29 JUNI 2021. - Wet tot operationalisering van de procedure voor de uitvoering van vrijheidsstraffen van drie jaar of minder(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 14-07-2021 en tekstbijwerking tot 09-08-2023)
Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
Art. 2-13
Hoofdstuk 3. - Opheffingsbepalingen
Art. 14-15
Hoofdstuk 4. - Overgangsbepaling
Art. 16
Hoofdstuk 5. - Inwerkingtreding
Art. 17
Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
Art.2. In artikel 8, eerste lid, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, worden de woorden "of indien deze termijn niet kan worden gerespecteerd, onmiddellijk" ingevoegd tussen de woorden "tijdsvoorwaarde bevindt" en de woorden ", licht de directeur".
Art.3. In artikel 23 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen als volgt:
"De beperkte detentie en het elektronisch toezicht kunnen worden toegekend aan de veroordeelde die zich, op zes maanden na, in de tijdsvoorwaarden bevindt voor de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling.";
2° in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen als volgt:
"Vier maanden voordat de veroordeelde zich in de bij paragraaf 1, eerste lid, bepaalde tijdsvoorwaarde bevindt, of indien deze termijn niet kan worden gerespecteerd, onmiddellijk, licht de directeur hem schriftelijk in over de mogelijkheid tot het aanvragen van een beperkte detentie of een elektronisch toezicht.".
Art.4. In artikel 25/1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de woorden "of indien deze termijn niet kan worden gerespecteerd, onmiddellijk" ingevoegd tussen de woorden "tijdsvoorwaarde bevindt" en de woorden ", licht de directeur".
Art.5. In artikel 26/1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de woorden "of indien deze termijn niet kan worden gerespecteerd, onmiddellijk" ingevoegd tussen de woorden "tijdsvoorwaarde bevindt" en de woorden ", licht de directeur".
Art.6. In artikel 29 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of" en de woorden "ingeval de veroordeelde gedetineerd is" opgeheven;
2° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden ", behoudens bij toepassing van paragraaf 2/1," ingevoegd tussen de woorden "en bezorgt" en de woorden "een afschrift";
3° de paragrafen 2/1 en 2/2 worden ingevoegd, luidende:
" § 2/1. De veroordeelde, van wie de griffie van de gevangenis vaststelt, nadat hij zich spontaan na ontvangst van het bevel van het openbaar ministerie tot uitvoering van zijn veroordeling heeft aangeboden in de gevangenis, dat hij één of meer vrijheidsstraffen dient te ondergaan en hij zich op zes maanden na, in de tijdsvoorwaarden bevindt voor de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling, kan het schriftelijk verzoek bedoeld in paragraaf 2 onmiddellijk indienen, behoudens wanneer er overeenkomstig artikel 32 een gespecialiseerd advies vereist is. De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek en de opsluitingsfiche binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt een afschrift van het schriftelijk verzoek en de opsluitingsfiche aan het openbaar ministerie.
De tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt van rechtswege eenmalig opgeschort vanaf het indienen van het schriftelijk verzoek. Deze opschorting neemt van rechtswege een einde vanaf de dag dat het vonnis van de strafuitvoeringsrechter die uitspraak doet over het verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of, in geval van toekenning van het elektronisch toezicht, op het ogenblik van de effectieve plaatsing onder elektronisch toezicht. De verjaring van de in het verzoek vervatte straffen loopt niet tijdens deze periode van opschorting.
Binnen vijftien werkdagen vanaf de indiening van het schriftelijk verzoek op de griffie van de gevangenis, legt de betrokken veroordeelde zijn dossier neer op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. Dit dossier omvat de mededeling van de elementen die relevant zijn voor de specifiek aangevraagde strafuitvoeringsmodaliteit, met name:
- indien het een verzoek tot elektronisch toezicht betreft: precieze informatie over een zinvolle dagbesteding, over de plaats waar het elektronisch toezicht zal worden doorgebracht en het akkoord van de meerderjarige huisgenoten op die plaats;
- indien het een verzoek tot beperkte detentie betreft: precieze informatie omtrent de professionele, opleidings- of familiale belangen die zijn aanwezigheid buiten de gevangenis vereisen.
Het dossier omvat eveneens de elementen die relevant zijn voor de evaluatie door de strafuitvoeringsrechter van de tegenaanwijzingen bedoeld in artikel 28, § 1.
De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank deelt onverwijld een afschrift van dit dossier mee aan het openbaar ministerie en voegt aan het dossier een geactualiseerd uittreksel uit het strafregister, de opsluitingsfiche en een afschrift van de vonnissen en arresten waarop het verzoek betrekking heeft.
§ 2/2. Tijdens de opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, kan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de veroordeelde zich bevindt of het openbaar ministerie, de opsluiting van de veroordeelde bevelen indien deze de fysieke of psychische integriteit van derden ernstig in gevaar brengt of wanneer er een gevaar bestaat dat de veroordeelde zich aan de uitvoering van zijn straf zou onttrekken. Deze beslissing wordt onmiddellijk meegedeeld aan de veroordeelde, de bevoegde strafuitvoeringsrechter en de gevangenisdirecteur. De opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf neemt hierdoor een einde, evenals de toepassing van de procedure vermeld onder paragraaf 2/1.";
4° in paragraaf 3 worden de woorden "Ingeval de veroordeelde gedetineerd is" vervangen door de woorden "Behoudens bij toepassing van paragraaf 2/1" en worden de woorden "twee maanden" vervangen door de woorden "een maand".
Art.7. In artikel 29/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 december 2012, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt:
" § 2. Het schriftelijk verzoek vanwege het openbaar ministerie wordt ingediend op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en hiervan wordt een afschrift bezorgd aan de directeur indien de veroordeelde gedetineerd is.
De veroordeelde die geniet van een strafuitvoeringsmodaliteit dient zijn schriftelijk verzoek in te dienen op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. De griffie bezorgt hiervan een afschrift aan het openbaar ministerie.
Indien de veroordeelde gedetineerd is, legt hij zijn verzoek neer op de griffie van de gevangenis. De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt een afschrift hiervan aan de directeur.".
Art.8. Artikel 30 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende:
" § 3. In afwijking van de paragrafen 1/1 en 2 dient de veroordeelde, die onder elektronisch toezicht staat dat hem werd toegekend op een verzoek ingediend overeenkomstig artikel 29, § 2/1, het schriftelijk verzoek in op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en voegt hij bij zijn verzoek de elementen die relevant zijn voor de gevraagde strafuitvoeringsmodaliteit en de evaluatie door de strafuitvoeringsrechter van de tegenaanwijzingen bedoeld in artikel 28, § 1. De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank bezorgt hiervan een afschrift aan het openbaar ministerie en aan de griffie van de gevangenis, die hen een afschrift van de opsluitingsfiche overzendt.".
Art.9. In artikel 32 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "moet het verzoek bedoeld in artikel 29 of het advies bedoeld in artikel 30 worden ingediend samen met" vervangen door de woorden "moet het advies van de directeur bedoeld in artikel 29, § 3, en in artikel 30 § 2, vergezeld zijn van";
2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "in artikel 30, § 2" vervangen door de woorden "in artikel 29, § 3, en in artikel 30, § 2".
Art.10. In artikel 33 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
" § 1. In de gevallen waarin het openbaar ministerie dit nodig acht en waarover het College van procureurs-generaal richtlijnen kan uitvaardigen, stelt het openbaar ministerie een advies op en zendt het, binnen tien werkdagen na de ontvangst van het afschrift van het advies van de directeur of na de indiening van het verzoek van de veroordeelde bedoeld in artikel 29/1, § 2, tweede lid, of in artikel 30, § 3, of na het verstrijken van de termijn voor neerlegging van het dossier op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in artikel 29, § 2/1, derde lid, over aan de strafuitvoeringsrechter en bezorgt hiervan een afschrift aan de veroordeelde en, in voorkomend geval, aan de directeur.";
2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:
" § 2. In de gevallen waarin de wet geen voorafgaandelijke adviesverlening door de directeur heeft bepaald, kan het openbaar ministerie met het oog op het toekennen ervan de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren. De inhoud van dit beknopt voorlichtingsverslag en deze maatschappelijke enquête wordt door de Koning bepaald.";
3° paragraaf 3 wordt opgeheven.
Art.11. Artikel 34 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt:
"Art. 34. § 1. De strafuitvoeringsrechter doet uitspraak overeenkomstig de bepalingen van de onderafdelingen II en III van afdeling IV binnen de maand na de ontvangst van het advies van de directeur bedoeld in artikel 31 of na de indiening van het verzoek bedoeld in artikel 29/1, § 2, eerste en tweede lid, of artikel 30, § 3, of na het verstrijken van de termijn voor neerlegging van het dossier op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in artikel 29, § 2/1, derde lid, en ten vroegste na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie of na het verstrijken van de adviestermijn van het openbaar ministerie.
§ 2. Indien de strafuitvoeringsrechter evenwel oordeelt dat het dossier niet in staat is en er om een beslissing te kunnen nemen bijkomende informatie nodig is of dat hij het nodig acht om de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de opdracht te geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren met het oog op het verkrijgen van noodzakelijke informatie over het onthaalmilieu waar het elektronisch toezicht, de beperkte detentie of de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal plaatsvinden of dat het nodig is een zitting te organiseren om de veroordeelde te horen, kan de termijn van een maand bedoeld in paragraaf 1 eenmaal met maximaal een maand worden verlengd.
