Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

31 JULI 2017. - Wet houdende diverse financiële en fiscale bepalingen en houdende maatregelen inzake concessieovereenkomsten(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-08-2017 en tekstbijwerking tot 22-03-2019)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Algemene bepaling
Art. 1
TITEL II. - Financiële bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Muntfonds, Koninklijke Munt van België en slaan van geldstukken
Afdeling 1. - Uitgifte van muntstukken
Art. 2-4
Afdeling 2. - Afschaffing van het Muntfonds
Art. 5-6
Afdeling 3. [1 - Omvorming van de Koninklijke Munt van België tot een administratieve dienst]1
Art. 7-15
HOOFDSTUK 2. - Wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België
Art. 16-20
HOOFDSTUK 3. - Wet van 28 februari 2002 ter regeling van het opstellen van de betalingsbalans, van de externe vermogenspositie en van de statistieken inzake de internationale handel in diensten en de buitenlandse directe investeringen van België en houdende wijziging van de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole en van verschillende wettelijke bepalingen
Art. 21-22
HOOFDSTUK 4. - Garantiefonds voor financiële diensten
Art. 23-25
HOOFDSTUK 5. - Wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen
Art. 26-34
HOOFDSTUK 6. - Crowdfunding
Art. 35-36
HOOFDSTUK 7. - Afschaffing van de Commissie van toezicht en oprichting van één enig agentschap van de Deposito- en Consignatiekas
Art. 37-44
HOOFDSTUK 8. - Verwezenlijking van de portefeuilles van de ex-Verzekeringskas van het voormalig personeel van Afrika, en van de kassen van de burgelijke weduwen en wezen en de leden van het leger en de rijkswacht
Art. 45-47
TITEL 3. - Fiscale bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Dividenden van coöperatieve vennootschappen en vennootschappen met sociaal oogmerk
Art. 48-49
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen inzake successierechten
Afdeling 1. - Inperking van een te ruime uitbreiding van de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen bij artikel 20 van de programmawet II van 3 augustus 2016
Art. 50
Afdeling 2. - Instelling van een gelijke tariefstructuur voor Belgische en buitenlandse beleggingsfondsen voor de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen
Art. 51-52
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen inzake diverse rechten en taksen
Art. 53-54
HOOFDSTUK 4. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten
Art. 55
TITEL 4. - Wijziging van de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten
Art. 56-57







Artikels:

TITEL I. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL II. - Financiële bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Muntfonds, Koninklijke Munt van België en slaan van geldstukken
Afdeling 1. - Uitgifte van muntstukken
Art.2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
  1° "circulatiemunten" : de muntstukken in euro of in cent uitgegeven door de Koning en bestemd voor circulatie, met inbegrip van deze bestemd voor circulatie voor een bijzondere herdenking, en de muntstukken bestemd voor omwisseling van het overschot met andere landen;
  2° "munten voor verzamelaars" : de muntstukken in euro of in cent uitgegeven door de koning maar niet bestemd voor circulatie;
  3° "commerciële activiteiten" : de activiteiten met betrekking tot de munten voor verzamelaars en de medailles.

Art.3. De Koning geeft de circulatiemunten uit.
  Hij bepaalt de niet door de Raad van de Europese Unie geharmoniseerde technische specificaties van deze circulatiemunten.
  Op advies van de Nationale Bank van België bepaalt de minister van Financiën, volgens de vastgestelde behoeften, de hoeveelheid van elke categorie van circulatiemunten, zonder dat de uitgifte voor het geheel van de muntstukken de door de Europese Centrale Bank goedgekeurde omvang van uitgifte mag overschrijden.

Art.4. De Koning mag munten voor verzamelaars uitgeven en tegen of boven hun nominale waarde op de markt brengen, zonder dat de uitgifte voor het geheel van de muntstukken de door de Europese Centrale Bank goedgekeurde omvang van uitgifte mag overschrijden.
  De minister van Financiën keurt het thema van de munten voor verzamelaars goed.

