Details





Titel:

9 APRIL 2024. - Koninklijk besluit betreffende de berekeningsmethode van de elementen van de minimumvergoeding voor pakjesbezorgers



Inhoudstafel:


Art. 1-7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2023048463 



Uitvoeringsbesluit(en):

2024006562 



Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  a) "de wet": de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten;
  b) "FOD Economie": de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
  c) "het Instituut": het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.

Art.2. De minimumvergoeding voor dienstverleners met een fiets geldt voor dienstverleners die gebruik maken van een vervoermiddel waarvoor geen rijbewijs nodig is of waarvoor een rijbewijs van categorie AM, A, A1 of A2 vereist is.
  De minimumvergoeding voor dienstverleners met een gemotoriseerd voertuig geldt voor dienstverleners die gebruik maken van een vervoermiddel waarvoor een rijbewijs van categorie B of hoger vereist is.

Art.3. § 1. Naast de elementen bedoeld in artikel 10/1, § 1, tweede lid van de wet, omvat de minimumvergoeding:
  a) het aantal gereden kilometers;
  b) het aantal gepresteerde uren.
  § 2. De vervoerkosten van een dienstverlener met een fiets, bedoeld in artikel 10/1, § 1, tweede lid, 2°, a) en 3°, van de wet, omvatten:
  a) de afschrijving;
  b) het onderhoud;
  c) de verzekering;
  d) de gemiddelde energiekost in de zes maanden die voorafgaand aan de maand waarin het ministerieel besluit bedoeld in de vierde paragraaf wordt gepubliceerd;
  e) de algemene kosten.
  § 3. De vervoerkosten van een dienstverlener met een gemotoriseerd voertuig, bedoeld in artikel 10/1, § 1, tweede lid, 2°, b) en 3°, van de wet, omvatten:
  a) de afschrijving;
  b) het onderhoud;
  c) de verzekering;
  d) het bandenkost;
  e) de kostprijs van de keuring;
  f) de verkeersbelasting;
  g) de gemiddelde brandstofkost in de zes maanden die voorafgaan aan de maand waarin het ministerieel besluit bedoeld in de vierde paragraaf wordt gepubliceerd;
  h) de algemene kosten.
  § 4. De minister bevoegd voor Economie stelt de numerieke waarde van de elementen opgesomd in de paragrafen 1, 2 en 3 vast, zonder belasting op de toegevoegde waarde, alsook het bedrag van het minimale uurloon bedoeld in artikel 10/1, § 1, tweede lid, 1°, van de wet.
  § 5. De kost van de elementen beoogd in de paragrafen 2 en 3 wordt gekoppeld aan de afgevlakte gezondheidsindex van de maand november 2023, met uitzondering:
  a) van de energiekost, bedoeld in paragraaf 2, d), die wordt gekoppeld aan het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van elektriciteit tijdens de zes maanden die voorafgaan aan de maand waarin dit besluit wordt gepubliceerd;
  b) van de brandstofkost, bedoeld in paragraaf 3, g), die wordt gekoppeld aan het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van diesel tijdens de zes maanden die voorafgaan aan de maand waarin dit besluit wordt gepubliceerd.
  § 6. De kost van de elementen beoogd in de paragrafen 2 en 3 wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan de afgevlakte gezondheidsindex van de maand november van het voorgaande jaar.
  In afwijking van de eerste lid, worden aangepast om de zes maanden op 1 januari en 1 juli:
  a) de energiekost, bedoeld in paragraaf 2, d), volgens het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van elektriciteit tijdens de zes maanden die voorafgaan aan de maand waarin het ministerieel besluit bedoeld in de vierde paragraaf, wordt gepubliceerd;
  b) de brandstofkost, bedoeld in paragraaf 3, g), volgens het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van diesel tijdens de zes maanden die voorafgaan aan de maand waarin het ministerieel besluit bedoeld in de vierde paragraaf, wordt gepubliceerd.
  In afwijking van de eerste en tweede lid kan de minister bevoegd voor Economie het tijdstip van de indexatie wijzigen om de redenen die hij daarvoor aanvoert.

Art.4. De minister bevoegd voor Economie legt de berekeningsmethode vast van de minimumvergoeding en de verschillende elementen waaruit die bestaat. Hij publiceert het bedrag van de minimumvergoeding in het Belgisch Staatsblad.
  Op zijn website publiceert de FOD Economie ook het bedrag van de minimumvergoeding en stelt hij aan alle ondernemingen een toelichtingsnota ter beschikking van de methode waarmee de minimumvergoeding berekend wordt, bepaald in overeenstemming met het eerste lid.

Art.5. § 1. Om de drie jaar worden, samen met het Instituut, onderzoeken uitgevoerd bij de ondernemingen uit de sector om de geschiktheid van de berekeningsparameters van de minimumvergoeding na te gaan.
  § 2. De minister bevoegd voor Economie legt welke gegevens worden aangevraagd en de praktische modaliteiten vast voor de deelname aan de onderzoeken door ondernemingen uit de sector. Het Instituut is verantwoordelijk voor het verzamelen van de benodigde informatie bij de bedrijven.
  § 3. Elke federale administratie en elke dienst of organisme van openbaar nut moet gratis haar medewerking verlenen aan de uitvoering van de onderzoeken bedoeld in paragraaf 1. Ze geven aan de FOD Economie gratis toegang tot de vertrouwelijke informatie waarvan zij kennis hebben voor de uitoefening van hun functie voor zover die communicatie vereist is voor het uitvoeren van zijn opdrachten.

Art.6. Treden op 1 juli 2024 in werking:
  a) het artikel 14 van de wet van 17 december 2023 houdende diverse bepalingen inzake de werkomstandigheden van de postpakketbezorgers;
  d) dit besluit.

Art. 7. De minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.