan het normale verlies tijdens het vervoer (in volume of gewicht) zoals in de vervoerovereenkomst is overeengekomen of dat, bij gebreke daarvan, op grond van de op de plaats van aflevering geldende regelgeving of gebruiken wordt vastgesteld.
§ 5. Het bepaalde in dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van de vervoerder op de vracht zoals voorzien in de vervoerovereenkomst of, bij gebrek aan bijzondere afspraken op dit punt, in toepasselijke nationale regelgeving of gebruiken.
Art. 3.6.3.20. Maximale aansprakelijkheidsgrenzen
§ 1. Onverminderd artikel 3.6.3.21 en paragraaf 4 en ongeacht de tegen hem ingestelde vordering, is de vervoerder in geen geval aansprakelijk voor bedragen hoger dan 666,67 rekeneenheden voor elk collo of elke andere laadeenheid of 2 rekeneenheden voor elke kilogram van het in het vervoersdocument genoemde gewicht van de verloren gegane of beschadigde goederen, naargelang het hoogste bedrag. Indien het collo of de andere laadeenheid een container is en in het vervoersdocument geen colli of laadeenheden worden aangegeven als zijnde verpakt in een container, komt in de plaats van 666,67 rekeneenheden een bedrag van 1.500 rekeneenheden voor de container zonder de daarin samengebrachte goederen, plus 25.000 rekeneenheden extra voor de in de container samengebrachte goederen.
§ 2. Indien een container, pallet of soortgelijke vervoerseenheid wordt gebruikt voor het samenbrengen van goederen, wordt elk collo of laadeenheid waarvan in het vervoersdocument is aangegeven dat deze zich in of op die vervoerseenheid bevindt, beschouwd als een collo of een andere laadeenheid. In de andere gevallen worden de goederen die zich in of op een dergelijke vervoerseenheid bevinden beschouwd als een enkele laadeenheid. Indien de vervoerseenheid zelf verloren gaat of wordt beschadigd, wordt deze eenheid, ingeval deze niet aan de vervoerder toebehoort of door hem is verschaft, beschouwd als een aparte laadeenheid.
§ 3. In geval van schade als gevolg van te late aflevering is de vervoerder slechts aansprakelijk voor enkel het bedrag van de vracht. De ingevolge paragraaf 1 en de eerste volzin van deze paragraaf verschuldigde schadevergoedingen mogen echter tezamen het bedrag niet te boven gaan dat voortvloeit uit paragraaf 1 in geval van volledig verlies van de goederen waarvoor de aansprakelijkheid ontstaan is.
§ 4. De in paragraaf 1 genoemde maximale aansprakelijkheidsgrenzen zijn niet van toepassing:
a. indien de aard en hogere waarde van de goederen of de vervoerseenheden uitdrukkelijk zijn vermeld in het vervoersdocument en de vervoerder deze bijzonderheden niet heeft weerlegd; of
b. indien de partijen uitdrukkelijk hogere maximale aansprakelijkheidsgrenzen zijn overeengekomen.
§ 5. Het totale bedrag dat voor dezelfde schade door de vervoerder, de ondervervoerder en hun ondergeschikten en lasthebbers als vergoeding verschuldigd is, mag de som van de in dit artikel bedoelde maximale aansprakelijkheidsgrenzen niet te boven gaan.
§ 6. De in dit artikel genoemde bedragen worden geconverteerd in euro op basis van de waarde van de euro op de datum van de uitspraak of op een door de partijen overeengekomen datum. De waarde, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van de euro wordt berekend volgens de waarderingsmethode die het Internationale Monetaire Fonds op de desbetreffende datum toepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.
Art. 3.6.3.21. Verval van het recht op beperking van aansprakelijkheid
§ 1. De vervoerder of de ondervervoerder kan geen aanspraak maken op de in deze afdeling of in de vervoerovereenkomst bedoelde ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid, indien wordt bewezen dat de schade veroorzaakt is door een handelen of nalaten van hemzelf, hetzij met de opzet een dergelijke schade te veroorzaken, hetzij als gevolg van roekeloos gedrag en in de wetenschap dat een dergelijke schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.
§ 2. De voor de vervoerder of ondervervoerder optredende ondergeschikten en lasthebbers kunnen evenmin aanspraak maken op de in deze afdeling of in de vervoerovereenkomst bedoelde ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid, indien wordt bewezen dat zij de schade hebben veroorzaakt op de in paragraaf 1 omschreven wijze.
Art. 3.6.3.22. Toepassing van de ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid
De in deze afdeling voorziene of in de vervoerovereenkomst overeengekomen ontheffingen en beperkingen zijn van toepassing op elke vordering wegens verlies, schade of te late aflevering van de in de vervoerovereenkomst bedoelde goederen, ongeacht of deze vordering is gebaseerd op een vervoerovereenkomst, op onrechtmatige daad of op een andere rechtsgrond.
Onderafdeling 6. Termijn voor het instellen van vorderingen
Art. 3.6.3.23. Mededeling van schade
§ 1. De aanvaarding van de goederen zonder voorbehoud door de geadresseerde levert het vermoeden op dat de vervoerder de goederen heeft afgeleverd in dezelfde staat en hoeveelheid als waarin deze aan hem ten vervoer werden overhandigd.
§ 2. De vervoerder en de geadresseerde kunnen eisen dat de staat en hoeveelheid van de goederen ten tijde van de aflevering in aanwezigheid van beide partijen worden vastgesteld.
§ 3. Indien het verlies van of de schade aan de goederen zichtbaar is, moet elk voorbehoud van de geadresseerde schriftelijk worden gemaakt onder vermelding van de algemene aard van de schade, uiterlijk op het moment van aflevering, tenzij de geadresseerde en de vervoerder de toestand van de goederen gezamenlijk hebben vastgesteld.
§ 4. Indien het verlies van of de schade aan de goederen niet zichtbaar is, moet elk voorbehoud van de geadresseerde schriftelijk worden gemaakt onder vermelding van de algemene aard van de schade, uiterlijk binnen zeven opeenvolgende dagen te rekenen vanaf het moment van aflevering, waarbij de benadeelde in dit geval moet bewijzen dat de schade ontstaan is terwijl de goederen zich onder de hoede van de vervoerder bevonden.
§ 5. Voor schade die is ontstaan door vertraging in de aflevering is geen schadevergoeding verschuldigd, tenzij de geadresseerde kan bewijzen dat hij de vertraging binnen een termijn van eenentwintig opeenvolgende dagen na de aflevering van de goederen heeft gemeld aan de vervoerder en de vervoerder deze mededeling ontvangen heeft.
