26 JANUARI 2018. - Wet betreffende de postdiensten(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-02-2018 en tekstbijwerking tot 28-02-2024)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-5, 5/1
Art. 5/2 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 5/3 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 5/4 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 5/5 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK 2. [1 - Vergunningen, kennisgevings- en rapportageverplichtingen]1
Art. 6
Art. 6/1 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 6/2 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 7-8, 8/1
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen inzake de betrekkingen tussen aanbieders van postdiensten
Art. 9-10
Art. 10/1 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK 4. - Gebruikers
Art. 11-13
HOOFDSTUK 5. - De universele postdienst
Art. 14-24
HOOFDSTUK 6. - Andere diensten
Art. 25
HOOFDSTUK 7. - Diverse bepalingen
Art. 26, 26/1, 27-28
HOOFDSTUK 8. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 29-39
2018015708 2019030379 2019A30379 2020041780 2021041192 2022020524 2022030845 2023047231 2024003784 2024004186 2024005618 2024006562
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2008/06/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap.
Art.2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1° "postdiensten" : diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen, [1 met uitzondering van het verstrekken van postdiensten door de natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie de postzending afkomstig is]1;
2° "aanbieder van postdiensten" : elke onderneming die een of meer postdiensten aanbiedt;
3° "postnetwerk" : het geheel van de organisatie en alle middelen, waarvan door de aanbieder(s) van de universele dienst gebruik wordt gemaakt om in het bijzonder :
a) op de toegangspunten op het gehele grondgebied de onder een verplichting tot universeledienstverlening vallende postzendingen op te halen;
b) deze postzendingen tussen de punten van toegang tot het postnetwerk en het distributiecentrum te verzenden en te verwerken;
c) deze postzendingen op het vermelde adres te bestellen;
4° "toegangspunten" : fysieke installaties, met inbegrip van brievenbussen voor het publiek aan de openbare weg of in de gebouwen van de aanbieders van postdiensten, waar de postzendingen door de afzenders in het postnetwerk kunnen worden gebracht;
5° "ophalen" : de handeling waarbij een aanbieder van postdiensten postzendingen ophaalt;
6° "distributie" : het proces gaande van het sorteren in distributiecentra tot het bestellen van postzendingen aan de geadresseerden;
7° "postzending" : geadresseerde zending in de definitieve vorm waarin zij door de aanbieder van postdiensten moet worden vervoerd en waarvan het gewicht niet hoger is dan 31,5 kg.
Naast brievenpost worden bijvoorbeeld als postzending aangemerkt : boeken, catalogi, kranten, tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten;
8° "brievenpost" : een op enigerlei fysieke drager aangebrachte schriftelijke mededeling die wordt vervoerd en besteld op het door de afzender op de zending zelf of op de enveloppe daarvan vermelde adres, met uitzondering van boeken, catalogi, kranten en tijdschriften;
9° "aangetekende zending" : een dienst die op forfaitaire basis tegen de risico's van verlies, diefstal of beschadiging waarborgt, waarbij de afzender, in voorkomend geval op zijn verzoek, een bewijs ontvangt van de datum van afgifte of van de bestelling van de postzending aan de geadresseerde;
10° "zending met aangegeven waarde" : een dienst die bestaat in de verzekering van de postzending voor de door de afzender aangegeven waarde tegen verlies, diefstal of beschadiging;
11° "grensoverschrijdende post" : post afkomstig uit of verzonden naar een andere Staat;
12° "aanbieder van de universele dienst" : de aanbieder van postdiensten die in België een universele postdienst of een deel daarvan aanbiedt, en waarvan de identiteit aan de Europese Commissie is meegedeeld overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 97/67/EG, gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap;
13° "vergunning" : een machtiging die door het Instituut wordt verleend en waarbij aan een aanbieder van diensten van nationale en inkomende grensoverschrijdende brievenpost binnen de werkingssfeer van de universele dienst specifieke rechten worden verleend en waarbij de activiteiten van die onderneming aan specifieke verplichtingen worden onderworpen zonder dat de aanbieder gerechtigd is de desbetreffende rechten uit te oefenen alvorens hij het door het Instituut genomen besluit heeft ontvangen;
14° "afzender" : natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie de postzending afkomstig is;
15° "gebruiker" : natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de postdienst aangeboden wordt, als afzender of als geadresseerde;
16° "Instituut" : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;
17° "essentiële eisen" : niet-economische redenen van algemeen belang die de Staat ertoe kunnen bewegen voorwaarden inzake het aanbieden van postdiensten op te leggen. Deze redenen zijn :
a) de vertrouwelijke aard van de brievenpost,
b) de veiligheid van het functioneren van het netwerk op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen,
c) de naleving van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en regelingen voor sociale zekerheid die in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld of via collectieve onderhandelingen tussen sociale partners zijn overeengekomen, in overeenstemming met het recht van de Europese Unie en het nationale recht,
d) in gerechtvaardigde gevallen, de bescherming van gegevens (met inbegrip van de bescherming van persoonsgegevens, de bescherming van de vertrouwelijke aard van gegevens die worden doorgegeven of opgeslagen alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer), de bescherming van het milieu en de ruimtelijke ordening.
18° "bpost" : de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, ingeschreven onder nummer 0214 596 464 in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
19° "adres" : een geheel van gegevens die de aanbieder van postdiensten in staat stelt de plaats van distributie vast te stellen en die minstens het huisnummer, de straatnaam en de naam van de gemeente bevatten of een door de betrokken aanbieder van postdiensten aanvaarde andere vermelding of informatie die hem op een ondubbelzinnige manier in staat stelt minstens het huisnummer, de straatnaam en de naam van de gemeente te bepalen;
20° "routage-activiteiten" : routage-activiteiten worden verricht door een natuurlijke persoon of rechtspersoon in opdracht van een afzender; ze bestaan uit activiteiten van gereedmaking van postzendingen volgens de normen van de aanbieders van postdiensten eventueel in combinatie met andere activiteiten ter voorbereiding van postzendingen zoals de verpakking, het afdrukken of de frankering van de postzendingen;
21° "ombudsdienst" : de ombudsdienst voor de postsector bedoeld in artikel 43ter van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;
22° "werkdag" : iedere kalenderdag andere dan een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag;
23° "tegen enkelstuktarieven aangeboden diensten" : de postdiensten waarvoor het tarief is vastgesteld in de algemene voorwaarden van de aanbieder van de universele dienst voor individuele postzendingen;
24° "postkantoor" : een plaats voor fysiek contact tussen de gebruikers en een aanbieder van postdiensten en die door de aanbieder van postdiensten uitgebaat is;
25° "minister" : het lid van de federale regering dat bevoegd is voor de postsector;
26° "beheerscontract" : een contract zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 21 maart 1991 houdende hervorming van sommige economische overheids-bedrijven;
27° "eindkosten" : vergoeding aan de aanbieders van de universele dienst voor de distributie van de inkomende grensoverschrijdende post, bestaande uit postzendingen die uit een andere Staat afkomstig zijn;
[1 28° postpakket of pakket: een postzending die goederen met of zonder handelswaarde bevat, anders dan brievenpost, met een gewicht van ten hoogste 31,5 kg;
29° onderaannemer: iedere aanbieder van postdiensten die één of meerdere postdiensten rechtstreeks of onrechtstreeks uitvoert voor een of verscheidene andere aanbieders van postdiensten, in welk stadium dan ook;
30° rechtstreekse onderaannemer: iedere aanbieder van postdiensten die een of verscheidene postdiensten rechtstreeks voor een of verscheidene andere aanbieders van postdiensten uitvoert;
31° tijdregistratiesysteem: elektronisch registratiesysteem dat de pakketdistributietijd van de pakketbezorgers registreert;
32° pakketdistributietijd: de periodes tussen het begin en het einde van de activiteit van distributie van pakketten in België, te rekenen vanaf het ogenblik waarop het vervoer start op de plaats waar de pakketdistributiediensten aanvangen tot het ogenblik waarop het vervoer stopt op de plaats waar de pakketdistributiediensten eindigen;
33° opdrachtgever: elke aanbieder van postdiensten die een andere aanbieder van postdiensten de opdracht geeft, al dan niet tegen betaling, postdiensten te verrichten of te laten verrichten;
34° pakketbezorger: natuurlijke persoon die met de pakketbezorgingdiensten is belast voor rekening van een aanbieder van postdiensten, een rechtstreekse onderaannemer of een onderaannemer;]1
[2 35° "pakketautomaat": een geautomatiseerd toestel met kluizen dat in staat stelt pakketten te ontvangen, te versturen of terug te sturen.]2
----------
(1)<W 2023-12-17/20, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 07-01-2024>
(2)<W 2024-02-21/01, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 09-03-2024>
Art.3.§ 1. De aanbieders van postdiensten :
1° leven de essentiële eisen na.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de op grond van de essentiële eisen na te leven vereisten nader bepalen;
2° stellen een transparante, eenvoudige en goedkope interne procedure in voor een billijke en snelle behandeling van klachten van gebruikers die betrekking hebben op het verlies, de diefstal, de beschadiging of de niet-naleving van de kwaliteitsnormen met inbegrip van een procedure voor het bepalen van hun verantwoordelijkheid in gevallen waarbij meer dan een dienstverlener betrokken is;
3° brengen op hun website en op alle commerciële contracten de gebruikers van postdiensten op de hoogte van de procedure om klachten gericht aan hun diensten in te dienen en te behandelen alsook van de beroepsmogelijkheid bij de ombudsdienst. Om de aan de ombudsdienst voorgelegde geschillen doeltreffend te behandelen, sluiten de aanbieders na ten minste twaalf ontvankelijke klachten per jaar bij de ombudsdienst een protocol dat de nadere regels vaststelt voor de behandeling van de klachten;
4° informeren alle personeelsleden en in het bijzonder die van de commerciële diensten, klantenrelaties en informatiediensten, over beroepsmogelijkheden van de gebruikers bij de aanbieder zelf en bij de ombudsdienst;
5° verstrekken op verzoek van de gebruiker de contactgegevens van de ombudsdienst;
6° maken voor de bevolking de personen belast met de verdeling van geadresseerde postzendingen identificeerbaar en zorgen ervoor dat postzendingen, met uitzondering van kranten, een herkenningsteken dragen aan de hand waarvan de aanbieder van postdiensten die deze zending aanvankelijk heeft behandeld, kan worden bepaald;
7° leven het verbod na om met kennis van zaken zendingen te vervoeren of te bestellen die aan de buitenkant vermeldingen dragen die duidelijk in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde;
8° leven de voorwaarden na bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, die inzonderheid betrekking hebben op :
a) de behandeling en de verdeling van de aangetekende zendingen en de zendingen met aangegeven waarde;
b) de behandeling van de onverdeelbare zendingen en de onbestelbare zendingen; en
c) de zendingen die niet toegelaten zijn tot het postvervoer om redenen van openbare orde, veiligheid en gezondheid, of nog de regels in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen;
[2 9° zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 16, bestellen de pakketten aan de woningen die voorzien zijn van een pakjesbus beantwoordend aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut, of van een brievenbus binnen handbereik geplaatst aan de grens van de openbare weg, beantwoordend aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut.]2
§ 2. De aanbieders van postdiensten zijn verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen bedoeld in paragraaf 1 door hun onderaannemers en de personen die voor hun rekening handelen.
