29 DECEMBER 2010. - Wet houdende diverse bepalingen (II)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-2010 en tekstbijwerking tot 30-04-2019)
TITEL 1. - Algemene bepaling
Art. 1
TITEL 2. - Justitie
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wetgeving betreffende de tijdelijke personeelsformaties bij de hoven van beroep en de parketten-generaal
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 29 november 2001 tot vaststelling van een tijdelijke personeelsformatie van raadsheren teneinde de gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep weg te werken
Art. 2-3
Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 14 december 2004 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, van de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg en van artikel 211 van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 4-5
Afdeling 3. - Wijzigingen van de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting en tot tijdelijke toelating tot overtallige benoemingen van magistraten, wat het hof van beroep te Gent betreft
Art. 6-8
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 20 december 2005 houdende diverse bepalingen betreffende justitie
Art. 9
Afdeling 5. - Wijzigingen van de wet van 12 maart 2007 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting voor wat het hof van beroep te Bergen en de rechtbank van eerste aanleg te Gent betreft en tot tijdelijke toelating tot overtallige benoeming van magistraten, wat het hof van beroep te Bergen betreft
Art. 10-11
Afdeling 6. - Inwerkingtreding
Art. 12
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd
Art. 13-14
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 5 augustus 2006 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de elektronische procesvoering
Art. 15-16
HOOFDSTUK 4. - Gerechtelijke stagiairs
Art. 17-18
HOOFDSTUK 5. - Opheffing van de aanvullende kamers in de hoven van beroep
Afdeling 1. - Tijdelijke verlenging van de aanvullende kamers
Art. 19
Afdeling 2. - Opheffing van de aanvullende kamers
Art. 20-25
Afdeling 3. - Overgangsmaatregel en inwerkingtreding
Art. 26-29
HOOFDSTUK 6. - Vergelijkende selectie van de leden van de griffie en het parketsecretariaat
Art. 30-34
TITEL 3. - Migratie en asiel
HOOFDSTUK 1. - Harmonisering en uniformisering van de beroepstermijn
Art. 35
HOOFDSTUK 2. - Raad voor vreemdelingenbetwistingen Vereenvoudiging van de procedure
Art. 36-45
TITEL 4. - Mobiliteit
ENIG HOOFDSTUK. - Milieu en Mobiliteit - Wijziging van de wet van 18 februari 1969 en van de wet van 21 juni 1985 met het oog op de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht
Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 46
Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg
Art. 47
Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen
Art. 48
1969021803 1980121550 1985014311 2001009986 2004009883 2005009656 2005009998 2006009573 2006009654 2007009286
TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
TITEL 2. - Justitie
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wetgeving betreffende de tijdelijke personeelsformaties bij de hoven van beroep en de parketten-generaal
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 29 november 2001 tot vaststelling van een tijdelijke personeelsformatie van raadsheren teneinde de gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep weg te werken
Art.2. In artikel 2 van de wet van 29 november 2001 tot vaststelling van een tijdelijke personeelsformatie van raadsheren teneinde de gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep weg te werken, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, worden de woorden " van negen jaar " vervangen door de woorden " van tien jaar ".
Art.3. In artikel 3, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, worden de woorden " van negen jaar " vervangen door de woorden " van tien jaar ".
Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 14 december 2004 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, van de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg en van artikel 211 van het Gerechtelijk Wetboek
Art.4. In artikel 8, eerste lid, van de wet van 14 december 2004 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, van de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg en van artikel 211 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, wordt het woord " 2010 " vervangen door het woord " 2011 ".
Art.5. In artikel 9, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, wordt het woord " 2010 " vervangen door het woord " 2011 ".
Afdeling 3. - Wijzigingen van de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting en tot tijdelijke toelating tot overtallige benoemingen van magistraten, wat het hof van beroep te Gent betreft
Art.6. In artikel 3, eerste lid, van de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting en tot tijdelijke toelating tot overtallige benoemingen van magistraten, wat het hof van beroep te Gent betreft, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, wordt het woord " 2010 " vervangen door het woord " 2011 ".
Art.7. In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, wordt het woord " 2010 " vervangen door het woord " 2011 ".
Art.8. In artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, wordt het woord " 2010 " vervangen door het woord " 2011 ".
