31 JULI 2017. - Wet houdende diverse financiële en fiscale bepalingen en houdende maatregelen inzake concessieovereenkomsten(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-08-2017 en tekstbijwerking tot 22-03-2019)
TITEL I. - Algemene bepaling
Art. 1
TITEL II. - Financiële bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Muntfonds, Koninklijke Munt van België en slaan van geldstukken
Afdeling 1. - Uitgifte van muntstukken
Art. 2-4
Afdeling 2. - Afschaffing van het Muntfonds
Art. 5-6
Afdeling 3. [1 - Omvorming van de Koninklijke Munt van België tot een administratieve dienst]1
Art. 7-15
HOOFDSTUK 2. - Wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België
Art. 16-20
HOOFDSTUK 3. - Wet van 28 februari 2002 ter regeling van het opstellen van de betalingsbalans, van de externe vermogenspositie en van de statistieken inzake de internationale handel in diensten en de buitenlandse directe investeringen van België en houdende wijziging van de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole en van verschillende wettelijke bepalingen
Art. 21-22
HOOFDSTUK 4. - Garantiefonds voor financiële diensten
Art. 23-25
HOOFDSTUK 5. - Wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen
Art. 26-34
HOOFDSTUK 6. - Crowdfunding
Art. 35-36
HOOFDSTUK 7. - Afschaffing van de Commissie van toezicht en oprichting van één enig agentschap van de Deposito- en Consignatiekas
Art. 37-44
HOOFDSTUK 8. - Verwezenlijking van de portefeuilles van de ex-Verzekeringskas van het voormalig personeel van Afrika, en van de kassen van de burgelijke weduwen en wezen en de leden van het leger en de rijkswacht
Art. 45-47
TITEL 3. - Fiscale bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Dividenden van coöperatieve vennootschappen en vennootschappen met sociaal oogmerk
Art. 48-49
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen inzake successierechten
Afdeling 1. - Inperking van een te ruime uitbreiding van de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen bij artikel 20 van de programmawet II van 3 augustus 2016
Art. 50
Afdeling 2. - Instelling van een gelijke tariefstructuur voor Belgische en buitenlandse beleggingsfondsen voor de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen
Art. 51-52
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen inzake diverse rechten en taksen
Art. 53-54
HOOFDSTUK 4. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten
Art. 55
TITEL 4. - Wijziging van de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten
Art. 56-57
1927030201 1930061201 1935031850 1935122701 1935122702 1936033102 1995003340 1998003158 2002003192 2006009492 2008003450 2012003119 2014003194 2016003450 2016003460 2016021052 2017010125
2018011727 2018012048 2018012292 2018014308 2019010068 2019010069 2019015159 2020010150 2020030101 2020040393 2021010023 2021040105 2022020541 2022020544 2023030351 2023046150 2023048475 2023048501
TITEL I. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
TITEL II. - Financiële bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Muntfonds, Koninklijke Munt van België en slaan van geldstukken
Afdeling 1. - Uitgifte van muntstukken
Art.2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° "circulatiemunten" : de muntstukken in euro of in cent uitgegeven door de Koning en bestemd voor circulatie, met inbegrip van deze bestemd voor circulatie voor een bijzondere herdenking, en de muntstukken bestemd voor omwisseling van het overschot met andere landen;
2° "munten voor verzamelaars" : de muntstukken in euro of in cent uitgegeven door de koning maar niet bestemd voor circulatie;
3° "commerciële activiteiten" : de activiteiten met betrekking tot de munten voor verzamelaars en de medailles.
Art.3. De Koning geeft de circulatiemunten uit.
Hij bepaalt de niet door de Raad van de Europese Unie geharmoniseerde technische specificaties van deze circulatiemunten.
Op advies van de Nationale Bank van België bepaalt de minister van Financiën, volgens de vastgestelde behoeften, de hoeveelheid van elke categorie van circulatiemunten, zonder dat de uitgifte voor het geheel van de muntstukken de door de Europese Centrale Bank goedgekeurde omvang van uitgifte mag overschrijden.
