6 MAART 2019. - Ordonnantie betreffende de Brusselse Codex Fiscale Procedure (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-03-2019 en tekstbijwerking tot 04-06-2024)
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-4
TITEL 2. - Fiscale procedure
HOOFDSTUK 1. - Aangiftes
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 5-8
Afdeling 2. - Rechtzetting van de aangifte
Art. 9
Afdeling 3. - Ambtshalve heffing
Art. 10
HOOFDSTUK 2. - Vestiging van de belasting
Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 11, 11/1
Afdeling 2. - Aanslagtermijn
Art. 12-16
Afdeling 3. - Kohieren
Art. 17
Afdeling 4. - Aanslagbiljet
Art. 18-20
Afdeling 5. - Aanvullende heffing
Art. 21
Afdeling 6. - Onverdeeldheden en hoofdelijkheden
Art. 22-30
HOOFDSTUK 3. - Betaling van de belasting
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 31
Afdeling 2. - Betalingstermijn
Art. 32-34
Afdeling 3.. - Betalingsmodaliteiten
Art. 35-36
Afdeling 4. - Interesten
Art. 37-38
HOOFDSTUK 4. - Invordering
Afdeling 1. - Termijn
Art. 39-41
Afdeling 2. - Zekerheden
Onderafdeling 1. - Waarborg
Art. 42-43
Onderafdeling 2. - Voorrecht
Art. 44
Onderafdeling 3. - Wettelijke hypotheek
Art. 45-50
Afdeling 3. - Vervolgingen
Art. 51
HOOFDSTUK 5. - Bewijsmiddelen en onderzoeksbevoegdheden
Afdeling 1. - Bewijsmiddelen en anti-misbruik bepaling
Art. 52-53
Afdeling 2. - Onderzoeken
Art. 54-57, 57/1, 58-65, 65/1
Afdeling 3. - Informatieverplichtingen van derden
Art. 66-73, 73/1, 73/2, 73/3, 73/4, 74-75, 75/1, 76-77
Afdeling 4. . - Dading, uitstel van invordering en kwijtschelding
Art. 78-79
HOOFDSTUK 6. - Sancties
Afdeling 1. - Verlies van het recht op vertegenwoordiging
Art. 80
Afdeling 2. - Administratieve sancties
Art. 81-86, 86/1
Afdeling 3. - Strafrechtelijke sancties
Art. 87-99
HOOFDSTUK 7. - Betwisting van de belastingplichtige
Afdeling 1. - Administratieve beroepsmogelijkheden
Art. 100-105
Afdeling 2. - Beslissing tot verwerping van het geheel van bezwaarschriften en van prejudiciaire beroepen
Art. 106
TITEL 3. - Samenwerking tussen het Gewest en de gemeenten
HOOFDSTUK 1. - Gemeentelijke opcentiemen op de gewestelijke belastingen
Art. 107
HOOFDSTUK 2. - De overname van de dienst van de gemeentelijke belastingen
Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 108
Afdeling 2. - De verhouding tussen de gemeente en de gewestelijke fiscale administratie
Art. 109-111
Afdeling 3. - Procedure
Art. 112-113
HOOFDSTUK 3. - De overname van de dienst van de gemeentelijke premies
Art. 114-117
HOOFDSTUK 4. - De gedwongen invordering van bedragen verschuldigd aan de gemeenten
Art. 118
TITEL 4. - Werking van de gewestelijke fiscale administratie
HOOFDSTUK 1. [1 - Internationale en Europeesrechtelijke verplichtingen in fiscale zaken en invordering.]1
Art. 119
HOOFDSTUK 2. - Elektronisch beheer
Art. 120-124
HOOFDSTUK 3. - Beroepsgeheim
Art. 125-128
HOOFDSTUK 4. - Niet-fiscale invordering
Art. 129
HOOFDSTUK 5. - Schuldvergelijking
Art. 130
HOOFDSTUK 6. - Bevoegdheid van de agenten om in rechte te verschijnen
Art. 131
TITEL 5. - Wijzigingsbepalingen
Art. 132-142
TITEL 6. - Opheffings-, inwerkingtredingsbepalingen en overgangsmaatregelen
Art. 143-145.§ 1
1995031265 1995031611 2001031386 2004031172 2012031319 2013031058 2013031357 2014031471 2015031511 2016031901
2019014829 2019031101 2019042696 2020020546 2020030437 2020030438 2020030826 2020041454 2021022744 2021033350 2021042531 2021043063 2022031262 2022041115
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
Art.2. Deze Codex wordt aangehaald als : Brusselse Codex Fiscale Procedure.
Art.3.De bepalingen die deze Codex inhouden zijn van toepassing :
1° op de onroerende voorheffing zoals voorzien in afdeling II van het eerste hoofdstuk van titel VI van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals van toepassing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
2° op de belasting op niet-residentiële oppervlakten voorzien in de ordonnantie van 23 juli 1992 betreffende de gewestbelasting ten laste van houders van een zakelijk recht op sommige onroerende goederen;
3° op de belasting op de bankinstellingen bedoeld in hoofdstuk I van de ordonnantie van 22 december 1994 betreffende de overname van de provinciale fiscaliteit;
4° op de belasting op de agentschappen voor weddenschappen bedoeld in hoofdstuk II van de ordonnantie van 22 december 1994 betreffende de overname van de provinciale fiscaliteit;
5° de belasting op aanplakborden bedoeld in hoofdstuk III van de ordonnantie van 22 december 1994 betreffende de provinciale fiscaliteit;
6° de belasting op verdeelapparaten van motorbrandstoffen bedoeld in hoofdstuk IV van de ordonnantie van 22 december 1994 betreffende de provinciale fiscaliteit;
7° de belasting op de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen bedoeld in hoofdstuk V van de ordonnantie van 22 december 1994 betreffende de provinciale fiscaliteit;
8° de belasting op stapelplaatsen van schroot bedoeld in hoofdstuk VII van de ordonnantie van 22 december 1994 betreffende de provinciale fiscaliteit;
[1 9° op de verkeersbelasting op de autovoertuigen bedoeld in Titel II van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen ;
10° op de belasting op de inverkeerstelling bedoeld in Titel V van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen;]1
[2 11° op de belasting op de exploitatievergunning voor een taxidienst bedoeld in artikel 33, § 1, eerste lid, 1°, van de ordonnantie van 9 juni 2022 betreffende taxidiensten ;
12° op de belasting op de erkenning van reserveringstussenpersoon voor taxidiensten bedoeld in artikel 33, § 1, eerste lid, 2°, van de ordonnantie van 9 juni 2022 betreffende taxidiensten.]2
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<ORD 2022-12-01/02, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 21-10-2022>
Art.4.Voor de toepassing van deze Codex wordt verstaan onder :
1° het WIB 92 : het Wetboek van de inkomstenbelastingen van 1992;
[1 1° /1 het WIGB : het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen ;]1
2° de belastingplichtige : elke natuurlijke of rechtspersoon die, overeenkomstig deze Codex of het gemeen recht, een belasting dient te betalen;
3° de belasting en haar toebehoren : de belasting in hoofdzaak op dewelke deze Codex van toepassing is, met inbegrip van de aanvullende opcentiemen, de interesten, de administratieve boetes, de kosten van vervolging of tenuitvoerlegging, de rechtsplegingsvergoeding, de gerechtelijke kosten en de kosten van betekening;
4° de elektronisch aangetekende zending : de elektronisch aangetekende zending zoals gedefinieerd in de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG;
5° de elektronische handtekening : de elektronische handtekening zoals gedefinieerd in de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG;
6° de Regering : de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
7° de gewestelijke fiscale administratie : de dienst aangeduid door de Regering;
8° de bevoegde agent : elke persoon, met inbegrip van de contractuele agenten, die werkzaam is binnen of voor rekening van de gewestelijke fiscale administratie en die aangeduid is door de Regering of elke andere persoon aan wie hij of zij de machten zal delegeren die hem of haar toegewezen zijn door de Regering;
9° het aanslagjaar : het jaar waarvoor de belasting verschuldigd is aan het Gewest;
10° het Gewest : het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
[2 11° de ordonnantie betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen : ordonnantie van 26 juli 2013 houdende omzetting van richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van richtlijn 77/799/EEG.]2
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<ORD 2020-10-29/13, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2020>
TITEL 2. - Fiscale procedure
HOOFDSTUK 1. - Aangiftes
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.5. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de belastingen op aangifte.
Art.6.§ 1. Het Gewest stelt jaarlijks een aangifteformulier ter beschikking aan de belastingplichtigen en aan elke persoon waarvan het meent dat hij belastingplichtige is op basis van de informatie in zijn bezit.
De Regering bepaalt bij besluit de wijze van ter beschikkingstelling van dit formulier.
§ 2. De belastingplichtige, of de persoon gehouden tot indiening van de aangifte, die geen aangifteformulier ontvangen heeft op 1 oktober van het aanslagjaar, is gehouden om een exemplaar van het aangifteformulier op te vragen vóór 31 december van dat aanslagjaar.
[1 § 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2, stelt het Gewest, voor de belasting bedoeld in artikel 3, 9°, aan de belastingplichtige een formulier ter beschikking dat dient te worden gebruikt voor het indienen van de aangifte bedoeld in artikel 8, § 1, vijfde lid.
De modaliteiten van de terbeschikkingstelling van dit formulier worden bepaald door de Regering.]1
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.7.§ 1. Elke belastingplichtige van een belasting op aangifte is gehouden om, voor elk aanslagjaar, een aangifte in te dienen bij de gewestelijke fiscale administratie in de vormen en de termijnen aangegeven in artikel 8.
Als de belastingplichtige overleden is of in een staat van wettelijke handelingsonbekwaamheid verkeert, komt de aangifteverplichting in eerste instantie toe aan de erfgenamen ofwel de algemene legatarissen ofwel de begiftigden en in tweede instantie, aan de wettelijke vertegenwoordiger.
Bij de zonder vereffening ontbonden vennootschappen in het kader van een fusie, aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing, in de zin van de artikelen [1 12:2 tot en met 12:8 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]1, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht, rust de verplichting tot aangifte naargelang het geval op de overnemende vennootschap of op de verkrijgende vennootschappen. Bij de andere ontbonden vennootschappen rust deze verplichting op de vereffenaars.
§ 2. Belastingplichtigen die niet kunnen lezen, noch ondertekenen of die niet voldoende juridische kennis hebben, mogen hun aangifte laten invullen door de agenten van de dienst bij dewelke zij de aangifte moeten indienen, mits zij de vereiste inlichtingen verstrekken. In dat geval wordt van deze omstandigheid melding gemaakt in de aangifte en wordt deze ondertekend door het personeelslid die ze ingevuld heeft.
De aangiften mogen ook worden overgelegd door een lasthebber, die alsdan van de lastgeving krachtens welke hij optreedt, moet doen blijken.
----------
(1)<ORD 2023-06-01/21, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
Art.8.§ 1. De persoon gehouden tot het indienen van een aangifte bij de gewestelijke fiscale administratie vult het aangifteformulier in, dagtekent en ondertekent het.
De documenten, inlichtingen of informatie, waarvan de overlegging in het formulier wordt gevraagd, maken integraal deel uit van de aangifte en moeten worden bijgevoegd.
Het aangifteformulier, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, moet binnen de 62 dagen na het ter beschikking stellen van het formulier worden verzonden naar de gewestelijke fiscale administratie.
Als de aangifte ter beschikking werd gesteld per post, is de eerste dag van deze termijn de dag volgend op de dag waarop de geadresseerde, naar alle waarschijnlijkheid, kennis heeft kunnen nemen van het naar hem toegezonden aangifteformulier, dit wil zeggen de zevende dag volgend op de datum van verzending van het aangifteformulier, zoals deze vermeld is op het verzonden stuk, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.
[1 In afwijking van het derde en vierde lid, voor de belasting bedoeld in artikel 3, 9°, moet de belastingplichtige, voor de voertuigen bedoeld in artikel 36bis van het WIGB, vóór de ingebruikname op de openbare weg, een aangifte onderschrijven die alle gegevens moet behelzen die nodig zijn voor het berekenen van de belasting en voor het toezicht.
Het voertuig wordt verondersteld in gebruik te blijven op de openbare weg zolang de belastingplichtige geen tegengestelde kennisgeving heeft gedaan.
Bij gebrek aan tegengestelde kennisgeving, is de bij toepassing van het vijfde lid voor een jaar ingediende aangifte geldig voor de volgende jaren. De belastingplichtige is evenwel gehouden elke wijziging van één van de elementen van de aangifte aan te geven vóór elk gebruik van het voertuig in zijn gewijzigde toestand.]1
§ 2. De elektronische aangifte, door de gewestelijke fiscale administratie ter beschikking gesteld, die werd ingevuld en verzonden overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, wordt gelijkgesteld met een gewaarmerkte, gedagtekende en ondertekende aangifte. De ondertekening van de aangifte mag elektronisch gebeuren.
De bepalingen van deze Codex betreffende de aangifte zijn van toepassing op de elektronische aangifte voor zover deze bepalingen omwille van hun aard of hun modaliteiten er niet strijdig mee zijn.
§ 3. De Regering bepaalt de wijze van verzending van de aangifte aan de gewestelijke fiscale administratie.
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 2. - Rechtzetting van de aangifte
Art.9. § 1. Indien de bevoegde agent meent de aangifte te moeten rechtzetten, stelt hij de aangever in kennis van de gegevens die hij voornemens is in de plaats te stellen van die welke zijn aangegeven.
Deze kennisgeving gebeurt bij ter post aangetekende brief of elektronisch indien de belastingplichtige heeft ingestemd met de procedure voor elektronische briefwisseling.
§ 2. De belastingplichtige kan zijn schriftelijke opmerkingen overmaken aan de gewestelijke fiscale administratie binnen de éénendertig dagen, welke termijn om gegronde redenen kan worden verlengd. Deze termijn begint op de dag volgend op de dag waarop de geadresseerde, naar alle waarschijnlijkheid, kennis heeft kunnen nemen van de kennisgeving, dit wil zeggen de zevende dag volgend op de datum van verzending van de kennisgeving, zoals deze vermeld is op het verzonden stuk, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.
De belastingheffing kan in geen geval worden gevestigd vóór het verstrijken van deze termijn, behalve indien de belastingsaangever uitdrukkelijk zijn akkoord verleent of indien de rechten van het Gewest in het gedrang komen.
§ 3. De belastingheffing wordt opgelegd door de gewestelijke fiscale administratie op basis van de rechtgezette aangifte en van de andere elementen waarvan ze kennis had vanaf de verzending van de kennisgeving tot rechtzetting.
Afdeling 3. - Ambtshalve heffing
Art.10. § 1. De bevoegde agent kan ambtshalve overgaan tot de heffing wanneer de belastingplichtige :
1) nagelaten heeft een ingevulde en ondertekende aangifte te doen binnen de termijnen voorzien in artikel 6 tot 8 van deze Codex;
2) nagelaten heeft de op grond van artikel 54 gevraagde inlichtingen binnen de termijn te verstrekken;
3) nagelaten heeft binnen de in artikel 9 vastgestelde termijn te antwoorden op de kennisgeving van rechtzetting;
4) de verplichtingen hem opgelegd door deze Codex, of in uitvoering ervan, niet heeft nageleefd;
5) de verplichtingen hem opgelegd door ordonnantie die de betrokken belasting regelt, of in uitvoering ervan, niet heeft nageleefd.
De ambtshalve heffing wordt opgelegd op het bedrag dat de bevoegde agent kan vermoeden op grond van de gegevens waarover hij beschikt.
§ 2. Alvorens over te gaan tot de ambtshalve heffing, stelt de bevoegde agent de belastingplichtige in kennis van de motieven van de ambtshalve heffing en de elementen op basis waarvan de belasting zal worden geheven. Deze kennisgeving gebeurt bij ter post aangetekende brief.
De belastingplichtige beschikt over een termijn van éénendertig dagen, te rekenen vanaf de zevende dag volgend op de dag van verzending van de aangetekende brief, om al zijn opmerkingen schriftelijk over te maken. De heffing kan slechts worden gevestigd voor het verstrijken van deze termijn als de rechten van het Gewest in het gedrang zijn.
Als de belastingplichtige ambtshalve belast wordt, komt het hem toe, in het geval van betwisting, het bewijs aan te brengen van het onjuiste karakter van de ambtshalve heffing.
Deze bewijslast komt echter toe aan de administratie wanneer :
- de belastingplichtige aantoont dat hij verhinderd werd om ofwel tijdig de krachtens artikel 54 gevraagde inlichtingen te verstrekken ofwel binnen de in artikel 9 gestelde termijn te antwoorden op de kennisgeving van rechtzetting;
- de belasting werd gevestigd op de grondslag vermeld in de in artikel 9 bedoelde kennisgeving vóór het verstrijken van de in dat artikel vermelde termijn omdat de rechten van het Gewest in gevaar verkeerden.
§ 3. Ten laatste op de dag van de vestiging van de heffing, maakt de administratie aan de belastingplichtige, per schrijven, de opmerkingen over, die deze heeft geformuleerd overeenkomstig paragraaf 2 en waarmee ze geen rekening hield, met vermelding van de motieven die haar beslissing rechtvaardigen.
HOOFDSTUK 2. - Vestiging van de belasting
Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art.11.De belastingen bedoeld in artikel 3 [1 , 1° tot 8°]1 zijn verschuldigd op basis van de toestand op 1 januari van het aanslagjaar.
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 11/1. [1 Met uitzondering van de belasting verschuldigd voor de voertuigen bedoeld in artikel 36bis van het WIGB, is de belasting bedoeld in artikel 3, 9°, verschuldigd voor perioden van twaalf opeenvolgende maanden, het eerste tijdperk beginnend op de eerste dag van de maand waarin het voertuig is of moet worden ingeschreven in het repertorium van de voertuigen bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen.
De belasting bedoeld in artikel 3, 10° is verschuldigd :
1° als het gaat om een voertuig bedoeld in artikel 94, 1° van het WIGB, ten tijde van zijn inschrijving in het repertorium van de voertuigen bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen ;
2° als het gaat om een vliegtuig, watervliegtuig, helikopter, zweefvliegtuig, luchtballon of bestuurbaar luchtschip of elk ander luchtvaartuig bedoeld in artikel 94, 2° van het WIBG, ten tijde van zijn inschrijving in het luchtvaartregister bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 15 maart 1954 tot regeling der luchtvaart ;
3° als het gaat om een jacht of een pleziervaartuig bedoeld in artikel 94, 3° van het WIGB, ten tijde van zijn inschrijving in het register van Belgische pleziervaartuigen bedoeld in artikel 2.5 van het koninklijk besluit van 28 juni 2019 betreffende de pleziervaart.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2019-12-17/06, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 2. - Aanslagtermijn
Art.12.[1 De aanslagtermijn van de belastingen bedoeld in artikel 3, 1° tot 8°, bedraagt vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar.
De aanslagtermijn van de in artikel 3, 9° en 10°, bedoelde belastingen bedraagt vijf jaar te rekenen vanaf de eerste dag van het aanslagjaar waaraan de belasting is verbonden.]1
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.13. De aanslagtermijn wordt met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van deze Codex, van de gewestelijke fiscale wetgeving of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.
Art.14. § 1. Als een aanslag nietig verklaard is omdat hij niet werd gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel, met uitzondering van een regel over de verjaring, moet de gewestelijke fiscale administratie, zelfs als de termijn om de aanslag te vestigen al verlopen is, op naam van dezelfde belastingplichtige maar enkel op grond van dezelfde belastingelementen of op een gedeelte ervan, die worden vermeld in de motivatie die heeft geleid tot de nietig verklaarde aanslag een nieuwe aanslag vestigen binnen drie maanden vanaf de datum waarop de beslissing van de bevoegde agent niet meer voor de rechter kan worden gebracht, maar niet na een termijn van 10 jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar.
§ 2. Wanneer tegen een beslissing van de bevoegde agent een vordering in rechte is ingesteld en de rechter de aanslag geheel of ten dele nietig verklaart, om een andere reden dan verjaring, blijft de zaak gedurende een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de rechterlijke beslissing ingeschreven op de rol.
Gedurende die termijn van zes maanden die de termijnen om verzet of hoger beroep aan te tekenen of om een voorziening in cassatie in te dienen schorst, kan de administratie een subsidiaire aanslag door middel van conclusies aan het oordeel van de rechter onderwerpen op naam van dezelfde belastingplichtige en enkel op grond van alle of een deel van dezelfde belastingelementen als de initiële aanslag.
Als de gewestelijke fiscale administratie een subsidiaire aanslag binnen de voornoemde termijn van zes maanden voorlegt aan de rechter, beginnen, in afwijking van het vorige lid, de termijnen om verzet of hoger beroep aan te tekenen of om een voorziening in cassatie in te dienen te lopen vanaf de betekening van de rechterlijke beslissing betreffende de subsidiaire aanslag.
De subsidiaire aanslag is alleen invorderbaar of terugbetaalbaar ter uitvoering van de rechterlijke beslissing.
Als de subsidiaire aanslag gevestigd wordt in hoofde van een overeenkomstig paragraaf 3 gelijkgestelde belastingplichtige, wordt die aanslag aan de rechter onderworpen door een aan de gelijkgestelde belastingplichtige betekend verzoekschrift met dagvaarding om te verschijnen.
§ 3. Voor de toepassing van paragraaf 2 worden met dezelfde belastingplichtige gelijkgesteld :
1° de erfgenamen van de belastingplichtige die de erfenis aanvaard hebben en in verhouding tot hun universele rechten of onder algemene titel in de erfenis;
2° de overnemende of de verkrijgende vennootschappen, naar gelang het geval.
Art.15. Wanneer de belastingplichtige, of de persoon op wiens goederen de verschuldigde bedragen werden ingevorderd, een bezwaarschrift of prejudiciair beroep, overeenkomstig titel 2, hoofdstuk 7, afdeling 1 van deze Codex, wordt die termijn verlengd met een periode die gelijk is aan de tijd die is verlopen tussen de datum van het indienen van het bezwaarschrift of prejudiciair beroep en die van de beslissing van de bevoegde agent, zonder dat die verlenging meer dan zes maanden mag bedragen.
Art.16. De onroerende voorheffing en de bijhorende opcentiemen mogen worden geheven, zelfs na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 12, als bewijskrachtige gegevens uitwijzen dat de belastingplichtige nagelaten heeft aangifte te doen met toepassing van artikel 473 WIB 92 zonder de termijn van 7 jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar te mogen overschrijden.
In het geval, vermeld in het eerste lid, moeten de belasting en de opcentiemen worden geheven binnen twaalf maanden vanaf de datum waarop de nalatigheid, vermeld in het eerste lid, werd vastgesteld door de gewestelijke fiscale administratie.
Afdeling 3. - Kohieren
Art.17.§ 1. De belastingen worden geheven via kohier. De kohieren worden opgesteld en uitvoerbaar verklaard door de bevoegde agent.
De Regering regelt de wijze waarop men dient te handelen voor het opmaken en de kennisgeving van de kohieren.
§ 2. De kohieren vermelden minstens het volgende :
1° de naam van het Gewest;
2° de naam, voornamen en het adres van de belastingplichtige of van één van de hoofdelijk gehouden belastingplichtigen indien er meerdere zijn;
3° een verwijzing naar de ordonnantie waarop de belasting gebaseerd is;
4° een verwijzing naar onderhavige Codex;
5° het bedrag van de belasting en het feit dat de opeisbaarheid rechtvaardigt;
6° het aanslagjaar;
7° het nummer van het kohierartikel;
8° de datum van uitvoerbaarverklaring;
9° het postadres, alsook het elektronische adres waarop de belastingplichtige terecht kan om de heffing aan te vechten.
[1 In afwijking van het eerste lid mag hetzelfde nummer van het kohierartikel meerdere van de in artikel 3, 9° en 10°, bedoelde belastingen vermelden. In voorkomend geval dient het bedrag van elke belasting en het feit dat de opeisbaarheid rechtvaardigt, worden vermeld.]1
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Afdeling 4. - Aanslagbiljet
Art.18. Zodra de kohieren uitvoerbaar verklaard zijn, wordt aan de betrokken belastingplichtigen een aanslagbiljet gezonden. Het aanslagbiljet is gedagtekend en draagt de vermeldingen bedoeld in artikel 17, § 2, van deze Codex.
Art.19. Al de mededelingen betreffende de aanslagbiljetten, moeten in gesloten omslag aan de belastingplichtigen gezonden worden.
Echter, als de belastingplichtige hiermee instemt, kan de verzending van het aanslagbiljet en van de eventuele herinneringen worden vervangen door een elektronische kennisgeving of een elektronische verzending van deze documenten. Deze elektronische kennisgeving of verzending staat gelijk aan een verzending in de zin van het eerste lid.
De Regering bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in vorige leden bedoelde procedure.
Art.20. Het volledig verschuldigde bedrag, per aanslagbiljet, met inbegrip van de opcentiemen waarvan de dienst toekomt aan de gewestelijke fiscale administratie, wordt afgerond tot de bovenste cent of tot de lagere cent naargelang het duizendste van een euro het getal vijf al dan niet bereikt.
Afdeling 5. - Aanvullende heffing
Art.21. Onverminderd de bevoegdheden die haar bij de artikelen 54 tot en met 65 van deze Codex zijn toegekend, kan de gewestelijke fiscale administratie eventueel belastingen of aanvullende aanslagen vestigen, zelfs wanneer de aangifte van de belastingplichtige reeds werd aangenomen en de desbetreffende belastingen reeds werden betaald.
Afdeling 6. - Onverdeeldheden en hoofdelijkheden
Art.22. De Regering kan de regels bepalen voor de inkohiering ten laste van overledenen en onverdeeldheden.
Art.23. In het geval van onverdeeldheid is elkeen van de personen betrokken bij de onverdeeldheid hoofdelijk gehouden om de belasting en haar toebehoren te betalen.
De belasting ingekohierd op naam van meerdere personen is uitvoerbaar tegen elk van hen in de mate dat het bedrag te hunnen laste kan worden ingevorderd op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van deze Codex.
Het kohier is uitvoerbaar tegen de personen die er niet zijn in opgenomen als ze gehouden zijn tot het betalen van de belastingschuld op grond van het gemeen recht of van de bepalingen van deze Codex.
Art.24. Zolang een eigendom niet is overgeschreven in de stukken van de Algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie, zijn de vroegere houder van het recht op de onroerende goederen of zijn erfgenamen aansprakelijk voor de betaling van de onroerende voorheffing, tenzij ze bewijzen dat de houder van het recht veranderd is en dat ze de identiteit en het volledige adres van de nieuwe houder van het recht laten kennen, behoudens hun verhaal op de nieuwe houder van het recht.
In geval van overlegging van het in het eerste lid bedoelde bewijs, of van de vaststelling van de overschrijving van de eigendom door iedere agent van de gewestelijke fiscale administratie, mag de invordering van de onroerende voorheffing, ingekohierd op naam van de vorige houder van het recht, krachtens hetzelfde kohier worden voortgezet ten laste van de werkelijke schuldenaar van de belasting. Deze schuldenaar ontvangt een nieuw exemplaar van het aanslagbiljet met de vermelding dat het krachtens deze bepaling werd uitgereikt.
Art.25. Onder voorbehoud van artikel 24, wanneer een natuurlijk of rechtspersoon het belastbare feit overdraagt, behalve bij de onroerende voorheffing, dan dient deze de bevoegde agent hiervan binnen de maand, te rekenen vanaf de dag na de dag van de overdracht, kennis te geven. In deze kennisgeving moeten alle gegevens zijn opgenomen die voor de vestiging van de betrokken belasting zijn vereist.
Indien deze persoon deze verplichting niet naleeft, dan kan deze worden aangesproken ter betaling van de op dit belastbare feit verschuldigde belasting voor het aanslagjaar dat volgt op het jaar waarin de overdracht plaatsvond.
De Regering bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel.
Art.26. Iedere rechtspersoon of natuurlijke persoon die - al dan niet tezamen met zijn echgeno(o)t(e) of zijn wettelijk samenwonende partner en/of zijn descendenten, ascendenten en zijverwanten tot en met de tweede graad - rechtstreeks of onrechtstreeks minstens 33 procent bezit van de aandelen in een binnenlandse vennootschap en deze aandelen, of een gedeelte daarvan ten belope van minstens 75 procent overdraagt uiterlijk in een tijdsspanne van één jaar, is van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting en haar toebehoren indien het actief van de vennootschap uiterlijk op de dag van de betaling van de prijs van de aandelen voor ten minste 75 procent bestaat uit vorderingen, financiële vaste activa, geldbeleggingen en/of liquide middelen.
Art.27. De in artikel 26 bedoelde aansprakelijkheid geldt enkel voor de belastingen en hun toebehoren die betrekking hebben op :
1° het aanslagjaar waarin de overdracht van de aandelen plaatsheeft;
2° de drie aanslagjaren voorafgaand aan deze waarin de overdracht van aandelen plaatsheeft.
Artikel 26 is niet van toepassing op de overgedragen aandelen van een genoteerde vennootschap of van een onderneming die onder het toezicht staat van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten.
Art.28. De erfgenamen van een overleden belastingplichtige die de erfenis aanvaard hebben, zijn hoofdelijk en evenredig met hun universele rechten of rechten onder algemene titel in de erfenis gehouden tot de betaling van de door de erflater ontdoken rechten.
Art.29.De invordering van de belasting van een met toepassing van [1 Hoofdstuk 3 van Titel 2 van Boek 12 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]1 of van een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht gesplitste vennootschap die gevestigd is op naam van de verkrijgende vennootschappen, kan, behoudens afwijkende vermeldingen in de akte die de verrichting vaststelt, worden verricht op naam van iedere verkrijgende vennootschap.
Elke verkrijgende vennootschap is hoofdelijk gehouden tot betaling van de belasting.
----------
(1)<ORD 2023-06-01/21, art. 13, 007; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
Art.30. De administratie of de instelling belast met het beheer van een goed van de Staat, van een Gemeenschap of van een Gewest is verantwoordelijk voor de betaling van de onroerende voorheffing die op dat goed betrekking heeft.
HOOFDSTUK 3. - Betaling van de belasting
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.31. De Regering kan bepalen :
1° aan wie de belastingen moeten worden betaald;
2° de wijze van betaling van de belastingen, met inbegrip van de elektronische betaling;
3° de vermeldingen op het betaalformulier;
4° de modaliteiten van het bewijs van betaling;
5° de datum waarop de betaling uitwerking heeft.
Afdeling 2. - Betalingstermijn
Art.32. De betaaltermijn bedraagt tweeënzestig dagen. Hij vangt aan op de dag volgend op de dag waarop de geadresseerde, naar alle waarschijnlijkheid, kennis heeft kunnen nemen van het aanslagbiljet, dit wil zeggen, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst, de zevende dag volgend op :
1° de datum van verzending van het aanslagbiljet, zoals ze voorkomt op het genoemde aanslagbiljet; of
2° de datum van de ter beschikking stelling van het aanslagbiljet aan de belastingplichtige door middel van een procedure die gebruik maakt van informaticatechnieken.
Art.33. De belastingen moeten over hun geheel onverwijld worden vereffend wanneer de rechten van het Gewest in het gedrang komen.
Wanneer de belastingplichtige betwist dat de rechten van het Gewest in het gedrang komen, wordt er over de betwisting uitspraak gedaan zoals in kort geding, door de beslagrechter van de plaats van het kantoor waar de belasting moet worden geïnd.
Art.34. Het indienen van een bezwaar, een prejudiciair beroep, een vordering in rechte of een verzoek om spreiding van betaling schort de verplichting tot betaling van de belastingen en hun toebehoren niet op.
Afdeling 3.. - Betalingsmodaliteiten
Art.35. De belastingen zijn te betalen bij de bevoegde agent. Deze agent mag slechts de betaling eisen van belastingen die verschuldigd zijn blijkens een aangifte of blijkens een uitvoerbaar verklaard kohier.
De belastingen waarvoor een gerechtsdeurwaarder in opdracht van de bevoegde agent vervolgingen instelt, kunnen worden betaald in handen van die gerechtsdeurwaarder.
Art.36. De belastingplichtige die verschillende belastingen te betalen heeft, mag bij elke betaling vermelden wat hij wil vereffenen. Bij gebreke van dergelijke vermelding worden de betalingen aangerekend naar de keuze van de in artikel 35 bedoelde agent, onverminderd de toepassing van het tweede lid. Zulks geldt eveneens wanneer de aan te rekenen som voortkomt van een terugbetaling van de belasting en haar toebehoren, of van een toekenning van moratoire intresten.
De betalingen, terugbetalingen en moratoire interesten bedoeld in het eerste lid worden eerst aangerekend :
1° op de kosten van alle aard, ongeacht de belastingen waarop zij betrekking hebben;
2° op de nalatigheidsinteresten betreffende de belastingen en hun toebehoren die de belastingplichtige wil vereffenen of die de in artikel 35 bedoelde agent wil aanzuiveren;
3° op de administratieve boetes.
Afdeling 4. - Interesten
Art.37. Bij gebrek aan betaling van de belasting en haar toebehoren binnen de termijnen, brengen de verschuldigde sommen ten bate van het Gewest, voor de duur van het verwijl, een interest op.
Die interest wordt berekend per kalendermaand tegen het tarief van één twaalfde van 4 %. Deze wordt berekend op de nog verschuldigde som van belasting en haar toebehoren, met uitzondering echter van de interesten berekend voor de voorbije maanden.
De interesten beginnen te lopen vanaf :
1) hetzij vanaf de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de vervaldag;
2) hetzij vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de vorige betaling als een som is aangerekend op de hoofdsom van de schuld.
De interesten worden berekend tot op de laatste dag van de maand waarin de betaling plaatsvindt. Ieder gedeelte van de maand wordt voor een volledige maand gerekend.
De som van de geëiste interesten wordt afgerond op de bovenste of op de onderste cent naargelang het duizendste van de euro al dan niet vijf bereikt. De interesten zijn niet verschuldigd als de afgeronde som lager is dan 5 euro.
Art.38.Bij terugbetaling van de belasting en haar toebehoren, worden moratoire interesten toegekend op de verschuldigde sommen. Geen moratoire interesten worden echter toegekend wanneer de terugbetaling voortvloeit uit de kwijtschelding of de vermindering van een boete toegekend als genademaatregel.
De interest wordt berekend per kalendermaand, op een twaalfde van 4 %; hij wordt berekend op het terug te betalen bedrag, met inbegrip van de kosten en boetes, met uitsluiting van telkens de berekende interesten van voorgaande maanden.
De interest begint te lopen :
1) [1 ofwel vanaf de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de betaling van de teveel betaalde bedragen door de betrokken persoon ;]1
2) ofwel vanaf de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de voorgaande betaling van het Gewest in het kader van de terugbetaling.
Hij wordt gerekend tot de laatste dag van de kalendermaand waarin de betaling heeft plaatsgevonden van het Gewest. Ieder gedeelte van de maand wordt voor een volledige maand gerekend.
De som van de geëiste interesten wordt afgerond op de bovenste cent of op de onderste naargelang het duizendste van de euro al dan niet 5 bereikt. De interesten worden enkel teruggestort indien ze minimum 5 euro bedragen.
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
HOOFDSTUK 4. - Invordering
Afdeling 1. - Termijn
Art.39. § 1. De vordering tot inning van de belasting en haar toebehoren verjaart na verloop na vijf jaar te rekenen vanaf de dag waarop ze ontstaat.
De vordering tot inning ontstaat op de dag waarop de verschuldigde bedragen opeisbaar worden.
§ 2. De vordering tot terugbetaling van de teveel betaalde bedragen in het kader van de belasting en haar toebehoren verjaart na verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf het moment van de betaling van het te veel betaalde bedrag.
Art.40. § 1. Het bezwaarschrift schorst de verjaring. De schorsing begint de dag van indiening van het bezwaarschrift.
Ze eindigt :
1° als de belastingplichtige een rechtsvordering heeft ingesteld, op de dag waarop de verjaring is gestuit overeenkomstig de regel voorzien hieronder betreffende de stuiting van de inningstermijn bij rechtsgeding;
2° wanneer de belastingplichtige een prejudiciair beroep heeft ingesteld, na verloop van de termijn die voor de belastingplichtige openstaat om een beroep in te stellen tegen de administratieve beslissing;
3° in de andere gevallen, bij het verstrijken van de openstaande termijn voor het instellen van een prejudiciair beroep.
§ 2. Het prejudiciair beroep schorst, op basis van dezelfde voorwaarden, de verjaringstermijn voor boetes; in dit geval vangt de schorsing aan met de dag van inleiding van het prejudiciair beroep.
Art.41. § 1. De termijn, bedoeld in artikel 39, kan worden gestuit op de wijze voorzien in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek of door afstand te doen van de op de verjaring verlopen termijn.
§ 2. De betekening of kennisgeving van het uitgevaardigde dwangbevel door de bevoegde agent stuit de verjaringstermijn voor de inning van het geheel van verschuldigde bedragen, met inbegrip van de boetes, interesten en toebehoren.
§ 3. In geval van stuiting van de verjaring treedt een nieuwe verjaring in, die op dezelfde wijze kan worden gestuit, door verloop van vijf jaren na de laatste akte of handeling waardoor de vorige verjaring is gestuit, indien geen geding voor het gerecht aanhangig is.
§ 4. Onder voorbehoud van de stuitingen voorzien door het gemeen recht of door de voorgaande paragrafen betreffende de stuiting van de inningstermijn en niettegenstaande de hierboven voorziene schorsingen, stuit elk rechtsgeding met betrekking tot de toepassing of de inning van de belasting en haar toebehoren de verjaring voor het rechtstreeks betrokken aanslagjaar.
De stuiting heeft plaats vanaf het gedinginleidende stuk. De nieuwe termijn geopend door de stuiting begint te lopen vanaf de dag na de dag waarop een gerechtelijke beslissing, gegeven in het kader van dit geding en betreffende het aanslagjaar in kwestie, definitief wordt.
Afdeling 2. - Zekerheden
Onderafdeling 1. - Waarborg
Art.42. § 1. De bevoegde agent kan een zakelijke zekerheid of een persoonlijke borgstelling eisen van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die onderworpen is aan de belasting en haar toebehoren, als de venale waarde van zijn in België gelegen goederen die het pand van het Gewest vormen, na aftrek van de schulden en lasten die ze bezwaren, ontoereikend is om het bedrag te dekken dat vermoedelijk voor één jaar verschuldigd zal zijn krachtens deze Codex of de regelgeving van toepassing op de betrokken belasting.
De Regering bepaalt de gegevens die als grondslag dienen voor de bepaling van de bedragen van de zakelijke zekerheid en van de verbintenis van de persoonlijke borg, alsook de voorwaarden en de modaliteiten van vaststelling.
§ 2. Binnen de maand na de kennisgeving van de in paragraaf 1 bedoelde beslissing kan de belastingplichtige een verhaal inleiden voor de beslagrechter van de plaats waar de gewestelijke fiscale administratie is gevestigd.
De rechtspleging geschiedt zoals in kort geding.
Art.43. Het stellen van een zakelijke zekerheid of van een persoonlijke borg bedoeld in artikel 42 moet gebeuren binnen de twee maanden na de kennisgeving van de beslissing van de bevoegde agent of na de datum waarop de rechterlijke beslissing kracht van gewijsde heeft verkregen.
Onderafdeling 2. - Voorrecht
Art.44. § 1. Voor de invordering van de belasting en haar toebehoren, beschikt het Gewest over een algemeen voorrecht op de inkomsten en op de roerende goederen van alle aard van de belastingplichtige, met uitzondering van schepen en vaartuigen.
Het voorrecht bezwaart ook de inkomsten en de roerende goederen van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende en van de kinderen van de belastingplichtige in de mate dat de invordering van de aanslagen kan worden vervolgd op de bewuste inkomsten en goederen.
§ 2. Het voorrecht bedoeld in paragraaf 1, neemt rang onmiddellijk na dat vermeld in artikel 19, 5°, van de wet van 16 december 1851.
De aanwending bij voorrang, bedoeld in artikel 19 in fine van de wet van 16 december 1851, is van toepassing op de belasting en haar toebehoren.
Onderafdeling 3. - Wettelijke hypotheek
Art.45. § 1. Voor de invordering van de belasting en haar toebehoren, beschikt het Gewest over een wettelijke hypotheek op alle goederen toebehorend aan de belastingplichtige en gelegen op het grondgebied van België en waarop hypotheek kan worden gevestigd.
De hypotheek bezwaart ook de goederen van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende in de mate dat de invordering van de aanslagen op de vermelde goederen vervolgd mag worden.
§ 2. De wettelijke hypotheek neemt pas rang in vanaf haar inschrijving die gebeurde op basis van het toegekende dwangmiddel en betekend aan de belastingplichtige overeenkomstig artikel 51.
De wettelijke hypotheek schaadt geenszins de vorige voorrechten en hypotheken.
Art.46. § 1. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de bevoegde agent, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep. Zij wordt gedaan op vertoon van een door dezelfde agent voor echt verklaard afschrift van het dwangbevel, waarop de betekeningsdatum is vermeld.
§ 2. Behalve als de rechten van het Gewest in het gedrang komen en onverminderd artikelen 69 tot 77, mag de inschrijving van de hypotheek slechts gevorderd worden vanaf de vervaldag van de gewaarborgde belastingen.
Artikel XX.113 van het Wetboek van economisch recht is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek wat betreft de belastingen opgenomen in kohieren die vóór het vonnis van faillietverklaring uitvoerbaar werden verklaard.
Art.47. Onverminderd de toepassing van artikel 87 van de Hypotheekwet van 16 december 1851 kan de inschrijving worden gevorderd voor een door de bevoegde agent in het borderel te bepalen bedrag dat al de toebehoren vertegenwoordigt die voor de vereffening van de belasting verschuldigd zouden kunnen zijn.
Art.48. De bevoegde agent verleent handlichting in de administratieve vorm zonder dat hij gehouden is verantwoording van de betaling van de verschuldigde sommen te verstrekken.
Art.49. Als de betrokkenen, vóór ze de bedragen betaald hebben die door de wettelijke hypotheek gewaarborgd zijn, alle bezwaarde goederen of een deel ervan willen vrijmaken van de hypotheek, dienen ze daarvoor een verzoek in bij de bevoegde agent. Dat verzoek wordt ingewilligd als het Gewest al voldoende zekerheid bezit, of als die eraan wordt gegeven, voor het bedrag dat aan het Gewest verschuldigd is.
Art.50. De kosten van de formaliteiten voor de wettelijke hypotheek zijn ten laste van de belastingplichtige.
Afdeling 3. - Vervolgingen
Art.51. § 1. De invordering van de belasting en haar toebehoren die niet binnen de wettelijke termijnen voldaan zijn, mag overeenkomstig de regels bepaald door de Regering worden vervolgd.
De vervolgingen zijn rechtstreeks of onrechtstreeks : de eerste zijn gericht tegen de belastingplichtigen die bij name in het kohier vermeld zijn of hun vertegenwoordiger; de tweede worden krachtens het bij de wet toegestane verhaal tegen derden ingesteld. Beide worden ingesteld ingevolge persoonlijke of gemeenschappelijke dwangbevelen.
De dwangbevelen worden uitgevaardigd, geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de bevoegde agent.
§ 2. De bevoegde agent moet een herinneringsbrief sturen ten minste een maand voordat de belasting en haar toebehoren kunnen worden ingevorderd door een eerste middel van tenuitvoerlegging, behalve als de rechten van het Gewest in het gedrang komen.
Vormen een middel van tenuitvoerlegging in de zin van het eerste lid, de middelen van tenuitvoerlegging bedoeld in het vijfde deel, titel III van het Gerechtelijk Wetboek en het uitvoerend beslag onder derden ingevoegd in uitvoering van dit artikel.
De uitvoering van het dwangbevel kan slechts worden geschorst door een gemotiveerd verzet vanwege de belastingplichtige, die een vordering instelt overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek inzake geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet.
§ 3. De Regering bepaalt de modaliteiten van :
1° de rechtstreekse vervolging;
2° de onrechtstreekse vervolging;
3° de vervolgingskosten.
De Regering kan bepalen welke personen belast zijn met vervolging en welke regels ze moeten naleven.
HOOFDSTUK 5. - Bewijsmiddelen en onderzoeksbevoegdheden
Afdeling 1. - Bewijsmiddelen en anti-misbruik bepaling
Art.52. Aan de administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat eenzelfde verrichting tot stand brengt, wanneer de gewestelijke fiscale administratie door vermoedens of andere in deze Codex bedoelde bewijsmiddelen en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Voor de toepassing van deze Codex, is er sprake van fiscaal misbruik wanneer de uitgevoerde rechtshandelingen als resultaat het verwerven van een fiscaal voordeel hebben dat in strijd is met de doelstelling dat nagestreefd wordt door een bepaling van deze Codex, zijn uitvoeringsbesluiten en de andere instrumenten die de gewestelijke belastingen regelen, en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van belastingen.
Indien de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de belastbare grondslag en de belastingberekening zodanig hersteld dat de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van de wet wordt onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
Art.53. Ter bepaling van het bestaan en van het bedrag van de belasting en hun toebehoren alsook ter vaststelling van een overtreding van de bepalingen van deze Codex of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, kan de gewestelijke fiscale administratie alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen aanvoeren met inbegrip van de processen-verbaal van de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën of van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel.
De processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is.
Afdeling 2. - Onderzoeken
Art.54. Elke belastingplichtige is verplicht aan de gewestelijke fiscale administratie op haar verzoek schriftelijk, binnen een termijn van éénendertig dagen alle inlichtingen te verstrekken die van hem worden gevorderd met het oog op het onderzoek van zijn fiscale toestand.
De eerste dag van deze termijn is de dag volgend op de dag waarop de geadresseerde, naar alle waarschijnlijkheid, kennis heeft kunnen nemen van de brief die deze vraag bevat, dit wil zeggen de zevende dag volgend op de datum van verzending van deze brief, zoals deze vermeld is op het verzonden stuk, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.
Art.55. Elke inlichting, stuk, proces-verbaal of akte, ontdekt of bekomen door de bevoegde agent in de uitoefening van zijn functies, kan ingeroepen worden door het Gewest voor het onderzoek van elk feit waarop een belasting of samenloop van elk feit dat belastingen of de samenloop waarvan belastingen of boetes verschuldigd zijn.
Art.56. Natuurlijke personen of rechtspersonen zijn gehouden aan de agenten voorzien van hun aanstellingsbewijs, getekend door de bevoegde agent, en gelast met het uitvoeren van een controle of een onderzoek betreffende de toepassing van de belastingen, gedurende alle uren dat er een activiteit wordt uitgeoefend, de vrije toegang te verlenen tot de beroepslokalen of de lokalen waar rechtspersonen hun werkzaamheden uitoefenen, zoals kantoren, fabrieken, werkplaatsen, werkhuizen, magazijnen, bergplaatsen, garages of tot hun terreinen welke als werkplaats, werkhuis of opslagplaats van voorraden dient, ten einde de agenten enerzijds de mogelijkheid te verschaffen aan de aard en de belangrijkheid van de bedoelde werkzaamheden vast te stellen en het bestaan, de aard en de hoeveelheid na te zien van de voorraden en voorwerpen van alle aard welke die personen er bezitten of er uit enig hoofde onder zich hebben, met inbegrip van de instanties en het rollend materieel en anderzijds alle boeken en documenten die zich in deze lokalen bevinden.
De voormelde agenten, voorzien van hun aanstellingsbewijs, mogen, wanneer zij met dezelfde taak belast zijn, vrije toegang eisen tot alle andere lokalen, gebouwen, werkplaatsen of terreinen die niet bedoeld zijn in het eerste lid. In ieder geval kunnen ze enkel gebouwen of bewoonde lokalen betreden tussen acht uur 's ochtends en zes uur 's avonds en alleen met machtiging van de rechter in de politierechtbank.
De voormelde agenten, voorzien van hun aanstellingsbewijs, mogen door middel van de gebruikte uitrusting, de betrouwbaarheid nagaan van de geïnformatiseerde inlichtingen, gegevens en bewerkingen, door namelijk de voorlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld om de op informatiedragers geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm zoals voorzien in artikel 121 van deze Codex.
Art.57. Elke agent van de gewestelijke fiscale administratie, die regelmatig werd belast met een controle- of onderzoeksopdracht, is van rechtswege gemachtigd alle toereikende, relevante en niet-excessieve inlichtingen te vragen, op te zoeken of in te zamelen die bijdragen tot de vestiging of de invordering van de belasting en haar toebehoren alsook van elk ander bedrag verschuldigd aan het Gewest.
Art. 57/1. [1 § 1. Voor de controle van de inning van de belastingen bedoeld in artikel 3, 9° en 10°, zijn de bevoegde agenten meer bepaald gemachtigd om :
a) zonder enige bijstand, garages, hangars, en berg- en aanmeerplaatsen te onderzoeken ;
b) zich het inschrijvingsbewijs van de wegvoertuigen of luchtvaartuigen, de registratiebrief van de vaartuigen, het conformiteitsbewijs, de conformiteitverklaring of elk document die deze vervangen, te laten voorleggen alsook elk document dat de betaling van de belasting bewijst ;
c) vaststellingen te doen met audiovisuele middelen of geautomatiseerde vaste en mobiele besturingsapparatuur, waaronder intelligente camera's in de zin van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de installatie en het gebruik van bewakingscamera's ;
d) bevelen te geven aan bestuurders en het verkeer te regelen overeenkomstig artikel 11 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer ;
e) de bijstand te vorderen van de lokale en federale politie ;
f) het ontdoken bedrag van de belasting onmiddellijk in handen te doen betalen, verhoogd met een administratieve boete in toepassing van artikel 81 bij de vaststelling op de openbare weg van de overtreding van niet-betaling van de belasting, alsook desgevallend, de terug te vorderen bedragen, andere kosten, toebehoren, interesten, opdeciemen, opcentiemen, belastingen of boetes, waarvan de inning of invordering wordt verzekerd door de gewestelijke fiscale administratie.
De Regering legt de precieze betalingsmodaliteiten vast bedoeld in het eerste lid, f).
§ 2. In geval van niet-betaling van de in paragraaf 1, eerste lid, f), bedoelde sommen, wordt het voertuig aangehaald tot de verschuldigde sommen betaald zijn. De bevoegde agent stelt een proces-verbaal van aanhaling op met bewijskracht tot het bewijs van het tegendeel.
In het kader van de aanhaling, vermeld in het eerste lid, kan de bevoegde agent één of meerdere van de volgende maatregelen nemen :
- het inhouden van de boorddocumenten ;
- het inhouden van het inschrijvingsbewijs voor de wegvoertuigen of luchtvaartuigen of de registratiebrief voor de vaartuigen ;
- het plaatsen van een wielklem ;
- het wegtakelen van het voertuig in overtreding naar een stallingsplaats ;
- het parkeren van het voertuig.
Het aangehaalde voertuig mag niet worden verplaatst noch worden vervreemd zonder toestemming van de bevoegde agent.
§ 3. Als de sommen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, f), niet betaald zijn binnen een termijn van zeven dagen na de dag van de vaststelling van de overtreding, kan de gewestelijke fiscale administratie een dwangschrift uitvaardigen en overgaan tot de betekening van een dwangbevel en eventueel overgaan tot het leggen van uitvoerend roerend beslag op het voertuig.
Het dwangschrift en het dwangbevel kunnen naast de bedragen bedoeld in het eerste lid ook andere onbetaalde schulden bevatten die betrekking hebben op taksen, boetes, opcentiemen, opdeciemen, interesten, kosten en toebehoren die door de gewestelijke fiscale administratie geïnd of ingevorderd worden.
Een bericht van inbeslagneming wordt binnen twee werkdagen aan de natuurlijke of rechtspersoon die vermeld is of vermeld moet zijn op het inschrijvingsbewijs of in de registratie brief van het voertuig gezonden.
Het risico en de eventuele kosten die voortvloeien uit de aanhaling en het beslag, zijn ten laste van de natuurlijke of rechtspersoon die vermeld is of vermeld moet zijn op het inschrijvingsbewijs of in de registratiebrief of in geval van niet betaling, ten laste van de eigenaar, de ondernemer, de houder of de bestuurder van het voertuig overeenkomstig de artikelen 6 en 21 van het WIGB.
Het beslag wordt opgeheven na de betaling van alle bedragen en hieruit voortvloeiende kosten, opgenomen in het dwangbevel.
De gerechtskosten, het bedrag van belasting bedoeld in artikel 3, 9° en 10°, alsook de bedragen bedoeld in paragraaf 3, tweede lid, en de andere daarmee betrekking hebben kosten worden afgetrokken van de opbrengst van de verkoop van het voertuig en een eventueel overschot wordt terugbetaald aan de natuurlijke of rechtspersoon die vermeld is of vermeld moet zijn op het inschrijvingsbewijs of in de registratiebrief van het voertuig.
§ 4. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1627 van het Gerechtelijk Wetboek wordt de opbrengst van de verkoop van het voertuig in de volgende volgorde aangerekend :
1° op de kosten van alle aard, ook als ze op verschillende verschuldigde belastingbedragen betrekking hebben ;
2° op de nalatigheidsinteresten ;
3° op de administratieve geldboetes ;
4° op de verschuldigde belastingen en de opcentiemen of de opdeciemen ;
5° op de bedragen waarvan de inning of invordering worden verzekerd door de gewestelijke fiscale administratie in toepassing van Titel 3, hoofdstukken 2 tot 5.
§ 5. De agenten belast met de beslagprocedure worden aangewezen door de Regering.
§ 6. Onder voorbehoud van de bevoegdheden toegekend aan de andere officieren of agenten van gerechtelijke politie en aan de leden van het operationeel kader van de lokale en federale politie, hebben de agenten die belast zijn met de taken bedoeld in de paragrafen 1 en 2 de hoedanigheid van agent of officier van de gerechtelijke politie.
De agenten bedoeld in het eerste lid hebben slechts de hoedanigheid van agent of officier van de gerechtelijke politie nadat ze de eed hebben afgelegd.
De formule van de af te leggen eed is de volgende : " Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen ".
De Regering bepaalt de modaliteiten van de eedaflegging.
§ 7. De bevoegde agenten bedoeld in de paragrafen 1 en 2 zijn gehouden, in het kader van de controle van de inning van de belastingen bedoeld in artikel 3, 9° en 10° tot het dragen van een dienstuniform en zich te identificeren middels een legitimatiebewijs bij het uitoefenen van hun functie.
De Regering bepaalt nader het dienstuniform gedragen door deze agenten alsook het legitimatiebewijs en de onderscheidende tekenen van de controlevoertuigen die door deze laatsten zullen worden gebruikt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2019-12-17/06, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.58. De gewestelijke fiscale administratie kan overgaan tot onderzoeken voorzien in deze Codex zelfs als de aangifte van de belastingplichtige of de persoon gehouden tot het indienen van de aangifte reeds ontvangen werd en de belasting en haar toebehoren werden betaald.
De onderzoeken, vermeld in het eerste lid, mogen zonder voorafgaande kennisgeving worden verricht tot uiterlijk het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 12.
De onderzoeken, vermeld in het eerste lid, mogen bovendien voor de onroerende voorheffing worden verricht gedurende de aanvullende termijn van vier jaar, vermeld in artikel 13, op voorwaarde dat de gewestelijke fiscale administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoelde tijdperk.
Die voorafgaande kennisgeving, voorzien in het derde lid, is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag.
Art.59.De gewestelijke fiscale administratie mag geschreven attesten inzamelen, derden horen, een onderzoek instellen, en van natuurlijke of rechtspersonen, alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid alle inlichtingen vorderen die zij nodig acht om de juiste heffing, controle, inning en invordering van de belasting en haar toebehoren alsook van elk ander bedrag verschuldigd aan het Gewest, te verzekeren.
Als de gewestelijke fiscale administratie over aanwijzingen van belastingontduiking beschikt, met inbegrip van de ontduiking gericht op de ontsnapping aan de invordering van aan het Gewest verschuldigde bedragen, wordt een bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling als een derde beschouwd waarop de bepalingen van het eerste lid van toepassing zijn.
[1 ...]1
De inlichtingen, bedoeld in dit artikel, moeten worden verschaft binnen drie maanden na de datum waarop ze zijn gevraagd. Die termijn kan worden verlengd door de bevoegde agent.
----------
(1)<ORD 2023-07-06/01, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2023>
Art.60. De gewestelijke fiscale administratie mag eveneens van natuurlijke of rechtspersonen, alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, binnen de door haar bepaalde termijn, welke termijn in geval van overmacht kan worden verlengd, voor alle of een deel van hun verrichtingen of activiteiten, de overlegging vorderen van inlichtingen slaande op elke persoon of groep van personen, zelfs niet nominatief aangeduid, met wie zij rechtstreeks of onrechtstreeks in betrekking zijn geweest uit hoofde van die verrichtingen of activiteiten.
Art.61. De gewestelijke fiscale administratie mag de juistheid nagaan van de in deze afdeling bedoelde inlichtingen.
Art.62. § 1. Na hiertoe te zijn opgeroepen, zijn de betrokken personen verplicht getuigenis af te leggen over alle daden en feiten die nuttig zijn voor de toepassing van de belastingwetten.
§ 2. Van de verklaringen van de getuigen, wordt proces-verbaal opgemaakt.
Een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal wordt aan de belastingplichtige en, in voorkomend geval, aan de betrokken getuigen overgemaakt.
Art.63. § 1. Bij de toepassing van deze Codex dient onder staatsorganen te worden verstaan :
1° de federale Staat;
2° de Gewesten;
3° de Gemeenschappen;
4° de ondergeschikte besturen, bedoeld in artikel 6, § 1, VIII van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
§ 2. De bestuursdiensten van de staatsorganen, alsook de openbare instellingen en inrichtingen hiervan, zijn gehouden, wanneer zij daartoe worden aangezocht door een bevoegde agent, hem alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken, hem, zonder verplaatsing, van alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden inzage te verlenen, en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen, welke de bevoegde agent nodig acht voor de vestiging of invordering van de belasting en haar toebehoren.
Onder openbare instellingen of inrichtingen van de staatsorganen wordt verstaan : de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten welke de staatsorganen mede beheren, waaraan de staatsorganen een waarborg verstrekken, op de werkzaamheden waarvan de staatsorganen toezicht uitoefenen of waarvan het bestuurspersoneel wordt aangewezen door de staatsorganen, op hun voordracht of met hun goedkeuring.
§ 3. In geen geval mogen de akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden of elke andere informatie betreffende de gerechtelijke procedures worden overlegd of gekopieerd dan met uitdrukkelijke toestemming van het openbaar ministerie.
De ontvangen originelen en de attesten van verstrekte hulp, uitgekeerd door geneesheren, tandartsen en paramedische medewerkers, kunnen niet worden overlegd dan in het geval de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren of provinciale medische commissie de mogelijkheid hebben gekregen om te verzekeren dat de gewestelijke fiscale administratie geen informatie verwerft over de identiteit van de zieken en andere verzekerde personen.
§ 4. De Kansspelcommissie, vermeld in artikel 9 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, moet de Regering er onverwijld van op de hoogte brengen dat ze bij een orgaan dat ze controleert, concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een mechanisme, gericht op fiscale fraude.
Art.64. Ten opzichte van de in artikel 63 bedoelde diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen, die zouden nalaten aan de verplichtingen ingevolge de artikelen van deze afdeling te voldoen, kan de bevoegde agent, al naar het geval, vorderen dat een afgevaardigde van de Regering optreedt of een commissaris aanwijzen om de nodig geachte inlichtingen in te winnen.
Art.65. De verzamelde inlichtingen bekomen met toepassing van dit hoofdstuk kunnen ook ingeroepen worden in het licht van het belasten van derden.
Art. 65/1. [1 § 1. Om de invordering te verzekeren van de belasting en haar toebehoren en de schuldvorderingen waarvoor de gewestelijke fiscale administratie belast is met de invordering overeenkomstig de huidige Codex kan de bevoegde agent, door specifiek en gemotiveerd verzoek, aan het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest, de beschikbare gegevens als bedoeld in artikel 4 van dezelfde wet opvragen betreffende de schuldenaar van de belasting en haar toebehoren of de persoon op wiens goederen de verschuldigde bedragen worden ingevorderd.
§ 2. Alleen agenten van een rang die overeenstemt met minstens deze van attaché, zoals gedefinieerd in artikel 17 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 maart 2018 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de gewestelijke overheidsdiensten van Brussel, kunnen worden aangewezen als gemachtigd om de geregistreerde informatie in het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België op te vragen.
De bevoegde agent kan zich slechts wenden tot het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België nadat deze expliciet werd gemachtigd door een agent van minstens een rang overeenstemmend met deze van directeur, zoals gedefinieerd in artikel 17 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 maart 2018 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de gewestelijke overheidsdiensten van Brussel.
Het aantal aangewezen bevoegde agenten in uitvoering van het eerste lid en van artikel 18/1 van de ordonnantie van 12 december 2012 tot vaststelling van de fiscale procedure in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kan niet meer dan vijf bedragen. De gewestelijke fiscale administratie houdt een lijst bij met de identiteit van deze agenten.
§ 3. Artikel 65 is niet van toepassing op informatie die wordt verkregen door de bevoegde agent bij het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België in uitvoering van het huidig artikel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2023-07-06/01, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2023>
Afdeling 3. - Informatieverplichtingen van derden
Art.66. Openbare ambtenaren of ministeriële officieren, belast met de openbare verkoop van roerende goederen waarvan de waarde ten minste 250 euro bedraagt, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belasting en haar toebehoren die de eigenaar op het ogenblik van de verkoping schuldig is, als ze niet ten minste acht werkdagen vooraf de bevoegde agent hiervan verwittigen, bij aangetekende brief.
Als de verkoop heeft plaatsgevonden, geldt de kennisgeving van de verschuldigde bedragen door de bevoegde agent bij ter post aangetekende brief, uiterlijk daags vóór de verkoop gedaan, als beslag onder derden in handen van de in het eerste lid vermelde openbare ambtenaren of ministeriële officieren.
De Regering regelt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel.
Art.67. Met behoud van de rechten van derden en behalve in geval van de toepassing van artikel 1627 tot en met 1638 van het Gerechtelijk Wetboek, zijn de openbare ambtenaren of ministeriële officieren gehouden de bedragen en waarden die ze onder zich houden, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op de verkoping, te betalen aan de gewestelijke fiscale administratie ten bedrage van de belastingen en hun toebehoren die de openbare ambtenaar of de ministeriële officier ter uitvoering van artikel 66 ter kennis zijn gebracht en in zoverre deze belastingen en hun toebehoren niet betwist worden.
Art.68. Wanneer kredietinstellingen of -inrichtingen kredieten, leningen of voorschotten toekennen waarvoor een voordeel is verleend in het kader van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake economische expansie of waarvoor een dergelijk voordeel is aangevraagd aan de bevoegde overheid, mogen zij de fondsen noch geheel noch gedeeltelijk vrijgeven, tenzij nadat de begunstigde of aanvrager hen een attest heeft overgemaakt dat is uitgereikt door de bevoegde agent en waaruit een van de volgende feiten blijkt :
1° dat geen belasting of toebehoren in zijn hoofde opeisbaar is;
2° dat een bepaald bedrag aan belastingen of toebehoren in zijn hoofde opeisbaar is, in welk geval de betaling van de verschuldigde bedragen, in de vorm en binnen de termijnen voorzien in het attest, het voorwerp moet uitmaken van een bijzonder beding in de beslissing tot toekenning van het voordeel.
Hetzelfde geldt voor elke administratie en elke openbare instelling of organisatie die subsidies toekent voor een bedrag hoger dan 2.000 euro, voor wat betreft de toekenning van alle subsidies.
De Regering bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel.
Art.69.§ 1. [1 [2 Met het oog op de inning of de invordering van de belasting en haar toebehoren, en van de schuldvorderingen waarvoor de gewestelijke fiscale administratie belast is met de invordering krachtens deze codex, en in voorkomend geval, om het Gewest in staat te stellen een wettelijke hypotheek te nemen op een voor hypotheek vatbaar goed, zijn de notarissen die verzocht zijn om een akte op te maken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, van een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft]2 persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van [2 deze schuldvorderingen]2, als ze de gewestelijke fiscale administratie of de bevoegde agent er niet van kennisgeven.]1
§ 2. [1 Als de akte niet wordt verleden binnen de drie maanden na verzending van de kennisgeving, [2 wordt deze laatste als niet bestaande beschouwd]2.]1
§ 3. De Regering bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel [2 , die de verplichting kunnen inhouden om de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving langs elektronische weg te versturen]2.
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2020>
(2)<ORD 2023-07-06/01, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2023>
Art.70.Vóór het verstrijken van de [2 tiende]2 werkdag volgend op de verzending van de in artikel 69 bedoelde kennisgeving, geeft de bevoegde agent kennis van het bedrag van de belasting en haar toebehoren die aanleiding kan geven tot inschrijving van de wettelijke hypotheek van het Gewest op de goederen die het voorwerp van de akte zijn [2 en de schuldvorderingen waarvoor de gewestelijke fiscale administratie belast is met de invordering.]2 [1 ...]1.
[1 ...]1
[1 De Regering legt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast.]1
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2020>
(2)<ORD 2023-07-06/01, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2023>
Art.71.§ 1. Wanneer de in artikel 69 bedoelde akte verleden is, geldt de in artikel 70 bedoelde kennisgeving als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingplichtige en geldt als verzet tegen de prijs in de zin van artikel 1642 van het Gerechtelijk Wetboek in de gevallen waarin de notaris gehouden is de bedragen en waarden overeenkomstig de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek te verdelen.
§ 2. [1 Daarenboven, indien de aldus door beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal van de sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, hierin begrepen de bevoegde agent, moet de notaris, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor het overschot, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte daarover, inlichtingen verstrekken aan de gewestelijke fiscale administratie of de bevoegde agent.]1
§ 3. Onverminderd de rechten van derden, is de notaris ertoe gehouden, wanneer de in artikel 69 bedoelde akte verleden is, behoudens toepassing van de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek, de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingplichtige, uiterlijk de [2 zevende]2 werkdag die volgt op het verlijden van de akte, aan de bevoegde agent te storten tot beloop van het bedrag van de [2 schuldvorderingen]2 die hem ter uitvoering van artikel 70 ter kennis werden gebracht en in zoverre deze belastingen en bijbehoren, een zekere en vaststaande schuld vormen.
[1 § 4. De Regering legt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast.]1
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2020>
(2)<ORD 2023-07-06/01, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2023>
Art.72.§ 1. Onverminderd de rechten van derden, kan de overschrijving of de inschrijving van de akte, niet tegen het Gewest ingeroepen worden indien de inschrijving van de wettelijke hypotheek geschiedt binnen [1 zeven]1 werkdagen van de datum van de inlichting bedoeld in artikel 71.
Zijn zonder uitwerking ten opzichte van de schuldvorderingen [1 ...]1, welke in uitvoering van artikel 70 werden ter kennis gegeven, alle niet ingeschreven schuldvorderingen waarvoor slechts na het verstrijken van de in artikel 71 voorziene termijn beslag wordt gelegd of verzet aangetekend.
§ 2. De inschrijvingen genomen na de termijn voorzien in paragraaf 1, of voor zekerstelling van de [1 schuldvorderingen]1 die niet gekend zijn overeenkomstig artikel 70, zijn niet tegenstelbaar aan de hypothecaire schuldeiser, noch aan de verwerver die de opheffing kan eisen.
§ 3. De Regering bepaalt de voorwaarden en toepassingsmodaliteiten van dit artikel.
----------
(1)<ORD 2023-07-06/01, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2023>
Art.73. De aansprakelijkheid door de notarissen [1 ...]1 opgelopen met toepassing van de artikelen van deze afdeling, gaat, naargelang het geval, de waarde van de verkochte goederen, na aftrek van de sommen en waarden waarop in hun handen beslag onder derden werd gelegd of die bij bijzonder voorrecht werden aangewend, niet te boven.
----------
(1)<ORD 2019-12-17/06, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2020>
Art. 73/1. [1 § 1. Om de inning of de invordering van de belasting en haar toebehoren en de schuldvorderingen waarvoor de gewestelijke fiscale administratie belast is met de invordering krachtens deze codex, die verschuldigd zijn door de erflater, zijn erfgenamen en legatarissen, de begunstigden van een door de erflater gemaakte contractuele erfstelling of de langstlevende echtgenoot bedoeld in artikel 4.59, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek te verzekeren, zijn de notarissen die verzocht zijn om de akte of het attest van erfopvolging zoals bedoeld in artikel 4.59, § 4, derde lid van het Burgerlijk Wetboek op te maken, persoonlijk aansprakelijk in de zin van artikel 1382 van het oud Burgerlijk Wetboek, voor de betaling van de door de erflater, zijn erfgenamen en legatarissen, waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest, de begunstigden van een door de erflater gemaakte contractuele erfstelling of de langstlevende echtgenoot bedoeld in artikel 4.59, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, verschuldigde sommen, waarvan de verschuldigdheid ter kennis moet worden gebracht overeenkomstig artikel 73/2, indien zij daarvan geen bericht geven aan de gewestelijke fiscale administratie of aan de bevoegde agent.
Wanneer het gaat om door de erflater verschuldigde sommen, is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de nalatenschap.
Wanneer het gaat om door de rechtverkrijgenden verschuldigde sommen is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de tegoeden die toekomen aan de rechtverkrijgende waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest en betreffende dewelke de notaris aansprakelijk kan worden gesteld.
§ 2. Indien de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde akte of het attest niet wordt opgesteld binnen de drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt dit als niet bestaande beschouwd.
§ 3. De Regering bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel, die de verplichting kunnen inhouden om het in paragraaf 1 bedoelde bericht langs elektronische weg te versturen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2023-07-06/01, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2030>
Art. 73/2. [1 § 1. De bevoegde agent kan aan de notaris die het in artikel 73/1 bedoelde bericht verzonden heeft, vóór het verstrijken van de tiende werkdag volgend op de verzendingsdatum van dat bericht, kennisgeven van het bestaan lastens de erflater of een andere persoon vermeld in het bericht, van een in artikel 73/1, § 1, eerste lid bedoelde som, met opgave voor elk van de schuldenaars van het bedrag van de hiervoor bedoelde schuld.
Het eerste lid is enkel van toepassing voor zover deze schuld een zekere en vaststaande schuld uitmaakt.
§ 2. De Regering bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2023-07-06/01, art. 20, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2030>
Art. 73/3. [1 In het attest van erfopvolging of onderaan de afgeleverde afgifte of het uittreksel van de akte van erfopvolging wordt vermeld hetzij dat er geen kennisgeving van schulden bij toepassing van artikel 73/2 werd gedaan en dit zowel in hoofde van de erflater als in hoofde van één of meerdere personen die vermeld zijn in het bericht en die bestemmeling zijn van het attest, de uitgifte of het uittreksel, hetzij dat de schulden waarvan bij toepassing van artikel 73/2 kennis werd gegeven zijn betaald, of in voorkomend geval zullen worden betaald met de tegoeden gehouden door de schuldenaar van deze fondsen.
De notaris die een attest van erfopvolging, een uitgifte of een uittreksel van een akte van erfopvolging aflevert waarin onjuiste vermeldingen staan met betrekking tot het ontbreken van de kennisgeving of de betaling van de schulden waarvoor van het bestaan kennis werd gegeven overeenkomstig artikel 73/2, loopt dezelfde aansprakelijkheid op als deze die de in artikel 73/1, § 1 bepaalde verplichting niet naleeft. Deze aansprakelijkheid is evenwel beperkt tot het bedrag dat als gevolg van die onjuistheden niet kon worden ingevorderd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2023-07-06/01, art. 21, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2030>
Art. 73/4. [1 § 1. Op straffe van persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de betaling van de schulden waarvan kennis werd gegeven bij toepassing van artikel 73/2, kan diegene die tegoeden van een overledene vrijgeeft overeenkomstig artikel 4.59, § 4, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat slechts op een bevrijdende wijze doen indien duidelijk uit het attest van erfopvolging, de uitgifte of het uittreksel van de akte van erfopvolging blijkt dat geen enkele kennisgeving als bedoeld in artikel 73/2 werd gedaan.
In afwijking van het eerste lid kan het vrijgeven van de tegoeden van de overledene overeenkomstig artikel 4.59, § 4, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek toch op een bevrijdende wijze gedaan worden aan de erfgenaam, de legataris, de begunstigde van een contractuele erfstelling, de langstlevende echtgenoot bedoeld in artikel 4.59, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek of een gerechtsmandataris die een attest van erfopvolging, een uitgifte of een uittreksel van de akte van erfopvolging voorlegt waarin wordt vermeld:
a) dat alle op naam van de overledene en alle op naam van de erfgenaam, de legataris, de begunstigde van een contractuele erfstelling of de langstlevende echtgenoot bedoeld in artikel 4.59, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bestaande schulden waarvan bij toepassing van artikel 73/2 in voorkomend geval kennis werd gegeven, werden betaald; of
b) dat de tegoeden kunnen worden vrijgegeven aan deze erfgenaam, legataris, begunstigde van een contractuele erfstelling, de langstlevende echtgenoot bedoeld in artikel 4.59, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek of gerechtsmandataris na betaling van de schulden ter kennis gebracht op naam van de rechtverkrijgende en van zijn deel in de schulden ter kennis gebracht op naam van de erflater, met de tegoeden gehouden door de schuldenaar van deze fondsen.
§ 2. De in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde aansprakelijkheid is beperkt tot de waarde van de tegoeden die zijn vrijgegeven aan de schuldenaars die zijn vermeld in de kennisgeving bedoeld in artikel 73/2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2023-07-06/01, art. 22, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2030>
Art.74.[1 Bij de verzending van de kennisgevingen en inlichtingen, vermeld in artikelen 69 tot en met 72 en in artikelen 73/1 tot en met 73/3, identificeren de bevoegde agent of de gewestelijke fiscale administratie en de notarissen de betrokken personen aan de hand van het identificatienummer vermeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht, als het gaat om een rechtspersoon, en aan de hand van het rijksregisternummer of het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, of bij gebreke aan dergelijke nummers, aan de hand van hun naam, voornamen en geboortedatum, als het gaat om een natuurlijke persoon.
In het kader van de uitwisselingen bedoeld in de artikelen 69 tot en met 72 geschiedt de identificatie van het goed dat het voorwerp van de in artikel 69, § 1, bedoelde akte met de door de Regering vastgestelde minimale gegevens die toelaten het goed te identificeren en lokaliseren.]1
----------
(1)<ORD 2023-07-06/01, art. 23, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2023>
Art.75.De artikelen [1 69 tot en met 73, en 74]1 zijn toepasselijk op elke persoon gemachtigd om authenticiteit aan akten te verlenen bedoeld in artikel 69.
[1 De artikelen 73/1 tot en met 73/3 en 74 zijn van toepassing op elke persoon of dienst die bevoegd is om een in artikel 4.59, § 4, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek bedoeld attest van erfopvolging op te maken.]1
----------
(1)<ORD 2023-07-06/01, art. 24, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2030>
Art. 75/1. [1 De gewestelijke fiscale administratie is de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de Verordening (EU) nr. 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, voor het verzamelen en opslaan van de gegevens die worden ontvangen overeenkomstig artikel 69 en 73/1, het gebruik ervan om na te gaan of de personen die daarin worden vermeld schuldenaars zijn van een zekere schuld, de kennisgeving van deze schulden, de mededeling van deze schulden aan de betrokken notarissen en, in voorkomend geval, het nemen van de nodige maatregelen voor de inschrijving van de wettelijke hypotheek.
De gegevens opgenomen in de kennisgevingen en de inlichting respectievelijk bedoeld in de artikelen 69, 70 en 71, § 2, of in het bericht bedoeld in artikel 73/1 en in de kennisgeving bedoeld in artikel 73/2 worden door de gewestelijke fiscale administratie bewaard tot uiterlijk 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de verjaring plaatsvindt van alle handelingen nodig om de wettelijke hypotheek te waarborgen of om aansprakelijkheidsvorderingen te kunnen instellen teneinde de invordering te verzekeren van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijke bedoeld in het eerste lid behoren en, in voorkomend geval, de volledige betaling van alle ermee verbonden bedragen gerealiseerd werd en de ermee verbonden administratieve en gerechtelijke procedures en beroepen definitief afgesloten zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2023-07-06/01, art. 25, 008; Inwerkingtreding : 10-08-2023>
Art.76. Met het akkoord van de belastingplichtige zijn de banken, onderworpen aan de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en beursvennootschappen, de ondernemingen, onderworpen aan het boek VII van het Wetboek van economisch recht en de hypotheekondernemingen, onderworpen aan de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, gemachtigd het in artikel 69 voorziene bericht toe te sturen en in staat om de in artikel 70 bedoelde kennisgeving te ontvangen.
De afgifte van een attest door die instellingen aan de notaris betreffende de verzending van het bericht en het gevolg dat daaraan gegeven wordt door de bevoegde agent, vervangt de aansprakelijkheid van deze instellingen in de plaats van deze van de notaris.
Art.77. Geen akte die in het buitenland verleden is en de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft, wordt in België tot overschrijving of inschrijving in de registers van hypothecaire openbaarmaking of de registers van het Belgisch Scheepsregister toegelaten, indien zij niet vergezeld gaat van een attest van de bevoegde agent.
Dit attest geeft er blijk van dat de eigenaar of de vruchtgebruiker geen belasting noch haar toebehoren schuldig is of dat de wettelijke hypotheek die de verschuldigde belastingen waarborgt, ingeschreven is.
Afdeling 4. . - Dading, uitstel van invordering en kwijtschelding
Art.78. In bijzondere gevallen kan de bevoegde agent kwijtschelding van het geheel of een deel van de nalatigheidsinteresten toekennen.
Onder dezelfde voorwaarden kan hij overgaan tot het uitstel van invordering op de wijze en onder de voorwaarden die hij bepaalt.
Art.79. De oplossing van de moeilijkheden die kunnen rijzen in het kader van de inning van de belasting, vooraleer het rechtsgeding aanhangig wordt gemaakt, komt toe aan de agent aangewezen door de Regering.
Hij kan met de belastingplichtigen dadingen aangaan, voor zover deze niet leiden tot een vrijstelling of vermindering van de belasting.
HOOFDSTUK 6. - Sancties
Afdeling 1. - Verlies van het recht op vertegenwoordiging
Art.80. De Regering kan, bij gemotiveerd besluit, voor een tijdperk dat de vijf jaar niet overschrijdt, elke persoon het recht ontzeggen belastingplichtigen te vertegenwoordigen in de hoedanigheid van lasthebber, behalve als die persoon onderworpen is aan een wettelijk ingestelde beroepstucht of zijn last vervult krachtens de wet of een rechterlijke beslissing.
Het besluit mag slechts worden uitgevaardigd nadat de betrokken lasthebber is uitgenodigd om te verschijnen, ten einde te worden gehoord door de bevoegde agent.
Het besluit, waarvan een eensluidend verklaard afschrift bij ter post aangetekende brief aan de betrokken lasthebber wordt toegestuurd, wordt in uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, tenzij betrokkene een beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. In dit geval zal de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad slechts geschieden indien het besluit niet door de Raad van State vernietigd werd.
Afdeling 2. - Administratieve sancties
Art.81. Onder voorbehoud van de bijzondere bepalingen die voorzien in andere administratieve boetes, die als gevolg hebben dat deze bepaling wordt toegepast op dezelfde inbreuken, kan de bevoegde agent, per aangetekend schrijven, voor elke inbreuk op deze Codex en zijn besluiten genomen voor de toepassing, of op basis van andere bepalingen relatief aan gewestelijke belastingen een boete opleggen van 50 euro tot en met 1.250 euro voor zover de inbreuk geen ontdoken belasting betreft.
Art.82. § 1. Onder voorbehoud van de bedragen opgenomen in de specifieke ordonnanties, is de schaal van de administratieve boetes bedoeld in artikel 81 als volgt vastgelegd :
1° inbreuk ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige : geen boete;
2° inbreuk manifest niet toe te schrijven aan de kwader trouw of de intentie of ontwijken van de belasting :
a) 1ste inbreuk : 50,00 euro;
b) 2de inbreuk : 125,00 euro;
c) 3de inbreuk : 250,00 euro;
d) 4de inbreuk : 625,00 euro;
e) volgende inbreuken : 1.250,00 euro.
Voor het vastleggen van het bedrag van de toe te passen administratieve boetes, is er een tweede inbreuk of volgende inbreuk als, op het moment waarop een nieuwe inbreuk is gepleegd, de overtreder in kennis werd gesteld van de administratieve boete die de voorgaande inbreuk heeft gesanctioneerd.
Voor de toepassing van het voorgaande lid, moet er worden begrepen onder in kennis stelling aan de overtreder van een administratieve boete, de zevende dag die volgt op de datum van verzending, zoals deze vermeld is op het verzonden stuk met melding van de beslissing van het opleggen van een administratieve boete, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.
§ 2. De beslissing waarbij de voornoemde boete wordt opgelegd, wordt per aangetekend schrijven opgestuurd aan de persoon aan wie de boete wordt opgelegd.
Art.83. § 1. De bevoegde agent kan een administratieve boete opleggen aan elke persoon die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden, een inbreuk pleegt op :
1° de bepalingen van deze Codex en de besluiten genomen ter uitvoering ervan;
2° de volgende bepalingen en de besluiten genomen ter uitvoering ervan :
a) de artikelen van de ordonnantie van 23 juli 1992 betreffende de gewestbelasting ten laste van houders van een zakelijk recht op sommige onroerende goederen;
b) de artikelen van de ordonnantie van 22 december 1994 betreffende de overname van de provinciale fiscaliteit;
c) de artikelen 40 tot en met 44 van de ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende de afvalstoffen;
d) de artikelen 2.3.55. tot en met 2.3.62. van de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing;
e) de artikelen van de ordonnantie van 29 juli 2015 tot invoering van een kilometerheffing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor zware voertuigen bedoeld of gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg, ter vervanging van het Eurovignet;
f) de artikelen van de ordonnantie van 23 december 2016 betreffende de gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies.
De indiening van een vrijwillig onvolledige of onjuiste aangifte wordt beschouwd als een inbreuk gepleegd met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.
§ 2. De beslissing waarbij de voornoemde boete wordt opgelegd, wordt bij aangetekende brief verstuurd.
§ 3. Voor een eerste inbreuk gepleegd met bedrieglijk opzet of het oogmerk te schaden door de betrokken persoon bedraagt deze boete :
Montant de la taxe éludée (en euros) - Bedrag van de ontlopen belasting (in euro) | Montant de l'amende (en euros) - Bedrag van de boete (in euro) | |
A partir de - Vanaf | Jusqu'au montant inférieur à - Tot een bedrag kleiner dan | |
0 | 500 | 500 |
500 | 1.000 | 1.000 |
1.000 | 2.000 | 2.000 |
2.000 | 3.000 | 3.000 |
3.000 | 5.000 | 5.000 |
5.000 | 10.000 | 10.000 |
10.000 | - | 20.000 |