Afdeling 2. - Afschaffing van het Muntfonds
Art.5. De wet van 12 juni 1930 tot oprichting van een Muntfonds, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 februari 1987, bij de wet van 23 december 1988, bij de wet van 28 december 1990, bij de wet van 4 april 1995, bij de wet van 30 oktober 1998, bij de wet van 22 december 1998, bij de wet van 4 februari 1999, bij het koninklijk besluit van 26 maart 2001, bij de wet van 10 december 2001, bij de wet van 23 december 2005 en bij de wet van 15 januari 2014, wordt opgeheven.

Art.6. De Staat waarborgt de terugbetaling van de circulatiemunten.
  De liquide middelen van het Muntfonds worden zonder tegenprestatie overgedragen aan de Koninklijke Munt van België.

Afdeling 3. [1 - Omvorming van de Koninklijke Munt van België tot een administratieve dienst]1   ----------   (1)
Art.7.[1 De administratieve dienst met boekhoudkundige autonomie "Koninklijke Munt van België" wordt omgevormd tot een administratieve dienst van de Algemene Administratie van de Thesaurie van de Federale Overheidsdienst Financiën.
   Deze administratieve dienst wordt "Koninklijke Munt van België" genoemd en wordt hierna als "Munt" aangeduid.]1
  ----------
  (1)<W 2019-02-11/10, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.8.De opdrachten van de Munt omvatten :
  a) de opdrachten rechtstreeks uitgevoerd door de Munt, namelijk :
  1° de bestelling van de circulatiemunten;
  2° de kwaliteitscontrole van muntstukken in circulatie en de hulp bij de screening van valse muntstukken;
  3° de vertegenwoordiging van de Belgische Staat op internationaal niveau;
  4° de uitvoering van alle door de wet opgelegde activiteiten, andere dan deze vermeld onder 1° tot 3° ;
  b) de andere opdrachten van de Munt die het voorwerp kunnen uitmaken van een overdracht, concessie of onderaanneming, onder andere de vervaardiging van de circulatiemunten, de uitoefening van commerciële activiteiten, het design van muntstukken en de verkoop van metalen afkomstig van definitief uit circulatie genomen muntstukken.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2019-02-11/10, art. 63, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.9.
  <Opgeheven bij W 2019-02-11/10, art. 64, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.10.De Munt int :
  1° de beloning voor de uitvoering van de activiteiten bedoeld in artikel 8, eerste lid, a), 4° ;
  2° de beloning, de vergoeding of enige tegenprestatie in het geval van overdacht, concessie of onderaanneming van de opdrachten vermeld in artikel 8, eerste lid, b);
  3° [1 ...]1
  4° [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2019-02-11/10, art. 65, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.11. Indien er ter gelegenheid van nationale of internationale evenementen gedenkpenningen, medailles, circulatiemunten of munten voor verzamelaars, worden uitgegeven, kan de Koning beslissen dat de netto-opbrengst van deze uitgiftes geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen aan de door Hem aangewezen openbare instellingen, verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen van openbaar nut die rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen die met die evenementen worden nagestreefd. Bij de berekening van de netto-opbrengst wordt rekening gehouden met de marktwaarde, op de dag van de aankoop, van de gebruikte metalen, alsmede met de kosten van het beheer en distributie.

Art.12.
  <Opgeheven bij W 2019-02-11/10, art. 66, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.13. De Munt is gemachtigd circulatiemunten, munten voor verzamelaars en medailles te schenken, tot een maximumbedrag vastgesteld in de algemene uitgavenbegroting van de Staat.

Art.14. Het hoofdstuk XII, genoemd "Omvorming van de Koninklijke Munt van België in een Staatsbedrijf", van Titel II van de wet van 4 april 1995 houdende fiscale en financiële bepalingen wordt opgeheven.

Art.15. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2018, uitgezonderd artikel 12, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt voor zover de voorafgaande onderhandeling of het voorafgaande overleg voorzien bij de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel effectief heeft plaats gehad.

HOOFDSTUK 2. - Wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België
Art.16. In artikel 7, zevende lid, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2006, wordt de bepaling onder c) vervangen als volgt :
  "c) niettegenstaande eventuele andersluidende bepalingen, mag de schuldvergelijking die kan leiden tot de gehele of gedeeltelijke aflossing van schuldvorderingen die aan de Bank zijn verpand of die door haar te gelde zijn gemaakt, in geen geval worden ingeroepen tegenover de Bank of tegenover de derde verkrijgers indien de schuldvorderingen te gelde zijn gemaakt;".

Art.17. In artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden "in artikel 12 en" telkens ingevoegd tussen de woorden "opdrachten bedoeld" en het woord "in".

Art.18. In artikel 36/26, § 7, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden het eerste en het tweede lid vervangen als volgt :
  "Voor de toepassing van de paragrafen 2 tot 6 worden met vereffeningsinstellingen gelijkgesteld :
  1° de in België gevestigde instellingen waarvan het befrijf bestaat in het gehele of gedeeltelijke operationele beheer van diensten verstrekt door de in paragraaf 1 bedoelde vereffeningsinstellingen, ook wanneer deze laatste in België gevestigde kredietinstellingen zijn;
  2° de in België gevestigde kredietinstellingen waarvan het bedrijf uitsluitend bestaat in het verstrekken van diensten van bewaarneming van financiële instrumenten, het aanhouden van rekeningen van financiële instrumenten, de afwikkeling van financiële instrumenten en daarmee verband houdende niet-bancaire diensten, naast de activiteiten bedoeld in artikel 1, § 3, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, wanneer die activiteiten een nevendienst vormen van of verband houden met de voornoemde diensten.
  De in het eerste lid bedoelde instellingen dienen een vergunning te verkrijgen van de Bank. Op advies van de Bank en de FSMA regelt de Koning inzonderheid, op zowel geconsolideerde als niet-geconsolideerde basis, de voorwaarden en de procedure voor de vergunning en de handhaving van de vergunning van deze instellingen door de Bank, met inbegrip van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan door de personen die de effectieve leiding waarnemen, en de personen die een belangrijke deelneming bezitten. De Bank kan een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling toestaan andere dan de in het eerste lid, 2°, bedoelde diensten te verstrekken en bepaalt de voorwaarden waaronder die toestemming wordt verleend.".

Art.19. In artikel 36/34, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het tweede lid wordt aangevuld met de bepaling onder 10°, luidende :
  "10° de bevoegdheid om op individuele basis of per categorie of voor alle kredietinstellingen en beursvennootschappen naar Belgisch recht, een minimaal financieringsvereiste op te leggen dat bestaat uit :
  a) tier 1-kernkapitaal of aanvullend-tier 1- of -tier 2-kapitaal in de zin van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen;
  b) achtergestelde schulden;
  c) schulden als bedoeld in artikel 389/1, 2°, van de wet van 25 april 2014;
  d) in voorkomend geval, andere in aanmerking komende schulden in de zin van artikel 242, 10°, van de wet van 25 april 2014, waarvan de Bank de voorwaarden bepaalt.
  2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een derde en een vierde lid, luidende :
  "De in het tweede lid, 10°, bedoelde bevoegdheid omvat ook de bevoegdheid om het volgende te bepalen :
  - de berekeningsmodaliteiten van dit minimaal financieringsvereiste, in voorkomend geval aan de hand van een percentage van de totale passiva;
  - het respectievelijke aandeel van de in het tweede lid, 10°, a) tot d) bedoelde financieringsbronnen in dit minimaal vereiste.
  Deze bevoegdheid geldt ook, op individuele of geconsolideerde basis, met betrekking tot financiële holdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings naar Belgisch recht, in de zin van artikel 3, 38°, 39° en 40°, van de wet van 25 april 2014.".