Art.4. De Koning mag munten voor verzamelaars uitgeven en tegen of boven hun nominale waarde op de markt brengen, zonder dat de uitgifte voor het geheel van de muntstukken de door de Europese Centrale Bank goedgekeurde omvang van uitgifte mag overschrijden.
De minister van Financiën keurt het thema van de munten voor verzamelaars goed.
Afdeling 2. - Afschaffing van het Muntfonds
Art.5. De wet van 12 juni 1930 tot oprichting van een Muntfonds, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 februari 1987, bij de wet van 23 december 1988, bij de wet van 28 december 1990, bij de wet van 4 april 1995, bij de wet van 30 oktober 1998, bij de wet van 22 december 1998, bij de wet van 4 februari 1999, bij het koninklijk besluit van 26 maart 2001, bij de wet van 10 december 2001, bij de wet van 23 december 2005 en bij de wet van 15 januari 2014, wordt opgeheven.
Art.6. De Staat waarborgt de terugbetaling van de circulatiemunten.
De liquide middelen van het Muntfonds worden zonder tegenprestatie overgedragen aan de Koninklijke Munt van België.
Afdeling 3. [1 - Omvorming van de Koninklijke Munt van België tot een administratieve dienst]1
----------
(1)
Art.7.[1 De administratieve dienst met boekhoudkundige autonomie "Koninklijke Munt van België" wordt omgevormd tot een administratieve dienst van de Algemene Administratie van de Thesaurie van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Deze administratieve dienst wordt "Koninklijke Munt van België" genoemd en wordt hierna als "Munt" aangeduid.]1
----------
(1)<W 2019-02-11/10, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.8.De opdrachten van de Munt omvatten :
a) de opdrachten rechtstreeks uitgevoerd door de Munt, namelijk :
1° de bestelling van de circulatiemunten;
2° de kwaliteitscontrole van muntstukken in circulatie en de hulp bij de screening van valse muntstukken;
3° de vertegenwoordiging van de Belgische Staat op internationaal niveau;
4° de uitvoering van alle door de wet opgelegde activiteiten, andere dan deze vermeld onder 1° tot 3° ;
b) de andere opdrachten van de Munt die het voorwerp kunnen uitmaken van een overdracht, concessie of onderaanneming, onder andere de vervaardiging van de circulatiemunten, de uitoefening van commerciële activiteiten, het design van muntstukken en de verkoop van metalen afkomstig van definitief uit circulatie genomen muntstukken.
[1 ...]1
----------
(1)<W 2019-02-11/10, art. 63, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.9.
<Opgeheven bij W 2019-02-11/10, art. 64, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.10.De Munt int :
1° de beloning voor de uitvoering van de activiteiten bedoeld in artikel 8, eerste lid, a), 4° ;
2° de beloning, de vergoeding of enige tegenprestatie in het geval van overdacht, concessie of onderaanneming van de opdrachten vermeld in artikel 8, eerste lid, b);
3° [1 ...]1
4° [1 ...]1
----------
(1)<W 2019-02-11/10, art. 65, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.11. Indien er ter gelegenheid van nationale of internationale evenementen gedenkpenningen, medailles, circulatiemunten of munten voor verzamelaars, worden uitgegeven, kan de Koning beslissen dat de netto-opbrengst van deze uitgiftes geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen aan de door Hem aangewezen openbare instellingen, verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen van openbaar nut die rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen die met die evenementen worden nagestreefd. Bij de berekening van de netto-opbrengst wordt rekening gehouden met de marktwaarde, op de dag van de aankoop, van de gebruikte metalen, alsmede met de kosten van het beheer en distributie.
Art.12.
<Opgeheven bij W 2019-02-11/10, art. 66, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.13. De Munt is gemachtigd circulatiemunten, munten voor verzamelaars en medailles te schenken, tot een maximumbedrag vastgesteld in de algemene uitgavenbegroting van de Staat.
Art.14. Het hoofdstuk XII, genoemd "Omvorming van de Koninklijke Munt van België in een Staatsbedrijf", van Titel II van de wet van 4 april 1995 houdende fiscale en financiële bepalingen wordt opgeheven.