[1 De aansprakelijkheid van de aanbieder van postdiensten krachtens het eerste lid houdt in dat elke inbreuk op de essentiële eisen door zijn rechtstreekse onderaannemer vermoed wordt rechtstreeks aan de betrokken aanbieder van postdiensten zelf te kunnen worden toegeschreven, voor zover de nalatigheid optreedt in het kader van de uitvoering van postdiensten voor rekening van deze aanbieder van postdiensten.
Het in het tweede lid bedoelde vermoeden kan niet worden weerlegd, indien de betrokken rechtstreekse onderaannemer zich in de relevante periode niet geldig de kennisgeving bij het Instituut als aanbieder van postdiensten heeft gedaan overeenkomstig artikel 6/1 of indien hij met betrekking tot de relevante activiteiten het voorwerp uitmaakte van een opschortingsmaatregel opgelegd krachtens artikel 21, § 7, 2°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
In elk ander geval dan dat bedoeld in het derde lid, kan de aanbieder van postdiensten het vermoeden slechts weerleggen door aan te tonen dat hij niet nalatig is geweest omdat hij toezicht heeft uitgeoefend op de naleving van de essentiële eisen door zijn rechtstreekse onderaannemer.
Voor de inbreuken op de essentiële eisen inzake arbeidsvoorwaarden en regelingen voor sociale zekerheid, bedoeld in artikel 2, 17°, c), beperkt het vermoeden van verantwoordelijkheid van de aanbieder van postdiensten bedoeld het tweede tot vierde lid, zich tot de gevallen waarin zijn rechtstreekse onderaannemer in het kader van zijn activiteiten inzake het aanbieden van postdiensten voor rekening van deze aanbieder van postdiensten in België:
1° het voorwerp is geweest van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing die heeft geleid tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden of tot een geldboete van meer dan 4.000 euro, in voorkomend geval na toepassing van artikel 103 van het Sociaal Strafwetboek, met uitsluiting van de opdeciemen, wegens:
a) mensenhandel in de zin van het Strafwetboek; of
b) een inbreuk op de regelgeving betreffende de arbeidsvoorwaarden, het niet aangeven van arbeid, de sociale documenten, de collectieve arbeidsbetrekkingen en de sociale zekerheid bestraft door het Sociaal Strafwetboek; of
c) illegale arbeid in de zin van het Sociaal Strafwetboek;
2° het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing wegens miskenning van de verplichting inzake minimumvergoeding bedoeld in artikel 10/1;
3° het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing wegens miskenning van de verplichting inzake kennisgeving bedoeld in artikel 6/1; of
4° het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing wegens miskenning van de verplichting inzake tijdregistratie bedoeld in de artikelen 5/3 en 5/4.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels ter uitvoering van deze paragraaf vaststellen.]1
§ 3. Er wordt bij de aanbieder van postdiensten een persoon aangewezen die naar behoren bevoegd wordt verklaard om de aanbieder van postdiensten te vertegenwoordigen in zijn betrekkingen met de ombudsdienst voor de postsector. De volledige contactgegevens van deze persoon worden meegedeeld aan het Instituut en aan de ombudsdienst.
----------
(1)<W 2023-12-17/20, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 07-01-2024>
(2)<W 2024-02-21/01, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 09-03-2024>
Art.4. Wanneer de openbare veiligheid, de volksgezondheid, de openbare orde of de verdediging van het Rijk dit eisen, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, gedurende de termijn die Hij vaststelt geheel of gedeeltelijk postverrichtingen vertragen of uitstellen. De Koning kan ter zake alle maatregelen voorschrijven die Hij nuttig acht. De in dit artikel bedoelde maatregelen geven geen aanleiding tot de toekenning van enige vergoeding.
De Koning kan om redenen van veiligheid en openbare orde, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het soort zendingen en de voorwerpen bepalen alsmede de nadere regels in dit verband, die niet toegelaten worden tot het postvervoer.
Art.5.§ 1. Elke fysieke persoon die activiteiten van ophalen, sorteren of distributie van brievenpost, gedefinieerd overeenkomstig artikel 2, 8°, uitvoert, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 6, § 4, wordt vermoed te zijn tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst met een aanbieder van postdiensten of een uitzendbureau voor rekening van wie een of meer van de voormelde activiteiten worden uitgevoerd, zonder dat het bewijs van het tegendeel kan worden geleverd, onverminderd de tewerkstelling onder een administratiefrechtelijk statuut. Wanneer een beroep gedaan wordt op uitzendkrachten, is de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers van toepassing.
§ 2. [1 Onverminderd de bevoegdheden van het Instituut zijn de sociaal inspecteurs van de volgende diensten of instellingen belast met het toezicht op de naleving van paragraaf 1 en artikel 5/3 en 5/4:
1° de Algemene Directie Toezicht op de sociale wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
2° de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
3° de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;
4° de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;
5° het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
6° het Federaal agentschap voor beroepsrisico's.
De inbreuken op de bepalingen van paragraaf 1 en artikel, 5/3 en 5/4, en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
----------
(1)<W 2023-12-17/20, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 07-01-2024>
Art. 5/1. [1 § 1. Een gemeenschappelijk elektronisch platform wordt opgericht bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid dat de nodige waarborgen op het vlak van de informatieveiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer biedt, met als doel de werkomstandigheden van de pakketbezorgers te verbeteren via elektronische informatie-uitwisseling tussen alle betrokken actoren.
§ 2. Het platform is voor de verwezenlijking van zijn doel belast met het faciliteren, beheren, controleren en verrichten via elektronische weg van:
1° de kennisgeving bedoeld in artikel 6/1;
2° de semestriële rapportering bedoeld in artikel 6/2;
3° de tijdregistratie bedoeld in de artikelen 5/3 en 5/4;
4° de minimumvergoeding bedoeld in artikel 10/1;
5° de beveiligde toegang en de uitwisseling tussen de bevoegde diensten van gegevens met betrekking tot de kennisgeving bedoeld in artikel 6/1 bij het Instituut en van gegevens uit de volgende gegevensbanken:
a) de gegevensbank inzake de semestriële rapportering bedoeld in artikel 6/2 beheerd door het Instituut;
b) de gegevensbank inzake de tijdregistratie bedoeld in artikel 5/3 beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
c) de gegevensbank inzake de tijdregistratie bedoeld in artikel 5/3 beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
d) de gegevensbank inzake de minimumvergoeding bedoeld in artikel 10/1 beheerd door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie;
6° statistisch, wetenschappelijk en beleidsmatig onderzoek.
§ 3. Voor de verwerkingen van persoonsgegevens via het platform treden de volgende entiteiten op als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken, bedoeld in artikel 4, 7) en 26 van de algemene verordening gegevensbescherming: de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Instituut.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid treedt op als verwerker bedoeld in artikel 4, 8), van de algemene verordening gegevensbescherming.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is gelast met de technische ontwikkeling, de werking en het onderhoud van het platform.
§ 4. De persoonsgegevens die voortkomen uit de verwerkingen door het elektronische platform worden onmiddellijk na hun verwerking ervan vernietigd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-12-17/20, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 07-01-2024>
Art. 5/2 TOEKOMSTIG RECHT. 1 § 1. De aanbieders van postdiensten en de rechtstreekse onderaannemers die een beroep doen op pakketbezorgers voor de bezorging van pakketten in België, stellen een coördinator aan die de volgende opdracht heeft:
1° de pakketbezorgers informeren over hun rechten en plichten zoals bepaald in dit artikel en in de artikelen 5/3, 5/4, 6/1, 6/2 en 10/1;
2° een waakzaamheidsplan opstellen om mogelijke risico's op inbreuken op deze wet en op het arbeids- en socialezekerheidsrecht te identificeren en, in voorkomend geval, hieraan te remediëren.
§ 2. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad nadere regels ter uitvoering van paragraaf 1, waaronder:
1° de vereisten waaraan de coördinator moet voldoen, zijn takenpakket en de modaliteiten van de uitvoering van zijn opdracht;
2° de inhoud, de voorwaarden en de nadere regels van de informatie en het waakzaamheidsplan.]1 ----------
(1)<W 2023-12-17/20, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. 5/3 TOEKOMSTIG RECHT. 1 § 1. Elke opdrachtgever en elke onderaannemer die pakketdistributiediensten verstrekt in België is verplicht via een beveiligde toepassing ter beschikking gesteld door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de dagelijkse pakketdistributietijd te registeren van de volgende pakketbezorgers die pakketdistributiediensten verstrekken in België:
1° de pakketbezorgers met de hoedanigheid van werknemer of uitzendkracht, en de volgende met werknemers gelijkgestelde personen:
a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon, behoudens de personen die diensten leveren voor het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; en
b) de leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid;
2° de zelfstandige pakketbezorgers en hun helpers bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Dit artikel is niet van toepassing indien de pakketdistributiediensten in België verricht worden met een voertuig onderworpen aan het verplicht gebruik van een tachograaf en naleving van de rij- en rusttijden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad.
§ 2. De tijdregistratie heeft tot doel zwartwerk en sociale fraude te bestrijden en de werkomstandigheden en verkeersveiligheid van pakketbezorgers te verbeteren.
§ 3. De dagelijkse registratie van pakketdistributietijd omvat volgende categorieën van gegevens:
1° het unieke identificatienummer, INSZ, van de pakketbezorger bij de Belgische sociale zekerheid. Voor inwoners van België is het identiek aan het Rijksregisternummer. Voor niet-inwoners van België is dat het nummer in het BIS-register van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
2° de hoedanigheid waarin de pakketbezorger de pakketdistributiediensten verricht;
3° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de werkgever van de pakketbezorger;
4° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de opdrachtgever van de zelfstandige pakketbezorger;
5° de lokalisatie van de plaats waar de pakketdistributiediensten starten en waar deze eindigen;
6° per dag, het tijdstip van het begin van de pakketdistributietijd per opdrachtgever;
7° per dag, het tijdstip van het voorziene einduur van de pakketdistributietijd per opdrachtgever;
8° het tijdstip van de tijdregistratie.
De voormelde gegevens inzake tijdregistratie zijn sociale gegevens van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
§ 4. De gegevens inzake tijdregistratie worden uiterlijk op het tijdstip van aanvang van de pakketdistributie geregistreerd.
De tijdregistratie kan gewijzigd worden uiterlijk binnen acht uur volgend op het in de initiële registratie voorziene einduur. Wanneer het initieel geregistreerde einduur tussen 20 en 24 uur valt, kan de tijdregistratie gewijzigd worden tot uiterlijk acht uur 's morgens de volgende kalenderdag.
De tijdregistratie kan worden geannuleerd tot het einde van de dag waarop deze betrekking heeft. Wanneer de tijdsregistratie betrekking heeft op een periode van twee of meer dagen, dan dient deze te worden geannuleerd uiterlijk op het einde van de eerste dag waarop waarop de tijdregistratie betrekking heeft.