Art. 3.6.3.24. Verjaring
§ 1. Alle vorderingen die voortvloeien uit een overeenkomst waarop deze afdeling van toepassing is, verjaren na een jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de goederen zijn of hadden moeten zijn afgeleverd bij de geadresseerde. De dag waarop de verjaringstermijn aanvangt, wordt niet meegerekend.
§ 2. De persoon tegen wie een vordering is ingesteld, kan de termijn te allen tijde gedurende de verjaringstermijn verlengen door middel van een schriftelijke verklaring aan de benadeelde. Deze termijn kan opnieuw door één of meerdere verklaringen worden verlengd.
§ 3. De verjaringstermijn kan tevens geschorst en gestuit worden overeenkomstig de regels van gemeen recht.
De instelling van een vordering bij een procedure ter verdeling van de beperkte aansprakelijkheid van alle uit een schadegeval voortvloeiende vorderingen schorst de verjaring.
§ 4. Een vordering tot verhaal door een persoon die ingevolge deze afdeling aansprakelijk wordt gesteld, kan ook na afloop van de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde verjaringstermijn worden ingesteld, indien een procedure wordt ingesteld binnen 90 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de persoon die de vordering tot verhaal instelt de vordering heeft voldaan of waarop de vordering aan hem is betekend of, indien een procedure wordt ingesteld binnen een langere termijn als het recht van de Staat waar de procedure wordt ingesteld daarin voorziet.
§ 5. Een verjaarde vordering kan niet worden ingesteld in de vorm van een tegenvordering of exceptie.
Onderafdeling 7. Beperking van de contractuele vrijheid
Art. 3.6.3.25. Nietige bedingen
§ 1. Elk beding dat strekt tot uitsluiting, beperking of, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 3.6.3.20, § 4, uitbreiding van de aansprakelijkheid in de zin van hoofdstuk 3, afdeling 1, onderafdelingen 1 tot 7, van de vervoerder, de ondervervoerder of van hun ondergeschikten of lasthebbers, of die strekt tot omkering van de bewijslast of tot verkorting van de in de artikelen 3.6.3.23 en 3.6.3.24 bedoelde vorderings- en verjaringstermijnen, is nietig. Elk beding dat aanspraken uit hoofde van de verzekering van de goederen toewijst aan de vervoerder is eveneens nietig.
§ 2. Behoudens andersluidend beding, is de vervoerder in een overeenkomst die niet valt onder de bepalingen van het "CMNI-Verdrag" ontheven van aansprakelijkheid voor:
a. een handelen of nalaten van de schipper van het binnenschip, de loods of elke andere persoon in dienst van het binnenschip of van de duwboot of de sleepboot tijdens de navigatie of bij de samenstelling of ontkoppeling van een duw- of sleepkonvooi, mits de vervoerder zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3.6.3.3 § 3, ten aanzien van de bemanning is nagekomen, tenzij het handelen of nalaten het gevolg was van een opzettelijke poging de schade te veroorzaken of van roekeloos gedrag in de wetenschap dat een dergelijke schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien;
b. brand of een explosie aan boord van het binnenschip, zonder dat kan worden aangetoond dat de brand of de explosie door schuld van de vervoerder, de ondervervoerder of van hun ondergeschikten of lasthebbers, of door een gebrek aan het binnenschip is veroorzaakt;
c. gebreken aan zijn binnenschip of aan een gehuurd of bevracht binnenschip die bestonden voor de aanvang van de reis, indien hij bewijst dat deze gebreken, ondanks inachtneming van de nodige zorgvuldigheid, vóór de aanvang van de reis niet konden worden ontdekt.
§ 3. De vervoerder is ontheven van de aansprakelijkheid uit hoofde van deze afdeling voor schade veroorzaakt door een kernongeval, indien de exploitant van een kerninstallatie of een voor hem in de plaats tredende persoon voor die schade aansprakelijk is.
Onderafdeling 8. Bijzondere bepalingen
Art. 3.6.3.26. Laad- en losplaats
§ 1. De vervoerder moet het binnenschip op eigen kosten op de plaats brengen die voor het laden of het lossen is aangewezen.
Indien hij meent dat de aangewezen plaats niet geschikt is of gevaar oplevert voor schade aan het binnenschip, mag hij weigeren erheen te varen, tenzij de afzender of de geadresseerde zich er schriftelijk toe verbindt de aansprakelijkheid op zich te nemen voor de schade die het binnenschip ten gevolge van de aan die plaats verbonden risico's mocht overkomen.
Indien de gevaren van de plaats niet zichtbaar zijn, is de afzender of de geadresseerde die de vervoerder beveelt zijn binnenschip aldaar te leggen, van rechtswege aansprakelijk voor de aan die plaats verbonden risico's.
Onverminderd het voorgaande is de afzender of geadresseerde verplicht gedurende de ganse tijd dat het binnenschip zich op de aangewezen laad- of losplaats bevindt, er voor te zorgen dat zulks veilig kan gebeuren.
§ 2. Ingeval de overeenkomst slechts één laad- of één losplaats bepaalt, moet de vervoerder niettemin, desgevraagd, in de ladingshaven laden en in de bestemmingshaven lossen op de verschillende plaatsen die door de afzender respectievelijk de geadresseerde worden aangewezen. Het daartoe nodige verhalen geschiedt op verzoek en op kosten van de afzender of van de geadresseerde.
Ingeval de overeenkomst bepaalt dat het binnenschip op meer dan een plaats of langszij van meer dan een ander schip moet worden geladen of gelost, moet de vervoerder zich op eigen kosten eenmaal naar elk van de aangewezen plaatsen of langszij van elk schip begeven, terwijl het verdere verhalen voor rekening is van de afzender of van de geadresseerde.
De bepalingen van paragraaf 1 zijn eveneens van toepassing.
§ 3. Zodra het binnenschip op de laad- of losplaats is aangekomen, dient de vervoerder zich ter plaatse aan de exploitant van de overslaginstallatie aan te melden door hiervan schriftelijk kennis te geven. Indien op dat ogenblik op de laad- of losplaats niemand aanwezig of bereikbaar is om de aankomst van het binnenschip vast te stellen of de overeenkomst niet bepaalt aan wie de kennisgeving dient te geschieden, geschiedt deze rechtsgeldig aan de afzender of geadresseerde.
