Details





Titel:

22 APRIL 2003. - Wet houdende toekenning van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie aan bepaalde ambtenaren van de Administratie der douane en accijnzen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-05-2003 en tekstbijwerking tot 29-12-2023)



Inhoudstafel:


Art. 1-2, 2/1, 3-5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art.2.Bekleed worden met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur onverminderd hun bevoegdheden inzake douane en accijnzen, de ambtenaren van [1 de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen]1 :
  1° gedetacheerd bij de Nationale Eenheid Europol evenals hun plaatsvervangers;
  2° aangewezen in het kader van de akkoorden inzake politie- en douanesamenwerking gesloten tussen de landen die met België een gemeenschappelijke grens hebben met toepassing van artikel 39, § 4, van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/36, art. 95, 003; Inwerkingtreding : 16-05-2014>

Art. 2/1. [1 § 1. Zonder afbreuk te doen aan zijn bevoegdheden inzake douane en accijnzen, is de ambtenaar, bedoeld in artikel 285/2, § 1, van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977, bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur.
   § 2. De bijzondere opsporingsmethodes bestaande uit de observatie en de informantenwerking, evenals de uitgestelde tussenkomst behorende tot de andere onderzoeksmethoden, kunnen slechts worden aangewend na voorafgaand akkoord van de ambtenaar, bedoeld in § 1 door de agenten, bedoeld in artikel 3, wanneer zij betrekking hebben op de overtredingen, fraudes en misdrijven bedoeld in het artikel 285/4, § 1, van de algemene wet inzake de douane en accijnzen van 18 juli 1977.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2021-02-17/04, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 24-02-2021>


Art.3.[2 Binnen de perken van de materiële bevoegdheden zoals bepaald in het tweede lid, worden bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur, onverminderd hun bevoegdheden inzake douane en accijnzen dertig ambtenaren van het niveau A en acht ambtenaren van minstens het niveau B van de Administratie Opsporing van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen.]2
  De bevoegdheden van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur, toegekend aan de ambtenaren bedoeld in vorenstaande alinea, kunnen slechts worden uitgeoefend met het oog op het opsporen en vaststellen van :
  1° overtredingen van de wetgeving betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;
  2° overtredingen wat betreft intracommunautaire goederenstromen die onder het toepassingsgebied van de accijnsregelgeving vallen;
  3° overtredingen van wetten en verordeningen die één of andere bevoegdheid toekennen aan de ambtenaren van [1 de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen]1 bij de in-, uit- of doorvoer van goederen;
  4° overtredingen die samenhangen met die genoemd onder 1° tot 3°.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/36, art. 95, 003; Inwerkingtreding : 16-05-2014>
  (2)<W 2023-12-28/01, art. 63, 004; Inwerkingtreding : 08-01-2024>

Art.4.1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 47ter en 40bis van het Wetboek van strafvordering mogen de ambtenaren bedoeld in vorenstaand artikel 3, bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur, onder dezelfde voorwaarden als die vermeld in het Wetboek van strafvordering, bijzondere opsporingsmethoden toepassen die bestaan uit de observatie en de informantenwerking, evenals de uitgestelde tussenkomst behorende tot de andere onderzoeksmethoden.
  2. De Koning bepaalt de voorwaarden betreffende de vorming van de ambtenaren bedoeld in vorenstaande punt 1.
  3. [1 De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, het aantal ambtenaren bedoeld in vorenstaand artikel 3 aanpassen.]1
  ----------
  (1)<W 2023-12-28/01, art. 64, 004; Inwerkingtreding : 08-01-2024>

Art. 5. Om hun bevoegdheden te kunnen uitoefenen, leggen de in de artikelen 2 tot 4 bedoelde ambtenaren, in handen van de procureur-generaal van het rechtsgebied van hun woonplaats, de eed af in de volgende bewoordingen :
  " Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk en het mij opgedragen ambt trouw waar te nemen. "
  Desalniettemin zullen zij hun bevoegdheden ook buiten dit rechtsgebied kunnen uitoefenen.
  Bij verandering van woonplaats, wordt de akte van eedaflegging overgeschreven en geviseerd op de griffie van het hof van beroep bevoegd over het rechtsgebied van de nieuwe woonplaats.