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 20 december 2005 houdende diverse bepalingen betreffende justitie
Art.9. In artikel 8 van de wet van 20 december 2005 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, gewijzigd bij de wet van 22 december 2008, wordt het woord " 2010 " telkens vervangen door het woord " 2011 ".
Afdeling 5. - Wijzigingen van de wet van 12 maart 2007 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting voor wat het hof van beroep te Bergen en de rechtbank van eerste aanleg te Gent betreft en tot tijdelijke toelating tot overtallige benoeming van magistraten, wat het hof van beroep te Bergen betreft
Art.10. In artikel 4 van de wet van 12 maart 2007 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting voor wat het hof van beroep te Bergen en de rechtbank van eerste aanleg te Gent betreft en tot tijdelijke toelating tot overtallige benoeming van magistraten, wat het hof van beroep te Bergen betreft, wordt het woord " 2010 " vervangen door het woord " 2011 ".
Art.11. In artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet, wordt het woord " 2010 " vervangen door het woord " 2011 ".
Afdeling 6. - Inwerkingtreding
Art.12. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2011, met uitzondering van de artikelen 2 en 3 die uitwerking hebben met ingang van 18 december 2010.
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd
Art.13. In artikel 65, eerste lid, van de wet van 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden " op 1 januari 2011 " worden vervangen door de woorden " op 1 januari 2013 ";
2° het lid wordt aangevuld met de woorden " met uitzondering van artikel 7, 2°, voor zover het refereert aan artikel 37, § 2, eerste lid, 3°, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, dat in werking treedt op 1 januari 2011. ".
Art.14. Artikel 13 treedt in werking op 1 januari 2011.
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 5 augustus 2006 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de elektronische procesvoering
Art.15. In artikel 16, tweede lid, van de wet van 5 augustus 2006 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de elektronische procesvoering, vervangen bij de wet van 24 juli 2008, worden de woorden " op 1 januari 2011 " vervangen door de woorden " op 1 januari 2013 ".
Art.16. Artikel 15 treedt in werking op 1 januari 2011.
HOOFDSTUK 4. - Gerechtelijke stagiairs
Art.17. In artikel 259octies , § 8, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 31 januari 2007, wordt in de plaats van 3°, vernietigd bij arrest nr. 123/2008 van het Grondwettelijk Hof, de bepalingen onder 3° en 4° ingevoegd, luidende :
" 3° de bijslagen, vergoedingen en bijkomende bezoldigingen die aan het personeel van de federale overheidsdiensten worden toegekend, in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor voornoemd personeel;
4° een forfaitaire premie van 138 euro per daadwerkelijk in een parket van de procureur des Konings geleverde wachtdienst tijdens de nacht of tijdens de weekends of de feestdagen, voor zover hij op de rol van de wachtprestaties ingeschreven staat. Onder wachtdienst wordt een doorlopende dienst van twaalf uur verstaan tijdens dewelke betrokkenen bereikbaar en beschikbaar zijn, maar zich ook kunnen verplaatsen om prestaties te verrichten op een werkplaats. Het maximumbedrag van de premies voor de wettelijke stageperiode in het parket mag niet hoger zijn dan 1 794 euro. In geval van verlenging van de stage in een parket van de procureur des Konings mag het bedrag niet hoger zijn dan 1 196 euro per periode van zes maanden. ".
Art.18. In artikel 357, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 1999 en gewijzigd bij de wetten van 15 juni 2001 en 27 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de eerste zin van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" Aan de substituut-procureurs des Konings en aan de toegevoegde substituut-procureurs des Konings wordt per daadwerkelijk geleverde wachtdienst tijdens de nacht of tijdens de weekends of de feestdagen, voor zover hij op de rol van de wachtprestaties ingeschreven staat, een forfaitaire premie toegekend van 235,50 euro. ";
2° het tweede lid wordt vervangen als volgt :
" Onder wachtdienst wordt een doorlopende dienst van twaalf uur verstaan tijdens dewelke betrokkenen bereikbaar en beschikbaar zijn, maar zich ook kunnen verplaatsen om prestaties te verrichten op een werkplaats. ".
HOOFDSTUK 5. - Opheffing van de aanvullende kamers in de hoven van beroep
Afdeling 1. - Tijdelijke verlenging van de aanvullende kamers
Art.19. In artikel 106bis, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 juli 1997 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, wordt het eerste lid vervangen als volgt :
" Teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken zijn er aanvullende kamers tot 30 juni 2011. ".
