Details





Titel:

27 MAART 2003. - [Wet van 27 maart 2003 betreffende het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging.] <Opschrift vervangen door W2016-11-21/20, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017> (NOTA : opgeheven door W 2007-02-28/35, art. 240, 003 tot 005; Inwerkingtreding : 31-12-2013 (zie art. 272)) (NOTA : Het artikel 240 van de W 28/02/2007 dat oorspronkelijk in de opheffing van de W 27/03/2003 voorzag is, voor zijn inwerkingtreding, vervangen door het artikel 353 van de wet van 31 juli 2013 (2013-07-31/04) tot wijziging van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht en tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het statuut van het militair personeel. Dit laatste artikel vervangt het oorspronkelijke artikel 240 van de W 28/02/2007 door een nieuwe bepaling die enkel de artikelen 2 tot 20 van de Wet 27/03/2003 opheft. Hiermee heeft de wetgever te kennen gegeven dat hij afstand doet van zijn oorspronkelijke wil om middels artikel 240 van de W 28/02/2007 alle bepalingen van de W 27/03/2003 op te heffen. Met andere woorden zal het artikel 240 van de W 28/02/2007, zoals dit artikel voor zijn vervanging door het artikel 353 van de voornoemde wet van 31 juli 2013 bestond, nooit in werking treden.) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-04-2003 en tekstbijwerking tot 20-06-2022)



Inhoudstafel:


Art. 1
TITEL I. - De werving van de militairen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 2-3
HOOFDSTUK II. - De werving.
Art. 4-15
HOOFDSTUK III. - Het beroep.
Art. 16-17
HOOFDSTUK IV. - De inlijving, het verwerven van de hoedanigheid van kandidaat-militair en de dienstneming.
Art. 18-20
TITEL II. - Het statuut van de militaire muzikanten.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 21-25
HOOFDSTUK II. - De vorming van de kandidaat-muzikant.
Art. 26-36
HOOFDSTUK III. - De muzikant.
Afdeling 1. - De officier kapelmeester.
Art. 37-41
Afdeling II. - De onderofficier muzikant.
Art. 42-53
HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen.
Afdeling I. - Overgangsbepalingen betreffende de militaire muzikanten beroepsvrijwilligers.
Art. 54-55
Afdeling II. - Overgangsbepalingen betreffende de militaire muzikanten beroepsonderofficieren.
Art. 56-62
TITEL III. - Wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School.
Art. 63-66
HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
Art. 67
HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 23 december 1955 betreffende het statuut van de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren
Art. 68-70
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren en de reserveofficieren van de krijgsmacht.
Art. 71-82
HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht
Art. 83-88
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van luchtvaartongeval in vredestijd
Art. 89
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht.
Art. 90-96
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht.
Art. 97
HOOFDSTUK IX. - Wijziging van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht
Art. 98-102
HOOFDSTUK X. - Wijziging van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst.
Art. 103-104
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader.
Art. 105-112
HOOFDSTUK XII. - Wijziging van de wet van 16 maart 1994 betreffende het statuut en de bezoldiging van het onderwijzend burgerpersoneel van de Koninklijke Militaire School
Art. 113-120
HOOFDSTUK XIII. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel.
Art. 121
HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen.
Art. 122-135
HOOFDSTUK XV. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden.
Art. 136-138
HOOFDSTUK XVI. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn.
Art. 139-143
HOOFDSTUK XVII. - Wijziging van de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en de terugvordering door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden.
Art. 144
HOOFDSTUK XVIII. - Wijziging van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke (ambtsontheffing) wegens loopbaanonderbreking. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>
Art. 145
HOOFDSTUK XIX. - Wijziging van de wet van 25 mei 2000 betreffende de personeelsenveloppe van militairen.
Art. 146-147
HOOFDSTUK XX. - Wijziging van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht.
Art. 148-164
HOOFDSTUK XXI. - De burgerdienst/burgerschapsdienst/vrijwillige gemeenschapsdienst. (opgeheven) <W 2007-04-25/65, art. 240, 003; Inwerkingtreding : 11-06-2007>
Art. 165-168
HOOFDSTUK XXII. - Wijziging van de programmawet voor het begrotingsjaar 2001 van 19 juli 2001.
Art. 169
TITEL IV. - Eindbepaling.
Art. 170







Artikels:

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL I. - De werving van de militairen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.2.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.3.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

