Details





Titel:

22 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot uitvoering van Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-01-2004 en tekstbijwerking tot 12-10-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Samenstelling en werking van de dienst Voogdij.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - Juridische aard van de arbeidsverhouding tussen de voogd en de dienst Voogdij.
Art. 6-7
Art. 7 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 7bis, 7ter, 8
HOOFDSTUK III. - Uitoefening van de opdracht van de voogd.
Art. 9-12, 12bis, 12ter
HOOFDSTUK IV. - Procedure en criteria voor de erkenning van de voogden - intrekking van de erkenning.
Afdeling 1. - Procedure en criteria voor de erkenning van de voogden.
Art. 13-14
Afdeling 2. - Opleiding.
Art. 15-17
Afdeling 3. - Personen die niet als voogd kunnen worden erkend.
Art. 18
Afdeling 4. - Intrekking van de erkenning.
Art. 19-21
Afdeling 5. - Aanwijzing van de voogd.
Art. 22-23
Afdeling 6. - Ontslag van de voogd.
Art. 24
HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding van Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van Titel XIII van de programmawet van 24 december 2002.
Art. 25
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art. 26-27



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Samenstelling en werking van de dienst Voogdij.
Artikel 1. De dienst Voogdij maakt deel uit van het Centraal Bestuur van de Federale Overheidsdienst Justitie.
  De dienst is samengesteld uit een multidisciplinaire ploeg, bestaande uit ambtenaren met een juridische of sociale opleiding.

Art.2. De dienst Voogdij oefent de opdrachten uit bedoeld in de artikelen 3, 4, 6, 7 en 8 van Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002.
  De dienst pleegt in het kader van de uitvoering van zijn opdrachten regelmatig overleg met de verenigingen die in het veld actief zijn en zich bezighouden met de opvang en de begeleiding van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.
  De Minister van Justitie kan de voogden algemene richtlijnen bezorgen die ertoe strekken de materiële organisatie van het werk van de voogden te coördineren.

Art.3. De dienst Voogdij gaat over tot de identificatie van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling en controleert zijn verklaringen betreffende zijn naam, nationaliteit en leeftijd inzonderheid door middel van zijn officiële documenten of van de inlichtingen verstrekt door de consulaire of diplomatieke posten van het land van herkomst of van doorvoer, of van elke andere inlichting, voorzover dit verzoek om inlichtingen de minderjarige of zijn familie die zich in het land van doorvoer en/of herkomst bevindt, niet in gevaar brengt.
  Het medisch onderzoek, bedoeld in artikel 7 van Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002, kan onder meer psychoaffectieve tests bevatten.

Art.4. De dienst Voogdij kan een beroep doen op een tolk.

Art.5. Teneinde een permanentie te waarborgen, stelt de dienst Voogdij de voogden, de betrokken overheden en alle betrokken personen een noodtelefoonnummer ter beschikking dat vierentwintig uur op vierentwintig bereikbaar is. De personeelsleden van de dienst Voogdij verzekeren die permanentie buiten de normale arbeidstijdregeling, door een wachtdienst ten huize.
  De Minister van Justitie bepaalt de compensaties voor de personeelsleden van de dienst Voogdij die een wachtdienst ten huize verzekeren.
  De dienst Voogdij kan in het kader van zijn bevoegdheid te allen tijde de maatregelen nemen die vereist zijn gelet op de spoedeisende aard van de situatie en onverwijld een voogd aanwijzen.

HOOFDSTUK II. - Juridische aard van de arbeidsverhouding tussen de voogd en de dienst Voogdij.
Art.6. <KB 2005-01-09/38, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2004> § 1. De dienst Voogdij eerbiedigt de onafhankelijkheid van de voogd in het kader van de uitoefening van zijn opdracht.
  Onverminderd artikel 2 en onder voorbehoud van § 3, is de relatie bedoeld in artikel 3, § 3, van Titel XIII, Hoofdstuk 6 "Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen" van de programmawet van 24 december 2002, beperkt tot de betaling door de dienst Voogdij van een forfaitaire vergoeding.
  § 2. De forfaitaire vergoeding bedraagt 500 euro per voogdij en per jaar. Dit bedrag wordt aangepast ingeval de stijgingen of dalingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen op 1 januari van het volgende jaar een verhoging of een verlaging van de bedragen gelijk aan of hoger dan 5 % veroorzaken. De basisindex is het indexcijfer van de consumptieprijzen van december 2003.
  (§ 2bis. De voorlopige voogd bedoeld in artikel 6, §§ 3 en 4, van Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002 heeft recht op een forfaitaire vergoeding van 200 euro ingeval de voorlopige voogdij beëindigd of definitief wordt minder dan drie maanden na zijn aanwijzing als voogd, en van 500 euro in de andere gevallen. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig § 2.
  De voorlopige voogd die belast wordt met de definitieve voogdij heeft voor alle prestaties alleen recht op de in § 2 bedoelde forfaitaire vergoeding.) <KB 2005-05-13/37, art. 1, 003 ; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
  § 3. De voogd kan afzien van de betaling van de forfaitaire vergoeding.
  § 4. § 1, tweede lid, evenals (§§ 2, 2bis en 3) zijn niet van toepassing wanneer de forfaitaire vergoeding door de toelage bedoeld in artikel 7bis, § 1, wordt vervangen. <KB 2005-05-13/37, art. 1, 003 ; Inwerkingtreding : 10-01-2005>

Art.7. § 1. De voogd heeft recht op afzonderlijke en forfaitaire vergoedingen voor de administratieve kosten die vermeld zijn op de hiernavolgende lijst en dienen tot dekking van uitgaven die rechtstreeks verband houden met de voogdij waarmee hij is belast.
  Forfaitair tarief per voogdij en per jaar :
  1° kosten voor een gewone briefwisseling : 10 euro, in voorkomend geval te vermeerderen met de kosten van een aangetekende zending,
  2° kosten voor telefoon, elektronische berichtgeving en fotokopieën : 75 euro.
  § 2. Binnenlandse verplaatsingskosten worden gedekt overeenkomstig de artikelen 2, vierde lid, 13 en 15 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
  (§ 3. §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing wanneer de forfaitaire vergoeding door de toelage bedoeld in artikel 7bis, § 2, wordt vervangen.) <KB 2005-01-09/38, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-01-2005>
  (§ 4. De §§ 1, 2 en 3 zijn eveneens van toepassing op de voorlopige voogd.) <KB 2005-05-13/37, art. 2, 003 ; Inwerkingtreding : 10-01-2005>

Art.7 TOEKOMSTIG RECHT.    § 1. De voogd heeft recht op afzonderlijke en forfaitaire vergoedingen voor de administratieve kosten die vermeld zijn op de hiernavolgende lijst en dienen tot dekking van uitgaven die rechtstreeks verband houden met de voogdij waarmee hij is belast.
  Forfaitair tarief per voogdij en per jaar :
  1° kosten voor een gewone briefwisseling : 10 euro, in voorkomend geval te vermeerderen met de kosten van een aangetekende zending,
  2° kosten voor telefoon, elektronische berichtgeving en fotokopieën : 75 euro.
  § 2. [1 Voor de binnenlandse verplaatsingskosten ontvangt de voogd een forfait van 250 euro per voogdij per jaar. Op vraag van de voogd kan de dienst Voogdij de reële verplaatsingskosten uitbetalen, verminderd met het forfait van 250 euro. De betaling van de reële verplaatsingskosten gebeurt overeenkomstig de artikelen 2, vierde lid, 13 en 15 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.]1
  (§ 3. §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing wanneer de forfaitaire vergoeding door de toelage bedoeld in artikel 7bis, § 2, wordt vervangen.) <KB 2005-01-09/38, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-01-2005>
  (§ 4. De §§ 1, 2 en 3 zijn eveneens van toepassing op de voorlopige voogd.) <KB 2005-05-13/37, art. 2, 003 ; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
  ----------
  (1)<KB 2023-07-31/14, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 7bis.<Ingevoegd bij KB 2005-01-09/38, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. [2 Wanneer de voogd in het kader van artikel 13, § 3, aangewezen is, wordt de vergoeding bedoeld in artikel 6 en 7 vervangen door een vergoeding rechtstreeks uitbetaald aan de vereniging of aan de openbare instelling die de aangewezen voogd in dienst heeft.]2
  § 2. [2 [3 Het basisbedrag van de vergoeding per jaar voor een voogd die gelijktijdig minstens 25 voogdijen uitoefent bedraagt:
   - 28 000 euro voor een voogd die voor 12 juli 2022 bij de vereniging als voogd in dienst is getreden;
   - 74 900 euro voor een voogd die na 12 juli 2022 bij de vereniging als voogd in dienst is getreden.]3
  [3 De anciënniteitstoeslag bedraagt 5 000 euro voor een voogd met minstens 5 jaar relevante ervaring en 9 000 euro voor een voogd met minstens 10 jaar relevante ervaring. De dienst Voogdij bepaalt het aantal jaren anciënniteit die in rekening wordt gebracht.
   Het bedrag van de vergoeding voor een coördinator met minstens tien jaar anciënniteit en die het werk van ten minste vier voogden binnen de betrokken vereniging coördineert bedraagt:
   - 14 000 euro per jaar voor een coördinator die in dienst is getreden als coördinator bij de vereniging voor 12 juli 2022;
   - 49 220 euro per jaar voor een coördinator die in dienst is getreden als coördinator bij de vereniging na 12 juli 2022.
   De bedragen worden verdubbeld voor een coördinator met minstens tien jaar anciënniteit en die het werk van ten minste acht voogden binnen de betrokken vereniging coördineert.]3
   In het geval de voogd deeltijds werkt en daardoor niet aan de voorwaarde van gelijktijdigheid voldoet, dan wordt het bedrag van de vergoeding berekend in verhouding tot het gemiddelde aantal gelijktijdig uitgeoefende voogdijen.
   De voorwaarde van gelijktijdigheid gaat in vanaf de vierde maand volgend op de benoeming als voogd. Het is toegestaan dat voogden binnen eenzelfde organisatie meer voogdijen opnemen om het tekort aan voogdijen bij een andere voogd aan te vullen om aan de voorwaarde van gelijktijdig te voldoen.]2
  [3 De vereniging die van een andere overheid toelagen ontvangt voor de loon - en werkingskosten van haar voogd(en), licht de dienst Voogdij daarvan in. Wanneer de vergoeding bedoeld in het eerste lid 74 900 euro per jaar of meer bedraagt, dan wordt de vergoeding verminderd met het bedrag van de toelage die de vereniging van de andere overheid ontvangt.]3
  [1 § 3. [2 Maandelijks moet een lijst met de naam van elke voogd tewerkgesteld bij een vereniging en de datum van zijn erkenning of indiensttreding en de naam en het dossiernummer van de niet begeleide minderjarige vreemdelingen onder diens hoede, aan de dienst Voogdij worden bezorgd. Deze maken de bewijsstukken uit voor het kunnen uitkeren van de vergoeding en onder voorbehoud van aanvaarding door de FOD Justitie, wordt ten laatste op 1 februari van het volgende begrotingsjaar waarop de vergoeding betrekking heeft de definitieve lijst voor het ganse jaar aan de FOD Justitie toegezonden.
   Wat betreft de controlemodaliteiten zijn artikel 121 tot 124 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van comptabiliteit van de federale Staat van toepassing.
   Ingeval blijkt dat te veel werd toegekend voor het afgelopen jaar, wordt een beslissing tot terugvordering van de vergoeding ter kennis gebracht per aangetekend schrijven.
   De bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 105,10 (basis 2013 = 100). De verhoging of vermindering wordt toegepast met ingang van het burgerlijk jaar dat volgt op de maand waarin de afgevlakte gezondheidsindex de spilindex bereikt die een wijziging rechtvaardigt.]2]1
  [3 § 4. In de maand januari maakt de vereniging de rechtvaardigingsstukken over die de werkelijk gemaakte kosten voor het tewerkstellen van de voogden van het voorafgaand jaar betreffen. De minister kan het bedrag van de vergoeding bedoeld in paragraaf 2 a posteriori herzien wanneer de werkelijk gemaakte kosten meer dan 10% lager liggen dan de vergoeding bedoeld in paragraaf 2. De herziene vergoeding is van toepassing op het jaar dat volgt op het controlejaar.]3
  ----------
  (1)<KB 2015-09-23/04, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
  (2)<KB 2018-12-06/05, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (3)<KB 2023-07-31/14, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art. 7ter. <ingevoegd bij KB 2007-12-07/61, art. 2, Inwerkingtreding : 01-02-2008> § 1. De vervangende voogd bedoeld in artikel 12bis heeft recht op een vergoeding.
  § 2. Ingeval hij werd erkend in het kader van artikel 13, § 3, blijven de in artikel 7bis bedoelde toelagen toegekend.
  § 3. In de andere gevallen,
  - indien de vervangende voogdij binnen een termijn van 3 maanden eindigt, heeft de vervangende voogd recht op de afzonderlijke en forfaitaire vergoedingen bedoeld in artikel 7, §§ 1 en 2;
  - indien de vervangende voogdij langer dan 3 maanden duurt, heeft de vervangende voogd niet alleen recht op de afzonderlijke en forfaitaire vergoedingen bedoeld in artikel 7, maar ook op de forfaitaire vergoeding bedoeld in artikel 6.
  § 4. De aanvankelijk aangewezen voogd behoudt in alle gevallen het recht op de in de artikelen 6 en 7 bedoelde vergoedingen voor het lopende kalenderjaar.

Art.8. (Onverminderd artikel 14 van Titel XIII, Hoofdstuk 6 "Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen" van de programmawet van 24 december 2002, neemt de dienst Voogdij een verzekering voor de voogden die de forfaitaire vergoedingen bedoeld in artikelen 6 en 7 genieten, om hun burgerlijke aansprakelijkheid te dekken, alsook om de lichamelijke schade te dekken opgelopen door de voogd ten gevolge van een schadegeval veroorzaakt in België door het voertuig gebruikt voor de uitoefening van zijn opdracht als voogd.) <KB 2005-01-09/38, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 25-01-2005>
  Hij sluit tevens een verzekering af om de burgerlijke aansprakelijkheid te dekken van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen voor wie een voogd is aangewezen.

HOOFDSTUK III. - Uitoefening van de opdracht van de voogd.
Art.9. § 1. De voogd wendt de eventuele inkomsten van de niet-begeleide minderjarige aan teneinde :
  - in diens onderhoud te voorzien en hem te verzorgen,
  - de kosten te dekken die volgen uit de procedures bedoeld in de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsook uit de andere administratieve of gerechtelijke procedures die betrekking hebben op de niet-begeleide minderjarige.
  § 2. Indien de niet-begeleide minderjarige vreemdeling niet over toereikende inkomsten beschikt, verzoekt de voogd om de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling, overeenkomstig de artikelen 9, § 3, en 12, § 1, van Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002.

Art.10. De verslagen over de vermogenstoestand van de minderjarige die de voogd moet neerleggen, worden opgesteld in overeenstemming met de door de Koning bepaalde regels krachtens artikel 413 van het Burgerlijk Wetboek.

Art.11. De voogd mag noch van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken - Algemene Directie Dienst Vreemdelingenzaken, noch van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, noch van de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen richtlijnen krijgen betreffende de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, onverminderd artikel 2, derde lid.

Art.12. De voogd vraagt ambtshalve bijstand van een advocaat om de minderjarige te vertegenwoordigen in de procedures bedoeld in de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, of in enige andere administratieve of gerechtelijke procedure, overeenkomstig artikel 9, § 3, van Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002.
  Indien de voogd het beroep van advocaat uitoefent, mag hij in het kader van de uitoefening van zijn opdracht niet optreden als raadsman van de minderjarige.
  De voogd stelt de dienst Voogdij in kennis van de naam van de advocaat die de minderjarige vertegenwoordigt.

Art. 12bis. <ingevoegd bij KB 2007-12-07/61, art. 3; Inwerkingtreding : 01-02-2008> § 1. Ingeval de voogd wegens overmacht niet bij machte is zijn wettelijke opdrachten uit te voeren, het wettelijk en materieel onmogelijk is het verhoor uit te stellen en spoed vereist is voor de minderjarige, gaat de dienst Voogdij onmiddellijk over tot de aanwijzing van een vervangende voogd.
  § 2. Ingeval de voogd om een andere reden niet bij machte is zijn opdracht te vervullen, kan hij in de volgende gevallen worden vervangen :
  - de voogd heeft gesteld dat hij voor een bepaalde periode van ten hoogste een maand onbeschikbaar is en de dienst Voogdij stelt vast dat spoed vereist is voor de minderjarige. De voogd brengt de dienst Voogdij en de betrokken overheden op de hoogte van zijn onbeschikbaarheid;
  - de voorziene of daadwerkelijke afwezigheid gaat de termijn van een maand te boven. In dat geval kan de dienst Voogdij tevens overgaan tot de definitieve overdracht van de voogdij, rekening houdend met het belang van de minderjarige.

Art. 12ter. <ingevoegd bij 2007-12-07/61, art. 4; Inwerkingtreding : 01-02-2008> § 1. De vervangende voogd treedt enkel op voor de opdrachten inzake het dagelijks beheer van het dossier waardoor ernstige schade voor de minderjarige kan worden voorkomen.
  § 2. In alle gevallen is de vervangende voogd een door de dienst Voogdij erkende voogd. Ingeval de aanvankelijke voogd erkend werd in het kader van artikel 13, § 3, is de vervangende voogd voor zover mogelijk een werknemer van dezelfde vereniging of openbare instelling.

HOOFDSTUK IV. - Procedure en criteria voor de erkenning van de voogden - intrekking van de erkenning.
Afdeling 1. - Procedure en criteria voor de erkenning van de voogden.
Art.13. § 1. De personen die zich wensen in te schrijven op de lijst van de personen erkend om te worden aangewezen als voogd van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, dienen bij de dienst Voogdij een schriftelijk verzoek in.
  De kandidaten voegen bij hun schriftelijk verzoek een dossier met een getuigschrift van goed zedelijk gedrag en alle nuttige stukken waaruit hun opleiding en competentie inzake de problematiek van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en van hun begeleiding blijken.
  § 2. Alvorens de kandidaat te erkennen, heeft de dienst Voogdij een voorafgaand gesprek met hem over zijn motivering en zijn competentie inzake de problematiek van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en van hun begeleiding.
  De dienst gaat tevens na of de kandidaat de voorwaarden vervult bedoeld in artikel 18, § 1, en of hij voldoende kennis heeft van de aangelegenheden bedoeld in artikel 17.
  § 3. (De dienst Voogdij kan met openbare instellingen en verenigingen die actief zijn op het terrein, protocolakkoorden betreffende de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen sluiten, met het oog op de erkenning van hun personeelsleden als kandidaat-voogd.
  § 2, eerste lid, is niet van toepassing wanneer de kandidaat-voogd in het kader van deze paragraaf wordt erkend.) <KB 2005-01-09/38, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2005>

Art.14. De dienst Voogdij houdt de lijst van de voogden en vermeldt voor iedere voogd het aantal minderjarigen voor wie hij de voogdij uitoefent, alsook de identiteit van de minderjarigen, hun leeftijd, hun land van herkomst en in voorkomend geval hun land van doorvoer, alsook hun verblijfplaats in België.

Afdeling 2. - Opleiding.
Art.15. De dienst Voogdij organiseert voor de voogden op regelmatige tijdstippen opleidingen betreffende de problematiek van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen of betreffende alle aangelegenheden die daarmee verband houden. De dienst Voogdij kan de organisatie van deze opleidingen toevertrouwen aan derden en waakt erover dat deze opleidingen alle aspecten van de problematiek betreffen, daaronder begrepen de psychologische, sociale en juridische aspecten.

Art.16. De voogden moeten ten minste een keer per jaar het bewijs leveren dat zij terzake een multidisciplinaire en permanente opleiding volgen, georganiseerd door de dienst Voogdij of door derden voor zover deze opleiding door de dienst Voogdij wordt erkend.
  De opleidingskosten van de voogden zijn ten laste van de dienst Voogdij.

Art.17. De opleiding van de voogden heeft in elk geval betrekking op de volgende materies :
  - aspecten van het vreemdelingenrecht en van het jeugdrecht;
  - aspecten van het burgerlijk recht in verband met het beheer van goederen;
  - pedagogische en psychologische aspecten, daaronder begrepen de opleiding inzake het luisteren naar minderjarigen;
  - opleiding inzake multiculturele opvang.

Afdeling 3. - Personen die niet als voogd kunnen worden erkend.
Art.18. § 1. De dienst Voogdij kan niet als voogd erkennen :
  - de personen bedoeld in de artikelen 397 en 398, 1° en 2°, van het Burgerlijk Wetboek;
  - de personen die op grond van hun ambt een belangenconflict hebben met de minderjarige. Personen van wie onweerlegbaar wordt vermoed dat zij een dergelijk belangenconflict hebben, zijn de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken - Algemene Directie Dienst Vreemdelingenzaken, van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, alsook van de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen.
  § 2. De beslissing een erkenning te weigeren wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokkene.

Afdeling 4. - Intrekking van de erkenning.
Art.19. Onverminderd de procedure tot beëindiging; van het ambt van voogd bedoeld in de artikelen 20 en 21 van Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002, kan de dienst Voogdij de erkenning van de voogd intrekken indien hij de voorwaarden voor de erkenning van voogden omschreven in dit besluit, niet meer vervult of indien hij de verplichtingen bepaald in Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002, niet in acht neemt. De voogd kan vooraf worden gehoord door de dienst Voogdij.
  (Bovendien trekt de dienst Voogdij de erkenning van de voogd in wanneer deze in het kader van artikel 13, § 3, erkend is, en geen deel meer uitmaakt van het personeel van de betrokken vereniging of openbare instelling. Te dien einde stelt de betrokken vereniging of openbare instelling de dienst Voogdij onverwijld op de hoogte van het feit dat de voogd geen deel meer uitmaakt van zijn personeel.) <KB 2005-01-09/38, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2005>

Art.20. Ingeval de erkenning wordt ingetrokken, wijst de dienst Voogdij voor de betrokken niet-begeleide minderjarige vreemdelingen onverwijld een nieuwe voogd aan.

Art.21. De beslissing tot intrekking van de erkenning wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de voogd en van de betrokken minderjarige(n).

Afdeling 5. - Aanwijzing van de voogd.
Art.22. De dienst Voogdij wijst voor het voeren van de voogdij over een niet-begeleide minderjarige een persoon aan die voorkomt op de lijst van de erkende voogden, waarbij erover wordt gewaakt dat de voogdijen evenwichtig over de voogden worden verdeeld. Het aantal voogdijen is beperkt (tot veertig per voogd). <KB 2005-01-09/38, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 25-01-2005>
  Voor zover zulks mogelijk is, wijst de dienst Voogdij een voogd aan die in de omgeving woont van de verblijfplaats van de betrokken niet-begeleide minderjarige.
  Deze aanwijzing wordt per brief of per fax ter kennis gebracht van de voogd, de betrokken minderjarige en de personen vermeld in artikel 8, § 2, 1e lid, van Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002.
  De aangewezen voogd kan zijn taak enkel weigeren indien de dienst Voogdij de door de voogd meegedeelde redenen van verschoning of van verhindering uitdrukkelijk aanvaardt.

Art.23. De dienst Voogdij kan niet als voogd aanwijzen :
  1° een erkend persoon die of wiens echtgenoot, de persoon met wie hij wettelijk samenwoont, de persoon met wie hij feitelijk samenwoont of een bloedverwant in de neerdalende of in de opgaande lijn, een rechtsgeding voert tegen de betrokken minderjarige waarbij zijn staat, zijn vermogen of een aanzienlijk deel van zijn goederen in het gedrang worden gebracht;
  2° een erkend persoon die een opvangfunctie uitoefent ten aanzien van de betrokken niet-begeleide minderjarige in het kader van een opvanginstelling of van een lokaal opvanginitiatief georganiseerd door een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn;
  3° een erkend persoon die lid is van de raad voor maatschappelijk welzijn van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn bedoeld in 2°;
  4° een erkend persoon die lid is van de gemeenteraad van de gemeente waarvan het in 2° bedoelde Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn afhangt.

Afdeling 6. - Ontslag van de voogd.
Art.24. In geval van vrijwillig ontslag brengt de ontslagnemende voogd zijn beslissing schriftelijk ter kennis van de dienst Voogdij en van de betrokken minderjarige(n). Het ontslag gaat in werking met inachtneming van een opzeggingstermijn van twee maanden die kan worden verminderd om ernstige redenen; de beoordeling ervan wordt overgelaten aan de dienst Voogdij.
  De dienst Voogdij wijst onverwijld een nieuwe voogd aan voor de betrokken niet-begeleide minderjarigen, zodanig dat de niet-begeleide minderjarige onder de hoede wordt genomen op de dag waarop het ontslag ingaat.

HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding van Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van Titel XIII van de programmawet van 24 december 2002.
Art.25. Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002 treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand na die waarop het besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 29 van deze wet.
  Artikel 3, § 1, § 2, 5° en 6°, en § 3, van Titel XIII, Hoofdstuk 6 " Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen " van de programmawet van 24 december 2002, treedt evenwel in werking op de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art.26. Dit koninklijk besluit treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand na die waarin het besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. De artikelen 1, 5, tweede lid, 13, 14, 18, 19, 20 en 21 treden in werking op de dag waarop het koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 27. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.