Afdeling 2. - Opheffing van de aanvullende kamers
Art.20. In artikel 102 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 9 juli 1997, wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art.21. Artikel 106bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet 9 juli 1997 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 3 mei 2003, wordt opgeheven.
Art.22. Artikel 109ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet 9 juli 1997 en gewijzigd bij de wet van 29 november 2001, wordt opgeheven.
Art.23. Artikel 109quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 29 november 2001, wordt opgeheven.
Art.24. In artikel 340, § 3, van hetzelfde Wetboek vervangen bij de wet van 3 mei 2003, en gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 9 mei 2007, wordt het tweede lid opgeheven.
Art.25. In artikel 379ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 juli 1997, wordt paragraaf 2 opgeheven.
Afdeling 3. - Overgangsmaatregel en inwerkingtreding
Art.26. Zaken die op de dag van de inwerkingtreding van dit artikel aan een aanvullende kamer van een hof van beroep zijn toegewezen of waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, kunnen verder door deze aanvullende kamer worden behandeld tot het eindarrest volgens de regels die gelden op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit artikel. De werking van deze aanvullende kamer wordt zolang verlengd. Er kunnen geen nieuwe zaken worden toegekend aan de aanvullende kamers.
Art.27. In de in artikel 26 bedoelde aanvullende kamer hebben minstens twee plaatsvervangende raadsheren zitting.
De aanvullende kamer mag niet worden voorgezeten door een advocaat ingeschreven op het tableau van de Orde van advocaten.
Art.28. De plaatsvervangend raadsheer-voorzitter en de plaatsvervangend raadsheer die geroepen worden om zitting te nemen in een aanvullende kamer zoals bedoeld in artikel 26 hebben per zitting recht op een vergoeding als voorzitter of als plaatsvervangend raadsheer, waarvan de nadere regels zijn vastgesteld door de Minister van Justitie.
Art.29. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2011, met uitzondering van artikel 19, dat in werking treedt op 13 februari 2011.
HOOFDSTUK 6. - Vergelijkende selectie van de leden van de griffie en het parketsecretariaat
Art.30. In artikel 262, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden " een praktijkgeval dat verband houdt met de functie " vervangen door de woorden " een praktijkgeval dat verband houdt met de gerechtelijke context van de functie ".
Art.31. In artikel 263, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden " een praktijkgeval dat verband houdt met de functie " vervangen door de woorden " een praktijkgeval dat verband houdt met de gerechtelijke context van de functie ".
Art.32. In artikel 265, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden " een praktijkgeval dat verband houdt met de functie " vervangen door de woorden " een praktijkgeval dat verband houdt met de gerechtelijke context van de functie ".
Art.33. In artikel 266, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden " een praktijkgeval dat verband houdt met de functie " vervangen door de woorden " een praktijkgeval dat verband houdt met de gerechtelijke context van de functie ".
Art.34. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 25 oktober 2010.
TITEL 3. - Migratie en asiel
HOOFDSTUK 1. - Harmonisering en uniformisering van de beroepstermijn
Art.35. Artikel 39/57 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wet van 6 mei 2009, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende :
" § 2. De in paragraaf 1 bepaalde beroepstermijnen beginnen te lopen :
1° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die volgt op deze waarop de brief aangeboden werd op de woonplaats van de geadresseerde of, in voorkomend geval, op zijn verblijfplaats of op zijn gekozen woonplaats;
2° wanneer de kennisgeving is gebeurd bij aangetekende brief of bij gewone brief, vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst;
3° wanneer de kennisgeving is gebeurd door afgifte tegen ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die volgt op de afgifte of de weigering tot ontvangst;
4° wanneer de kennisgeving is gebeurd per fax, vanaf de eerste dag die volgt op die van de verzending.
De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst op de eerstvolgende werkdag.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt als werkdag beschouwd, elke dag niet zijnde een zaterdag, zon- of feestdag. ".
HOOFDSTUK 2. - Raad voor vreemdelingenbetwistingen Vereenvoudiging van de procedure
Art.36. In dezelfde wet wordt een artikel 39/57-1 ingevoegd, luidende :
" Art. 39/57-1. De processtukken, alsook de betekeningen, kennisgevingen en oproepingen worden door de Raad verzonden bij ter post aangetekende brief, per bode met ontvangstbewijs of via elke andere bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
Op voorwaarde dat het geen oproeping betreft, mogen de verzendingen echter bij gewone brief of bij fax worden gedaan wanneer de ontvangst ervan geen termijn doet ingaan.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid zoals bepaald in de artikelen 39/82 en 39/84, of wanneer toepassing moet worden gemaakt van de versnelde procedure zoals bepaald in artikel 39/77, of wanneer een partij woonplaats heeft gekozen bij een advocaat kunnen de in het eerste lid bedoelde processtukken, betekeningen, kennisgevingen en oproepingen rechtsgeldig geschieden per fax. De partijen vermelden hiertoe in hun processtukken hun faxnummer.
In afwijking van het eerste lid, kan de kennisgeving bedoeld in artikel 39/69 geschieden per bode tegen ontvangstbewijs of per fax. ".
Art.37. In artikel 39/68, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, worden de woorden " het tarief der kosten en uitgaven alsook de modaliteiten om deze te voldoen " geschrapt.
Art.38. Na artikel 39/68 van dezelfde wet wordt een artikel 39/68-1 ingevoegd, luidende :
" Art. 39/68-1. § 1. Een rolrecht van 175 euro is verschuldigd indien voldaan is aan de volgende cumulatieve voorwaarden :
1° de verzoekende partij geniet niet van het voordeel van de pro deo;
2° het betreft :
- hetzij een beroep dat is ingeleid tegen een beslissing van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of van één van zijn adjuncten,
- hetzij een beroep tot nietigverklaring tegen een individuele beslissing genomen met toepassing van de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsook de vorderingen tot schorsing van de tenuitvoerlegging, onder de in het tweede lid bepaalde voorwaarden.
Wanneer de schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing wordt gevorderd, wordt het recht, vastgesteld in het eerste lid, slechts onmiddellijk betaald voor de vordering tot schorsing. In dit geval is het recht van het verzoekschrift tot nietigverklaring slechts verschuldigd bij het instellen van een vordering tot voortzetting van de procedure, bedoeld bij artikel 39/82, § 6, en wordt het gekweten door de persoon of de personen die de voortzetting van de procedure vorderen, onverminderd § 3.
De verzoekschriften tot tussenkomst bedoeld in artikel 39/72, § 2, geven aanleiding tot de betaling van een rolrecht van 125 euro.
§ 2. Indien de hoofdgriffier of de door hem aangewezen griffier vaststelt dat de verzoekende partij in het verzoekschrift de toepassing van het voordeel van de pro deo vraagt, zonder dat die bij het verzoekschrift de in artikel 39/69, § 1, tweede lid, 8°, bepaalde stukken heeft gevoegd, dan richt hij aan de verzoekende partij een brief waarbij wordt meegedeeld welke stukken ontbreken en waarbij die partij wordt verzocht binnen acht dagen haar verzoekschrift te regulariseren.
De verzoekende partij die haar verzoekschrift regulariseert binnen acht dagen na de ontvangst van het in het eerste lid bedoelde verzoek, wordt geacht de vereiste stukken te hebben gevoegd bij het verzoekschrift op de datum van de verzending van het verzoekschrift.
Een verzoekschrift dat niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt onverminderd de toepassing van artikel 39/69, § 1, derde lid, geacht in te houden dat de verzoekende partij afstand doet van zijn verzoek van de pro deo te genieten.
§ 3. De kamervoorzitter of de door hem aangewezen rechter beslist bij beschikking tot het verschuldigd zijn van het rolrecht en bepaalt het bedrag ervan.
De beoordeling van de in § 1, eerste lid, bepaalde voorwaarden geschiedt op basis van het verzoekschrift en de er op grond van artikel 39/69, § 1, eerste lid, bijgevoegde stukken.
De uitspraak over het rolrecht geschiedt zonder rechtspleging en is niet vatbaar voor enig beroep.
§ 4. Collectieve verzoekschriften geven aanleiding tot het betalen van zoveel malen het recht als er verzoekers en bestreden beslissingen zijn.
§ 5. Het rolrecht wordt door de verzoekende partij voorgeschoten. De betaling wordt verricht binnen een termijn van acht dagen, die ingaat op de dag dat de hoofdgriffier de betrokkene ter kennis brengt dat het rolrecht verschuldigd is en waarbij hij tevens op de hoogte wordt gesteld van het verschuldigde bedrag.