Art.15. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2018, uitgezonderd artikel 12, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt voor zover de voorafgaande onderhandeling of het voorafgaande overleg voorzien bij de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel effectief heeft plaats gehad.
HOOFDSTUK 2. - Wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België
Art.16. In artikel 7, zevende lid, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2006, wordt de bepaling onder c) vervangen als volgt :
"c) niettegenstaande eventuele andersluidende bepalingen, mag de schuldvergelijking die kan leiden tot de gehele of gedeeltelijke aflossing van schuldvorderingen die aan de Bank zijn verpand of die door haar te gelde zijn gemaakt, in geen geval worden ingeroepen tegenover de Bank of tegenover de derde verkrijgers indien de schuldvorderingen te gelde zijn gemaakt;".
Art.17. In artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden "in artikel 12 en" telkens ingevoegd tussen de woorden "opdrachten bedoeld" en het woord "in".
Art.18. In artikel 36/26, § 7, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden het eerste en het tweede lid vervangen als volgt :
"Voor de toepassing van de paragrafen 2 tot 6 worden met vereffeningsinstellingen gelijkgesteld :
1° de in België gevestigde instellingen waarvan het befrijf bestaat in het gehele of gedeeltelijke operationele beheer van diensten verstrekt door de in paragraaf 1 bedoelde vereffeningsinstellingen, ook wanneer deze laatste in België gevestigde kredietinstellingen zijn;
2° de in België gevestigde kredietinstellingen waarvan het bedrijf uitsluitend bestaat in het verstrekken van diensten van bewaarneming van financiële instrumenten, het aanhouden van rekeningen van financiële instrumenten, de afwikkeling van financiële instrumenten en daarmee verband houdende niet-bancaire diensten, naast de activiteiten bedoeld in artikel 1, § 3, eerste lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, wanneer die activiteiten een nevendienst vormen van of verband houden met de voornoemde diensten.
De in het eerste lid bedoelde instellingen dienen een vergunning te verkrijgen van de Bank. Op advies van de Bank en de FSMA regelt de Koning inzonderheid, op zowel geconsolideerde als niet-geconsolideerde basis, de voorwaarden en de procedure voor de vergunning en de handhaving van de vergunning van deze instellingen door de Bank, met inbegrip van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan door de personen die de effectieve leiding waarnemen, en de personen die een belangrijke deelneming bezitten. De Bank kan een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling toestaan andere dan de in het eerste lid, 2°, bedoelde diensten te verstrekken en bepaalt de voorwaarden waaronder die toestemming wordt verleend.".
Art.19. In artikel 36/34, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede lid wordt aangevuld met de bepaling onder 10°, luidende :
"10° de bevoegdheid om op individuele basis of per categorie of voor alle kredietinstellingen en beursvennootschappen naar Belgisch recht, een minimaal financieringsvereiste op te leggen dat bestaat uit :
a) tier 1-kernkapitaal of aanvullend-tier 1- of -tier 2-kapitaal in de zin van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen;
b) achtergestelde schulden;
c) schulden als bedoeld in artikel 389/1, 2°, van de wet van 25 april 2014;
d) in voorkomend geval, andere in aanmerking komende schulden in de zin van artikel 242, 10°, van de wet van 25 april 2014, waarvan de Bank de voorwaarden bepaalt.
2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een derde en een vierde lid, luidende :
"De in het tweede lid, 10°, bedoelde bevoegdheid omvat ook de bevoegdheid om het volgende te bepalen :
- de berekeningsmodaliteiten van dit minimaal financieringsvereiste, in voorkomend geval aan de hand van een percentage van de totale passiva;
- het respectievelijke aandeel van de in het tweede lid, 10°, a) tot d) bedoelde financieringsbronnen in dit minimaal vereiste.
Deze bevoegdheid geldt ook, op individuele of geconsolideerde basis, met betrekking tot financiële holdings, gemengde financiële holdings en gemengde holdings naar Belgisch recht, in de zin van artikel 3, 38°, 39° en 40°, van de wet van 25 april 2014.".
