Details





Titel:

17 FEBRUARI 2021. - Wet houdende diverse bepalingen inzake justitie



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art.
HOOFDSTUK 2. - Tenuitvoerlegging van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie
Afdeling 1. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 2-5
Afdeling 2. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art. 6-9
Afdeling 3. . - Wijzigingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
Art. 10-11
Afdeling 4. - Wijzigingen van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977
Art. 12-20
Afdeling 5. - Wijzigingen van de Wet van 22 april 2003 houdende toekenning van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie aan bepaalde ambtenaren van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen
Art. 21
Afdeling 6. - Overgangsbepaling
Art. 22
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde
Art. 23
HOOFDSTUK 4. - Omzetting van de Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt
Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 24
Afdeling 2. - Wijzigingen van het Strafwetboek
Art. 25-26
Afdeling 3. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen
Art. 27
HOOFDSTUK 5. - Wijziging van artikel 21bis van het Wetboek van strafvordering
Art. 28
HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de uitleveringswet van 15 maart 1874
Art. 29
HOOFDSTUK 7. - Inwerkingtreding
Art. 30



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1808111701  1867060850  1874031550  1933053150  1935061501  1977071850  2003003277  2018031110 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1
  Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Tenuitvoerlegging van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie
Afdeling 1. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek
Art.2. In artikel 79 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt tussen het vijfde en het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:
  "Op advies van de procureur-generaal van het rechtsgebied van het hof van beroep, wijst de eerste voorzitter in het rechtsgebied van de hoven van beroep te Antwerpen, Bergen en Gent onder de onderzoeksrechters één onderzoeksrechter aan, in het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel, één Nederlandstalige en één Franstalige onderzoeksrechter en in het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik, één onderzoeksrechter en één onderzoeksrechter die de kennis van de Duitse taal aantoont. Deze onderzoeksrechters dienen over een nuttige ervaring te beschikken voor het onderzoek van de misdrijven waarvoor het Europees Openbaar Ministerie bevoegd is. Deze aanwijzing heeft geen enkel gevolg voor hun statuut noch voor hun affectatie. Krachtens deze aanwijzing, behandelen zij bij voorrang de dossiers die bij hen aanhangig zijn gemaakt door de Europese aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers die worden aangewezen overeenkomstig artikel 309/2.".

Art.3. In deel II, boek I, titel II, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 156/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 156/1. § 1. De Europese aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers, die worden aangewezen overeenkomstig artikel 309/2, zijn bevoegd over het gehele grondgebied van het Rijk voor de uitoefening van de strafvordering voor de misdrijven die de financiële belangen van de Europese Unie schaden overeenkomstig de artikelen 4, 22 en 23 van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie.
  § 2. Wanneer zij hun bevoegdheid uitoefenen in de gevallen en volgens de nadere regels bepaald door de wet en dezelfde Verordening (EU) 2017/1939, voeren de Europese aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers alle opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit bij de hoven van beroep, de hoven van assisen en de rechtbanken van eerste aanleg.
  § 3. De procureur des Konings, de procureur-generaal of de federale procureur brengt zonder onnodige vertraging de gedelegeerde Europese aanklagers op de hoogte wanneer een misdrijf bedoeld in paragraaf 1 bij hem aanhangig wordt gemaakt volgens de nadere regels bepaald in een omzendbrief van het College van procureurs-generaal.
  § 4. In de gevallen bedoeld in paragraaf 3 beslissen de gedelegeerde Europese aanklagers of zijzelf de strafvordering uitoefenen.
  Overeenkomstig artikel 25, lid 6, van dezelfde Verordening (EU) 2017/1939 en onverminderd de andere bepalingen van deze verordening, indien de procureur des Konings, de procureur-generaal of de federale procureur de beslissing van de gedelegeerde Europese aanklagers om zelf de strafvordering uit te oefenen wenst te betwisten, wendt hij zich tot het College van procureurs-generaal dat, na overleg met de gedelegeerde Europese aanklagers en de betrokken procureur des Konings of procureur-generaal of de federale procureur, beslist wie er bevoegd is om de zaak te behandelen. Tegen de beslissing van het College van procureurs-generaal staat geen rechtsmiddel open.
  Inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de procureur des Konings, respectievelijk de procureur-generaal of de federale procureur enerzijds en de gedelegeerde Europese aanklagers anderzijds betreffende de uitoefening van de strafvordering kunnen geen nietigheden worden opgeworpen.
  Het College van procureurs-generaal mag een prejudiciële vraag voorleggen aan het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 42, lid 2, c), van dezelfde Verordening (EU) 2017/1939.".

Art.4. In artikel 309/2, § 6, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 mei 2019, worden de woorden "en de nadere werkingsregels" vervangen door de woorden ", de nadere werkingsregels, het statuut, de rechtspositie en de wedde van de betrokken personeelsleden".

Art.5. Artikel 873, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende zin:
  "De voorafgaande machtiging van de minister van Justitie is niet vereist wanneer de ambtelijke opdracht is uitgevoerd door de Europese aanklager of de gedelegeerde Europese aanklagers die worden aangewezen overeenkomstig artikel 309/2.".

Afdeling 2. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art.6. In boek I, van het Wetboek van strafvordering wordt een hoofdstuk IVter ingevoegd, luidende "De Europese aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers".

Art.7. In hoofdstuk IVter, ingevoegd bij artikel 6, wordt een artikel 47quaterdecies ingevoegd, luidende:
  "Art. 47quaterdecies. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden bedoeld in artikel 156/1 van het Gerechtelijk Wetboek, beschikken de Europese aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers die worden aangewezen overeenkomstig artikel 309/2 van hetzelfde Wetboek over alle wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings. In het kader daarvan kunnen zij over het gehele grondgebied van het Rijk alle opsporingshandelingen of handelingen van gerechtelijk onderzoek verrichten of gelasten die tot hun bevoegdheden behoren, alsmede de strafvordering uitoefenen.
  Wanneer zij hun bevoegdheden uitoefenen, kunnen die Europese aanklager en deze gedelegeerde Europese aanklagers de zaak uitsluitend aanhangig maken bij de onderzoeksrechters bedoeld in artikel 79, zesde lid, van hetzelfde Wetboek, gespecialiseerd om kennis te nemen van de misdrijven bedoeld in artikel 156/1, § 1, van hetzelfde Wetboek.".

Art.8. In hetzelfde hoofdstuk IVter wordt een artikel 47quindecies ingevoegd, luidende:
  "Art. 47quindecies. Wanneer een politiedienst niet het vereiste personeel en de nodige middelen kan geven aan de Europese aanklager of aan de gedelegeerde Europese aanklagers die worden aangewezen overeenkomstig artikel 309/2 van het Gerechtelijk Wetboek of aan de onderzoeksrechter bedoeld in artikel 79, zesde lid, van hetzelfde Wetboek bij wie door hen een strafrechtelijk onderzoek aanhangig wordt gemaakt, licht die de territoriaal bevoegde procureur-generaal daarover in. Indien de procureur-generaal geen oplossing vindt voor het gebrek aan personeel en middelen, wendt hij zich tot het College van procureurs-generaal dat, na overleg met de directeur-generaal van de gerechtelijke politie en na overleg met de Europese aanklager of de gedelegeerde Europese aanklagers, beslist aan welke vordering bij voorrang gevolg wordt gegeven.".

Art.9. Artikel 62bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 maart 1969 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De gespecialiseerde onderzoeksrechters bedoeld in artikel 79, zesde lid, van het Gerechtelijk Wetboek zijn bevoegd om kennis te nemen van de feiten die bij hen aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 47quaterdecies, tweede lid, door de Europese aanklager of de gedelegeerde Europese aanklagers die worden aangewezen overeenkomstig artikel 309/2 van het Gerechtelijk Wetboek. In geval van wettelijke verhindering kunnen ze worden vervangen door de onderzoeksrechters van de rechtbank van eerste aanleg waartoe ze behoren.".

Afdeling 3. . - Wijzigingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
Art.10. Artikel 12 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De federale procureur en de federale magistraten, de Europese aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers bedoeld in artikel 309/2 van het Gerechtelijk Wetboek, maken voor hun daden van onderzoek en van vervolging gebruik van de taal voorzien in strafzaken voor de rechtbank waar zij de strafvordering uitoefenen en, in het geval bedoeld in artikel 47duodecies, § 2, van het Wetboek van strafvordering, van de taal volgens de noodwendigheden van de zaak, en zulks ongeacht de taal van het diploma waarin zij het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten hebben afgelegd.".

Art.11. Artikel 43bis, § 4, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 oktober 1967, vervangen bij de wet van 4 maart 1997 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De federale procureur, de Europese aanklager bedoeld in artikel 309/2 van het Gerechtelijk Wetboek en, indien zij houder zijn van het getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde of vierde lid, waaruit de functionele of de grondige kennis blijkt van de andere taal dan die van hun diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten, de federale magistraten en de gedelegeerde Europese aanklagers bedoeld in artikel 309/2 van hetzelfde Wetboek, zijn gerechtigd te zetelen in de gerechten van de andere taalrol dan die van hun diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.".

Afdeling 4. - Wijzigingen van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977
Art.12. In artikel 263 van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977, gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, in de Franse tekst, worden de woorden "de circonstances atténuantes, et" vervangen door de woorden "de circonstances atténuantes, ou".

Art.13. In artikel 264 van dezelfde wet, waarvan de Nederlandse tekst gewijzigd werd bij de wet van 12 mei 2014, worden de woorden "Iedere transactie is verboden" vervangen door de woorden "Onverminderd artikel 285/4, § 2, is iedere transactie verboden".

Art.14. In dezelfde wet wordt een hoofdstuk XXVbis ingevoegd, luidende "Europees Openbaar Ministerie".

Art.15. In hoofdstuk XXVbis, ingevoegd bij artikel 14, wordt een artikel 285/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 285/1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder de Verordening (EU) 2017/1939: de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie.".

Art.16. In hetzelfde hoofdstuk XXVbis wordt een artikel 285/2 ingevoegd, luidende:
  "Art. 285/2. § 1. De Administrateur-generaal van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen wijst ten minste één ambtenaar van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen aan, die belast is met de samenwerking met de gedelegeerde Europese aanklagers, bedoeld in artikel 309/2 van het Gerechtelijk Wetboek, voor wat betreft de overtredingen, fraudes en misdrijven, bedoeld in de artikelen 281 en 282 en waarvoor het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid uitoefent krachtens de artikelen 22, 25, 26 en 27 van de Verordening (EU) 2017/1939.
  § 2. De Administrateur-generaal van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen kan de in § 1 bedoelde ambtenaar slechts aanwijzen na het advies te hebben ingewonnen van de Europese aanklager, bedoeld in artikel 309/2 van het Gerechtelijk Wetboek.
  § 3. De ambtenaar bedoeld in § 1 kan een beroep doen op het Secretariaat, bedoeld in artikel 309/2, § 6 van het Gerechtelijk Wetboek.".

Art.17. In hetzelfde hoofdstuk XXVbis wordt een artikel 285/3 ingevoegd, luidende:
  "Art. 285/3. § 1. In de uitoefening van zijn functie volgt de ambtenaar, bedoeld in artikel 285/2, § 1, de aanwijzingen en instructies van de permanente kamer, dewelke belast is met de zaak, alsook de instructies van de toezichthoudende Europese aanklager, zoals bepaald door de Verordening (EU) 2017/1939.
  § 2. De ambtenaar, bedoeld in artikel 285/2, § 1, oefent zijn bevoegdheid inzake opsporing en vervolging uit overeenkomstig deze wet.
  De Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen kan zich niet verzetten tegen de beslissingen genomen in toepassing van de artikelen 285/4 en 285/5.".

Art.18. In hetzelfde hoofdstuk XXVbis wordt een artikel 285/4 ingevoegd, luidende:
  "Art. 285/4. § 1. De bevoegdheid tot het instellen en verderzetten van elke vordering in rechte, bedoeld in artikel 281, § 2, wordt toegekend aan de ambtenaar bedoeld in artikel 285/2, § 1, voor wat betreft de overtredingen, fraudes en misdrijven bedoeld in het artikel 281 en waarvoor het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid uitoefent krachtens de artikelen 22, 25, 26 en 27 van de Verordening (EU) 2017/1939.
  Deze ambtenaar gebruikt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid uitsluitend met het oog op de uitoefening van de strafvervolging, overeenkomstig het besluit van de permanente kamer of het ontwerpbesluit van de gedelegeerd Europese aanklager ingeval dat moet geacht worden te zijn aanvaard door de permanente kamer in toepassing van artikel 36 van de Verordening (EU) 2017/1939.
  De artikelen 281, § 3, en 283 zijn van toepassing.
  § 2. Onverminderd artikel 264, is elke schikking verboden wanneer het Europese Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid uitoefent op grond van Verordening (EU) 2017/1939 of tijdens de termijn bedoeld in het artikel 27, § 1, van diezelfde Verordening.".

Art.19. In hetzelfde hoofdstuk XXVbis wordt een artikel 285/5 ingevoegd, luidende:
  "Art. 285/5. § 1. Binnen de beperkingen bedoeld in artikel 285/4, § 1, voert de ambtenaar bedoeld in artikel 285/2, § 1, de onderzoeksmaatregelen en andere maatregelen uit, bedoeld in artikel 28, § 1, van de Verordening (EU) 2017/1939.
  Hij stelt de gedelegeerd Europese aanklager, dewelke belast is met de zaak, hiervan zonder onnodige vertraging in kennis, dewelke zich kan verzetten tegen die maatregel, hem kan opschorten of kan bevelen een andere onderzoeks- of andere maatregel te nemen.
  § 2. Indien, bij toepassing van artikel 31, § 4, van de Verordening (EU) 2017/1939, de gedelegeerd Europese aanklager, bedoeld in artikel 309/2 van het Gerechtelijk Wetboek, de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen gelast met de uitvoering van een toegewezen maatregel, dan instrueert hij deze Administratie door tussenkomst van de ambtenaar, bedoeld in artikel 285/2, § 1.
  § 3. Met het oog op de toepassing van artikel 35 van de Verordening (EU) 2017/1939, legt de ambtenaar, bedoeld in artikel 285/2, § 1, wanneer hij meent dat het onderzoek afgerond is, een verslag voor met een samenvatting van de zaak en een voorstel van beslissing houdende eventuele vervolgingen of een eventuele verwijzing van de zaak of een seponering aan de toezichthoudende gedelegeerd Europese aanklager.".

Art.20. In hetzelfde hoofdstuk XXVbis wordt een artikel 285/6 ingevoegd, luidende:
  "Art. 285/6. De Koning bepaalt de bevoegdheden van de ambtenaren inzake geschillen.".

Afdeling 5. - Wijzigingen van de Wet van 22 april 2003 houdende toekenning van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie aan bepaalde ambtenaren van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen
Art.21. In de wet van 22 april 2003 houdende toekenning van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie aan bepaalde ambtenaren van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen, gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 2/1. § 1. Zonder afbreuk te doen aan zijn bevoegdheden inzake douane en accijnzen, is de ambtenaar, bedoeld in artikel 285/2, § 1, van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977, bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur.
  § 2. De bijzondere opsporingsmethodes bestaande uit de observatie en de informantenwerking, evenals de uitgestelde tussenkomst behorende tot de andere onderzoeksmethoden, kunnen slechts worden aangewend na voorafgaand akkoord van de ambtenaar, bedoeld in § 1 door de agenten, bedoeld in artikel 3, wanneer zij betrekking hebben op de overtredingen, fraudes en misdrijven bedoeld in het artikel 285/4, § 1, van de algemene wet inzake de douane en accijnzen van 18 juli 1977.".

Afdeling 6. - Overgangsbepaling
Art.22. De bepalingen die worden ingevoerd door dit hoofdstuk zijn van toepassing op zaken die betrekking hebben op feiten gepleegd na 20 november 2017.

HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde
Art.23. Artikel 32 van de wet van 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde wordt vervangen als volgt:
  "Art. 32. Artikel 792, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt:
  "Binnen vijf dagen te rekenen van de uitspraak van de beslissing geeft de griffier, zowel in burgerlijke als in strafzaken, kennis van een niet ondertekend afschrift van de beslissing aan elke partij of, in voorkomend geval, aan hun advocaten. Die kennisgeving doet de termijn om een rechtsmiddel aan te wenden niet lopen. Zij gebeurt op elektronische wijze aan het professioneel elektronisch adres van de advocaat of, indien het een partij betreft die zonder advocaat is verschenen, aan het gerechtelijk elektronisch adres van die partij, of, bij gebreke daaraan, aan het laatst elektronisch adres dat die partij heeft verstrekt in het kader van de rechtspleging. Indien bij de griffier geen elektronisch adres gekend is, of indien de kennisgeving aan het elektronisch adres kennelijk niet is geslaagd, gebeurt de kennisgeving bij gewone brief.".

HOOFDSTUK 4. - Omzetting van de Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt
Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art.24. Dit hoofdstuk voorziet in een gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt.

Afdeling 2. - Wijzigingen van het Strafwetboek
Art.25. In artikel 247 van het Strafwetboek, vervangen bij de wet van 10 februari 1999 en gewijzigd bij de wet van 26 juni 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "van zes maanden tot een jaar" vervangen door de woorden "van zes maanden tot vier jaar";
  2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "van zes maanden tot twee jaar" vervangen door de woorden "van een jaar tot vier jaar";
  3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 100 euro tot 25 000 euro" vervangen door de woorden "van een jaar tot vier jaar en een geldboete van 100 euro tot 50 000 euro";
  4° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van 100 euro tot 50 000 euro" vervangen door de woorden "van een jaar tot vier jaar en een geldboete van 100 euro tot 75 000 euro";
  5° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden "van zes maanden tot vijf jaar" vervangen door de woorden "van drie jaar tot vijf jaar";
  6° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van 100 euro tot 50 000 euro" vervangen door de woorden "van een jaar tot vier jaar en een geldboete van 100 euro tot 75 000 euro";
  7° in paragraaf 4, eerste lid, worden de woorden "van zes maanden tot een jaar" vervangen door de woorden "van zes maanden tot vier jaar";
  8° in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden "van zes maanden tot twee jaar" vervangen door de woorden "van een jaar tot vier jaar";
  9° in paragraaf 4, derde lid, worden de woorden "van zes maanden tot drie jaar en met een geldboete van 100 euro tot 50 000 euro" vervangen door de woorden "van drie jaar tot vijf jaar en met geldboete van 100 euro tot 75 000 euro".

Art.26. In artikel 249 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 februari 1999 en gewijzigd bij de wet van 26 juni 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "van een jaar tot drie jaar" vervangen door de woorden "van een jaar tot vier jaar";
  2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "van twee jaar tot vijf jaar" vervangen door de woorden "van drie jaar tot vijf jaar".

Afdeling 3. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen
Art.27. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, vervangen bij de wet van 7 juni 1994 en gewijzigd bij de wet van 26 juni 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 worden de woorden "van acht dagen tot een jaar" vervangen door de woorden "van zes maanden tot vier jaar";
  2° in paragraaf 2 worden de woorden "van zes maanden tot drie jaar" vervangen door de woorden "van zes maanden tot vier jaar".

HOOFDSTUK 5. - Wijziging van artikel 21bis van het Wetboek van strafvordering
Art.28. (nieuw)
  Artikel 21bis, § 1, zesde lid, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 27 december 2012 en gewijzigd bij de wet van 23 maart 2019, wordt aangevuld met de volgende zin: "De griffie van het bevoegde hof van beroep of rechtbank is belast met het afleveren van de uitgiften en afschriften.".

HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de uitleveringswet van 15 maart 1874
Art.29. De uitleveringswet van 15 maart 1874 wordt aangevuld met een artikel 13, luidende:
  "Art. 13. Wat betreft de betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt de aanwijzing van de bevoegde overheden en de procedure van tenuitvoerlegging en uitvaardiging van verzoeken tot overlevering geregeld door de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, voor zover niet anders bepaald in Deel Drie, Titel VII. Overlevering, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst van 30 december 2020 tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds.".

HOOFDSTUK 7. - Inwerkingtreding
Art. 30. Deze wet treedt in werking op de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.