Indien hij de opdracht geeft aan de bevoegde dienst van de Gemeenschappen een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren met het oog op het verkrijgen van noodzakelijke informatie over het onthaalmilieu waar het elektronisch toezicht, de beperkte detentie of de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal plaatsvinden, brengt de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank deze opdracht via het snelste, schriftelijk communicatiemiddel ter kennis van de bevoegde dienst van de Gemeenschappen, vergezeld van het dossier dat minstens de volgende documenten omvat: het afschrift van de vonnissen en arresten van veroordeling, het afschrift van de opsluitingsfiche en het uittreksel uit het strafregister. De Koning bepaalt de inhoud van dat beknopt voorlichtingsrapport en van die maatschappelijke enquête.
De strafuitvoeringsrechter kan bij de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de verslagen in verband met de gerechtelijke procedures opvragen.
Indien de strafuitvoeringsrechter bijkomende informatie heeft gevraagd of indien hij de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de opdracht heeft gegeven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren met het oog op het verkrijgen van noodzakelijke informatie over het onthaalmilieu waar het elektronisch toezicht, de beperkte detentie of de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal plaatsvinden, en hij het om een beslissing te kunnen nemen alsnog nodig acht een zitting te organiseren om de veroordeelde te horen, kan de termijn bedoeld in het eerste lid nogmaals met maximaal een maand worden verlengd.
§ 3. Indien de strafuitvoeringsrechter oordeelt dat bijkomende informatie nodig is om een beslissing te kunnen nemen of indien hij de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de opdracht geeft een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren, deelt hij de verlenging van de termijn onverwijld mee aan het openbaar ministerie, aan de directeur, indien de veroordeelde gedetineerd is, en aan de veroordeelde en verzoekt de veroordeelde of, in voorkomend geval, de directeur om binnen veertien dagen de nodige informatie schriftelijk mee te delen.".
Art.12. In artikel 43 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 5 februari 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
" § 1. Indien de strafuitvoeringsrechter beslist over de toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht, kan hij op dat ogenblik ook penitentiair verlof toekennen.";
2° paragraaf 2, vijfde lid, wordt vervangen als volgt:
"In de gevallen waarin het openbaar ministerie dit nodig acht en waarover het College van procureurs-generaal richtlijnen kan uitvaardigen, stelt het openbaar ministerie een advies op en zendt het, binnen tien werkdagen na de ontvangst van het afschrift van het advies van de directeur over aan de strafuitvoeringsrechter en bezorgt hiervan een afschrift aan de veroordeelde en, in voorkomend geval, aan de directeur.";
3° in paragraaf 2, zesde lid, worden de woorden "zeven dagen" vervangen door de woorden "een maand";
4° paragraaf 2, zesde lid, wordt aangevuld met de woorden ", en ten vroegste na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie of na het verstrijken van de adviestermijn van het openbaar ministerie";
5° een paragraaf 2/1 wordt ingevoegd, luidende:
" § 2/1. In afwijking van paragraaf 2, dient de veroordeelde die na de toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht in toepassing van artikel 29, § 2/1, om penitentiair verlof verzoekt, zijn schriftelijk verzoek in op de griffie van strafuitvoeringsrechtbank. Dit verzoek omvat de informatie over de feitelijke omstandigheden en het kader waarbinnen het verlof zal plaats vinden.
De strafuitvoeringsrechter doet uitspraak binnen de maand na de indiening van het verzoek van de veroordeelde.
De artikelen 39 en 40 zijn van toepassing.".
Art.13. In artikel 46, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden ", indien de veroordeelde gedetineerd is," opgeheven;
2° het eerste lid wordt aangevuld met een zin, luidende:
"Bij kennisname van het vonnis stemt de veroordeelde in met de voorwaarden.".
Hoofdstuk 3. - Opheffingsbepalingen
Art.14. De artikelen 3, 4, 8, 9, 13, 14 en 25 van de wet van 5 mei 2019 tot wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten tot aanpassing van de procedure voor de strafuitvoeringsrechter voor de vrijheidsstraffen van drie jaar of minder, worden opgeheven.
Art.15. Het koninklijk besluit van 29 januari 2007 tot uitvoering van artikel 2, 6°, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, gewijzigd bij de wet van 14 december 2012 tot verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie en bij het koninklijk besluit van 26 december 2013, wordt opgeheven.
Hoofdstuk 4. - Overgangsbepaling
Art.16.[1 Met inachtneming van de datum van inwerkingtreding bedoeld in artikel 17, zijn de bepalingen]1 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten die betrekking hebben op de door de strafuitvoeringsrechter toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten bepaald in titel V, [1 ...]1 van toepassing op veroordeelden die uitsluitend een vonnis of arrest uitvoeren voor vrijheidsstraffen van drie jaar of minder, uitgesproken na de inwerkingtreding van deze wet, voor zover deze in kracht van gewijsde zijn getreden, tenzij de veroordeelde schriftelijk verzoekt om toch toepassing te maken van de voormelde bepalingen.
Ingeval een veroordeelde overeenkomstig het eerste lid, het voorwerp uitmaakt van de toepassing van de voormelde bepalingen en er ten aanzien van hem nadien een straf in uitvoering komt die werd uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet, voor zover deze veroordeling in kracht van gewijsde is getreden, blijven de voormelde bepalingen van toepassing.
In afwijking van het eerste en tweede lid zijn de voormelde bepalingen onmiddellijk van toepassing op de veroordeelde die het voorwerp uitmaakt van één of meer veroordelingen tot een vrijheidsstraf waarvan het totaal uitvoerbaar gedeelte drie jaar of minder bedraagt voor zover er aan één van de veroordelingen een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank verbonden is. Het elektronisch toezicht dat de veroordeelde werd toegekend vóór de inwerkingtreding van deze wet, wordt verder opgevolgd overeenkomstig de voormelde bepalingen.
[2 In afwijking van het eerste en het tweede lid blijft het door de penitentiaire administratie toegekende elektronisch toezicht, dat lopende is op het ogenblik dat de bepalingen die betrekking hebben op de door de strafuitvoeringsrechter toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten bepaald in titel V op de veroordeelde van toepassing worden ingevolge de bijkomende tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot een vrijheidsstraf, verder lopen totdat het vonnis van de strafuitvoeringsrechter over het elektronisch toezicht in kracht van gewijsde is getreden, onder de volgende voorwaarden:
- op basis van geen enkele van de ten aanzien van de veroordeelde ten uitvoer gelegde veroordelingen is een gespecialiseerd advies bedoeld in artikel 32 van de voormelde wet van 17 mei 2006 vereist;
- de veroordeelde bevindt zich nog steeds in de in artikel 23, § 1, eerste lid, van de voormelde wet van 17 mei 2006 bedoelde tijdsvoorwaarden voor de toekenning van een elektronisch toezicht;
- de veroordeelde biedt zich na de ontvangst van de kennisgeving van de tenuitvoerlegging van de bijkomende veroordeling spontaan aan in de gevangenis en dient een schriftelijk verzoek tot toekenning van een elektronisch toezicht in op de griffie van de gevangenis overeenkomstig artikel 29, § 2/1, eerste lid, van de voormelde wet van 17 mei 2006 met betrekking tot het geheel van de ten uitvoer gelegde veroordelingen.
Binnen vijftien werkdagen na de indiening van het schriftelijk verzoek overeenkomstig artikel 29, § 2/1, eerste lid, van de voormelde wet van 17 mei 2006, legt de veroordeelde zijn dossier neer op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank overeenkomstig artikel 29, § 2/1, derde, vierde en vijfde lid van de voormelde wet van 17 mei 2006.
De artikelen 33 tot 46 van de voormelde wet van 17 mei 2006 zijn van toepassing.]2
----------
(1)<W 2022-05-18/02, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 25-05-2022>
(2)<W 2023-07-31/02, art. 35, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Hoofdstuk 5. - Inwerkingtreding
Art. 17.Met uitzondering van artikel 14 en van dit artikel, die in werking treden de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, treedt deze wet in werking op de door de Koning bepaalde datum [2 en uiterlijk op 1 september 2022]2.
[2 In afwijking van het eerste lid treden de bepalingen van deze wet die betrekking hebben op de door de strafuitvoeringsrechter toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten bepaald in titel V van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, ten aanzien van de veroordeelde die een of meer vrijheidsstraffen ondergaat waarvan het uitvoerbaar gedeelte twee jaar of minder [3 maar zes maanden of meer]3 bedraagt, in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2023.]2
[3 In afwijking van het eerste lid treden de bepalingen van deze wet, die betrekking hebben op de door de strafuitvoeringsrechter toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten bepaald in dezelfde titel V, ten aanzien van de veroordeelde die een of meer vrijheidsstraffen ondergaat waarvan het uitvoerbaar gedeelte minder dan zes maanden bedraagt, in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 31 december 2025.]3
----------
(1)<W 2021-11-28/01, art. 137, 002; Inwerkingtreding : 30-11-2021>
(2)<W 2022-05-18/02, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 25-05-2022>
(3)<W 2023-07-31/02, art. 36, 004; Inwerkingtreding : 09-08-2023>