In geval van betwisting of het binnenschip zich op het tijdstip van de kennisgeving op de laad- of losplaats bevindt, mag de vervoerder hiervan het bewijs leveren door alle middelen van recht.
Elk recht op betwisting vervalt indien deze niet binnen de vierentwintig uren na de hiervoor genoemde kennisgeving schriftelijk aan de vervoerder wordt ter kennis gebracht. Indien de termijn verstrijkt op een zon- of feestdag waarop niet gewerkt wordt, wordt deze termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag om 10 uur `s ochtends.
Art. 3.6.3.27. Laden en lossen
§ 1. Onder laden wordt mede verstaan het stuwen en vastzetten van de lading.
Tot het lossen van een binnenschip behoren tevens de maatregelen tot nalossen en wassen, ontgassen en ventileren en inname van afval, en tot afgifte van een losverklaring, indien deze op grond van het "CDNI-Verdrag" verplicht zijn.
§ 2. De afzender heeft het recht het binnenschip, de ruimen of tanks en alle andere laad- en losuitrusting van het binnenschip voorafgaand aan belading op hun geschiktheid te keuren. Het laden van het binnenschip, zonder dat voorafgaand enige opmerking werd geformuleerd, geldt als vermoeden dat het binnenschip, de ruimen of tanks en alle andere laad- en losuitrusting van het binnenschip geschikt zijn om de lading in te nemen, onbelemmerd te vervoeren en af te leveren.
Het binnenschip wordt vermoed geschikt te zijn om te varen indien het voorzien is van een geldig Uniebinnenvaartcertificaat of certificaat van onderzoek of, in afwachting van de uitreiking hiervan, van een voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat of voorlopig certificaat van onderzoek, zonder voorbehouden die op de geschiktheid om te varen invloed kunnen hebben.
§ 3. De vervoerder is niet verplicht, met het oog op het laden en lossen, de laad- en losuitrusting van het binnenschip kosteloos ter beschikking te stellen van de afzender of geadresseerde.
§ 4. De vervoerder dient het binnenschip op de laadplaats laadgereed en op de losplaats losgereed ter beschikking te stellen en op de laad- of losplaats de aldaar toepasselijke veiligheidsvoorschriften in acht te nemen, voor zover deze de veiligheid van het binnenschip niet in gedrang brengen noch kosten of verplichtingen inhouden die verder reiken dan noodzakelijk is met het oog op de veiligheid.
§ 5. De vervoerder bepaalt, al naar de stuwing, de volgorde bij het laden en lossen.
Voor degene die het eerst moet laden of lossen, begint de laad- of lostijd volgens de regel van artikel 3.6.3.28, § 3, en voor elk der volgende afzenders of geadresseerden bij het verstrijken van de termijn die aan de vorige toegestaan werd of, ingeval deze niet binnen de bepaalde termijn met het laden of lossen van zijn goederen gereedkomt, op het ogenblik waarop hij daarmee klaar is.
§ 6. Voor stortgoederen geschieden de vaststellingen van tellen, wegen en meten door beëdigde wegers of meters. Indien er geen beëdigde wegers of meters zijn, dan geschieden de vaststellingen door wegers of meters aangewezen door de partijen.
Er worden gewichts- of meetbiljetten opgemaakt naar mate van het laden en aan iedere partij overhandigd.
Indien na de lossing het binnenschip leeg moet worden gemeten, moet zulks op de dag van lossing geschieden.
§ 7. De afzender of geadresseerde is aansprakelijk voor schade aan het binnenschip die door het laden of lossen wordt veroorzaakt, tenzij de schade is ontstaan door de schuld van de vervoerder.
§ 8. De lossing is beëindigd wanneer de lading geheel gelost is en daarbij aan alle verplichtingen opgenomen in het "CDNI-Verdrag" is voldaan, met inbegrip van de afgifte van een losverklaring, indien verplicht.
Art. 3.6.3.28. Ligtijd
§ 1. De ligtijd wordt door partijen in de overeenkomst vastgelegd en uitgedrukt in volle dagen of in delen van een dag. De ligtijd kan afzonderlijk worden bepaald voor het laden en voor het lossen of gezamenlijk.
Indien er verscheidene laad- en losplaatsen zijn, mag de totale ligtijd niet meer bedragen dan wanneer er slechts één afzender of geadresseerde is.
§ 2. Indien geen ligtijd in de overeenkomst werd bedongen, wordt deze vastgesteld op de tijd die redelijkerwijs nodig is om de betreffende goederen te laden of te lossen.
De Koning kan daarbij indicatoren vaststellen voor het bepalen van de ligtijd.
§ 3. De lig-, laad- of lostijd gaat in na aankomstmelding, mits laad- of losgereed, tenzij anders overeengekomen.
In dat geval gaat de lig-, laad- of lostijd in op het overeengekomen tijdstip. Indien echter eerder met laden of lossen wordt begonnen, gaat hij op dat ogenblik in.
De lig-, laad- of lostijd loopt ononderbroken voort, tenzij anders overeengekomen.
Indien bedongen werd dat de lig-, laad- en/of lostijd onderbroken wordt, loopt die tijd niettemin ononderbroken door indien deze gebruikt wordt.
Indien een onderbreking werd overeengekomen, maar de overeengekomen lig-, laad- en/of lostijd niet werd nageleefd, buiten schuld van de vervoerder of wegens overmacht, kan hierop geen beroep worden gedaan.
§ 4. In alle gevallen waarin het binnenschip vanaf de kennisgeving van de aankomst op de laad- of losplaats tot aan het vertrek aldaar langer verblijft dan de laad- of lostijd, is de vervoerder gerechtigd op vergoeding van alle schade die hij daardoor lijdt, tenzij het oponthoud te wijten is aan overmacht of schuld van de vervoerder zelf.
De schadevergoeding, overliggeld genaamd, kan in de overeenkomst worden bepaald, bij gebreke waarvan de vervoerder de schade dient te bewijzen.
De schadevergoeding is van rechtswege verschuldigd na afloop van de laad- of lostijd, zonder ingebrekestelling.
De Koning kan indicatoren aanduiden ter berekening van de schadevergoeding.
§ 5. De in voorgaande paragrafen opgenomen bepalingen gelden niet indien de vracht is bepaald op basis van een dag- of maandhuur.
Indien echter de vracht gebaseerd is op een bepaald aantal uren inzet van het binnenschip per dag en dit aantal uren overschreden wordt, heeft de vervoerder recht op vergoeding van de bijkomende uren pro rata berekend ten opzichte van het aantal overeengekomen uren.
Art. 3.6.3.29. Bepalingen met betrekking tot de te laden goederen
§ 1. Het is de afzender niet toegelaten goederen ten vervoer aan te bieden waarvan het vervoer krachtens internationale of nationale wetgeving of plaatselijke reglementen niet toegelaten is.
Het is de afzender niet toegelaten andere goederen te laden dan deze bepaald in de overeenkomst.
§ 2. Indien de overeenkomst de vermelding "ongeveer" bevat, kan de afzender tweeëneenhalf procent meer of minder inladen, voor zover het vermogen van het binnenschip zulks toelaat en mits een vrachttoeslag voor het meerdere.
Art. 3.6.3.30. Bepalingen met betrekking tot een ongehinderde vaart
§ 1. Wanneer het binnenschip op een stroom of rivier met vrije loop moet varen om de haven van bestemming te bereiken, kan de vervoerder niet verplicht worden de gehele bedongen hoeveelheid in te laden, indien het binnenschip ten gevolge van de waterstand niet met een volle lading ter bestemming zou geraken.
§ 2. Het binnenschip kan niet worden verplicht zich een weg te banen door het ijs of een niet-ijsvrije haven of een niet ijsvrij gebied in te varen.
§ 3. De vervoerder heeft het recht om de goederen geheel of ten dele over te laden in andere schepen op of op te slaan in andere schepen of aan wal voor zover dit onder de gegeven omstandigheden in het belang van het binnenschip of de lading noodzakelijk lijkt te zijn. De afzender en de geadresseerde zijn hoofdelijk aansprakelijk tegenover de vervoerder voor de extra kosten die daardoor ontstaan, voor zover de betreffende maatregelen niet door schuld van de vervoerder moesten worden getroffen.
Het overslaan of de opslag geschieden namens en voor rekening en risico van de afzender en de geadresseerde.
Art. 3.6.3.31. Vracht en de overige op de goederen rustende vorderingen
§ 1. Wanneer de afzender de in de overeenkomst vermelde hoeveelheid goederen niet heeft ingeladen, is de afzender verplicht de vracht voor de niet geladen hoeveelheid voor het begin van het vervoer te voldoen. De voorliggende bepaling is niet van toepassing indien een blokvracht of een vracht per dag of deel van een dag werd afgesproken.
De vervoerder kan tevens op het tijdstip van beëindiging van de belading een voorschot gelijk aan een derde van de vracht eisen.
De vervoerder is gerechtigd de afvaart niet aan te vatten, zolang de in het eerste en tweede lid bedoelde bedragen niet zijn voldaan.
§ 2. Onverminderd de bepalingen van paragraaf 1 is de vracht opeisbaar zodra de lostijd is verstreken.
De overige op de goederen rustende vorderingen waartoe de overeenkomst aanleiding geeft, zoals bijkomende kosten, overliggelden en andere schadevergoedingen, alsmede desgevallend de bijdrage in averij-grosse, zijn opeisbaar zodra het feit dat tot de vordering aanleiding heeft gegeven, zich heeft voorgedaan en mits de verschuldigdheid niet wordt betwist.
Worden de in het eerste of tweede lid bedoelde bedragen of de verschuldigdheid ervan betwist of is afgeweken van de voorgaande leden van deze paragraaf, kan de vervoerder het stellen van een zekerheid eisen en mag hij de afvaart of de voortzetting van de reis of de aflevering van de goederen weigeren zolang deze niet wordt gesteld.
Behoudens indien door de vervoerder, of in geval van ondervervoer door de ondervervoerder, in het vervoersdocument werd bevestigd dat op de goederen rustende vorderingen voldaan zijn, is elk beding dat het recht op het stellen van zekerheid en het recht om van de geadresseerde, die om aflevering verzoekt, betaling van de in dit artikel bedoelde bedragen te vorderen, uitsluit, nietig.
§ 3. Aanvaarding door de vervoerder van het saldo van de vracht, berekend naar het uitgeleverd gewicht, sluit geen erkenning in van manco.
§ 4. Ingeval een deel van de goederen niet ter bestemmingsplaats aankomt, is slechts een evenredige vracht verschuldigd, die niet minder mag bedragen dan een derde van de overeengekomen vracht.
Is een deel van de goederen over boord geworpen tot gemeen behoud van het binnenschip en lading, dan is de volle vracht verschuldigd, maar draagt zij bij in de averij-grosse.
Deze regels doen geen afbreuk aan het recht van verhaal op degenen door wier schuld de goederen verloren gegaan of niet aangekomen zijn.
§ 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.6.3.19, § 5, doet verlies of beschadiging van de goederen of vertraging in de aflevering geen afbreuk aan het recht van de vervoerder op de overige op de goederen rustende vorderingen.
Art. 3.6.3.32. Beëindigingsrechten in hoofde van de afzender
§ 1. De afzender mag de overeenkomst zonder vergoeding ontbinden, ingeval de vervoerder zich niet op de overeengekomen tijd op de aangewezen laadplaats bevindt.
§ 2. De afzender mag de overeenkomst zonder vergoeding ontbinden, ingeval het binnenschip niet geschikt is om de lading in te nemen of niet geschikt is om te varen of niet voorzien is van de ingevolge de geldende regelgeving vereiste uitrusting en bemanning of zeewaardig of van de voor het vervoer van de betrokken goederen vereiste nationale en internationale vergunningen en de vervoerder niet het nodige doet om na ingebrekestelling hieraan te verhelpen. Indien betwisting rijst of het binnenschip daartoe geschikt is, wordt de staat van geschiktheid bindend tussen partijen vastgesteld door een daartoe tussen partijen of op eenzijdig verzoekschrift bij beschikking van de rechtbank aangestelde deskundige. De kosten hieraan verbonden zijn voor rekening van de in het ongelijk gestelde partij.
Indien de vervoerder in het ongelijk wordt gesteld of de ongeschiktheid om de lading in te nemen niet betwist, moet hij tevens de schade vergoeden die de afzender lijdt wegens vrachtverschil en kosten, tenzij hij overmacht kan bewijzen. Indien de afzender in het ongelijk wordt gesteld dient hij de schade te vergoeden die de vervoerder hierdoor lijdt.
§ 3. De afzender is tevens gerechtigd, zolang niet met belading een aanvang is genomen, de overeenkomst te ontbinden, mits betaling van een schadevergoeding gelijk aan de helft van de vracht, desgevallend vermeerderd met de schadevergoeding waarvan sprake in artikel 3.6.3.28, § 4.
§ 4. De afzender is tevens gerechtigd, zodra met belading een aanvang is genomen, het laden niet verder te zetten en op zijn kosten en risico de reeds geladen goederen opnieuw te lossen. De overeenkomst wordt als ontbonden beschouwd zodra het binnenschip geheel gelost is en aan alle eventuele verplichtingen van het "CDNI-Verdrag" is voldaan.
Indien de afzender van dit recht gebruik maakt, heeft de vervoerder recht op betaling van de gehele vracht, desgevallend vermeerderd met de schadevergoeding waarvan sprake in artikel 3.6.3.28, § 4.
Art. 3.6.3.33. Beëindigingsrechten in hoofde van de vervoerder
§ 1. Indien een melddatum voor belading is overeengekomen en de vervoerder, door overmacht, deze niet kan nakomen, is de vervoerder gerechtigd, zonder enige schadevergoeding verschuldigd te zijn en zonder zelf op enige vergoeding aanspraak te kunnen maken, de overeenkomst te ontbinden, tenzij partijen een andere melddatum overeenkomen.
§ 2. Indien het binnenschip tijdens de uitvoering van de overeenkomst vergaat, eindigt deze van rechtswege.
Wanneer het binnenschip, zonder dat het vergaan is, tijdens de uitvoering van de overeenkomst zodanig beschadigd blijkt te zijn dat het, naar het oordeel van de vervoerder, het herstel, nodig voor de uitvoering van de overeenkomst, niet waard is of dit herstel binnen redelijke termijn niet mogelijk is, is de vervoerder gerechtigd de overeenkomst op te zeggen.
Indien zich een omstandigheid voordoet, zoals bepaald in de vorige leden van dit artikel, en deze zich voordoet tijdens de vaart om zich naar de laad- of losplaats te begeven, wordt tot bewijs van het tegendeel vermoed dat deze omstandigheid te wijten is aan schuld van de vervoerder.
§ 3. Tevens is de vervoerder gerechtigd op de laadplaats de overeenkomst te ontbinden, zonder ingebrekestelling, indien de laadtijd of bij een gezamenlijke laad- en lostijd de helft van de ligtijd, met 48 uren overschreden is.
In dat geval heeft de vervoerder recht op betaling van de helft van de overeengekomen vracht alsmede de schadevergoeding waarvan sprake in artikel 3.6.3.28, § 4.
§ 4. Tevens is de vervoerder gerechtigd op de losplaats, zonder ingebrekestelling, de overeenkomst te beëindigen en op risico en kosten van wie het behoort de lading te lossen, indien de ligtijd of bij een gezamenlijke laad- en lostijd de helft van de ligtijd sedert het tijdstip van aankomst op de losplaats, met 48 uren overschreden is, zonder dat met lossing een aanvang is genomen.
In dat geval heeft de vervoerder recht op betaling van de overeengekomen vracht alsmede de in artikel 3.6.3.28, § 4, bedoelde schadevergoeding indien van toepassing, alsmede vergoeding van alle overige schade die hij daardoor lijdt en kosten die hij heeft uitgestaan.
Tevens kan toepassing worden gemaakt van artikel 3.6.3.34.
§ 5. In alle gevallen waarin de overeengekomen vracht is bepaald op basis van een dag- of maandhuur, zijn de bepalingen van de paragrafen 3 en 4 niet van toepassing.
In de overige gevallen waarin de vervoerder onder dit artikel tot ontbinding kan overgaan, heeft de vervoerder recht op vergoeding voor elke dag vanaf het tijdstip dat het binnenschip zich naar de laadplaats heeft begeven tot op het ogenblik van de beëindiging van de overeenkomst, onverminderd vergoeding van andere schade en kosten.
§ 6. De hiervoor genoemde ontbindingsgronden alsmede paragraaf 5 doen geen afbreuk aan het recht tot ontbinding vermeld in artikel 3.6.3.9 en de vergoedingen waarop de vervoerder in dat geval aanspraak kan maken.
Art. 3.6.3.34. Geschillen bij aflevering
§ 1. Wanneer de vervoerde goederen worden geweigerd of aangaande de inontvangstneming daarvan geschil is ontstaan, wordt de staat van de goederen, indien een belanghebbende het vordert, onderzocht door een deskundige in der minne aangesteld door partijen of bij beschikking van de voorzitter van de ondernemingsrechtbank.
§ 2. De beschikking kan, al naargelang het geval, bevelen dat de goederen:
1° in bewaring zullen worden gegeven of onder sekwester gesteld, alsook dat zij naar een openbare of particuliere opslagplaats zullen worden gebracht;
2° hetzij onderhands of openbaar onder de door de voorzitter bepaalde voorwaarden zullen worden verkocht;
3° in geval van onmiddellijk gevaar voor personen, zaken of het milieu, onschadelijk zullen worden gemaakt, of, mits een dergelijke maatregel met betrekking tot het gevaar dat van de van goederen uitgaat niet onevenredig is, vernietigd zullen worden.
§ 3. De opbrengst van de verkoop zal bij voorrang worden besteed ter voldoening van hetgeen aan de vervoerder verschuldigd is.
Art. 3.6.3.35. Vorderingsgerechtigdheid van de afzender en geadresseerde
Zowel de afzender als geadresseerde zijn vorderingsgerechtigd wegens schade door verlies of beschadiging van de goederen of wegens vertraging in de aflevering.
Onderafdeling 9. Zekerheidsrechten van de vervoerder
Art. 3.6.3.36. Zekerheidsrechten van de vervoerder
§ 1. De vracht, de overige op de goederen rustende vorderingen, alsmede de bijdrage in avarij-grosse zijn bevoorrecht op de goederen gedurende de tijd dat deze in het bezit zijn van de vervoerder en gedurende de vierentwintig uren die op de afgifte aan de geadresseerde volgen, mits laatstgenoemde er het bezit van behoudt.
Dit voorrecht heeft dezelfde rang als het voorrecht ingesteld bij artikel 20, 7°, van de Hypotheekwet.
§ 2. Tevens is de vervoerder gerechtigd een retentierecht uit te oefenen op de lading zolang zijn op de goederen rustende vorderingen niet zijn voldaan.
§ 3. Elk beding dat de toepassing van dit artikel uitsluit is nietig.
Hoofdstuk 4. Overeenkomsten tot meenemen of slepen
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 3.6.4.1. Materiële en internationale toepassing
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op overeenkomsten tot meenemen alsook tot slepen van binnenschepen.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn ook van toepassing indien het duwen geschiedt met een ander binnenschip dan een duwboot.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op meenemen of slepen van een schip, wanneer dit geschiedt in het kader van hulp of berging.
Onder voorbehoud van de artikelen 3.6.1.2. en 3.6.1.3. en van andere dwingende wettelijke en reglementaire bepalingen, kunnen partijen contractueel anders bepalen dan voorzien in dit hoofdstuk.
Art. 3.6.4.2. Begrippen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° "opdrachtnemer": degene die zich tot het meenemen of slepen verplicht, ongeacht of hij de eigenaar is of niet van het binnenschip dat voor de uitvoering van die werkzaamheden wordt ingezet;
2° "opdrachtgever": de medecontractant van degene die zich verbindt tot het meenemen of slepen, ongeacht of hij de eigenaar is van het mee te nemen of te slepen binnenschip;
3° "schade aan derden": schade aan andere voorwerpen dan de bij de overeenkomst betrokken binnenschepen en hun lading.
Art. 3.6.4.3. Vermeldingen
De overeenkomst vermeldt:
1° de naam en de woonplaats of de zetel van de opdrachtgever en de opdrachtnemer;
2° de volgende gegevens betreffende het binnenschip: naam, uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI), nummer teboekstelling, type, tonnenmaat en afmetingen, bouwplaats, bouwjaar, Uniebinnenvaartcertificaat of certificaat van onderzoek, gevestigde scheepshypotheken en verdere bijzonderheden;
3° de haven of plaats, en het vroegste en het laatste tijdstip voor levering en teruggave;
4° desgevallend, het toegelaten vaargebied;
5° de duur van de overeenkomst;
6° de vergoeding;
7° de plaats en het tijdstip van ondertekening.
Art. 3.6.4.4. Bewijs van het bestaan en de inhoud van de overeenkomst
De afwezigheid of onvolledigheid van een geschrift tast de geldigheid van een overeenkomst vallend onder dit hoofdstuk niet aan.
Het bestaan en de inhoud van een onder dit hoofdstuk vallende overeenkomst wordt, bij gebreke aan een geschrift, geleverd door alle middelen van recht toegelaten in handelszaken.
Indien een geschrift is opgemaakt, gelden de bepalingen ervan tot bewijs van het tegendeel.
Art. 3.6.4.5. Verplichtingen van partijen
§ 1. De opdrachtnemer moet:
1° een binnenschip inzetten dat geschikt is om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten en voldoet aan alle wettelijke bepalingen;
2° de opdracht uitvoeren volgens de regels van de kunst;
3° de opdracht uitvoeren binnen de overeengekomen termijn, of, bij gebreke van dergelijke termijn, binnen een redelijke tijd rekening houdend met alle relevante omstandigheden.
§ 2 De opdrachtgever moet:
1° alle voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke informatie, met inbegrip van deze met betrekking tot de lading, indien het mee te nemen of te slepen binnenschip geladen is, voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden aan de opdrachtnemer bezorgen;
2° het mee te nemen of te slepen binnenschip ter beschikking stellen dat geschikt is om te varen, voldoet aan alle wettelijke bepalingen en, indien het bevracht is voor opslag of vervoer, geschikt is om de betreffende lading, zowel de aard ervan als de hoeveelheid, te laden;
3° bij de uitvoering van de opdracht de redelijkerwijze noodzakelijke medewerking verlenen;
4° de overeengekomen vracht en alle door de uitvoering van de instructies ontstane kosten en schade te betalen.
Art. 3.6.4.6. Beëindiging van de overeenkomst
§ 1. De opdrachtgever is gerechtigd de overeenkomst te ontbinden alvorens enige overeengekomen werkzaamheid heeft plaatsgevonden, mits betaling van de helft van de overeengekomen prijs, onverminderd het recht van de opdrachtnemer om meerdere schade aan te tonen.
§ 2. De opdrachtgever is gerechtigd de overeenkomst te ontbinden zonder tot enige vergoeding jegens de opdrachtnemer gehouden te zijn, indien hij bewijst dat het binnenschip dat de opdrachtnemer inzet, hiervoor niet geschikt is of niet voldoet aan alle wettelijke bepalingen of, behoudens in geval van overmacht, na het afgesproken tijdstip zich niet bevindt op de afgesproken plaats.
§ 3. De opdrachtnemer is gerechtigd de overeenkomst te ontbinden zonder tot enige vergoeding jegens de opdrachtgever gehouden te zijn, in de gevallen waarin ook de vervoerder daartoe gerechtigd is op grond van de rechtstreeks werkende bepaling van artikel 9.1 "CMNI-Verdrag" of van artikel 3.6.3.9 van hoofdstuk 3 van deze titel. In beide gevallen is de opdrachtnemer gerechtigd tot het nemen van de in die bepalingen opgenomen maatregelen, met recht op vergoeding van de daarbij geleden schade en uitgestane kosten.
§ 4. Indien het meenemen of slepen plaatsvindt binnen het kader van een overeenkomst van bepaalde duur zijn de bepalingen van de paragrafen 1 en 2 alsook het ontbindingsrecht in paragraaf 3 niet van toepassing.
Art. 3.6.4.7. Verjaring
§ 1. Alle vorderingen die voortvloeien uit een overeenkomst waarop dit hoofdstuk van toepassing is, verjaren na één jaar, te rekenen vanaf de dag waarop diegene die de vordering stelt, kennis heeft of kan hebben van het feit dat tot die vordering aanleiding geeft, zonder dat de termijn één jaar na het beëindigen van de overeenkomst mag overschrijden, naar gelang welk tijdstip het vroegst valt.
De dag waarop de verjaringstermijn aanvangt, wordt niet meegerekend.
§ 2. De persoon tegen wie een vordering is ingesteld kan de termijn te allen tijde gedurende de verjaringstermijn verlengen door middel van een schriftelijk verklaring aan de andere partij. Deze termijn kan opnieuw door één of meerdere verklaringen worden verlengd.
§ 3. De verjaringstermijn kan tevens geschorst en gestuit worden overeenkomstig de regels van schorsing en stuiting naar Belgisch recht.
§ 4. Een vordering tot verhaal van de ene tegen de andere bij de overeenkomst betrokken partij, kan nog worden ingesteld binnen 90 dagen te rekenen vanaf de dag waarop tegen de partij die de verhaalvordering stelt, een rechtsvordering is ingesteld of door de verhaal doende partij een schadegeval is geregeld, waarvoor de aansprakelijkheid van de andere bij de overeenkomst betrokken partij in het geding kan zijn.
§ 5. Een verjaarde vordering kan niet worden ingesteld in de vorm van een tegenvordering of exceptie.
§ 6. Elk beding dat strekt tot verkorting van de in dit artikel bedoelde termijnen, is nietig.
Art. 3.6.4.8. Andere regelgeving
Dit hoofdstuk laat de rechten en verplichtingen van de opdrachtnemer die voortvloeien uit internationale verdragen of uit het nationale recht inzake de beperking van de aansprakelijkheid van eigenaren van binnenvaart- of zeeschepen onverlet.
De beperking van de aansprakelijkheid geldt, voor zover deze van toepassing is, onder de aldaar bepaalde voorwaarden ook voor de bemanning of voor diegene die instaat voor de navigatie op afstand.
Afdeling 2. Bijzondere bepalingen met betrekking tot overeenkomsten tot meenemen
Art. 3.6.4.9. Rechten en verplichtingen van partijen
§ 1. Onder meenemen wordt naast het duwen of anderszins meenemen mede verstaan het koppelen en ontkoppelen dan wel in een scheepstrein opnemen of eruit verwijderen, verhalen en ter bestemming neerleggen van het binnenschip, maar niet, behoudens andersluidend beding, diensten aan boord van het meegenomen binnenschip, zoals het verlenen van toezicht of assistentie bij het laden, stuwen, vastzetten en lossen van de goederen.
Indien tevens toezicht of assistentie bij het laden en lossen van de goederen als onderdeel van de overeenkomst is overeengekomen, zijn op die werkzaamheden de bepalingen van hoofdstuk 3 van toepassing.
§ 2. Indien de opdrachtnemer meent dat de aangewezen plaats om het mee te nemen binnenschip te koppelen, te ontkoppelen, op te nemen in of te verwijderen uit een scheepstrein, te verhalen en ter bestemming neer te leggen niet geschikt is of gevaar oplevert voor schade aan het samenstel of een onderdeel daarvan, is hij gerechtigd te weigeren de betreffende werkzaamheden uit te voeren, tenzij de opdrachtgever zich schriftelijk verbindt de aansprakelijkheid op zich te nemen voor de schade die aan het samenstel of een onderdeel ervan wordt berokkend.
§ 3. Behoudens andersluidend beding staat de opdrachtnemer in voor het bemannen dan wel de navigatie op afstand van het samenstel tijdens de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden conform de ter plaatse geldende voorschriften.
Eén en ander kan echter niet worden beschouwd als een terbeschikkingstelling van personeel noch overdracht van het economische zeggenschap in hoofde van de opdrachtgever. Dit geldt tevens ook in hoofde van de opdrachtnemer indien het mee te nemen binnenschip van een bemanning is voorzien, die voor de werkzaamheden wordt ingezet.
§ 4. De overeengekomen vracht is verschuldigd, ook indien vertraging in de uitvoering plaatsvindt of het mee te nemen binnenschip en/of diens lading tijdens de uitvoering wordt beschadigd of verloren gaat.
Voor het wegens ijsgang binnen- en buiten brengen van een geduwd of anderszins meegenomen binnenschip, voor zover niet begrepen onder hulpverlening, is een afzonderlijk nader overeen te komen vergoeding verschuldigd. Indien zulks niet is overeengekomen, dient deze begroot te worden naar redelijkheid en billijkheid rekening houdend met de duurtijd en de omvang van de uitgevoerde werkzaamheden alsmede de daaraan verbonden risico's.
§ 5. De opdrachtnemer is gehouden de opdrachtgever onmiddellijk in te lichten, zodra hij kennis heeft van enige schade die zich tijdens de werkzaamheden voordoet of enig ander feit dat invloed kan hebben op de uitvoering van de overeenkomst.
Evenzo is de opdrachtgever gehouden de ondernemer onmiddellijk in te lichten, zodra hij kennis heeft van enig feit dat invloed kan hebben op de uitvoering van de overeenkomst.
In alle gevallen waarin een mededeling van de ene partij aan de andere dient gegeven te worden, kan deze rechtsgeldig geschieden aan of door de schipper van het samenstel of aan degene die met de navigatie op afstand werd gelast.
Art. 3.6.4.10. Aansprakelijkheid voor ladingschade
Indien tijdens het meenemen en de eventuele andere werkzaamheden waartoe de opdrachtnemer zich verbonden heeft, schade ontstaat aan de lading van het mee te nemen binnenschip of zich vertraging voordoet, wordt de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer, zijn aangestelden en lasthebbers, geregeld door de bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 1.
Elk beding dat hiervan afwijkt, is nietig.
Art. 3.6.4.11. Aansprakelijkheid voor schade aan de mee te nemen binnenschepen
§ 1. De opdrachtnemer is tegenover de opdrachtgever aansprakelijk voor schade, die door zijn schuld aan het mee te nemen binnenschip is veroorzaakt, voor zover hij niet bewijst dat de schade voortvloeit uit omstandigheden die een zorgvuldig opdrachtnemer niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.
Ingeval gebreken van het mee te nemen binnenschip gedurende het meenemen schade aan andere binnenschepen van het samenstel en/of hun lading veroorzaken, is de opdrachtgever tegenover de opdrachtnemer daarvoor aansprakelijk, ongeacht of deze rechtstreeks zelf schade lijdt of tegenover een derde tot schadevergoeding verplicht is. Rechtstreekse aanspraken van de schadelijdende derde blijven onaangetast.
Indien schade aan een binnenschip van het samenstel en/of diens lading, zowel door toedoen van de opdrachtnemer als de opdrachtgever is veroorzaakt, dan zijn beiden jegens elkaar in de onderlinge verhouding overeenkomstig hun schuldaandeel aansprakelijk, onverminderd artikel 3.6.4.10.
§ 2. Voor schade aan het meegenomen binnenschip en/of diens lading, die is ontstaan na beëindiging van de opdracht is de opdrachtnemer slechts aansprakelijk indien door schuld van de opdrachtnemer of diens bemanning het binnenschip niet zoals voorgeschreven op de voorziene plaats is ontkoppeld en de schade hierdoor is veroorzaakt, onverminderd artikel 3.6.4.10.
Behoudens andersluidend beding is de opdrachtnemer niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt aan het mee te nemen binnenschip:
1° door een handeling of nalaten van de schipper, loods of andere personen handelend voor rekening van de opdrachtnemer in de navigatie naar aanleiding van het meenemen van het binnenschip mits de opdrachtnemer zijn verplichting aangaande de bemanning of navigatie op afstand, al naar gelang het geval, is nagekomen;
2° door vuur of explosie aan boord van een onderdeel van het hecht samenstel, zonder dat bewezen is dat het vuur of de explosie door schuld van de opdrachtnemer of diens ondergeschikten of lasthebbers of door een gebrek van een onderdeel van het hecht samenstel veroorzaakt wordt;
3° door met gebreken aan een onderdeel van het hecht samenstel aanwezig voor het begin van de reis, indien hij bewijst dat deze gebreken ondanks inachtneming van de nodige zorgvuldigheid voor begin van de reis niet te ontdekken waren.
Onder schuld of toedoen van de opdrachtgever of opdrachtnemer in dit artikel wordt mede verstaan handelen of nalaten van hun ondergeschikten en lasthebbers van wier diensten zij gebruik maken tijdens de uitvoering van de overeenkomst, indien deze personen in de uitoefening van hun functie hebben gehandeld.
De ondergeschikten en lasthebbers kunnen zich op dezelfde weren, ontheffingen en beperkingen beroepen waarop de opdrachtgever of de opdrachtnemer zich kan beroepen.
§ 4. Geen beroep op de in dit artikel bedoelde ontheffingen en beperkingen is mogelijk in hoofde van de opdrachtnemer of opdrachtgever, indien wordt bewezen dat de schade veroorzaakt is door een handelen of nalaten van hemzelf, hetzij met de opzet een dergelijke schade te veroorzaken, hetzij als gevolg van roekeloos gedrag en in de wetenschap dat een dergelijke schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.
Hetzelfde geldt in hoofde van de ondergeschikte of lasthebber, indien wordt bewezen dat hij de schade heeft veroorzaakt op de in het eerste lid omschreven wijze.
Art. 3.6.4.12. Aansprakelijkheid tegenover derden
§ 1. De onderdelen van het samenstel zijn, wanneer zij een samenstel vormen, in solidum aansprakelijk voor de tijdens de uitvoering van de overeenkomst aan derden berokkende schade.
In de verhouding tussen de onderdelen van het samenstel is diegene aansprakelijk die de schade door schuld heeft veroorzaakt en dient deze de andere te vrijwaren voor aansprakelijkheid jegens derden.
§ 2. Elke vordering ingesteld tegen een onderdeel van het samenstel stuit de eventuele verjaringstermijn ten aanzien van elk onderdeel van het samenstel.
§ 3. Eén en ander laat onverlet voor elk onderdeel van het samenstel om zijn aansprakelijkheid tegenover derden te beperken overeenkomstig de krachtens deze wet of rechtstreeks werkende internationale bepalingen geldende voorschriften inzake beperking van aansprakelijkheid van de scheepseigenaar.
Afdeling 3. Bijzondere bepalingen met betrekking tot sleepovereenkomsten
Art. 3.6.4.13. Aansprakelijkheid voor ladingschade en schade aan gesleepte binnenschepen
De bepalingen van de artikelen 3.6.4.10 en 3.6.4.11 zijn eveneens van toepassing op aansprakelijkheid voor ladingschade en schade aan gesleepte binnenschepen.
Art. 3.6.4.14. Aansprakelijkheid tegenover derden
§ 1. De sleepboot is niet aansprakelijk voor de tijdens de uitvoering van de sleepovereenkomst door het gesleepte binnenschip aan derden berokkende schade, tenzij wanneer hij de nautische leiding van de sleep had. In dat geval zijn de sleepboot en het gesleepte binnenschip in solidum aansprakelijk.
§ 2. Eén en ander laat onverlet voor elk onderdeel van de sleep dat tot schadevergoeding gehouden is om zijn aansprakelijkheid tegenover derden te beperken overeenkomstig de krachtens deze wet of rechtstreeks werkende internationale bepalingen geldende voorschriften inzake beperking van aansprakelijkheid van de scheepseigenaar.".
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen aan boek 4 van het Belgisch Scheepvaartwetboek
Art.26. In artikel 4.1.2.58 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "de artikelen 3.6.1.1 tot 3.6.1.6" in de titel en in paragraaf 1 vervangen door de woorden "artikel 3.6.1.10".
HOOFDSTUK 5. - Opheffingsbepalingen
Art.27. § 1. De artikelen 276 en 277 van het Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen worden opgeheven.
§ 2 De wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting, zoals laatst gewijzigd, wordt opgeheven op datum van inwerkingtreding van deze wet.
§ 3. Artikel 9, laatste zin, van de wet van 26 juni 1967 betreffende het statuut van de tussenpersonen op het gebied van het goederenvervoer wordt opgeheven op datum van inwerkingtreding van deze wet.
§ 4. Het koninklijk besluit van 19 juni 2011 betreffende de ligtijd en het bedrag van de overliggelden op het gebied van de binnenbevrachting wordt opgeheven zodra de indicatoren, waarvan sprake in artikel 3.6.3.28, zijn vastgesteld en in werking getreden.
HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
Art.28. Titel 6 van boek 3 is echter niet van toepassing op de overeenkomsten die voor de inwerkingtreding van deze wet werden gesloten.
Deze bepaling doet echter geen afbreuk aan de toepassing van de bepalingen van de wet van 4 april 2019 houdende wijziging van het Wetboek van Economisch Recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen, op de overeenkomsten gesloten tussen de datum van inwerkintreding van de bepalingen van die wet en de datum van inwerkingtreding van deze wet.
De artikelen 3.6.1.1 tot en met 3.6.1.5 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, zoals ingevoegd bij wet van 8 mei 2019 tot invoering van het Belgisch Scheepvaartwetboek blijven van toepassing op de overeenkomsten gesloten tussen de datum van inwerkingtreding van het Belgisch Scheepvaartwetboek en de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Art.29. § 1. De wijzigingsbepalingen opgenomen in de artikelen 2 en 13 van deze wet zijn niet van toepassing op de hangende zaken op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
§ 2. De wijzigingsbepalingen opgenomen in de artikelen 15 tot en met 17 van deze wet zijn niet van toepassing op feiten die zich hebben voorgedaan of verbintenissen die werden aangegaan voor de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Art. 30. Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De Koning kan voor iedere bepaling van deze wet een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid.