Details





Titel:

17 JULI 2003. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut. (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-10-2003 en tekstbijwerking tot 25-11-2022)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Categorieën inzake indienstneming bij arbeidsovereenkomst.
Art. 3.1-7
HOOFDSTUK III. - Bezoldiging.
Art. 8-12.1
HOOFDSTUK IIIbis. [1 - Toepassing van verscheidene statutaire regelingen op de contractuele personeelsleden]1
Art. 12.2-13
HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 14-18
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1997033001 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.- Toepassingsgebied.
  Dit besluit is van toepassing op het contractueel personeel, hierna " contractuele personeelsleden " genoemd, van de volgende instellingen :
  1° het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;
  2° het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s;
  3° [2 de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven]2;
  4° de Dienst voor Arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap.
  [1 Dit besluit is niet van toepassing op werknemers in de zin van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst die tewerkgesteld worden door de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap in het kader van de taak die aan die dienst is toevertrouwd bij artikel 2, § 1, 8°, van het decreet van 17 januari 2000 tot oprichting van een dienst voor arbeidsbemiddeling in de Duitstalige Gemeenschap.]1
  ----------
  (1)<BDG 2017-09-28/12, art. 37, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BDG 2022-09-15/12, art. 33, 011; Inwerkingtreding : 01-10-2022>

Art.2.- Indienstnemingsprocedure.
  § 1. Vóór de indienstneming bij arbeidsovereenkomst wordt een openbaar oproep tot de kandidaten bekendgemaakt.
  In afwijking van het eerste lid is een oproep tot de kandidaten niet noodzakelijk :
  1° bij indienstneming voor een tewerkstelling die overeenstemt met minder dan één derde van een voltijdse betrekking;
  2° [1 [3 bij indienstnemingen voor ten hoogste drie maanden die wegens dringende noodzakelijkheid of met toepassing van artikel 4 geschieden;]3]1
  (3° bij een [3 nieuwe indienstneming]3 van een personeelslid wier overeenkomst van een bepaalde duur vervalt, voor zover de [3 nieuwe indienstneming]3 zonder onderbreking plaatsvindt[1 [3 , voor zover een openbare oproep tot de gegadigden werd gedaan voor de vorige aanstelling van bepaalde duur, voor zover de nieuwe indienstneming betrekking heeft op dezelfde of een vergelijkbare betrekking als die waarvoor een openbare oproep tot de gegadigden werd gedaan en voor zover de duur van de nieuwe arbeidsovereenkomst niet wezenlijk verschilt van de duur van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst]3;]1) <BDG 2004-12-09/66, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 09-12-2004>
  [1 4° bij indienstneming in de dienst met afzonderlijk beheer "Gemeenschapscentra" voor de sectoren Sport en Animatie wegens een toestroom aan bezoekers naar aanleiding van de weersomstandigheden of wegens onvoorspelbare omstandigheden die een openbare oproep tot de kandidaten onmogelijk maken, waarbij de duur van de indienstneming ten hoogste drie maanden bedraagt;]1
  [2 5° bij indienstnemingen naar aanleiding van een voltooide opleiding in een bedrijf die in de betrokken instelling gevolgd werd met toepassing van het besluit van de Regering van 10 september 1993 houdende oprichting en regeling van een stelsel voor opleiding in een bedrijf met het oog op de voorbereiding van de inschakeling van de mindervaliden in het arbeidsproces;]2
  [2 6° bij indienstnemingen naar aanleiding van een voltooide opleiding die in de betrokken instelling gevolgd werd in het kader van een duale basisopleiding met toepassing van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool, op voorwaarde dat de lerende zijn opleiding aangevat heeft naar aanleiding van een openbare oproep tot de gegadigden met betrekking tot de opleiding in de betrokken instelling.]2
  § 2. De selectie van de kandidaten gebeurt op basis van materiële criteria m.b.t. de geschiktheid voor de uitoefening van de functie.
  [1 De secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal resp. de afgevaardigd directeur]1 stelt een examencommissie samen die de geschiktheid van de kandidaten beoordeelt. Te dien einde stelt de examencommissie een ad hoc examenreglement op rekening houdend met de uit te oefenen functie. De examencommissie maakt een klassement op en stelt de uitgekozen kandidaten ter indienstneming voor.
  ----------
  (1)<BDG 2017-01-19/18, art. 45, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
  (2)<BDG 2019-05-23/45, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (3)<BDG 2021-10-28/35, art. 22, 010; Inwerkingtreding : 01-11-2021>

Art.3. - Arbeidsovereenkomst [2 ...]2.
  § 1. Elke indienstneming gebeurt [2 via een schriftelijke arbeidsovereenkomst]2 arbeidsovereenkomst.
  [1 De secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal]1 resp. de afgevaardigd directeur staan voor de indienstneming in weddeschalen van de niveaus IV en III in [2 ...]2.
  De Regering resp. de beheerraad staan voor de indienstneming in weddeschalen van de niveaus II, II+ en I in.
  § 2. [2 ...]2
  ----------
  (1)<BDG 2013-01-17/36, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
  (2)<BDG 2017-01-19/18, art. 46, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2017>

HOOFDSTUK II. - Categorieën inzake indienstneming bij arbeidsovereenkomst.
Art. 3.1. [1 - Algemeen.
  Voor de duur van de voorlopige vol- of deeltijdse afwezigheid van een personeelslid wordt een vervanger uitsluitend bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2017-01-19/18, art. 47, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2017>

Art.4.[1 - Vervanging.
  Voor de duur van de voorlopige vol- of deeltijdse afwezigheid van een personeelslid wordt een vervanger uitsluitend bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen. ]1
  ----------
  (1)<BDG 2017-01-19/18, art. 48, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2017>

Art.5.
  <Opgeheven bij BDG 2017-01-19/18, art. 49, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2017>

Art.6.[1 - Taken die uitsluitend door contractuele personeelsleden uitgeoefend worden
   Voor de uitoefening van de volgende taken geschieden uitsluitend indienstnemingen bij arbeidsovereenkomst :
   1° alle taken van de huishoudkundige dienst;
   2° de ontvangst- en telefoondienst;
   3° huismeestertaken;
   4° in de tijd beperkte bijzondere opdrachten of in de tijd beperkte projectopdrachten;
   5° de opleidingen van de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap;
   6° alle taken van de diensten met afzonderlijk beheer "Mediacentrum" en "Gemeenschapscentra".]1
  ----------
  (1)<BDG 2019-05-23/45, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.7.
  <Opgeheven bij BDG 2021-10-28/35, art. 23, 010; Inwerkingtreding : 01-11-2021>

HOOFDSTUK III. - Bezoldiging.
Art.8. - Principe.
  § 1. Het contractueel personeelslid wordt bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal verbonden aan de aanwervingsgraad van een ambtenaar met een gelijkwaardig ambt, naar rata van zijn werktijd.
  Het contractueel personeelslid verkrijgt ten hoogste de weddeschaal van het niveau waartoe zijn diploma hem toegang zou verlenen voor een aanwerving als ambtenaar.
  De bezoldiging ligt nooit lager dan het gewaarborgd minimumloon, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries.
  § 2. Bovendien ontvangen de contractuele personeelsleden :
  1° de periodieke verhogingen bepaald in de bedoelde weddeschaal;
  2° een vakantiegeld en een eindejaarstoelage onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren;
  3° een haard- of standplaatstoelage onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren;
  4° de toelagen, vergoedingen en premies onder dezelfde voorwaarden als een ambtenaar die hetzelfde ambt uitoefent.

Art.9.[1 - Vervangers.
  De contractuele personeelsleden die met toepassing van artikel 4 in dienst worden genomen, worden hoogstens ingeschaald in de weddeschaal van de aanwervingsgraad van de loopbaan van het te vervangen personeelslid. ]1
  ----------
  (1)<BDG 2017-01-19/18, art. 52, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 9.1.
  <Opgeheven bij BDG 2021-10-28/35, art. 24, 010; Inwerkingtreding : 01-11-2021>

Art. 9.2.[1 - Departementshoofd.
  Indien een contractueel personeelslid van het Ministerie overeenkomstig artikel 11.2 van hetzelfde besluit van de Regering van 27 december 1996 door de Regering aangewezen wordt als departementshoofd, wordt dat personeelslid tijdens zijn aanwijzing als departementshoofd bezoldigd op basis van weddeschaal [3 M4]3 [3 ...]3. Deze bepaling heeft geen enkele uitwerking op de financiële opwaardering.
  [3 ...]3
   Onverminderd het eerste [3 ...]3 lid wordt het contractueel personeelslid dat via een externe procedure geselecteerd wordt om een departement te leiden, in dienst genomen in het niveau waartoe zijn diploma toegang verleent en wordt dat personeelslid onverminderd artikel 9.3 in een weddeschaal ingedeeld. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2017-01-19/18, art. 54, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BDG 2019-05-23/45, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (3)<BDG 2022-09-15/12, art. 34, 011; Inwerkingtreding : 01-10-2022>

Art. 9.3. [1 - Deskundigen.
  Het contractueel personeelslid dat in dienst wordt genomen op basis van zijn gespecialiseerde vakkennis, zijn specifieke beroepsvaardigheden of zijn jarenlange beroepservaring kan bezoldigd worden op basis van een hogere weddeschaal dan die bepaald in artikel 8, § 1, waarbij de weddeschaal die in de arbeidsovereenkomst moet worden bepaald, overeenstemt met een bestaande schaal van het niveau waarvoor het contractueel personeelslid een diploma kan voorleggen.
   De deskundigen worden hoogstens in de volgende weddeschaal ingedeeld :
   1. in niveau I : weddeschaal I/8;
   2. in niveau II+ : weddeschaal II+/3;
   3. in niveau II : weddeschaal II/4;
   4. in niveau III : weddeschaal III/6.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2017-01-19/18, art. 55, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.9.4. [1 - Plaatsvervanger van de secretaris-generaal
   Indien een contractueel personeelslid van het Ministerie door de Regering wordt aangewezen als plaatsvervanger van de secretaris-generaal overeenkomstig artikel 10 van hetzelfde besluit van de Regering van 27 december 1996, wordt betrokkene gedurende zijn aanstelling als plaatsvervanger van de secretaris-generaal bezoldigd op basis van weddeschaal M2. Deze bepaling heeft geen enkele uitwerking op de financiële opwaardering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 35, 011; Inwerkingtreding : 01-10-2022>


Art.10. - Geldelijke anciënniteit.
  De artikelen 72 tot 78 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren, zijn mutatis mutandis van toepassing op de geldelijke anciënniteit.
  [1 Een contractueel personeelslid verricht werkelijke diensten zolang geen vorm van schorsing van de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst voorligt waarbij zijn loon niet wordt uitbetaald.
   In afwijking van het tweede lid wordt in volgende gevallen de duur van de schorsing als werkelijke dienst in aanmerking genomen :
   1° de afwezigheden in het kader van een geboorte zoals bepaald in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971;
   2° de afwezigheid wegens een georganiseerde werkonderbreking;
   3° de afwezigheid in het kader van een loopbaanonderbreking;
   4° ouderschapsverlof;
   5° de dienstvrijstelling voor opdracht;
   6° de verloven bepaald in artikel 117 van het besluit van de Regering van 27 december 1996.]1
  ----------
  (1)<BDG 2019-05-23/45, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.11. - Afschaffing van de carensdag.
  De carensdag waarin artikel 52, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voorziet, is niet toepasselijk.

Art.12.[1 - Financiële valorisatie.
  Contractuele personeelsleden die op basis van de weddeschaal verbonden aan de aanwervingsgraad van hun loopbaan bezoldigd worden en de evaluatie "positief" hebben, worden bezoldigd op basis van de weddeschaal verbonden aan de eerste bevorderingsgraad van dezelfde loopbaan indien ze voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarde voor de bevordering in een vlakke loopbaan van een ambtenaar van de begingraad tot de onmiddellijk hogere graad van zijn vlakke loopbaan vermeld in artikel 60 van hetzelfde besluit van de Regering van 27 december 1996.
   Op voordracht van de directieraad of, bij gebrek aan een directieraad, op voordracht van de afgevaardigd directeur, kan de bevoegde in dienst nemende overheid de contractuele personeelsleden die op basis van de weddeschaal verbonden aan de eerste bevorderingsgraad van hun loopbaan bezoldigd worden en die de evaluatie "positief" hebben, overeenkomstig artikel 12.1 een bezoldiging op basis van de weddeschaal van de tweede bevorderingsgraad van dezelfde loopbaan toekennen indien ze voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarden voor de bevordering van een ambtenaar bepaald in artikel 58, eerste lid, van hetzelfde besluit van de Regering van 27 december 1996. Als de in dienst nemende overheid één van de instellingen vermeld in artikel 1, 2° tot 4°, is, wordt de goedkeuring van de Regering omtrent de voordracht gevraagd.
   Contractuele personeelsleden van de niveaus I, II+, II, III en IV die op basis van de weddeschaal verbonden aan de tweede bevorderingsgraad van hun loopbaan bezoldigd worden en de evaluatie "positief" hebben, worden bezoldigd op basis van de weddeschalen I/10, II+/4, II/5, III/7 en IV/6, indien ze voldoen zowel aan de anciënniteitsvoorwaarden voor de bevordering van een ambtenaar bepaald in artikel 58, eerste lid, van hetzelfde besluit van de Regering van 27 december 1996 als aan de anciënniteitsvoorwaarden voor de toekenning van de respectieve weddeschalen I/10, II+/4, II/5, III/7 en IV/6 bepaald in artikel 71 van hetzelfde besluit.
   Voor de financiële opwaarderingen wordt de loopbaan van de contractuele personeelsleden van niveau IV die aangesteld zijn in de huishoudkundige dienst gelijkgesteld met de loopbaan van de bode-telefonisten.]1
  ----------
  (1)<BDG 2017-01-19/18, art. 56, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 12.1. [1 - Voorstel tot financiële opwaardering overeenkomstig artikel 12, tweede lid.
  Voor de toepassing van artikel 12, tweede lid, bepaalt de bevoegde in dienst nemende overheid het aantal financiële opwaarderingen per niveau. Nadat het aantal financiële opwaarderingen is bepaald, doet de voorzitter van de directieraad of, bij gebrek aan een directieraad, de afgevaardigd directeur een oproep tot de kandidaten die schriftelijk aan alle in aanmerking komende gegadigden wordt bezorgd. De in aanmerking komende gegadigden ondertekenen een bewijs dat ze de oproep tot de gegadigden hebben ontvangen of de overheid zendt de oproep tot de kandidaten, in het bijzonder wanneer de gegadigde afwezig is, per aangetekende brief toe. De oproep tot de kandidaten voorziet in een termijn van ten minste 15 werkdagen voor de indiening van een schriftelijke sollicitatie bij de voorzitter van de directieraad of, bij gebrek aan een directieraad, bij de afgevaardigd directeur en vermeldt zo nodig welke inlichtingen en documenten moeten worden meegedeeld.
   De directieraad of, bij gebrek aan een directieraad, de afgevaardigd directeur maakt over elke in aanmerking komende gegadigde een met redenen omkleed advies op. Indien er verscheidene in aanmerking komende gegadigden zijn, maakt de directieraad of, naargelang van het geval, de afgevaardigd directeur een rangschikking op, waarbij rekening wordt gehouden met de evaluatie, maar daarnaast ook met de prestaties en de ervaring van de gegadigden, hun geschiktheid, hun inspanningen om opleidingen en voortgezette opleiding in samenhang met hun taken te volgen, alsook hun dienstanciënniteit. De directieraad of, naargelang van het geval, de afgevaardigd directeur doet dienovereenkomstig de in artikel 12, tweede lid, vermelde voordracht voor de in dienst nemende overheid.
   De directieraad of, naargelang van het geval, de afgevaardigd directeur deelt elke gegadigde mee op welke plaats hij gerangschikt staat. De in aanmerking komende gegadigde heeft het recht door de directieraad of, naargelang van het geval, de afgevaardigd directeur te worden gehoord; de gegadigde dient de aanvraag om te worden gehoord in bij de directieraad of, naargelang van het geval, bij de afgevaardigd directeur binnen een termijn van 10 werkdagen die ingaat de dag nadat hij de mededeling van de rangschikking heeft ontvangen. Nadat alle in aanmerking komende gegadigden die erom verzochten zijn gehoord, wordt de oorspronkelijke rangschikking door de directieraad of, naargelang van het geval, door de afgevaardigd directeur gewijzigd of bekrachtigd. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2017-01-19/18, art. 57, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK IIIbis. [1 - Toepassing van verscheidene statutaire regelingen op de contractuele personeelsleden]1   ----------   (1)
Art. 12.2.[1 - Evaluatie
   De artikelen 37 tot 40 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren zijn van toepassing op de contractuele personeelsleden.]1
  ----------
  (1)<BDG 2019-05-23/45, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 12.3. [1 - Rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulaties
   De artikelen 88 tot 91 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 zijn van toepassing op de contractuele personeelsleden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2019-05-23/45, art. 19, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 12.4. [1 - Evaluatie
   Artikel 101 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 is van toepassing op de contractuele personeelsleden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2019-05-23/45, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 12.5. [1 - Werkonderbreking
   Artikel 103 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 is van toepassing op de contractuele personeelsleden, waarbij de contractuele personeelsleden geen recht hebben op uitbetaling van een wedde tijdens de periode van de werkonderbreking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2019-05-23/45, art. 21, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 12.6. [1 - Verloven en afwezigheden
   De volgende verloven en afwezigheden die in hoofdstuk VIII van het besluit van de Regering van 27 december 1996 zijn vastgelegd, zijn van toepassing op de contractuele personeelsleden :
   1° Afdeling 2 - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen, waarbij - voor de toepassing van artikel 106, § 1, tweede lid, op de contractuele personeelsleden en de inkorting van het jaarlijks vakantieverlof - ook rekening wordt gehouden met de periode waarin een wegens ziekte afwezig contractueel personeelslid geen recht op verderde uitbetaling van zijn loon heeft;
   2° Afdeling 3 - Omstandigheidsverloven;
   3° Onderafdeling 5.2 - Adoptieverlof;
   4° Onderafdeling 5.3 - Ouderschapsverlof;
   5° Afdeling 9 - Dienstvrijstelling voor opleiding of voortgezette opleiding;
   6° Afdeling 10 - Opleidingsverlof;
   7° Afdeling 11 - Dienstvrijstelling voor opdracht;
   8° Afdeling 12 - Politiek verlof, waarbij - voor de toepassing op de contractuele personeelsleden - de arbeidsovereenkomst voor de perioden van politiek verlof op verzoek of van ambtswege geschorst wordt, maar bij de berekening van de geldelijke anciënniteit in aanmerking wordt genomen;
   9° Afdeling 13 - Dienstvrijstelling om ter beschikking te worden gesteld van de Koning, een Prins of een Prinses van België;
   10° Afdeling 14 - Dienstvrijstelling voor borstvoedingspauzes.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2019-05-23/45, art. 22, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.12.7. [1 - Telewerk
   De artikelen 191.1 tot 191.6 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 zijn van toepassing op de contractuele personeelsleden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 36, 011; Inwerkingtreding : 01-10-2022>


Art.13. [1 - Ziekteverlof bij arbeidsongeval.
  Inzake ziekteverlof wegens een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk of een beroepsziekte geldt voor de contractuele personeelsleden dezelfde regeling als voor de ambtenaren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2019-05-23/45, art. 23, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.14. -Behoud van de verworven rechten.
  Indien de bezoldiging toegekend met toepassing van de bepalingen van dit besluit lager is dan degene die het contractueel personeelslid op het ogenblik van de inwerkingtreding van voorliggend besluit ontvangt, dan blijft het deze hogere bezoldiging genieten totdat het met toepassing van de bepalingen van dit besluit een ten minste gelijke bezoldiging verkrijgt.

Art.15. - Wijzigingsbepaling.
  Artikel 3, § 1, lid 2, van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren wordt door de volgende bepaling vervangen :
  " In afwijking van het eerste lid kunnen echter personen, in de volgende gevallen, als contractuelen in dienst worden genomen bij arbeidsovereenkomst :
  1° om ambtenaren bij vol- of deeltijdse afwezigheid te vervangen;
  2° om aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen, hetzij voor in de tijd beperkte acties hetzij voor een buitengewone toename van het werk;
  3° om bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen, waarvan de lijst door de Regering wordt vastgelegd;
  4° om een leidende functie of een expertenfunctie uit te oefenen waarvoor een buitengewone vakkennis of een belangrijke beroepservaring vereist is. "

Art.16. - Overgangsbepaling.
  [1 ...]1
  Artikel 8, § 1, lid 2, is niet toepasselijk op de overeenkomsten die vóór de inwerkingtreding van voorliggend besluit afgesloten werden.
  ----------
  (1)<BDG 2017-01-19/18, art. 59, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2017>

Art. 16.1. [1 - Overgangsbepaling voor bijkomende beroepsactiviteiten
   Artikel 12.3 is niet van toepassing op de bijkomende beroepsactiviteiten die uitgeoefend worden op grond van overeenkomsten die vóór 1 juni 2019 gesloten werden. De betrokken contractuele personeelsleden delen de Regering mee welke bijkomende beroepsactiviteiten ze uitoefenen en zenden haar de desbetreffende bewijzen toe tegen uiterlijk 30 september 2019. Als de bijkomende beroepsactiviteiten na het verstrijken van de termijn worden meegedeeld, dan vallen ze onder de aanvraagprocedure vermeld in artikel 89 van het besluit van de Regering van 27 december 1996.
   Het eerste lid is niet van toepassing als het contractueel personeelslid reeds vóór 1 juni 2019 in het bezit is van een machtiging van de Regering als bedoeld in artikel 89 van het besluit van de Regering van 27 december 1996.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2019-05-23/45, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.17. - Inwerkingtreding.
  Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 12, dat op 1 januari 2001 uitwerking heeft.

Art.18. - Uitvoering.
  De Minister-President, bevoegd inzake Begroting en Personeel, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N.
  <Opgeheven bij BDG 2017-01-19/18, art. 60, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2017>