Art.20. Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

HOOFDSTUK 3. - Wet van 28 februari 2002 ter regeling van het opstellen van de betalingsbalans, van de externe vermogenspositie en van de statistieken inzake de internationale handel in diensten en de buitenlandse directe investeringen van België en houdende wijziging van de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole en van verschillende wettelijke bepalingen
Art.21. In artikel 7 van de wet van 28 februari 2002 ter regeling van het opstellen van de betalingsbalans, van de externe vermogenspositie en van de statistieken inzake de internationale handel in diensten en de buitenlandse directe investeringen van België en houdende wijziging van de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole en van verschillende wettelijke bepalingen, wordt paragraaf 3 vervangen als volgt :
  " § 3. Indien de gegevensverstrekkers de bepalingen van artikel 3 en van de besluiten en reglementen die ter uitvoering ervan werden genomen, niet naleven, kan de Nationale Bank van België dwangsommen opleggen aan deze gegevensverstrekkers. Deze dwangsommen mogen per dag en per inbreuk niet minder dan 50 euro en niet meer dan 1.000 euro bedragen, noch in totaal per inbreuk 20.000 euro overschrijden. De Koning bepaalt de procedure die de Nationale Bank van België dient te volgen om deze dwangsommen op te leggen. De dwangsommen die aldus worden opgelegd, worden ten voordele van de Schatkist geïnd door de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën.".

Art.22. In artikel 7, § 4, van dezelfde wet wordt het woord "hierboven" vervangen door de woorden "in §§ 1 en 2".

HOOFDSTUK 4. - Garantiefonds voor financiële diensten
Art.23. In artikel 8, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de crisismaatregelen voorzien in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, voor wat betreft de oprichting van het Garantiefonds voor financiële diensten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 april 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) in de bepaling onder 1°, worden de woorden "een bijdrage van 0,08 pct. van het bedrag op 31 december van het vorige jaar, van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling" vervangen door de woorden "een bijdrage van 0,105 pct. van het bedrag, op 31 december van het vorige jaar, van de gedekte deposito's";
  b) in de bepaling onder 1° bis, in de formule voor de berekening van de bijdragen, worden de woorden "TC = de totale door het stelsel te innen bijdragen voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, zijnde 0,08 pct. van het bedrag op 31 december van het vorige jaar, van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling. Voor de bijdrage verschuldigd in 2012 bedraagt het bijdragepercentage 0,26 pct. Voor de bijdrage verschuldigd in 2013 bedraagt het bijdragepercentage 0,13 pct." vervangen door de woorden "TC = de totale door het stelsel te innen bijdragen voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, zijnde 0,105 pct. van het bedrag op 31 december van het vorige jaar, van de gedekte deposito's. Voor de bijdrage verschuldigd in 2012 bedraagt het bijdragepercentage 0,26 pct. van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling. Voor de bijdrage verschuldigd in 2013 bedraagt het bijdragepercentage 0,13 pct. van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling. Voor de bijdrage verschuldigd in 2014, 2015 en 2016 bedraagt het bijdragepercentage 0,08 pct. van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling.";
  c) in de bepaling onder 1° bis, wordt de zin "De Nationale Bank van België deelt jaarlijks aan het Garantiefonds, op zijn verzoek, de scores mee van de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 4, § 1, 1° " opgeheven.

Art.24. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 april 2012 tot uitvoering van artikel 8, § 1, eerste lid, 1° bis, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, worden in de tabel met de scores die toegekend moeten worden aan een deelnemer op basis van de actuele waarden van de indicatoren in een risicoklasse, de drempels betreffende de liquiditeitsindicator als volgt vervangen :


Liquidité
  Liquiditeit
Lx ≥ 140 %120 % ≤ X < 140 %100 % ≤ X < 120 %80 % ≤ X < 100 %X < 80 %
Art.25. De artikelen 23 en 24 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2017.

HOOFDSTUK 5. - Wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen

Art.26. In artikel 78 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen worden de volgende wijzigingen aangebracht :   1° in het eerste lid worden de woorden "zodra de toestemming van de toezichthouder is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad" vervangen door de woorden "zodra die toestemming is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad";   2° in het tweede lid worden de woorden "waarvoor de toezichthouder toestemming heeft verleend krachtens" vervangen door de woorden "waarvoor toestemming is verleend overeenkomstig".
Art.27. Artikel 237 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :
  " § 3. De afwikkelingsautoriteit is bevoegd om, op basis van de in paragraaf 2 bedoelde informatie, van de betrokken kredietinstelling te eisen dat zij met potentiële overnemers contact opneemt om de afwikkeling van de kredietinstelling voor te bereiden, met inachtneming van de voorwaarden bepaald in artikel 257, § 1.".

Art.28. In dezelfde wet wordt een artikel 337/1 ingevoegd, luidende :
  "Art. 337/1. De Bank beoordeelt de naleving door de in deze Titel bedoelde bijkantoren van de op hen van toepassing zijnde bepalingen van deze wet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen, evenals de risico's waaraan zij blootgesteld zijn of zouden kunnen zijn en de risico's die zij inhouden voor het financiële stelsel. Op grond van deze beoordeling kan de Bank aan een dergelijk bijkantoor aanvullende vereisten opleggen inzake solvabiliteit, liquiditeit, risicoconcentratie en risicoposities, die bij het bedrag van de in artikel 333, § 1, 4°, bedoelde dotatie worden gevoegd en bij de vereisten die van toepassing zijn krachtens artikel 98, om rekening te houden met de risico's waaraan zij blootgesteld is of zou kunnen zijn. De Bank bepaalt de nadere rgels waarop aan die vereisten moet worden voldaan.
  De Bank kan, in voorkomend geval bij reglement vastgesteld met toepassing van artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998, bepalen welke criteria en procedures zij toepast voor de voornoemde beoordeling en vereisten.".

Art.29. In boek IX, titel 1, van dezelfde wet wordt een artikel 389/1 ingevoegd, luidende :
  "Art. 389/1. Wanneer er ten aanzien van een kredietinstelling of een beursvennootschap een liquidatieprocedure wordt geopend, kunnen de volgende schuldeisers bij de verdeling gelijktijdig aanspraken doen gelden naar verhouding van hun toegelaten schuldvorderingen, waarbij zij rang nemen na de schuldeisers die houders zijn van zakelijke zekerheden of voorrechten, maar vóór de achtergestelde schuldeisers :
  1° in de eerste plaats, de chirografaire schuldeisers die niet vermeld zijn in 2° ;
  2° in de tweede plaats, de chirografaire schuldeisers die houders zijn van schuldinstrumenten :
  a) die een geldelijke schuldvordering ten aanzien van de kredietinstelling of de beursvennootschap omvatten, waarvan de hoofdsom en de interesten niet afhankelijk zijn van het zich voordoen van een onzekere gebeurtenis op het tijdstip van de uitgifte, behalve, voor wat de interesten betreft, indien ze te allen tijde kunnen worden bepaald volgens een formule die wordt vastgesteld in de regels inzake de uitgifte van het schuldinstrument;
  b) waarvan de oorspronkelijke looptijd niet korter is dan een jaar; en
  c) op voorwaarde dat de regels inzake de uitgifte ervan bepalen dat de schuldvordering een chirografaire schuldvordering is overeenkomstig punt 2°,
  voor de hoofdsommen en interesten die hen verschuldigd zijn uit hoofde van die schuldinstrumenten.".

Art.30. In artikel 435, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 december 2015, worden de woorden "430, § 1" vervangen door de woorden "430, § 3,".

Art.31. Artikel 598 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 oktober 2016, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 598. De artikelen 324 en 325 zijn van toepassing, met dien verstande dat de verwijzingen in de genoemde artikelen naar de artikelen 312 en 319, moeten worden opgevat als verwijzingen naar de artikelen 590 en 594.".

Art.32. In boek XII, titel III, hoofdstuk II, afdeling IV, onderafdeling III, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 oktober 2016, wordt een artikel 598/1 ingevoegd, luidende :
  "Art. 598/1. Artikel 326 is van toepassing op de in artikel 590 bedoelde bijkantoren wanneer zij in België beleggingsdiensten en/of -activiteiten en/of nevendiensten mogen verrichten in het kader waarvan zij fondsen en/of financiële instrumenten van cliënten in ontvangst mogen nemen.
  De verwijzingen in het artikel 326 naar de artikelen 312, 315 en 319, moeten worden opgevat als verwijzingen naar de artikelen 590, 592 en 594.".

Art.33. In artikel 606 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 oktober 2016, wordt het cijfer "337/1," ingevoegd tussen het cijfer "337," en het cijfer "338".

Art.34. Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

HOOFDSTUK 6. - Crowdfunding

Art.35. In artikel 18, § 3, tweede lid, van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden "a), i) of j)" telkens vervangen door de woorden "a), i), j) of k)".
Art.36. In artikel 28, § 1, van de wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in de bepaling onder 1° wordt het derde lid vervangen als volgt :
  "Het financieringsvehikel mag
  a) als tijdens de algemene vergadering wordt beslist over een wijziging van de statuten van de ondernemer-emittent die de rechten of de economische positie van de houders van de door het financieringsvehikel uitgegeven beleggingsinstrumenten in het gedrang kan brengen, zijn stemrechten enkel uitoefenen, of
  b) in een aandeelhoudersovereenkomst over de ondernemer-emittent wijzigingen die de rechten of de economische positie van de houders van de door het financieringsvehikel uitgegeven beleggingsinstrumenten in het gedrang kunnen brengen, enkel aanbrengen,
  op de wijze goedgekeurd door de houders van de door dat financieringsvehikel uitgegeven beleggingsinstrumenten, die zich uitspreken met inachtneming van de voorwaarden inzake quorum en meerderheid als bedoeld in de artikelen 574 en 575 van het Wetboek van Vennootschappen. De artikelen 570 tot 580 van het Wetboek van Vennootschappen zijn van overeenkomstige toepassing.";
  2° er wordt een bepaling onder 1° /1 ingevoegd, luidende :
  "1° /1 Voorafgaand aan de inschrijving worden de houders van de door het financieringsvehikel uitgegeven beleggingsinstrumenten in kennis gesteld van de aspecten van de door het financieringsvehikel afgesloten of af te sluiten aandeelhoudersovereenkomst die een impact hebben op hun rechten of hun economische positie. Wijzigingen met betrekking tot die aspecten kunnen enkel conform de bepaling onder 1°, b), worden aangebracht;".

HOOFDSTUK 7. - Afschaffing van de Commissie van toezicht en oprichting van één enig agentschap van de Deposito- en Consignatiekas

Art.37. Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934, gewijzigd bij de wet van 6 januari 2014, wordt opgeheven.
Art.38. Artikel 15 van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven.

Art.39. In artikel 16, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2009, worden de woorden "en door de Commissie van toezicht goedgekeurde" opgeheven.

Art.40. Artikel 32 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt :
  "Art. 32. Op straf van nietigheid gebeuren derdenbeslagen, betekeningen, kennisgevingen, deposito's en correspondentie over de aan de Deposito- en Consignatiekas toevertrouwde sommen, effecten of tegoeden, uitsluitend op de centrale zetel van de Deposito- en Consignatiekas in Brussel.".

Art.41. In artikel 35 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 29 maart 1949, wordt het eerste lid opgeheven.

Art.42. In artikel 36 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden ", na de commissie van toezicht te hebben gehoord," opgeheven.

Art.43. Voor zover zij niet in strijd zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk, blijven van toepassing tot hun opheffing, de bepalingen van het ministerieel besluit dat aangenomen werd krachtens het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935, en die van kracht waren op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Art.44. Niettegenstaande artikel 37 van dit hoofdstuk, komt de Commissie van toezicht rechtsgeldig bijeen na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk teneinde de rekeningen van het jaar 2016 na te kijken en goed te keuren.