§ 5. De gegevens geregistreerd via de door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid ter beschikking gestelde elektronische toepassing worden bewaard in een gegevensbank, waarvoor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid optreedt als verwerkingsverantwoordelijke.
De persoonsgegevens worden in deze gegevensbank niet langer bewaard dan noodzakelijk, met een maximale bewaartermijn die één jaar na de verjaring van alle vorderingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijke behoren en, in voorkomend geval, de integrale betaling van alle hiermee verbonden bedragen niet mag overschrijden.
§ 6. In afwijking van paragraaf 1 kunnen de opdrachtgever en de onderaannemer de tijdregistratie verrichten via een eigen elektronisch tijdregistratiesysteem wanneer en voor zover wordt voldaan aan volgende cumulatieve voorwaarden:
1° de registratie behelst dezelfde gegevens als die beschreven in paragraaf 3;
2° de registratie gebeurt binnen de in paragraaf 4 bepaalde termijnen;
3° de niet-vervalsing en de veiligheid van de gegevens wordt gegarandeerd:
4° de gegevens kunnen niet onmerkbaar gewijzigd worden en hun integriteit wordt gehandhaafd;
5° de gegevens worden bewaard gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de dag die volgt op het einde van de arbeidsovereenkomst of aannemingsovereenkomst;
6° de gegevens bevinden zich op een gemakkelijk toegankelijke plaats opdat zij geraadpleegd kunnen worden door de pakketbezorger en opdat de ambtenaren die met het toezicht belast zijn er op ieder ogenblik kennis van kunnen nemen.
In afwijking van het eerste lid kan de Koning, voor zover er een paritair orgaan is opgericht, op voorstel van dit orgaan toestaan dat de tijdregistratie verricht wordt via een papieren document of controlemiddel dat dezelfde waarborgen biedt als de elektronische tijdregistratie In voorkomend geval bepaalt de Koning het model voor de papieren tijdregistratie.
§ 7. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Overleg, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, Fedris, de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Instituut kunnen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, de in toepassing van deze bepaling verwerkte gegevens verder verwerken om hun andere wettelijke bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de preventie, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van de inbreuken op de wetten en reglementen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren en met het oog op de inning en invordering van de bedragen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-12-17/20, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. 5/4 TOEKOMSTIG RECHT. 1 § 1. De opdrachtgever die pakketdistributiediensten verstrekt in België moet, indien hij een beroep doet op onderaannemers, aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid alle juiste inlichtingen opgeven die nodig zijn om, in welk stadium ook, alle onderaannemers te identificeren. Indien tijdens de uitvoering van de pakketdistributiediensten andere onderaannemers optreden, moet deze opdrachtgever voorafgaand de voormelde Rijksdienst hiervan verwittigen.
Daartoe moet iedere onderaannemer die op zijn beurt een beroep doet op een andere onderaannemer, voorafgaand de opdrachtgever daarvan schriftelijk in kennis stellen en hem alle juiste inlichtingen opgeven die nodig zijn en voor de voormelde Rijksdienst bestemd zijn.
§ 2. Elke opdrachtgever en elke onderaannemer die pakketdistributiediensten verstrekt in België gebruikt een tijdregistratiesysteem voor de volgende pakketbezorgers die pakketbezorgingdiensten verstrekken in België:
1° de pakketbezorgers met de hoedanigheid van werknemer of uitzendkracht, en de volgende met de werknemers gelijkgestelde personen:
a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon, behoudens de personen die diensten leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
b) de leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid.
2° de zelfstandige pakketbezorgers en hun helpers bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
§ 3. Voor elke plaats van waaruit pakketdistributiediensten starten, wordt de pakketdistributietijd van elke pakketbezorger geregistreerd door middel van:
1° een tijdregistratiesysteem, of;
2° een andere automatische registratiewijze, indien dit apparaat of deze apparaten gelijkwaardige waarborgen bieden als het registratiesysteem bedoeld in 1° en het bewijs geleverd wordt van het feit dat het begin en het einde van de pakketdistributietijden van de pakketbezorgers daadwerkelijk worden geregistreerd evenals de modaliteiten van het bewijs van het feit dat het begin en einde van de pakketdistributietijd daadwerkelijk worden geregistreerd.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gelijkwaardige waarborgen waaraan de in het eerste lid, 2° bedoelde registratie ten minste moet beantwoorden.
§ 4. Het tijdregistratiesysteem, bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 1°, omvat:
1° een geautomatiseerde gegevensbank beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die bepaalde gegevens verzamelt met het oog op de controle en de exploitatie van deze gegevens;
2° een registratieapparaat waarin de gegevens kunnen geregistreerd worden en dat toelaat om deze gegevens door te zenden naar de in 1° bedoelde gegevensbank of een systeem dat toelaat om de voormelde gegevens te registreren en door te zenden naar deze gegevensbank;
3° een registratiemiddel dat elke pakjesbezorger gebruikt om zijn identiteit en pakketdistributietijd te bewijzen bij de registratie.
§ 5. Het tijdregistratiesysteem, bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 1°, geeft de volgende categorieën van gegevens weer:
1° het identificatienummer van de pakketbezorger bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
2° de hoedanigheid waarin de pakketbezorger de distributie van pakketten verricht;
3° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de werkgever van de pakketbezorger;
4° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de opdrachtgever van de zelfstandige pakketbezorger;
5° de lokalisatie van de plaats waar de pakketdistributiediensten starten en eindigen;
6° het vervoermiddel;
7° in voorkomend geval, de gegevens van de nummerplaat of andere identificatiegegevens van het vervoermiddel;
8° per dag, het tijdstip van ieder begin van de pakketdistributietijd per opdrachtgever;
9° per dag, het tijdstip van ieder einde van de pakketdistributietijd per opdrachtgever.
De registratiewijze, bedoeld in § 3, eerste lid, 2°, geeft de volgende categorieën van gegevens weer:
1° het identificatienummer van de pakketbezorger bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
2° zijn hoedanigheid als werknemer of zelfstandige;
3° de lokalisatie van de plaats waar de pakketdistributiediensten starten en eindigen;
4° het vervoermiddel;
5° in voorkomend geval, de gegevens van de nummerplaat of andere identificatiegegevens van het vervoermiddel;
6° per dag, het tijdstip van ieder begin van de pakketdistributietijd, per opdrachtgever;
7° per dag, het tijdstip van ieder einde van de pakketdistributietijd, per opdrachtgever.
In toepassing van § 4, eerste lid, 2°, worden de gegevens bedoeld in het tweede lid dagelijks overgebracht naar de gegevensbank bedoeld in § 4, eerste lid, 1°.
§ 6. De gegevens bedoeld in § 5 zijn sociale gegevens van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
§ 7. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels waaraan het tijdregistratiesysteem bedoeld in § 3, 1°, beantwoordt, met name;
1° de eigenschappen van het tijdregistratiesysteem;
2° de nadere regels betreffende het bijhouden van het tijdregistratiesysteem;
3° de inlichtingen die het tijdregistratiesysteem moet bevatten betreffende de op te nemen gegevens;
4° de nadere regels voor het doorsturen van de gegevens, met name het precieze tijdstip van doorsturen en de frequentie;
5° de verschillende registratiemiddelen en hun technische specificaties die toegestaan zijn om zich te registreren;
6° welke gegevens niet hoeven te worden geregistreerd indien ze reeds op elektronische wijze elders beschikbaar zijn voor de overheid en gebruikt kunnen worden in het kader van deze bepaling.
§ 8. De gegevens worden doorgestuurd naar een gegevensbank waarvoor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg optreden als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken bedoeld in artikelen 4, 7) en 26 van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 9. De in paragraaf 1 bedoelde tijdregistratie heeft tot doel zwartwerk en sociale fraude te bestrijden en de werkomstandigheden en verkeersveiligheid van pakketbezorgers te verbeteren.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Overleg, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, Fedris, de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie het Instituut kunnen in overstemming met de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid de in toepassing van deze bepaling verwerkte gegevens verder verwerken om hun andere wettelijke bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de preventie, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van de inbreuken op de wetten en reglementen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren en met het oog op de inning en invordering van de bedragen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren.
§ 10. Voor de doeleinden bedoeld in § 9 worden de in § 5 bedoelde persoonsgegevens niet langer bewaard dan noodzakelijk, met een maximale bewaartermijn die één jaar na de verjaring van alle vorderingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijke behoren en die, in voorkomend geval, de integrale betaling van alle hiermee verbonden bedragen niet mag overschrijden.
§ 11. Onverminderd de toepassing van de artikelen 14 en 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid mogen de sociale inspecteurs bedoeld in artikel 16, 1°, van het Sociaal Strafwetboek van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Overleg, van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, van Fedris en de ambtenaren van de Algemene Directie Economische Inspectie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, op voorwaarde van een voorafgaande beraadslaging vanwege de verenigde kamers van het informatieveiligheidscomité, de gegevens die opgenomen zijn in de gegevensbank en het tijdregistratiesysteem raadplegen, onderling uitwisselen en gebruiken in het kader van de uitoefening van de hun krachtens de wet toegewezen opdrachten.
§ 12. De sociaal inspecteurs mogen, op eigen initiatief of op verzoek, de in paragraaf 11 bedoelde gegevens meedelen aan buitenlandse inspectiediensten.
§ 13. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels waaronder de gegevens in de gegevensbank kunnen geraadpleegd en rechtgezet worden door:
1° elke natuurlijke persoon, voor zijn eigen gegevens;
2° elke opdrachtgever voor de pakketbezorgers op wie hij een beroep doet.
§ 14. De verwerkingsverantwoordelijken treffen de passende technische en organisatorische maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van de persoonsgegevens tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, tegen toevallig verlies, evenals tegen de wijziging van of de toegang tot, en iedere andere niet toegestane verwerking van persoonsgegevens.
Deze maatregelen verzekeren een passend beveiligingsniveau, rekening houdend, enerzijds, met de stand van de techniek ter zake en de kosten voor het toepassen van de maatregelen en, anderzijds, met de aard van de te beveiligen persoonsgegevens en de potentiële risico's.
Het registratiesysteem waarborgt dat de gegevens niet meer onmerkbaar gewijzigd kunnen worden na het doorsturen ervan en dat hun integriteit gehandhaafd wordt.
De Koning kan, de maatregelen bedoeld in deze paragraaf nader bepalen.
§ 15. De opdrachtgever stelt het tijdregistratiesysteem ter beschikking van de onderaannemers op wie hij een beroep doet, tenzij er onderling werd overeengekomen dat de aanbieder van postdiensten en zijn eventuele onderaannemers een andere gelijkwaardige registratiewijze bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2°, toepassen.
§ 16. Elke onderaannemer op wie een opdrachtgever bedoeld in paragraaf 15 een beroep doet is verplicht het hem door de aanbieder van postdiensten ter beschikking gestelde tijdregistratiesysteem te gebruiken en het ter beschikking te stellen van de onderaannemers waarop hij een beroep doet, of de registratiewijze bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2°, toe te passen.
§ 17. Elke onderaannemer op wie een onderaannemer bedoeld in paragraaf 16 of op wie elke volgende onderaannemer een beroep doet, is verplicht het hem door de onderaannemer met wie hij een overeenkomst heeft gesloten ter beschikking gestelde tijdregistratiesysteem te gebruiken en het ter beschikking te stellen van de onderaannemers op wie hij een beroep doet, of de registratiewijze bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2°, toe te passen.
§ 18. De in paragrafen 15, 16 en 17 bedoelde personen zijn verantwoordelijk voor de levering, de plaatsing en de goede werking van het registratieapparaat op de plaats waar de pakketdistributiediensten beginnen.
De Koning kan, de maatregelen bedoeld in deze paragraaf nader bepalen.
§ 19. Elke opdrachtgever en elke onderaannemer zorgt ervoor dat de in § 5 bedoelde gegevens die betrekking hebben op zijn onderneming daadwerkelijk en correct worden geregistreerd en doorgestuurd naar de in § 4 eerste lid, 1° bedoelde gegevensbank.
Elke opdrachtgever en elke onderaannemer die een beroep doet op een onderaannemer, neemt maatregelen opdat zijn medecontractant alle gegevens daadwerkelijk en correct registreert en hij deze doorstuurt naar de in § 4 eerste lid, 1° bedoelde gegevensbank.
Elke opdrachtgever en elke onderaannemer ervoor zorgt dat elke pakketbezorger die in zijn opdracht in België pakketbezorgdiensten verricht, het begin en het einde van zijn pakketdistributietijden vanaf de plaats waar de pakketdistributiediensten worden verstrekt, registreert op het ogenblik dat deze pakketdistributietijden beginnen en eindigen.
De Koning kan de maatregelen bedoeld in deze paragraaf nader bepalen.
§ 20. De werkgever is verantwoordelijk voor de aflevering aan zijn werknemers van het registratiemiddel dat compatibel is met het gebruikte registratieapparaat.
De opdrachtgever of de onderaannemer die een beroep doet op een zelfstandige pakketbezorger is verantwoordelijk voor de aflevering aan deze zelfstandige van het registratiemiddel, dat compatibel is met het gebruikte registratieapparaat.
In geval van incompatibiliteit van het registratiemiddel met het registratieapparaat dient de opdrachtgever of de onderaannemer een compatibel registratiemiddel aan de zelfstandige te bezorgen of contractueel te bepalen dat hij de registratie van de zelfstandige zal uitvoeren via een andere registratiewijze, bedoeld in § 3 eerste lid, 2°.
De opdrachtgever die in persoon pakketdistributiediensten verricht draagt de verantwoordelijkheid voor het registratiemiddel dat compatibel is met het gebruikte registratieapparaat.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat er onder compatibiliteit wordt verstaan.
§ 21. De verplichtingen in verband met de tijdregistratie die met toepassing van dit artikel berusten bij de werkgever, zijn ten laste van de gebruiker, overeenkomstig artikel 19 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.
§ 22. Dit artikel is niet van toepassing indien de pakketdistributiediensten in België verricht worden met een voertuig onderworpen aan het verplicht gebruik van een tachograaf en naleving van de rij- en rusttijden, overeenkomstig de Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad naleven.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-12-17/20, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2025>
Art. 5/5 TOEKOMSTIG RECHT. 1 Pakketbezorgers die pakketten verdelen in België leven de volgende bepalingen na:
1° de dagelijkse pakketdistributietijd mag niet meer bedragen dan negen uur. De dagelijkse pakketdistributietijd mag echter worden verlengd tot ten hoogste tien uur, doch niet meer dan twee keer in een week;
2° de wekelijkse pakketdistributietijd bedraagt niet meer dan 56 uur;
3° de totale bij elkaar opgetelde pakketdistributietijd gedurende twee opeenvolgende weken bedraagt niet meer dan 90 uur.
De pakketbezorgers zijn ontheven van de verplichting bedoeld in het eerste lid indien zij in België pakketdistributiediensten verrichten met een voertuig onderworpen aan het verplicht gebruik van een tachograaf en naleving van de rij- en rusttijden, overeenkomstig met de Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-12-17/20, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2026>
HOOFDSTUK 2. [1 - Vergunningen, kennisgevings- en rapportageverplichtingen]1
----------
(1)
Art.6. § 1. Naast de inachtneming van de bepalingen van artikel 3, is de levering van een dienst van brievenpost binnen de werkingssfeer van de universele dienst aan de volgende voorwaarden onderworpen :
1° elke aanbieder van postdiensten die een dergelijke dienst wenst te verstrekken, dient bij het Instituut, per aangetekende zending, een aanvraag in voor een individuele vergunning, volgens de voorwaarden die de Koning, op voorstel van het Instituut, bepaalt;
2° de toekenning van de individuele vergunning is afhankelijk van de verbintenis vanwege de aanvrager, natuurlijke persoon of rechtspersoon, om te voldoen aan de regelmatigheid en de betrouwbaarheid van de verstrekking van postdiensten. In geval van onderbreking of stopzetting van de verrichtingen is de aanbieder verplicht het Instituut onmiddellijk, en de gebruikers zo snel mogelijk, daarvan op de hoogte te stellen. Teneinde deze betrouwbaarheid en de inachtneming van de verplichtingen inzake zijn vergunning te garanderen, zet de dienstenaanbieder voldoende middelen in en meer bepaald een minimale infrastructuur, een gepast operationeel proces en voldoende personeel.
3° Vergunninghouders informeren regelmatig het Instituut, de gebruikers en andere aanbieders van postdiensten met voldoende nauwkeurige en actuele inlichtingen over de prijzen en de kwaliteitsnormen en over de kenmerken van de aangeboden diensten van brievenpost die binnen de werkingssfeer vallen van de universele dienst.
§ 2. De Koning stelt, na advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de procedure vast voor de toekenning, de weigering en intrekking van de individuele vergunning, alsmede de duur ervan en de voorwaarden voor de overdracht ervan. Tegen beslissingen van het Instituut tot toekenning, weigering of intrekking van een individuele vergunning, of tot toelating of weigering van de overdracht van een individuele vergunning, staat beroep open bij het Marktenhof overeenkomstig artikel 2 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
Deze procedure is transparant, niet-discriminerend en evenredig, en gebaseerd op objectieve criteria. Zij voorziet bovendien in rechtsmiddelen bij gedeeltelijke of volledige weigering, alsook bij intrekking van de individuele vergunning. De vergunninghouders leven de in § 1 vermelde verplichtingen gedurende de volledige geldigheidsduur van de vergunning na.
§ 3. De naam van elke aanbieder van postdiensten die houder is van een individuele vergunning wordt opgenomen in een lijst die ten minste eenmaal per jaar wordt bijgewerkt en die op de website van het Instituut wordt bekendgemaakt.
§ 4. De volgende postdiensten worden uitgesloten van de vergunningsplicht bedoeld in § 1 :
a) de postdiensten die krachtens de bepalingen van hoofdstuk 5 van deze wet niet tot de universele dienst behoren en aldus niet vallen binnen de werkingssfeer van de universele dienst;
b) het louter transporteren van postzendingen;
c) de routage-activiteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, 20°, van deze wet.
Art. 6/1 TOEKOMSTIG RECHT. 1 § 1. Het aanbieden van een pakketdistributiedienst in België kan pas aangevat worden na een kennisgeving van de volgende elementen aan het Instituut, overeenkomstig de door het Instituut bepaalde voorwaarden:
1° de naam en het ondernemingsnummer van de aanbieder van postdiensten;
2° een contactpersoon en diens contactgegevens;
3° de datum waarop de activiteiten vermoedelijk van start gaan.
§ 2. De aanbieders van postdiensten die in toepassing van artikel III.16, § 1, 6°, van het Wetboek van economisch recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen dienen te worden inschreven, delen hiertoe de gegevens bedoeld in artikel III.18 van het Wetboek van economisch recht mee aan het Instituut.
§ 3. Zijn gevoegd bij de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1, de volgende documenten:
1° indien de aanbieder van postdiensten houder is van een geldige nationale of communautaire vergunning voor goederenvervoer over de weg overeenkomstig Verordening nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad een afschrift, een afschrift van deze vergunning;
2° het bewijs van betaling van de retributie verschuldigd voor de kennisgeving.
§ 4. Het Instituut controleert of de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving conform de bepalingen van §§ 1, 2 en 3 is gebeurd. Indien dit niet het geval is, vraagt het Instituut onverwijld aan de onderneming die de kennisgeving gedaan heeft om de ontbrekende gegevens aan te vullen.
Binnen een week na ontvangst van de volledige kennisgeving levert het Instituut een standaardverklaring af aan de aanbieder van postdiensten waarin wordt bevestigd dat hij deze kennisgeving heeft verricht.
Deze standaardverklaring doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het Instituut om te beschouwen dat de betreffende aanbieder van postdiensten een kennisgeving heeft verricht, zonder daartoe verplicht te zijn.
§ 5. Iedere aanbieder van postdiensten die onderworpen is aan de in paragraaf 1 bedoelde kennisgevingsplicht, brengt het Instituut op de hoogte van:
1° iedere wijziging aan de elementen vermeld in paragrafen 1 en 2;
2° de voorziene stopzetting van zijn activiteiten inzake het aanbieden van postdiensten in verband met pakketbezorging.
De melding bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt onverwijld gedaan en in elk geval binnen een termijn van 14 dagen te rekenen van de dag waarop de wijziging zich heeft voorgedaan. De melding bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt gedaan uiterlijk op de dag van de daadwerkelijke stopzetting van de betrokken activiteiten.
§ 6. Overeenkomstig de modaliteiten die hij bepaalt, publiceert en beheert het Instituut een lijst van de aanbieders van postdiensten die een kennisgeving hebben gedaan overeenkomstig paragraaf 1.
Het Instituut verwijdert van die lijst de aanbieders van postdiensten die hun activiteit hebben stopgezet.
Het Instituut vermeldt in die lijst het bestaan van een definitieve administratieve of van een rechterlijke beslissing bedoeld in artikel 3, § 2, vijfde lid, waarvan het kennis heeft. Deze vermelding wordt verwijderd na een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de definitieve administratieve of rechterlijke beslissing.
Indien het Instituut krachtens artikel 21, § 7, 2°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector een volledige of gedeeltelijke schorsing van de activiteiten van de aanbieder van postdiensten oplegt, wordt dit onmiddellijk vermeld in de lijst, met vermelding van de datum van aanvang en de duur van de opschorting.
Bij elke wijziging in de lijst informeert het Instituut de aangemelde aanbieders hierover individueel.
§ 7. De persoonsgegevens die aan het Instituut worden meegedeeld op basis van dit artikel worden hem voor contactdoeleinden doorgestuurd. Die gegevens worden niet meer bewaard zodra de betrokken persoon geen contactopdracht meer uitvoert.]1 ----------
(1)<W 2023-12-17/20, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2024>
Art. 6/2 TOEKOMSTIG RECHT. 1 § 1. Onverminderd de mogelijkheid van het Instituut om in het kader van zijn opdrachten op elk moment alle nuttige informatie op te vragen van elke betrokken persoon, overeenkomstig artikel 14, § 2, 2° van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, melden de aanbieders van postdiensten die pakketbezorgingsdiensten aanbieden of gebruiken per semester de volgende gegevens aan het Instituut, voor zover deze informatie nog niet aan het Instituut verstrekt werd krachtens andere bepalingen:
1° de naam, het adres en de contactgegevens van de rechtstreekse onderaannemers op wie zij een beroep doen voor de distributie van pakketten in België;
2° indien zij zelf onderaannemers zijn, de werken, de naam, het adres en de contactgegevens van de opdrachtgevers voor rekening van wie zij pakketdistributiediensten verrichten in België;
3° de naam en contactgegevens van de coördinator bedoeld in artikel 5/2 en, in voorkomend geval de naam en contactgegevens van de vervoersmanager van de onderneming of van de persoon in het bezit van het getuigschrift vakbekwaamheid van vervoerscommissionair en belast met het dagelijks beheer;
4° het aantal pakketten dat elk van zijn rechtstreekse onderaannemers heeft verdeeld in het voorbije semester alsook de vergoedingen die aan elke onderaannemer betaald zijn als tegenprestatie voor de voor hun gepresteerde pakketdistributiediensten gedurende het voorbije semester. Indien zij zelf in onderaanneming werken, het aantal pakketten en de factuurbedragen voor elke opdrachtgever die een aanbieder van postdiensten is;
5° de lokalisatie van de distributiecentra.
6° een korte beschrijving van de waarvan de aanbieding wordt voorzien; diensten.
§ 2. De bovenstaande inlichtingen dienen aan het Instituut te worden bezorgd uiterlijk de laatste dag van de maand die op het vervallen semester volgt. Het Instituut bepaalt de nadere regels inzake de mededeling van deze inlichtingen.
§ 3. De persoonsgegevens die aan het Instituut worden meegedeeld op basis van dit artikel, worden hem voor contactdoeleinden doorgestuurd. Die gegevens worden niet meer bewaard zodra de betrokken persoon geen contactopdracht meer uitvoert.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-12-17/20, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art.7. De Koning stelt, na advies van het Instituut, de bedragen van de rechten vast die de aanvragers van een individuele vergunning aan het Instituut moeten betalen. Die bedragen hangen af van de omvang van de diensten waarvoor een individuele vergunning is aangevraagd.
Art.8. § 1. De vergunninghouders bedoeld in artikel 6, betalen jaarlijks aan het Instituut een bijdrage die vastgesteld is op grond van de kosten voor de financiering van de activiteiten op het gebied van postregulering van het Instituut, "reguleringsbijdrage" genoemd.
§ 2. Het Instituut bepaalt jaarlijks de elementen van zijn budget die noodzakelijk zijn voor en evenredig zijn met de opdrachten die het Instituut volbrengt in de postsector. Deze budgettaire elementen dienen te worden gefinancierd door de in § 1 bedoelde ondernemingen, in de vorm van een reguleringsbijdrage.
§ 3. De in § 1 bedoelde ondernemingen delen elk jaar uiterlijk op 30 juni aan het Instituut het omzetcijfer van hun postdienstactiviteiten mee die het voorgaande jaar behaald is in België.
§ 4. Het bedrag van de reguleringsbijdrage komt overeen met het bedrag van de financiële middelen voor de activiteiten op het gebied van postregulering die ingeschreven zijn op de begroting van het Instituut voor het lopende jaar. De reguleringsbijdrage bestaat uit een vast bedrag van 0,1 % van het omzetcijfer behaald in de activiteiten van postdiensten van de in § 1 bedoelde ondernemingen die een omzet hebben boven 500 000 euro. Indien er een nog te financieren saldo overblijft, wordt de reguleringsbijdrage aangevuld met het totaal van het te financieren saldo, vermenigvuldigd met een coëfficiënt die gelijk is aan het aandeel van de onderneming in de omzet die tijdens het voorgaande jaar is behaald door alle in § 1 bedoelde ondernemingen.
§ 5. De reguleringsbijdragen worden uiterlijk op 30 september van het jaar waarvoor zij verschuldigd zijn, betaald op het rekeningnummer dat door het Instituut is opgegeven. Uiterlijk één maand voor de vervaldatum deelt het Instituut aan de in § 1 bedoelde ondernemingen het bedrag mee van de verschuldigde bijdragen.
Art. 8/1. [1 De Koning stelt, na advies van het Instituut, de bedragen vast van de verschuldigde retributie voor de kennisgeving bedoeld in artikel 6/1.
Het Instituut publiceert en actualiseert het bedrag van de verschuldigde bijdrage op zijn website.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-12-17/20, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 07-01-2024>
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen inzake de betrekkingen tussen aanbieders van postdiensten
Art.9.§ 1. Wanneer zulks noodzakelijk is om de belangen van de gebruikers te beschermen [1 , de duurzame ontwikkeling van de postdiensten te bevorderen]1 of daadwerkelijke mededinging aan te moedigen, verschaffen aanbieders van postdiensten elkaar op transparante en niet-discriminerende wijze wederzijds toegang tot de diensten die binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallen en de onderdelen van de postinfrastructuur die noodzakelijk zijn om postale activiteiten te ontwikkelen, onverminderd de toepassing van artikel 17, § 1, 5°.
[1 De postinfrastructuur omvat met name de postbussen, de brievenbussen en de pakketautomaten.]1
§ 2. De technische en tarifaire voorwaarden die met deze toegang overeenstemmen, worden overeengekomen tussen de betrokken aanbieders van postdiensten. Zij worden vastgesteld in een schriftelijke overeenkomst, waarvan een kopie aan het Instituut wordt gezonden.
De betrokken elementen van postinfrastructuur worden tegen een marktgerichte prijs ter beschikking gesteld.
§ 3. Op verzoek van een aanbieder van postdiensten kan het Instituut met eerbied voor het objectiviteits-, het proportionaliteits- en het non-discriminatiebeginsel de wijzigingen die het noodzakelijk acht aanbrengen in de overeenkomsten.
§ 4. In geval van mislukking van de commerciële onderhandelingen na een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van het in § 1 bedoelde verzoek tot toegang, kan elke aanbieder van postdiensten het Instituut verzoeken om, wanneer zulks noodzakelijk is, de belangen van de gebruikers te beschermen [1 , de duurzame ontwikkeling van de postdiensten te bevorderen]1 of daadwerkelijke mededinging aan te moedigen de inhoud en de voorwaarden van de overeenkomst te bepalen.
§ 5. In de twee gevallen beschreven in §§ 3 en 4, hoort het Instituut vooraf de betrokken aanbieders van postdiensten, met eerbied voor het objectiviteits-, het proportionaliteits- en het non-discriminatiebeginsel.
§ 6. Het Instituut is bovendien bevoegd om de aanbieders van postdiensten te verzoenen betreffende hun geschillen aangaande de toegang tot de in § 1 vermelde elementen van postinfrastructuur overeenkomstig artikel 14, § 1, 4°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
----------
(1)<W 2024-02-21/01, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 09-03-2024>
Art.10. § 1. Teneinde billijke mededingingsvoorwaarden in de postsector te verzekeren, kan het Instituut de sector raadplegen over mogelijke voorrechten of specifieke rechten die aan de aanbieders van postdiensten werden toegekend.
§ 2. De resultaten van de raadpleging worden gepubliceerd op de website van het Instituut. Bovendien worden deze resultaten weergegeven in een rapport dat samen met de aanbevelingen van het Instituut wordt gezonden aan de minister.
Art. 10/1 TOEKOMSTIG RECHT. 1 § 1. Het is elke aanbieder van postdiensten verboden om postdiensten te verstrekken of te doen verstrekken die inhouden dat pakjes in België worden geleverd tegen een vergoeding die lager is dan de "minimumvergoeding", vastgesteld volgens de regels bepaald in het tweede lid.
De minimumvergoeding moet met name het volgende omvatten:
1° het minimale geïndexeerde uurloon zonder anciënniteitspremie van toepassing op de werknemersklasse R1 van de loon- en functieclassificatie van het rijdend personeel, zoals bepaald door de sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten en van toepassing op werkgevers en werknemers van het paritair subcomité 140.03 voor het wegvervoer en de logistiek voor rekening van derden, vermeerderd met de werkgeverslasten;
2° de vervoerkosten: naargelang het gebruikte vervoermiddel:
a) dienstverlener met een fiets;
b) dienstverlener met een gemotoriseerd voertuig;
3° de andere kosten omvatten onder andere:
a) de administratieve en fiscale kosten;
b) de kosten van verzekeringen.
De Koning vult, bij een in besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, deze lijst aan met andere elementen en is bevoegd de berekeningsmethode van de door of krachtens dit artikel vastgestelde elementen te bepalen.
§ 2. De inbreuken op de bepalingen van dit artikel en zijn uitvoeringsbesluiten worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig boek XV van het Wetboek van economisch recht.]1 ----------
(1)<W 2023-12-17/20, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
HOOFDSTUK 4. - Gebruikers
Art.11. § 1. De aanbieder van de universele dienst verstrekt aan de gebruikers nauwkeurige, actuele en volledige informatie met betrekking tot de producten en diensten die deel uitmaken van de universele dienst.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst maakt voor de gebruikers in de postkantoren en op zijn website de volgende schriftelijke informatie toegankelijk met betrekking tot de diensten die deel uitmaken van de universele dienst :
1° de voorwaarden inzake het aanbod en de levering van de diensten;
2° de enkelstuktarieven van de diensten;
3° voor de diensten aangeboden tegen openbaar verminderd tarief :
a) de tarieven;
b) de leveringsvoorwaarden, onder meer inzake volume en postvoorbereiding;
c) de technische kenmerken;
4° het tariefmodel voor de conventionele tarieven van de diensten die tot de universele dienst behoren dat minstens volgende informatie bevat :
a) de basistarieven van toepassing op de conventionele tarieven en de betalingswijze;
b) de eventuele verschillende klassen en formules;
c) de contractduur en de opzeggings- en verlengingsmodaliteiten;
d) de nadere regels voor de prijsherziening.
Voormeld tariefmodel met de hierboven opgesomde componenten is met uitzondering van de basistarieven, minimum één jaar geldig.
Voormelde wijzigingen aan de schriftelijke informatie worden eveneens bekendgemaakt door de aanbieder van de universele dienst op zijn website en worden voorafgaandelijk aan het Instituut meegedeeld.
Art.12. § 1. Inlichtingen betreffende de toegang tot de dienst, het tarief, het kwaliteitsniveau, de aansprakelijkheidsregeling en de klachtenprocedure moeten mondeling kunnen verstrekt worden. De kenmerken van een product moeten kunnen worden opgesomd.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst afficheert op duidelijke en leesbare wijze de openingstijden van de kantoren aan de buitenkant ervan, en binnen ook de belangrijkste tarieven.
De aanbieder van de universele dienst verstrekt eveneens in alle kantoren brochures met een beschrijving per product dat of dienst die deel uitmaakt van de universele dienst en behoort tot het kleingebruikerpakket bedoeld in artikel 19, § 1, van de toegangsvoorwaarden, de basistarieven, de kortingen, de standaardtoeslagen, de aansprakelijkheidsregeling en de klachtenprocedure, de naam en het adres van zijn hoofdzetel.
