27 NOVEMBER 2022. - Wet tot wijziging van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen voor wat betreft het minimumpensioen voor meewerkende echtgenoten
Art. -9
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art.2. In de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2021, wordt een nieuw artikel 131quinquies ingevoegd, luidende:
"Art. 131quinquies. § 1. Wanneer de loopbaan van de meewerkende echtgenoot, die geboren is tijdens de periode van 1 januari 1956 tot 31 mei 1968 en die ofwel zich tijdens de periode van 1 januari 2003 tot 30 juni 2005 voor minstens één kwartaal vrijwillig onderworpen heeft aan het maxi-statuut, bedoeld in artikel 7bis, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ofwel zich verplicht moest aansluiten bij het maxi-statuut op 1 juli 2005, niet ten minste gelijk is aan twee derde van een volledige loopbaan zoals voorzien in artikel 131ter, wordt aan de meewerkende echtgenoot een minimumpensioen verleend wanneer hij in de periode die aanvangt op 1 januari 2003 en eindigt op het einde van het kwartaal voorafgaand aan de ingangsdatum van het pensioen een loopbaan bewijst als meewerkende echtgenoot in het maxi-statuut, en, in voorkomend geval, in de regeling voor zelfstandigen, in de regeling voor werknemers en in regelingen waarop de Europese Verordeningen van toepassing zijn of waarop een internationale overeenkomst die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op de pensioenen van werknemers of zelfstandigen en waar België door gebonden is, van toepassing is, die ten minste gelijk is aan twee derde van het aantal jaren en kwartalen gelegen in de bedoelde periode.
§ 2. Dat minimumpensioen is gelijk aan een breukgedeelte van één van de bedragen bedoeld in artikel 33 van de Herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector, naargelang de meewerkende echtgenoot de voorwaarden vervult beoogd in artikel 9, § 1, 1° of 2°, van het koninklijk besluit nr. 72, dat gelijk is aan de breuk die na de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72 in aanmerking werd genomen voor de berekening van het rustpensioen in de regeling voor zelfstandigen.
Wanneer de meewerkende echtgenoot eveneens aanspraak kan maken op een rustpensioen in de regeling voor werknemers, mag de toepassing van het eerste en het tweede lid niet tot gevolg hebben dat het totaal van die voordelen van dezelfde aard, toegekend in de pensioenregelingen voor zelfstandigen en werknemers, hoger is dan één van de bedragen bedoeld in artikel 33 van de Herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector naargelang de meewerkende echtgenoot de voorwaarden vervult beoogd in artikel 9, § 1, 1° of 2°, van het koninklijk besluit nr. 72.
Wanneer dat grensbedrag wordt overschreden, wordt het minimumpensioen in de regeling voor zelfstandigen tot het vereiste bedrag verminderd, zonder dat deze vermindering tot gevolg mag hebben dat in deze regeling een pensioen wordt toegekend dat kleiner is dan de uitkering die zou zijn toegekend indien de belanghebbende geen aanspraak had kunnen maken op het minimumpensioen. De Koning kan van deze bepaling afwijken indien de voormelde grens wordt overschreden naar aanleiding van de verhoging van het werknemerspensioen ingevolge de aanpassing aan het algemeen welzijn.
§ 3. De toepassing van de bepalingen van dit artikel mag niet tot gevolg hebben dat een bedrag wordt toegekend dat lager is dan het bedrag verkregen overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn tijdens de maand voorafgaand aan die waarin de wet in een verhoging van het minimumpensioen voorziet.
§ 4. Dit artikel is niet van toepassing op het overlevingspensioen van de langstlevende echtgenoot van een meewerkende echtgenoot.".
Art.3. Artikel 132 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 maart 2016, wordt aangevuld met een lid luidende:
"Zonder dat een nieuwe beslissing ter kennis wordt gebracht van de gerechtigde, gaat de Federale Pensioendienst ambtshalve over tot de verhoging van de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal zijn ingegaan vanaf 1 januari 2023 en waarop het door artikel 131quinquies beoogde minimumpensioen van toepassing is en waarvoor hem een betalingsopdracht werd overgezonden.".
Art.4. In de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector wordt een artikel 33ter ingevoegd, luidende:
"Art. 33ter. Wanneer de loopbaan van een meewerkende echtgenoot van een zelfstandige, die geboren is tijdens de periode van 1 januari 1956 tot en met 31 mei 1968 en die ofwel zich tijdens de periode van 1 januari 2003 tot en met 30 juni 2005 voor minstens één kwartaal vrijwillig onderworpen heeft aan het maxi-statuut bedoeld in artikel 7bis, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ofwel zich verplicht moest aansluiten bij dat maxi-statuut op 1 juli 2005, niet ten minste gelijk is aan twee derde van een volledige loopbaan zoals voorzien in de artikelen 33 of 33bis van deze wet of in artikel 131ter van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, mag het bedrag van het rustpensioen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers niet kleiner zijn dan een breuk van één van de in het artikel 33, eerste lid, bedoelde bedragen, naargelang het rustpensioen werd berekend op basis van artikel 5, § 1, eerste lid, a) of b), van het voormelde koninklijk besluit van 23 december 1996, wanneer hij in de referteperiode die aanvangt op 1 januari 2003 en eindigt op het einde van het kwartaal voorafgaand aan de ingangsdatum van het rustpensioen ten laste van de pensioenregeling voor zelfstandigen gelijktijdige of afwisselende prestaties als werknemer en als zelfstandige bewijst die ten minste gelijk zijn aan twee derde van de loopbaanjaren gelegen in die referteperiode.
De Koning bepaalt:
1° wat dient te worden verstaan onder twee derde van de loopbaanjaren gelegen in de referteperiode bedoeld in het eerste lid en de modaliteiten volgens welke deze loopbaanjaren worden bewezen;
2° de nadere regels voor de berekening van het gewaarborgd minimum wanneer het pensioen een vermindering heeft ondergaan;
3° de wijze waarop de breuk waarvan sprake in het eerste lid wordt vastgesteld;
4° welke perioden, tijdens welke de belanghebbende zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, in aanmerking worden genomen voor de opening van het recht bedoeld bij dit artikel.
Bij de uitvoering van het tweede lid kan de Koning telkens een onderscheid maken naargelang de duur van de tewerkstelling.".
Art.5. In artikel 5 van het koninklijk besluit van 28 september 2006 tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector, wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, luidende:
" § 2/1. Voor de toepassing van het artikel 33ter, eerste lid, van de herstelwet wordt verstaan onder "twee derden van de loopbaanjaren gelegen in de referteperiode", de gemengde loopbaan waarvan het totaal van de in aanmerking genomen kalenderjaren in de regeling voor werknemers vóór toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 en van artikel 5, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 en de in aanmerking genomen kalenderjaren in de regeling voor zelfstandigen vóór toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72, gelegen in de referteperiode die aanvangt op 1 januari 2003 en eindigt op het einde van het kwartaal voorafgaand aan de ingangsdatum van het rustpensioen ten laste van de pensioenregeling voor zelfstandigen, ten minste gelijk is aan twee derden van het aantal kalenderjaren gelegen in die referteperiode.".
Art.6. In artikel 9, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "artikelen 33bis en 34bis" vervangen door de woorden "artikelen 33bis, 33ter, eerste lid, en 34bis".
Art.7. De Koning kan de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 september 2006 tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen, gewijzigd door deze wet, opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen.
Art.8. Deze wet is van toepassing op de rustpensioenen van meewerkende echtgenoten die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2023.
Art. 9. Deze wet treedt in werking op 1 januari 2023.