28 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-10-2006 en tekstbijwerking tot 04-01-2023)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Begrippen en loopbaanvoorwaarden.
Art. 2-6
HOOFDSTUK III. - Vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen.
Art. 7-9
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 10-12
2011022250 2013022341 2014022126 2014022558 2015022113 2017040444
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de wet" : de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;
2° "de herstelwet" : de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector;
3° "het koninklijk besluit van 23 december 1996" : het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen.
[1 4° "het koninklijk besluit nr. 50" : het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
5° "het koninklijk besluit nr. 72" : het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.]1
----------
(1)<KB 2014-03-18/07, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK II. - Begrippen en loopbaanvoorwaarden.
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de loopbaan als werknemer" : de periodes van tewerkstelling als werknemer in [1 ...]1 die krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers [1 of krachtens de Europese verordeningen of bilaterale overeenkomsten van sociale zekerheid die voorzien in de samentelling van verzekeringstijdvakken die geregistreerd werden in de ondertekenende landen en de toekenning van een nationaal pensioen ten laste van ieder van die landen, pro rata de verzekeringstijdvakken geregistreerd door ieder van hen]1 in aanmerking worden genomen;
2° "de loopbaan als zelfstandige" : de periodes van onderwerping als zelfstandige [1 ...]1 die krachtens enig wettelijke of reglementaire bepaling in aanmerking worden genomen voor prestaties in de pensioenregeling voor zelfstandigen;
3° "de gemengde loopbaan" : de gelijktijdige of afwisselende prestaties in beide van de in 1° en 2° bedoelde regelingen;
[2 4° "onthaalouder":
a) de persoon bedoeld in artikel 3, 9°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
b) de persoon die instaat voor de opvang van kinderen in een woning voor de opvang in gezinsverband en die, in het kader van een pilootproject waarin voorzien is met toepassing van een decretale of reglementaire bepaling, tewerkgesteld is bij een erkende dienst inzake kinderopvang.]2
----------
(1)<KB 2014-03-18/07, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<W 2022-11-27/10, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.3. Voor de toepassing van het artikel 152 van de wet wordt verstaan onder rustpensioen voor een "volledige loopbaan" de loopbaan als werknemer voor ten minste zoveel jaren als er kalenderjaren zijn die in aanmerking kunnen worden genomen voor het vaststellen van de noemer van de breuk waarin het pensioen is uitgedrukt.
Art.4. Voor de toepassing van het artikel 153 van de wet wordt verstaan onder "overlevingspensioen voor een volledige loopbaan" het overlevingspensioen toegekend op grond van een rustpensioen dat voldoet aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden.
Art.5.§ 1. Voor de toepassing van het artikel 33 van de herstelwet wordt verstaan onder " pensioen voor de twee derden van een volledige loopbaan ", het rustpensioen als werknemer waarvan het aantal kalenderjaren dat [1 vóór toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 en van artikel 5, § 1, derde lid van het koninklijk besluit van 23 december 1996]1 in aanmerking wordt genomen ten minste gelijk is aan de twee derden van de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer wordt uitgedrukt.
§ 2. Voor de toepassing van het artikel 33bis van de herstelwet wordt verstaan onder " pensioen voor de twee derden van een volledige loopbaan ", in geval uitsluitend de loopbaan als werknemer niet beantwoordt aan de bepalingen bedoeld in § 1, het rustpensioen voor een gemengde loopbaan, waarvan het totaal van de in aanmerking genomen kalenderjaren in de regeling voor werknemers [1 vóór toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 en van artikel 5, § 1, derde lid van het koninklijk besluit van 23 december 1996]1 en de in aanmerking genomen kalenderjaren in de regeling voor zelfstandigen [1 vóór toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72]1, ten minste gelijk is aan twee derden van de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer wordt uitgedrukt.
[3 § 2/1. Voor de toepassing van het artikel 33ter, eerste lid, van de herstelwet wordt verstaan onder "twee derden van de loopbaanjaren gelegen in de referteperiode", de gemengde loopbaan waarvan het totaal van de in aanmerking genomen kalenderjaren in de regeling voor werknemers vóór toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 en van artikel 5, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 en de in aanmerking genomen kalenderjaren in de regeling voor zelfstandigen vóór toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72, gelegen in de referteperiode die aanvangt op 1 januari 2003 en eindigt op het einde van het kwartaal voorafgaand aan de ingangsdatum van het rustpensioen ten laste van de pensioenregeling voor zelfstandigen, ten minste gelijk is aan twee derden van het aantal kalenderjaren gelegen in die referteperiode.]3
§ 3. Voor de toepassing van de bepalingen van de vorige paragrafen, wordt geen rekening gehouden :
a) met de kalenderjaren die minder dan 156 dagen tewerkstelling of gelijkstelling omvatten, in voorkomend geval omgezet naar voltijdse dagequivalenten;
b) met tijdvakken, toegekend of geregulariseerd in toepassing van de artikelen 3ter, 7, 75, 76, 77, 78 en 79 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
[2 § 4. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2, wordt het aantal in aanmerking te nemen kalenderjaren van tewerkstelling als onthaalouder vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan 45 en de noemer gelijk is aan het aantal kalenderjaren gelegen tussen 1 januari 2003 en 31 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de betrokkene de leeftijd, bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 23 december 1996, bereikt.]2
----------
(1)<KB 2014-03-18/07, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<W 2022-11-27/10, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(3)<W 2022-11-27/09, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.6.Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 5, § 3 wordt, voor de toepassing van de artikelen 34 en 34bis van de herstelwet, verstaan onder " overlevingspensioen voor de twee derden van een volledige loopbaan " het overlevingspensioen toegekend op grond van een rustpensioen dat, naar gelang het geval, voldoet aan de in artikel 5, § 1 of § 2 bedoelde voorwaarden.
[1 In uitvoering van het eerste lid, wordt, met toepassing van artikel 5, § § 1 en 2, het aantal in aanmerking te nemen kalenderjaren van tewerkstelling als onthaalouder vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer wordt uitgedrukt en de noemer gelijk is aan het aantal kalenderjaren gelegen tussen 1 januari 2003 en 31 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het overlijden, zonder dat de aldus bekomen breuk lager kan zijn dan de eenheid.]1
----------
(1)<W 2022-11-27/10, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
HOOFDSTUK III. - Vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen.
Art.7.[1 § 1. Wanneer het een rustpensioen betreft dat aan de in artikel 5, § 2, bedoelde voorwaarden voldoet maar dat niet voldoet aan de voorwaarde bedoeld in artikel 33bis, derde lid, van de herstelwet is, naargelang het rustpensioen werd berekend op basis van artikel 5, § 1, eerste lid, a, of b, van het koninklijk besluit van 23 december 1996, één van de in het artikel 33, eerste lid, van de herstelwet bedoelde bedragen van toepassing.
§ 2. Wanneer het een overlevingspensioen betreft dat berekend werd op basis van een rustpensioen en dat aan de in artikel 5, § 2, bedoelde voorwaarden voldoet maar dat niet voldoet aan de voorwaarde bedoeld in het artikel 34bis, derde lid, van de herstelwet, is het bedrag bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de herstelwet van toepassing.]1
----------
(1)<KB 2017-07-21/30, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art.8.Voor de toepassing van de artikelen 33 en 34 van de herstelwet heeft de breuk als noemer deze, gebruikt voor de berekening van het pensioen in de regeling voor werknemers en als teller de som van de gewerkte en de gelijkgestelde dagen, [1 ...]1 omgezet naar voltijdse dagequivalenten, gedeeld door 312.