HOOFDSTUK 8. - Verwezenlijking van de portefeuilles van de ex-Verzekeringskas van het voormalig personeel van Afrika, en van de kassen van de burgelijke weduwen en wezen en de leden van het leger en de rijkswacht

Art.45. Artikel 1, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 221 van 27 december 1935 houdende wijziging van de wetgeving op de burgerlijke pensioenen en op de weduwen- en wezenpensioenen wordt vervangen door "De voornoemde kassen worden ontbonden en de bezittingen ervan worden overgedragen aan de Staat die ze in hun rechten en verplichtingen opvolgt.".
Art.46. Artikel 1, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 222 van 27 december 1935 houdende wijziging van de wetten op de pensioenen van de weduwen en wezen van de leden van het leger en van de rijkswacht en herziening van zekere militaire pensioenen wegens diensttijd, wordt vervangen door "de voornoemde kassen worden ontbonden en de bezittingen ervan worden overgedragen aan de Staat die ze in hun rechten en verplichtingen opvolgt".

Art.47. De minister van Financiën is gemachtigd om de twee effectenportefeuilles te verwezenlijken waarvan de Staat eigenaar is en die worden beheerd door de Deposito- en consignatiekas, enerzijds de ex-Kas van het voormalig personeel van Afrika en anderzijds de voormalige pensioenkassen van de rechthebbenden van het rijkspersoneel en van de leden van het leger en de rijkswacht.
  De opbrengst van de verkoop wordt aan de Schatkist betaald.

TITEL 3. - Fiscale bepalingen

HOOFDSTUK 1. - Dividenden van coöperatieve vennootschappen en vennootschappen met sociaal oogmerk
Art.48. In artikel 21 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :   a) de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt :   "6° de eerste schijf van 125 euro van dividenden van de door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen of, van de vennootschappen gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die een gelijkaardige juridische vorm hebben aangenomen die van kracht is in die Staat en er erkend zijn op eenzelfde wijze overeenkomstig een wetgeving gelijkaardig aan de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad van de Coöperatie, met uitzondering van de coöperatieve participatievennootschappen beoogd door de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, of voornoemde vennootschappen gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die een gelijkaardig doel hebben als de coöperatieve participatievennootschappen en die onderworpen zijn aan een gelijkaardige wetgeving zoals vermelde wet van 22 mei 2001;";   b) de bepaling onder 10° wordt vervangen als volgt :   "10° de eerste schijf van 125 euro van interesten of dividenden betaald of toegekend door hetzij vennootschappen met een sociaal oogmerk, hetzij door de vennootschappen gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die er onderworpen zijn aan een wetgeving gelijkaardig aan de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen die van toepassing zijn op vennootschappen met een sociaal oogmerk :   - die erkend zijn zowel door de minister van Financiën als door de minister of ministers die bevoegd zijn tot de verlening ervan of, voor de vennootschappen gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, erkend zijn op een gelijkaardige manier;   - die uitsluitend als maatschappelijk doel hebben :   a) de bijstand aan personen;   b) de vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimtes;   c) de bescherming van het leefmilieu, daaronder begrepen de recyclage;   d) de natuurbescherming en het natuurbehoud;   e) de verwerving, het bouwen, de vernieuwing, de verkoop of het verhuren van sociale huisvesting;   f) de hulp aan ontwikkelingslanden;   g) de productie van duurzame energie;   h) de vorming;   i) de financiering van de hierboven bedoelde vennootschappen,   en voor zover hun statuten bepalen dat in geval van vereffening het volledige netto-actief opnieuw wordt geïnvesteerd in een andere, onder vorig streepje vermelde, vennootschap met sociaal oogmerk of in een andere vennootschap gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die er onderworpen is aan een wetgeving gelijkaardig aan de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen die van toepassing zijn op de onder vorig streepje vermelde vennootschappen met een sociaal oogmerk.";   c) in de bepaling onder 11° worden de woorden "in het buitenland geïnde of verkregen dividenden" vervangen door de woorden "dividenden van buitenlandse oorsprong".
Art.49. Artikel 48, a en b, is van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2017.
  Artikel 48, c, is van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen inzake successierechten

Afdeling 1. - Inperking van een te ruime uitbreiding van de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen bij artikel 20 van de programmawet II van 3 augustus 2016
Art.50. In artikel 161 van het Wetboek der successierechten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 augustus 2016, worden in de inleidende zin de woorden "op de lijst van gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen" ingevoegd tussen de woorden "Federale Overheidsdienst Financiën" en de woorden ", hetzij bij".
Afdeling 2. - Instelling van een gelijke tariefstructuur voor Belgische en buitenlandse beleggingsfondsen voor de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen

Art.51. In artikel 161ter, 5°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993 en vervangen bij de programmawet van 22 december 2003, worden de woorden "in artikel 161bis, § 1, bedoelde bedragen" vervangen door de woorden "in artikel 161bis, §§ 1 en 2, bedoelde bedragen".
Art.52. Artikel 50 treedt in werking de dag waarop artikel 20 van de programmawet van 3 augustus 2016 in werking treedt.

HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen inzake diverse rechten en taksen

Art.53. Artikel 176/2, eerste lid, 6°, van het Wetboek diverse rechten en taksen, vervangen bij de wet van 4 maart 1999, wordt vervangen als volgt :   "6° de door de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten, de autonome provinciebedrijven, de autonome gemeentebedrijven, de havenbedrijven zoals bedoeld in het Vlaams decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens en de openbare instellingen aangegane verzekeringen;"
Art.54. Artikel 53 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2014.

HOOFDSTUK 4. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten

Art.55. Bekrachtigd worden met ingang van de dag van hun respectieve inwerkingtreding :   - het koninklijk besluit van 12 december 2016 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing;   - het koninklijk besluit van 12 januari 2017 tot bepaling van de bedrijfsvoorheffing op de inkomsten zoals bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
TITEL 4. - Wijziging van de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten

Art.56. Artikel 57 van de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten wordt vervangen als volgt :   "Art. 57. § 1. Voor de concessies die worden geplaatst door aanbestedende overheden en overheidsbedrijven in het kader van hun taken van openbare dienst in de zin van een wet, een decreet of een ordonnantie bepaalt de Koning de algemene uitvoeringsregels, met inbegrip van de regels inzake onderaanneming en, voor de door Hem te bepalen voormelde concessies, de regels inzake het nazicht op het ontbreken van uitsluitingsgronden in hoofde van de onderaannemers alsook de regels omtrent de wijziging van concessies gedurende de looptijd ervan en de bepalingen omtrent het einde van de concessie.   Voor de door Hem te bepalen concessies als bedoeld in het eerste lid, kan de Koning :   1° de keten van onderaannemers beperken overeenkomstig de door Hem te bepalen nadere regels;   2° de voorwaarden inzake de erkenning van aannemers overeenkomstig de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken en haar uitvoeringsbesluiten uitbreiden naar alle onderaannemers van de keten.   Voor de concessies die worden geplaatst door personen die bijzondere of exclusieve rechten genieten of door overheidsbedrijven wanneer deze laatste niet optreden in het kader van hun taken van openbare dienst in de zin van een wet, een decreet of een ordonnantie, bepaalt de Koning, op het vlak van de uitvoering, de regels inzake wijzigingen aan de concessie, onderaanneming en de bepalingen omtrent het beëindigen van de concessie.   § 2. Concessies kunnen slechts worden gewijzigd in de door de Koning bepaalde gevallen en volgens de door Hem te bepalen voorwaarden en nadere regels.".
Art. 57. Artikel 56 heeft uitwerking met ingang van 30 juni 2017.