Indien het bedrag niet binnen de in het eerste lid bepaalde termijn is gestort, wordt het beroep niet op de rol geplaatst. De niet-tijdige betaling kan niet worden geregulariseerd. Bij tijdige kwijting wordt het beroep op de rol geplaatst en gaat de termijn bedoeld in artikel 39/76, § 3, in.
In afwijking van het tweede lid, moet, wanneer in de vordering tot schorsing, die gepaard gaat met een beroep tot nietigverklaring, de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, het verschuldigde rolrecht betaald worden op het ogenblik dat de voortzetting van de procedure wordt gevraagd, met dien verstande dat de vordering tot schorsing op zich geen aanleiding geeft tot de kwijting van het recht indien de schorsing wordt toegestaan.
Als met toepassing van artikel 39/82, § 3, eerste lid, de vordering tot schorsing zich uitsluitend beperkt tot een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid en indien de vordering tot schorsing niet werd toegestaan, dan is het rolrecht voor deze vordering tot schorsing verschuldigd bij het indienen van een verzoekschrift tot nietigverklaring.
§ 6. De Raad begroot het rolrecht en doet uitspraak over de bijdrage in de betaling ervan. Gaat het beroep tot nietigverklaring samen met of is het voorafgegaan door een vordering tot schorsing, dan wordt het recht verschuldigd voor het verzoekschrift tot nietigverklaring ten laste gelegd van de partij die ten gronde in het ongelijk wordt gesteld.
§ 7. De Koning past de in § 1 bepaalde bedragen aan aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
§ 8. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze van inning van de in deze bepaling bepaalde rechten.
Art.39. In artikel 39/69, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en vervangen door de wet van 6 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 1, tweede lid, wordt aangevuld met een 8°, luidende :
" 8° in voorkomend geval, het verzoek te genieten van de pro deo en de stukken waaruit die aanspraak blijkt. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit, de stukken die de verzoeker moet overleggen ter ondersteuning van zijn verzoek tot pro deo. ".
2° in § 1, vierde lid, worden de woorden " het derde lid " vervangen door de woorden " het derde lid, 1°, 2°, 4°, 5°, 6° ".
3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt :
" § 3. De hoofdgriffier of de door hem aangewezen griffier geeft onmiddellijk na ontvangst van de beroepen die op de rol worden ingeschreven, of indien er een rolrecht verschuldigd is vanaf de datum waarop het beroep op de rol wordt geplaatst, kennis ervan aan de minister of zijn gemachtigde, behalve wanneer het beroep is afgegeven aan de gemachtigde van de minister met toepassing van § 2. ".
Art.40. In artikel 39/71 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt de zin " De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld in overleg in de Ministerraad de wijze van kennisgeving. " geschrapt.
Art.41. Artikel 39/73 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt :
" Art. 39/73. § 1. De kamervoorzitter of de door hem aangewezen rechter onderzoekt bij voorrang de beroepen met betrekking tot dewelke hij van oordeel is dat het niet vereist is dat de partijen nog mondelinge opmerkingen voordragen.
§ 2. Bij beschikking stelt de kamervoorzitter of de door hem aangewezen rechter de partijen in kennis dat de kamer zonder een terechtzitting uitspraak zal doen tenzij één van de partijen, binnen een termijn van vijftien dagen na het versturen van de beschikking, vraagt om gehoord te worden. In de beschikking wordt de grond meegedeeld waarop de kamervoorzitter of de door hem aangewezen rechter zich steunt om te oordelen dat het beroep door middel van een louter schriftelijke procedure kan ingewilligd of verworpen worden. Indien een nota met opmerkingen is ingediend, wordt deze samen met de beschikking medegedeeld.
§ 3. Indien geen der partijen vraagt om te worden gehoord dan worden deze geacht in te stemmen met de in de beschikking opgenomen grond en wordt naargelang het geval de afstand van het geding of de gegrondheid van het beroep vastgesteld.
§ 4. Indien één der partijen tijdig heeft gevraagd om gehoord te worden, dan bepaalt de kamervoorzitter of de door hem aangewezen rechter onverwijld bij beschikking de dag en het uur van de terechtzitting.
§ 5. Na de partijen gehoord te hebben in hun replieken doet de kamervoorzitter of de door hem aangewezen rechter onverwijld uitspraak. ".
Art.42. In dezelfde wet wordt na artikel 39/73 een artikel 39/73-1 ingevoegd, luidende :
" Art. 39/73-1. Als de Raad vindt dat een geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep verantwoord kan zijn, bepaalt het arrest daartoe een terechtzitting op een nabije datum.
Het arrest wordt betekend aan de partijen.
Het arrest dat de geldboete uitspreekt, geldt in elk geval als op tegenspraak gewezen.
De geldboete gaat van 125 tot 2 500 euro. De Koning past elk jaar deze bedragen aan ingevolge de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere modaliteiten inzake de inning van de geldboete. ".
Art.43. In artikel 39/76, § 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wet van 6 mei 2009, wordt het eerste lid aangevuld met de worden :
" , of indien een rolrecht dient te worden gekwijt, vanaf de inschrijving op de rol. ".
Art.44. In artikel 39/81 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wetten van 4 mei 2007 en 23 decembre 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, tweede streepje, worden na de woorden " - 39/73, § 1 " de woorden " , eerste en tweede lid en § 2 " opgeheven;
2° in het eerste lid, tussen het tweede en het derde streepje wordt het volgende streepje ingevoegd :
" - 39/73-1; ";
3° het derde, vierde en vijfde lid worden vervangen als volgt;
" Indien na ontvangst van de nota met opmerkingen de kamervoorzitter of de door hem aangewezen rechter van oordeel is dat de juridische complexiteit van de zaak de neerlegging vereist van een synthesememorie zijnde een memorie waarin de verzoekende partij al haar argumenten op een rij zet, beveelt hij de neerlegging ervan bij beschikking. De griffie brengt deze beschikking, samen met de nota met opmerkingen, ter kennis aan de verzoekende partij. De verzoekende partij beschikt over een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving ervan, om deze synthesememorie neer te leggen. Behoudens wat de ontvankelijkheid van het beroep en van de middelen betreft en zonder afbreuk te doen aan artikel 39/60, doet de Raad uitspraak op basis van de synthesememorie.
Indien de verzoekende partij binnen de in het derde lid bepaalde termijn geen synthesememorie heeft ingediend, doet de Raad nadat de partijen die daarom verzocht hebben gehoord zijn, zonder verwijl uitspraak, waarbij het ontbreken van het vereiste belang wordt vastgesteld.
Indien de verzoekende partij tijdig een synthesememorie heeft ingediend, wordt de procedure verder gezet overeenkomstig het eerste lid. ". (NOTA : bij arrest nr 88/2012 van 12-07-2012 (nog niet gepubliceerd in het B.St.), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 44,3° vernietigd)
Art.45.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum waarop de artikelen 38 tot 40 en 43 in werking treden.
De artikelen 42 en 44 zijn van toepassing op de beroepen die bij de Raad worden ingesteld na de inwerkingtreding van deze wet.
(NOTA : Inwerkingtreding van art. 38 tot 40 en 43 vastgesteld op 01-04-2011 door KB 2011-03-16/01, art. 3, 001)
TITEL 4. - Mobiliteit
ENIG HOOFDSTUK. - Milieu en Mobiliteit - Wijziging van de wet van 18 februari 1969 en van de wet van 21 juni 1985 met het oog op de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht
Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art.46. Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht.
Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg
Art.47. In artikel 2, § 1, van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg, gewijzigd bij de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I), wordt het laatste lid vervangen als volgt :
" Met uitzondering van de inbreuken bedoeld in het tweede tot vierde lid, neemt de politierechtbank kennis van de inbreuken bepaald in dit artikel. "
Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen
Art. 48. In artikel 4, § 1, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, gewijzigd bij de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I), wordt het laatste lid vervangen als volgt :
" Met uitzondering van de inbreuken bedoeld in het tweede tot vierde lid, neemt de politierechtbank kennis van de inbreuken bepaald in dit artikel. ".
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 29 december 2010.
ALBERT
Van Koningswege :
De Eerste Minister,
Y. LETERME
De Minister belast met het Migratie- en asielbeleid,
Mevr. J. MILQUET
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK
De Staatssecretaris voor Mobiliteit,
E. SCHOUPPE
De Staatssecretaris voor het Migratie- en asielbeleid,
M. WATHELET
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK