9 JUNI 2020. - Wet tot invoering van een recht op uitkeringen bij tijdelijke werkloosheid van gepensioneerden van 65 jaar omwille van het COVID-19-virus
Art. 1-4
2020203024 2020205606 2021202178 2021203382 2021205321 2022200135 2022201913 2022203999
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art.2. In afwijking van artikel 64, tweede lid, 1°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, kan vanaf 1 februari 2020 de werknemer die uitkeringen als tijdelijk werkloze aanvraagt na de maand waarin zijn vijfenzestigste verjaardag gelegen is, voor zover de tijdelijke werkloosheid niet het gevolg is van een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht die veroorzaakt wordt door de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, uitkeringen ontvangen zonder te moeten voldoen aan de voorwaarde dat hij geen pensioen geniet in de zin van artikel 65 van hetzelfde besluit.
Art.3. De Koning kan de bij deze wet gewijzigde bepaling wijzigen, opheffen of vervangen.
Art. 4. Deze wet treedt in werking op 1 februari 2020 en treedt buiten werking op de dag waarop het koninklijk besluit van 30 maart 2020 tot aanpassing van de procedures in het kader van tijdelijke werkloosheid omwille van het COVID-19-virus en tot wijziging van artikel 10 van het koninklijk besluit van 6 mei 2019 tot wijziging van de artikelen 27, 51, 52bis, 58, 58/3 en 63 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoeging van de artikelen 36sexies, 63bis en 124bis in hetzelfde besluit buiten werking treedt.
Deze wet is slechts van toepassing op aanvraag, op de procedure betreffende en de toekenning van de tijdelijke werkloosheidsuitkeringen voor de periode waarin het voormelde koninklijk besluit van 30 maart 2020 van kracht is.