Art.20. Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
HOOFDSTUK 3. - Wet van 28 februari 2002 ter regeling van het opstellen van de betalingsbalans, van de externe vermogenspositie en van de statistieken inzake de internationale handel in diensten en de buitenlandse directe investeringen van België en houdende wijziging van de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole en van verschillende wettelijke bepalingen
Art.21. In artikel 7 van de wet van 28 februari 2002 ter regeling van het opstellen van de betalingsbalans, van de externe vermogenspositie en van de statistieken inzake de internationale handel in diensten en de buitenlandse directe investeringen van België en houdende wijziging van de besluitwet van 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole en van verschillende wettelijke bepalingen, wordt paragraaf 3 vervangen als volgt :
" § 3. Indien de gegevensverstrekkers de bepalingen van artikel 3 en van de besluiten en reglementen die ter uitvoering ervan werden genomen, niet naleven, kan de Nationale Bank van België dwangsommen opleggen aan deze gegevensverstrekkers. Deze dwangsommen mogen per dag en per inbreuk niet minder dan 50 euro en niet meer dan 1.000 euro bedragen, noch in totaal per inbreuk 20.000 euro overschrijden. De Koning bepaalt de procedure die de Nationale Bank van België dient te volgen om deze dwangsommen op te leggen. De dwangsommen die aldus worden opgelegd, worden ten voordele van de Schatkist geïnd door de Algemene Administratie van de inning en invordering van de Federale overheidsdienst Financiën.".
Art.22. In artikel 7, § 4, van dezelfde wet wordt het woord "hierboven" vervangen door de woorden "in §§ 1 en 2".
HOOFDSTUK 4. - Garantiefonds voor financiële diensten
Art.23. In artikel 8, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de crisismaatregelen voorzien in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, voor wat betreft de oprichting van het Garantiefonds voor financiële diensten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 april 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in de bepaling onder 1°, worden de woorden "een bijdrage van 0,08 pct. van het bedrag op 31 december van het vorige jaar, van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling" vervangen door de woorden "een bijdrage van 0,105 pct. van het bedrag, op 31 december van het vorige jaar, van de gedekte deposito's";
b) in de bepaling onder 1° bis, in de formule voor de berekening van de bijdragen, worden de woorden "TC = de totale door het stelsel te innen bijdragen voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, zijnde 0,08 pct. van het bedrag op 31 december van het vorige jaar, van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling. Voor de bijdrage verschuldigd in 2012 bedraagt het bijdragepercentage 0,26 pct. Voor de bijdrage verschuldigd in 2013 bedraagt het bijdragepercentage 0,13 pct." vervangen door de woorden "TC = de totale door het stelsel te innen bijdragen voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, zijnde 0,105 pct. van het bedrag op 31 december van het vorige jaar, van de gedekte deposito's. Voor de bijdrage verschuldigd in 2012 bedraagt het bijdragepercentage 0,26 pct. van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling. Voor de bijdrage verschuldigd in 2013 bedraagt het bijdragepercentage 0,13 pct. van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling. Voor de bijdrage verschuldigd in 2014, 2015 en 2016 bedraagt het bijdragepercentage 0,08 pct. van de deposito's die in aanmerking komen voor terugbetaling.";
c) in de bepaling onder 1° bis, wordt de zin "De Nationale Bank van België deelt jaarlijks aan het Garantiefonds, op zijn verzoek, de scores mee van de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 4, § 1, 1° " opgeheven.
Art.24. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 april 2012 tot uitvoering van artikel 8, § 1, eerste lid, 1° bis, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, worden in de tabel met de scores die toegekend moeten worden aan een deelnemer op basis van de actuele waarden van de indicatoren in een risicoklasse, de drempels betreffende de liquiditeitsindicator als volgt vervangen :
Liquidité Liquiditeit | L | x ≥ 140 % | 120 % ≤ X < 140 % | 100 % ≤ X < 120 % | 80 % ≤ X < 100 % | X < 80 % |