§ 3. Elke wijziging die wordt aangebracht in de aanbiedingsvoorwaarden van de producten en diensten wordt, voor zij van toepassing wordt, ter kennis gebracht van de gebruikers.
Art.13. § 1. De Koning stelt, na advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de kwaliteitsnormen vast voor de aanbieder van universele dienst en bepaalt de inlichtingen die de aangewezen aanbieder van de universele dienst moet verstrekken om de controle ervan mogelijk te maken.
Deze kwaliteitsnormen hebben inzonderheid betrekking op de verzendingsduur, de regelmaat en de betrouwbaarheid van de binnenlandse en grensoverschrijdende diensten.
De naleving van die normen wordt minstens één keer per jaar door het Instituut gecontroleerd.
§ 2. De Koning neemt, na advies van het Instituut, de nodige correctiemaatregelen indien de aanbieder van de universele dienst de kwaliteitsnormen bedoeld in § 1 of de kwaliteitsnormen voor de grensoverschrijdende diensten aangenomen door de Europese Unie niet naleeft.
HOOFDSTUK 5. - De universele postdienst
Art.14. § 1. bpost verleent de universele dienst zoals omschreven in artikel 15 van deze wet tot 31 december 2018.
§ 2. Na afloop van de in § 1 vermelde termijn levert bpost verder de universele dienst op basis van een beheerscontract gesloten tussen de federale Staat en bpost voor een duur van vijf jaar.
Bij het verstrijken van de eerste aanwijzing voor vijf jaar conform het eerste lid, kan de Koning de aanwijzing van bpost als aanbieder van de universele dienst vernieuwen voor opeenvolgende termijnen van vijf jaar, op basis van beheerscontracten gesloten voor dezelfde duur.
§ 3. De aanwijzing van de aanbieder van de universele dienst conform §§ 1 of 2 bestrijkt het gehele nationale grondgebied.
§ 4. Wanneer de aanbieder die conform §§ 1 of 2 werd aangewezen in gebreke blijft en dit door het Instituut wordt vastgesteld, of indien de Staat en deze aanbieder er niet in slagen om conform § 2 een beheerscontract te sluiten voor de volgende periode van vijf jaar, of indien de Koning de aanwijzing van deze aanbieder niet vernieuwt na de afloop ervan, wijst de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van het Instituut, een of meerdere andere aanbieders aan ter vervanging van de aanbieder, zodat het gehele nationale grondgebied word bestreken, en dit voor een periode van vijf jaar. In dat geval sluit de Staat een beheerscontract met de nieuwe aanbieder(s) van de universele dienst voor een periode van vijf jaar. De Koning kan tevens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels en de procedures bepalen om tot de vaststelling van het in gebreke blijven van de aangewezen aanbieder te komen.
§ 5. Bij de beslissing krachtens § 2, tweede lid of § 4 om de aanwijzing van bpost of van een andere overeenkomstig § 4 aangewezen aanbieder van de universele dienst al dan niet te vernieuwen, houdt de Koning onder meer rekening met de naleving door de betrokken aanbieder van zijn wettelijke en reglementaire verplichtingen, met zijn prestaties op belangrijke prestatie-indicatoren zoals in voorkomend geval vastgesteld in het beheerscontract.
Art.15. § 1. De universele postdienst omvat de volgende verrichtingen :
1° het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van postzendingen tot 2 kg;
2° het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van de tegen enkelstuktarieven aangeboden postpakketten tot 10 kg;
3° de distributie van de tegen enkelstuktarieven aangeboden postpakketten ontvangen vanuit andere lidstaten tot 20 kg;
4° de diensten in verband met aangetekende zendingen en zendingen met aangegeven waarde.
De universele postdienst omvat zowel de nationale als de grensoverschrijdende diensten.
Wat de brievenpost betreft, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de postale universele dienst beperken tot de tegen enkelstuktarieven aangeboden diensten, indien dit gerechtvaardigd wordt door de veranderende behoeften van de gebruikers of noodzakelijk blijkt om te vermijden dat de universele dienst voor de aanbieder van de universele dienst een onredelijke last wordt in de zin van artikel 23, § 2.
§ 2. Het beheerscontract bedoeld in artikel 14, § 2 of § 4 kan de bijzondere regels en voorwaarden vaststellen waaronder de aangewezen aanbieder van de universele dienst zijn universele dienstverplichtingen vervult.
§ 3. Postale diensten en postzendingen met toegevoegde waarde ten opzichte van de diensten die deel uitmaken van de universele dienst behoren niet tot de universele dienst. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, nader bepalen op grond van welke criteria deze diensten en zendingen met toegevoegde waarde kunnen onderscheiden worden van diensten die behoren tot de universele dienst en aan welke minimumvereisten de standaarddiensten moeten voldoen.
Art.16.§ 1. De levering van de universele dienst brengt de volgende verplichtingen met zich mee :
1° in elke gemeente van het Rijk, met inbegrip van fusiegemeenten die op 31 december 1971 een afzonderlijke bestuurlijke eenheid vormden, dient zich ten minste één toegangspunt te bevinden voor het deponeren van postzendingen bedoeld in artikel 15, § 1;
2° per gemeente dient er minimaal vijf dagen per week ten minste één lichting vanuit elk toegangspunt en één bestelling van die postzendingen bedoeld in artikel 15, § 1, te geschieden, behalve op zondag en wettelijke feestdagen en behalve in geval van uitzonderlijke omstandigheden;
3° [1 bij de bestelling van de postzendingen bedoeld in artikel 15, § 1, moeten alle woningen van het Rijk worden betrokken voor zover zij voorzien zijn van een brievenbus binnen handbereik geplaatst aan de grens van de openbare weg en beantwoordend aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut, of een particuliere pakketbus, die beantwoordt aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut.
Zo het aangeboden pakket niet kan worden besteld op het adres van de geadresseerde, wordt het bewaard op een plaats in de gemeente van de geadresseerde, waarbij die laatste daarvan op de hoogte wordt gebracht door een bericht dat in zijn bus wordt achtergelaten; die plaats moet ten minste vijf dagen per week, behalve op zondag en wettelijke feestdagen, toegankelijk zijn; een andere plaats kan ook worden gedefinieerd door de aanbieder van de universele dienst mits de geadresseerde akkoord gaat.]1
[1 ...]1
Het beheerscontract kan de uitzonderlijke omstandigheden bepalen waarin er kan afgeweken worden van de verplichting onder 2°, met dien verstande dat een daling van de volumes postzendingen die het financieel evenwicht van de universele dienst in gevaar brengt in elk geval als een dergelijke omstandigheid zal worden beschouwd. In dat geval bepaalt het beheerscontract de minimumverplichtingen waaraan de dienstverlening moet voldoen.
§ 2. De levering van de universele dienst beantwoordt aan de volgende eisen :
1° de essentiële eisen worden nageleefd;
2° een identieke dienstverlening aanbieden aan de gebruikers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden;
3° wordt aangeboden zonder discriminatie, inzonderheid op grond van politieke, religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging;
4° de dienst wordt niet onderbroken of beëindigd behalve wegens overmacht;
5° de dienst evolueert overeenkomstig de technische, economische en sociale ontwikkeling en de reële behoeften van de gebruikers.
§ 3. In geval van onderbreking of stopzetting van de verrichtingen van de universele dienst in de zin van het tweede lid, is de aanbieder verplicht de minister en het Instituut onmiddellijk, en de gebruikers zo snel mogelijk daarvan op de hoogte te stellen.
Het betreft onderbrekingen of stopzettingen die een substantiële weerslag hebben op de kwaliteit van de dienstverlening van de aanbieder van de universele dienst en de universele dienstverplichtingen zoals bepaald in dit artikel in gevaar brengen. De Koning kan de criteria bepalen van hetgeen onder "substantiële weerslag" wordt verstaan.
De aanbieder van de universele dienst brengt aan de minister en het Instituut een gedetailleerd verslag uit over de impact van de stopzetting of onderbreking.
§ 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, met betrekking tot de hiernavermelde onderwerpen, nadere regels bepalen voor de zendingen die tot de universele dienst behoren :
1° de nadere regels met betrekking tot de definiëring van brieven, drukwerk en briefkaarten;
2° de nadere regels met betrekking tot afmetingen en normalisatie van postzendingen;
3° de nadere regels inzake de uitreiking van postzendingen met inbegrip van de behandeling van onbestelbare postzendingen en onvoldoende gefrankeerde postzendingen;
4° de nadere regels inzake frankering, de verkoop van postzegels en andere postwaarden en inzake de goedkeuring en het gebruik van frankeermachines;
5° de nadere regels inzake de verzameling en de behandeling van adreswijzigingen en de nazending van postzendingen ingevolge een adreswijziging.
----------
(1)<W 2024-02-21/01, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 09-03-2024>
Art.17. § 1. De tarieven voor elk van de diensten die deel uitmaken van de universele dienstverlening door de aanbieder van de universele dienst worden met inachtneming van de volgende beginselen vastgesteld :
1° de tarieven zijn betaalbaar;
2° de tarieven zijn kostengeoriënteerd en stimuleren een efficiënte aanbieding van de universele dienst;
3° het tarief van de diensten aangeboden tegen enkelstuktarieven is identiek over het gehele grondgebied van het Rijk, ongeacht de plaats van ophaling en distributie, onverminderd het recht van de aanbieder(s) van de universele dienst om met gebruikers individuele prijsafspraken te maken;
4° de tarieven zijn transparant en niet-discriminerend. Zowel prijzen als voorwaarden worden zonder discriminatie toegepast;
5° wanneer een aanbieder van de universele dienst speciale tarieven toepast, bijvoorbeeld voor diensten voor zakelijke gebruikers, aanbieders van grote partijen post of tussenpersonen die post van verschillende gebruikers samenvoegen, past hij de beginselen van transparantie en non-discriminatie toe ten aanzien van zowel de eigenlijke tarieven als de betreffende voorwaarden. De tarieven en de betreffende voorwaarden worden steeds op dezelfde wijze toegepast zowel tussen derden onderling als tussen derden en aanbieders van de universele dienst die gelijkwaardige diensten aanbieden. Al deze tarieven zijn ook beschikbaar voor de gebruikers, inzonderheid de particulieren en de kleine en middelgrote ondernemingen, die onder gelijkwaardige omstandigheden van de postdiensten gebruikmaken.
§ 2. Voor de brievenpost die deel uitmaakt van de universele dienstverlening, dient de aanbieder van de universele dienstverlening minstens één openbaar verminderd tarief aan te bieden dat afhangt van minimale afgiftehoeveelheden. Deze korting is georiënteerd op de vermeden kosten ten opzichte van de standaarddiensten.
Art.18. § 1. Een geheel van diensten behorende tot de universele dienst die representatief zijn voor particulieren en voor de zakelijke kleine gebruiker wordt "kleingebruikerpakket" genoemd. Dat pakket, waarvoor de enkelstuktarieven gelden, omvat :
1° binnenlandse standaard brievenpost waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg;
2° de standaard uitgaande grensoverschrijdende post waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg;
3° de uitgaande binnenlandse en grensoverschrijdende postpakketten tot 10 kg;
4° de aangetekende zendingen en de uitgaande binnenlandse en grensoverschrijdende zendingen met aangegeven waarde.