[2 In afwijking van het vorige lid, wanneer, onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 5, § 3, het aantal kalenderjaren dat in aanmerking genomen wordt en dat voor elk kalenderjaar ten minste 208 voltijdse dagequivalenten omvat vóór toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 en, naargelang het geval, van artikel 5, § 1, derde lid en van artikel 7, § 1, vierde lid van het koninklijk besluit van 23 december 1996, de twee derden bereikt van de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer is uitgedrukt, is de breuk gelijk aan deze welke gebruikt werd voor de berekening van het pensioen toegekend in de regeling voor werknemers. De teller is echter beperkt tot het aantal kalenderjaren die elk ten minste 52 voltijdse dagequivalenten bevatten en hij kan de noemer niet overschrijden.]2
[3 Voor de toepassing van het tweede lid, wordt het aantal in aanmerking te nemen kalenderjaren van tewerkstelling als onthaalouder en dat voor elk kalenderjaar ten minste 208 voltijdse dagequivalenten omvat vóór toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 en, naargelang het geval, van artikel 5, § 1, derde lid, en van artikel 7, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996, vermenigvuldigd met een breuk waarvan :
1° de teller gelijk is aan 45 en de noemer gelijk is aan het aantal kalenderjaren gelegen tussen 1 januari 2003 en 31 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de betrokkene de leeftijd bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bereikt wanneer het een rustpensioen betreft;
2° de teller gelijk is aan de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer wordt uitgedrukt en de noemer gelijk is aan het aantal kalenderjaren gelegen tussen 1 januari 2003 en 31 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het overlijden, zonder dat de aldus bekomen breuk lager kan zijn dan de eenheid, wanneer het een overlevingspensioen betreft.]3
----------
(1)<KB 2014-03-18/07, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<KB 2014-12-09/03, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<W 2022-11-27/10, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.9.Voor de toepassing van de [4 artikelen 33bis, 33ter, eerste lid, en 34bis]4 van de herstelwet heeft de breuk als noemer deze gebruikt voor de berekening van het pensioen in de regeling voor werknemers en als teller de som van de gewerkte en gelijkgestelde dagen, [1 ...]1 omgezet naar voltijdse dagequivalenten, gedeeld door 312.
[2 In afwijking van het vorige lid, wanneer, onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 5, § 3, het totaal van de kalenderjaren die in aanmerking worden genomen in de regeling voor werknemers en dat voor elk kalenderjaar ten minste 208 voltijdse dagequivalenten omvat vóór toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 en, naargelang het geval, van artikel 5, § 1, derde lid en van artikel 7, § 1, vierde lid van het koninklijk besluit van 23 december 1996 en de kalenderjaren in aanmerking genomen in de regeling voor zelfstandigen vóór toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72 de twee derden bereikt van de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer is uitgedrukt, is de breuk gelijk aan deze welke gebruikt werd voor de berekening van het pensioen toegekend in de regeling voor werknemers. De teller is echter beperkt tot het aantal kalenderjaren die elk ten minste 52 voltijdse dagequivalenten bevatten en hij kan de noemer niet overschrijden.]2
[3 Voor de toepassing van het tweede lid, wordt het aantal in aanmerking te nemen kalenderjaren van tewerkstelling als onthaalouder en dat voor elk kalenderjaar ten minste 208 voltijdse dagequivalenten omvat vóór toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 en, naargelang het geval, van artikel 5, § 1, derde lid, en van artikel 7, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996, vermenigvuldigd met een breuk waarvan :
1° de teller gelijk is aan 45 en de noemer gelijk is aan het aantal kalenderjaren gelegen tussen 1 januari 2003 en 31 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de betrokkene de leeftijd bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bereikt wanneer het een rustpensioen betreft;
2° de teller gelijk is aan de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer wordt uitgedrukt en de noemer gelijk is aan het aantal kalenderjaren gelegen tussen 1 januari 2003 en 31 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het overlijden, zonder dat de aldus bekomen breuk lager kan zijn dan de eenheid, wanneer het een overlevingspensioen betreft.]3
----------
(1)<KB 2014-03-18/07, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<KB 2014-12-09/03, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<W 2022-11-27/10, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(4)<W 2022-11-27/09, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.10. Worden opgeheven :
- de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 22 september 1980 tot uitvoering van de artikelen 152, 153 en 155 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;
- het koninklijk besluit van 17 februari 1981 tot uitvoering van de artikelen 33 en 34 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 23 juni 1995;
- het koninklijk besluit van 14 februari 2003 tot vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers worden opgeheven.
De in het eerste lid bedoelde bepalingen blijven echter van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal zijn ingegaan vóór 1 oktober 2006.
Art.11. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 oktober 2006.
Art. 12. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.