De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de minimumvereisten waaraan de standaarddiensten bedoeld in punten 1° en 2° van deze paragraaf moeten voldoen.
De aanbieder van de universele dienst beperkt zijn jaarlijkse tariefverhogingen voor de producten die tot het kleingebruikerpakket behoren volgens een tarifair plafond ("price cap"). De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de procedures en nadere regels inzake tussenkomst van het Instituut, naast diegene waarvan sprake in § 2.
§ 2. Indien de aanbieder van de universele dienst een tariefverhoging wenst door te voeren voor de producten die behoren tot het kleingebruikerpakket waarvan sprake is in § 1, 1°, worden alle documenten met betrekking tot de kostprijsberekening voorafgaandelijk aan de wijziging en uiterlijk op 1 juli van het jaar n-1 meegedeeld aan het Instituut met het oog op de goedkeuring van de tariefverhoging die kan toegepast worden vanaf 1 januari van het jaar n. Het Instituut controleert of de tarifaire principes bedoeld in artikel 17, § 1, worden nageleefd. Het Instituut gaat de betaalbaarheid en de kostenoriëntering na op basis van de price cap formule bedoeld in paragraaf 1.
Het Instituut beschikt vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot tariefverhogingen over drie maanden om een beslissing te nemen.
Ingeval het Instituut van mening is dat het dossier onvolledig is, dient het mee te delen binnen tien werkdagen na ontvangst welke informatie ontbreekt.
De termijn van drie maanden wordt opgeschort tot op het ogenblik van de ontvangst van de ontbrekende informatie in het dossier.
Indien een van de principes bedoeld in artikel 17, § 1, niet nageleefd wordt, zal het Instituut de voorgestelde tariefverhoging van de aangewezen aanbieder van de universele dienst weigeren.
§ 3. In afwijking van artikel 9, 3de lid, tweede en derde zin, en 4de lid, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, worden de tarieven van de universele postdiensten waarvoor § 1, geen formule voorschrijft, bepaald door de leverancier van de universele dienst.
§ 4. Wanneer een prijsverhogingsaanvraag van de aanbieder van de universele dienst met betrekking tot de tarieven van de diensten behorende tot het kleingebruikerpakket de price cap bedoeld in artikel 18, § 1, respecteert, worden de tarieven conform geacht met de verplichtingen van betaalbaarheid en kostenoriëntering bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°.
Indien de tarieven van de diensten behorende tot het kleingebruikerpakket bedoeld in § 1 voldoen aan de price cap bedoeld in § 1, derde lid, worden de daarop gebaseerde gereduceerde tarieven ten opzichte van de standaarddiensten eveneens conform geacht met de verplichtingen van betaalbaarheid en kostenoriëntering bedoeld in § 1, 1° en 2°.
Art.19. § 1. De aanbieder van de universele dienst dient de volgende regels in acht te nemen voor de berekening van de tariefverhogingen met betrekking tot het in artikel 18, § 1 bedoelde "kleingebruikerpakket" :
1° De gewogen tariefverhoging, zoals gedefinieerd, is lager dan of gelijk aan de verhoging van het gezondheidsindexcijfer tussen de maand april van het voorlaatste jaar en de maand april van het jaar n-1 dat voorafgaat aan de toepassing van de tariefverhoging, verminderd met een correctiefactor "X".
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 09-02-2018, p. 9864)
Mj,n : tariefwijziging van dienst j in jaar n ten opzichte van het voorgaande jaar, uitgedrukt in %
Wj,n-2 : aandeel in de omzet van dienst j in jaar n-2, gedeeld door de totale omzet van het pakket in hetzelfde jaar, uitgedrukt in %
N : het aantal in het pakket opgenomen diensten
n : jaar waarin de tariefverhoging wordt toegepast
In-1 : waarde van het gezondheidsindexcijfer in april van jaar n-1 dat aan de toepassing van de tariefverhoging voorafgaat
In-2 : waarde van het gezondheidsindexcijfer in april van het voorlaatste jaar n-2
X : een correctiefactor die wordt toegepast op de inflatie om de maximale verhoging van de gemiddelde tarieven van het kleingebruikerpakket te bepalen. De waarde van deze factor kan negatief zijn.
2° Om de naleving van de beginselen van betaalbaarheid en kostenoriëntering bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2° te verzekeren, houdt de berekening van de X-factor rekening met de evolutie van de volumes behandeld door de aanbieder van de universele dienst, een mechanisme voor het aanmoedigen van een efficiënte aanbieding van de universele dienst en met een billijke verdeling van de efficiëntiewinsten van de aanbieder van de universele dienst tussen deze aanbieder en de gebruikers van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket. Deze berekening wordt gemaakt aan de hand van de volgende formule :
X = V/(1 + V) + KRF * EWV
i) V is de verwachte gewogen gemiddelde evolutie van het volume van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket tussen het jaar n-1 en het jaar n, berekend door de verwachte evolutie van de volumes van elk van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket tussen het jaar n-1 en het jaar n te wegen gebruik makend van het aandeel in de verwachte inkomsten van het kleingebruikerpakket van elk van deze producten in het jaar n-1 als wegingsfactor.
ii) "KRF" is een kostenreductiefactor, dit wil zeggen de jaarlijkse graad van kostenreductie die de aanbieder van de universele dienst moet realiseren in de komende jaren teneinde gedeeltelijk het effect van de daling van de volumes te compenseren. Deze factor wordt vastgesteld op 2,8 %.
iii) "EWV" is een efficiëntiewinstverdelingsfactor, dit wil zeggen een factor die het aandeel van de efficiëntiewinsten van de aanbieder van de universele dienst vertegenwoordigt dat deze moet afstaan aan de gebruikers van de diensten van het kleingebruikerpakket via de tarieven. Deze factor wordt vastgesteld op 33 %."
De prijzen die verkregen worden door de toepassing van de price cap formule worden afgerond op de hogere of lagere cent van een euro, zelfs indien de tariefverhoging dan het maximum overschrijdt dat het resultaat is van de toepassing van diezelfde formule.
Voor de toepassing van de price cap formule wordt er rekening gehouden met de prijsverlagingen.
Wat de uitgaande grensoverschrijdende post en de uitgaande grensoverschrijdende postpakketten betreft, zullen de tariefverhogingen die rechtstreeks het gevolg zijn van een verhoging van de eindrechten betaald door de aanbieder van de universele dienst niet in rekening worden genomen voor de toepassing van de price cap formule.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst kan de tariefaanpassingen vanaf 1 januari van elk jaar toepassen. Deze hoeven niet tegelijk te worden toegepast en mogen over het jaar worden gespreid.
§ 3. Indien de aanbieder van de universele dienst zijn prijzen tijdens een kalenderjaar niet zo veel verhoogt als is toegestaan ingevolge de toepassing van de price cap bedoeld in artikel 18, § 1, en berekend volgens de formule vastgesteld in paragraaf 1, mag hij die overblijvende marge in de loop van de volgende drie jaar gebruiken. Dezelfde regel geldt wanneer er geen tariefaanpassingen hebben plaatsgevonden.
Art.20. § 1. De aanbieder van de universele dienst houdt in zijn interne boekhouding gescheiden rekeningen voor :
1. elk van de diensten die deel uitmaken van de universele dienst;
2. de niet-universele postdiensten;
3. de hem eventueel toevertrouwde diensten die opdrachten van openbare dienst zijn.
Deze interne boekhouding steunt op de samenhangende toepassing van de principes van de analytische boekhouding, die objectief gerechtvaardigd kunnen worden.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst legt jaarlijks aan het Instituut ter goedkeuring de categorie voor waartoe elk van de door hem aangeboden diensten behoort. De aanbieder van de universele dienst deelt alle voorgestelde wijzigingen gezamenlijk aan het Instituut ter goedkeuring mee in het jaar voorafgaand aan de invoering.
Art.21. § 1. In de boekhouding van de aanbieder van de universele dienst worden de kosten als volgt toegerekend :
1° kosten die direct kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst of aan een bepaald product, worden aldus toegerekend;
2° gemeenschappelijke kosten, dit zijn kosten die niet direct kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst of aan een bepaald product, worden als volgt toegerekend :
a) indien mogelijk worden gemeenschappelijke kosten toegerekend op basis van een directe analyse van de herkomst van de kosten;
b) indien een directe analyse niet mogelijk is, worden de gemeenschappelijke kostencategorieën toegerekend op basis van een indirecte koppeling met een andere kostencategorie of groep van kostencategorieën waarvoor een directe toerekening mogelijk is; de indirecte koppeling is gebaseerd op vergelijkbare kostenstructuren;
c) indien directe noch indirecte kostentoerekening mogelijk is, wordt de kostencategorie toegerekend op basis van een algemene kostenverdeling die wordt berekend door de verhouding vast te stellen tussen, enerzijds, alle uitgaven die direct of indirect aan de universele dienst worden toegerekend en, anderzijds, alle uitgaven die direct of indirect aan de andere diensten worden toegerekend;
d) gemeenschappelijke kosten die nodig zijn voor het aanbieden van zowel universele diensten als niet-universele diensten, worden dienovereenkomstig toegerekend; voor universele diensten en niet-universele diensten worden dezelfde kostendrijvers gehanteerd.
§ 2. De verdeling van de kosten wordt gedaan door de aanbieder van de universele dienst overeenkomstig de principes bedoeld in § 1. Dit gebeurt volgens de methode van de volledige kostentoewijzing, bekend onder de naam "FDC - Fully Distributed Cost" (of "Fully Allocated Cost") waarbij gebruik wordt gemaakt van het principe "ABC-Activity Based Costing" dat de kosten aan de producten toerekent op grond van de activiteiten.
§ 3. Andere systemen van analytische boekhouding mogen slechts worden toegepast als ze compatibel zijn met de bepalingen van artikel 20 en nadat zij door het Instituut zijn goedgekeurd. De Europese Commissie wordt over het nieuwe systeem van analytische boekhouding door het Instituut ingelicht vóór de toepassing ervan.
§ 4. De aanbieder van de universele dienst houdt een document bij omtrent zijn analytische boekhouding dat voldoende gedetailleerde gegevens bevat in verband met de systemen voor analytische boekhouding die hij gebruikt en waarin de door deze systemen gegenereerde gedetailleerde boekhoudgegevens zijn opgenomen. Dat document bevat inzonderheid de vertrouwelijke boekhoudgegevens waarvan de lijst en de inhoud door de Koning worden bepaald. De aanbieder van de universele dienst zendt dat document op aanvraag toe aan de Europese Commissie, het Instituut en de bevoegde instelling bedoeld in artikel 22. De Koning bepaalt de nadere regels voor het toezenden van dat document.
De aanbieder van de universele dienst bezorgt op eigen initiatief aan het Instituut een versie van het in het eerste lid bedoelde document, waaruit de vertrouwelijke boekhoudgegevens weggelaten zijn, op de wijze bepaald door de Koning. Na de goedkeuring ervan door het Instituut wordt het document gepubliceerd overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning.
Art.22. § 1. De in de artikelen 20 en 21 bedoelde interne analytische boekhouding wordt gecontroleerd door het College van Commissarissen of elke andere door het Instituut aangewezen bevoegde instelling die onafhankelijk is van de aanbieder van de universele dienst. De Koning stelt de modaliteiten van de controle op de naleving van de artikelen 20 en 21 van de wet vast. De controlekosten worden ten laste genomen door de aanbieder van de universele dienst.
§ 2. Het Instituut ziet erop toe dat jaarlijks een conformiteitsverklaring wordt gepubliceerd. De inhoud en de modaliteiten van deze publicatie worden vastgesteld door de Koning. De conformiteitsverklaring refereert niet aan en bevat geen vertrouwelijke informatie bepaald in artikel 21, § 4.
Art.23. § 1. De universeledienstverlener berekent jaarlijks de nettokosten van de universeledienstverplichtingen. Het Instituut verifieert of de berekening van de nettokosten van de universeledienstverplichtingen van de aanbieder van de universele dienst, zoals uitgevoerd door de aanbieder, overeenkomt met de methode bepaald in dit artikel. Voor het verifiëren van de nettokosten werkt de aangewezen universeledienstverlener samen met het Instituut. Het Instituut brengt over deze verificatie schriftelijk verslag uit bij de minister. Dit verslag vermeldt het resultaat van de berekening van de nettokosten door de aanbieder van de universele dienst en motiveert desgevallend waarom het Instituut tot een afwijkende berekening komt.
De nettokosten van de universeledienstverplichtingen zijn alle kosten in verband met en noodzakelijk voor het aanbieden van de universele dienst. De nettokosten van de universeledienstverplichtingen zijn te berekenen als het verschil in de nettokosten van een aangewezen aanbieder van de universele dienst die zich wel aan de universeledienstverplichtingen moet houden en de nettokosten die diezelfde aanbieder draagt wanneer die zich niet aan de universeledienstverplichtingen moet houden.
Bij de berekening wordt met alle overige relevante elementen rekening gehouden, zoals de eventuele immateriële en marktvoordelen die een als aanbieder van de universele dienst aangewezen aanbieder van postdiensten heeft genoten, het recht op een redelijke winst en maatregelen ter bevordering van de kostenefficiëntie.
De berekening wordt gebaseerd op de kosten die toe te schrijven zijn aan :
- elementen van de diensten die slechts met verlies kunnen worden aangeboden of onder voorwaarden die buiten de normale commerciële standaarden vallen;
- specifieke gebruikers of groepen van gebruikers die, rekening houdend met de kosten van het aanbieden van de gespecificeerde dienst, het gegenereerde inkomen en uniforme prijzen, slechts met verlies kunnen worden bediend of onder voorwaarden die buiten de normale commerciële standaarden vallen.
Deze categorie omvat die gebruikers of groepen van gebruikers die zonder de verplichting tot het aanbieden van de universele dienst niet zouden worden bediend door een commerciële aanbieder van postdiensten.
De nettokosten van specifieke aspecten van universeledienstverplichtingen worden afzonderlijk berekend teneinde dubbeltelling van bepaalde directe of indirecte voordelen en kosten te vermijden. De totale nettokosten van universeledienstverplichtingen voor een aangewezen aanbieder van de universele dienst zijn te berekenen als de som van de nettokosten die uit de specifieke componenten van universeledienstverplichtingen voortvloeien, rekening houdend met alle immateriële voordelen.
De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de methode voor de berekening van de nettokosten van de universele dienstverplichtingen overeenkomstig de wettelijke en reglementaire principes, alsook de procedureregels voor de verificatie bedoeld in het eerste lid.
§ 2. De nettokosten houden een onredelijke last in voor de aanbieder van de universele dienst ingeval deze drie procent overschrijdt van de omzet die de aanbieder van de universele dienst realiseert in het segment van de universele dienst.
Art.24. De eventuele onredelijke last voortvloeiende uit de universeledienstverplichtingen en berekend overeenkomstig artikel 23 wordt vergoed ten laste van de Rijksbegroting.
Daartoe dient de aanbieder van de universele dienst na de afsluiting van het boekjaar waarvoor hij acht dat de aanbieding van de universele dienst aanleiding heeft gegeven tot een onredelijke last, een gemotiveerd schriftelijk verzoek tot staatstussenkomst in bij de minister waarin hij meer bepaald op grond van boekhoudkundige gegevens aantoont dat de verplichtingen van de universele dienst een onredelijke last voor hem uitmaken.
Een kopie van het verzoek om staatstussenkomst wordt door de aanbieder van de universele dienst overgezonden naar het Instituut voor de controle overeenkomstig artikel 23.
Het Instituut brengt binnen twee maanden volgend op de ontvangst van de kopie van het naar behoren gemotiveerde verzoek om tussenkomst gemotiveerd advies uit aan de minister.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de concrete regels voor de betaling door de Staat.
HOOFDSTUK 6. - Andere diensten
Art.25. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels bepalen met betrekking tot :
1° het aanbieden van een verlaagd tarief voor de distributie van al dan niet geadresseerd verkiezingsdrukwerk;
2° de dienst van de administratieve correspondentie, zoals de behandeling, de conditionering en de uitreiking, en de nadere regels van uitgestelde vergoeding inbegrepen de rechthebbenden en de verplichte vermeldingen;
3° de dienst postabonnementen op erkende kranten en erkende tijdschriften met betrekking tot de vraag en de daaraan verbonden administratieve kosten evenals onder meer de technische afwerking, de verplichte vermeldingen, de afgiftevoorwaarden en de bijvoegsels. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria zoals de periodiciteit en het vereiste informatieniveau waar de zendingen aan moeten beantwoorden om erkend te worden als krant of tijdschrift;
4° de verzending tegen een verminderd tarief van postzendingen verstuurd door stichtingen en verenigingen zonder winstoogmerk;
5° de uitreiking van brievenpost die onder het stelsel van de portvrijdom valt.
HOOFDSTUK 7. - Diverse bepalingen
Art.26. Het Instituut vraagt op gemotiveerde en proportionele wijze bij de aanbieders van postdiensten alle informatie op, met inbegrip van financiële informatie en informatie over het aanbieden van de universele dienst, die nodig is :
a) om het in staat te stellen de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten te waarborgen;
b) voor duidelijk omschreven statistische doeleinden, voor marktanalyses en voor alle maatregelen die tot de transparantie kunnen bijdragen.
De doeleinden worden verduidelijkt in de informatievraag van het Instituut.
Art. 26/1. [1 Het Instituut bezorgt jaarlijks een verslag aan de minister over de uitvoering van de artikelen 3, § 2, vijfde lid, 5/2, 5/3, 5/4, 5/5, 6/1, 6/2 et 10/1.
De Koning kan nadere regels bepalen ter uitvoering van het eerste lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-12-17/20, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 07-01-2024>
Art.27. In alle wetten die betrekking hebben op aangelegenheden als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet en hun uitvoeringsbesluiten moeten de woorden "ter post aangetekende zending", "ter post aangetekende brief", "ter post aangetekend schrijven" of elke andere soortgelijke verwijzing, begrepen worden in de zin van een aangetekende zending zoals gedefinieerd in artikel 2, 9°, van deze wet of van een elektronisch aangetekende zending overeenkomstig verordening (EU) nr. 910/2014 van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG, en dit ongeacht de aanbieder van postdiensten door wie deze zending werd bezorgd. De Koning kan, binnen een termijn van vierentwintig maanden volgend op de inwerkingtreding van deze bepaling, alle noodzakelijke puur formele aanpassingen doen om de betrokken bepalingen in deze zin aan te passen.
Art.28. § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vóór 31 december 2020, de bepalingen van deze wet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen teneinde de vereiste maatregelen te nemen ter uitvoering van de verplichtingen die, inzake de postdiensten, voortvloeien uit de van kracht zijnde verordeningen en richtlijnen van de Europese Unie.
§ 2. Het koninklijk besluit genomen krachtens § 1 wordt opgeheven wanneer het niet binnen vijftien maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet werd bekrachtigd.
HOOFDSTUK 8. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art.29. In zijn hoedanigheid van aanbieder van de universele dienst wordt bpost geacht tot 31 december 2018 over een individuele vergunning bedoeld in artikel 6 te beschikken.
Art.30. Artikel 2, tweede lid, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, zoals gewijzigd door de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"De termen gebruikt in deze wet hebben dezelfde betekenis als deze verleend in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, in de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, in de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten, alsook in de bijbehorende uitvoeringsbesluiten."
Art.31. In artikel 14, § 1, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "artikel 131 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven" worden vervangen door de woorden "artikel 2 van de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten";
2° onder 3°, worden de woorden "alsook Titel I, hoofdstuk X en Titel III en IV van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven" vervangen door de woorden "van Titel I, hoofdstuk X, en Titel III van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten.";
3° onder 4°, et 4° /1, worden de woorden "postoperatoren" vervangen door de woorden "aanbieders van postdiensten".
Art.32. In artikel 24, eerste lid, van dezelfde wet, zoals gewijzigd door de wet van 27 maart 2014 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie, worden de woorden "de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten" ingevoegd tussen de woorden "de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie," en de woorden "de wet van 21 maart 1991".
Art.33. In artikel 41 van dezelfde wet wordt het derde lid opgeheven.
Art.34. In artikel 44 van dezelfde wet wordt het derde lid opgeheven.
Art.35. In artikel 2, eerste lid, van de wet van 6 juli 1971 betreffende de oprichting van bpost en betreffende sommige postdiensten, vervangen bij de wet van 1 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 13 december 2010, wordt de bepaling onder a) opgeheven.
Art.36. In de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zoals laatst gewijzigd door de wet van 10 augustus 2015, wordt het volgende opgeheven :
1° de artikelen 134 tot 139;
2° de artikelen 141sexies tot 143;
3° de artikelen 144 tot 144ter;
4° artikel 144quater, §§ 1 en 3;
5° de artikelen 144quinquies tot 144duodecies;
6° artikel 148bis;
7° artikel 148ter;
8° de artikelen 148sexies tot 148decies.
Art.37. In het koninklijk besluit van 11 januari 2006 tot toepassing van titel IV (Hervorming van de Regie der Posterijen) van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 19 april 2014, worden de volgende bepalingen opgeheven :
1° artikelen 29 tot 32;
2° in artikel 35, de bepalingen onder 1° en 5° ;
3° de artikelen 38 tot 45.
Art.38. Deze wet treedt in werking de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 39. In afwijking van artikel 18, § 2, mag de aanbieder van de universele dienst na de inwerkintreding van deze wet éénmalig en uitzonderlijk een verhoging doorvoeren van de tarieven van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket bedoeld in artikel 18, § 1, zonder voorafgaande goedkeuring van het Instituut, zonder evenwel afbreuk te doen aan de bevoegdheid van het Instituut om a posteriori de conformiteit van deze tariefverhoging met de tariefbeginselen van artikel 17, § 1 te toetsen. Deze controle moet gebeuren met toepassing van de price cap formule vastgesteld in artikel 19, § 1 van deze wet.