HOOFDSTUK II. - De werving.
Art.4.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.5.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.6.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.7.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.8.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.9.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.10.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.11.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.12.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.13.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.14.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.15.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

HOOFDSTUK III. - Het beroep.
Art.16.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.17.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

HOOFDSTUK IV. - De inlijving, het verwerven van de hoedanigheid van kandidaat-militair en de dienstneming.
Art.18.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.19.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.20.
  <Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 353, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

TITEL II. - Het statuut van de militaire muzikanten.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.21.De militaire muzikanten en de kandidaat militaire muzikanten zijn [1 militairen]1 van het actief kader van de krijgsmacht.
  Voor de toepassing van deze titel moet verstaan worden onder :
  1° " de Minister " : de Minister van Landsverdediging;
  2° " de kandidaat-muzikant " : de kandidaat militaire muzikant;
  3° " de muzikant " : de militaire muzikant;
  4° " de referentiepromotie " : de promotie waarmee de officier kapelmeester of de onderofficier muzikant wordt gelijkgesteld voor het bepalen van de uitwerkingsdatum van de benoeming tot de graad van respectievelijk luitenant kapelmeester of eerste sergeant muzikant;
  [1 5° "de wet van 28 februari 2007" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en de kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.]1
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.22. Muzikanten zijn :
  1° de officieren kapelmeesters;
  2° de onderofficieren muzikanten.
  Kandidaat-muzikanten zijn de sollicitanten die de hoedanigheid verwerven van kandidaat-officier kapelmeester of kandidaat-onderofficier muzikant om een vorming te volgen om te worden opgenomen respectievelijk als officier kapelmeester of als onderofficier muzikant.

Art.23.Alle wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het statuut van de beroepsofficieren zijn toepasselijk op de kandidaat-officier kapelmeester en op de officier kapelmeester en alle wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het statuut van de beroepsonderofficieren zijn toepasselijk op de kandidaat-onderofficier muzikant en op de onderofficier muzikant, voor zover deze bepalingen niet onverenigbaar (zijn) met de bepalingen van deze wet en voor zover de reglementaire bepalingen niet onverenigbaar met de reglementaire bepalingen genomen in uitvoering van deze wet. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>
  De wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het statuut van de beroepsonderofficieren inzake sociale promotie [1 en de promotie op diploma]1 zijn evenwel niet toepasselijk op de onderofficier muzikant.
  [1 Behalve wanneer anders bepaald in deze wet zijn de bepalingen van de wet van 28 februari 2007 toepasselijk op de kandidaat-beroepsmilitairen niet van toepassing op de kandidaat-muzikant.
   De artikelen 21/1, eerste lid, 9°, derde lid, 81, § 1, vierde en vijfde lid, 81/3, tweede lid, 3°, 102, eerste lid, 107, derde lid, en 108, tweede lid, van de wet van 28 februari 2007, die van toepassing zijn op de kandidaat-militair die geen achttien jaar oud is wanneer een periode van oorlog wordt afgekondigd, zijn toepasselijk op de kandidaat-muzikant.]1
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.24. Iedere graad van kandidaat-muzikant en muzikant is gelijkwaardig met de overeenkomstige graad van de militairen van de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst.

Art.25. De bepalingen van de gecoördineerde wetten op de militaire pensioenen en van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen zijn toepasselijk op de kandidaat-muzikant en op de muzikant.

HOOFDSTUK II. - De vorming van de kandidaat-muzikant.
Art.26.De vormingscyclus van de kandidaat-muzikant duurt twee jaren en bestaat uit een periode van professionele vorming en een stageperiode.
  De voorwaarden die moeten worden vervuld om te slagen in deze vormingscyclus, de regels betreffende de beoordeling van de morele, professionele, karakteriële en fysieke hoedanigheden [1 en aan de medische geschiktheidscriteria]1 tijdens deze vormingscyclus en de regels betreffende de rangschikking zijn deze die moeten vervuld worden of die toepasselijk zijn op de kandidaat-beroepsmilitairen van het actief kader, van de bijzondere werving, van dezelfde personeelscategorie.
  De kandidaat-muzikant die een dienstneming is aangegaan en die zijn vormingscyclus niet binnen de gestelde termijn heeft beëindigd gaat een wederdienstneming aan, die ingaat bij het verstrijken van de lopende dienstneming voor een periode, in volle jaren uitgedrukt, die overeenstemt met de nog te volgen vormingsperiode.
  De concrete duur, het programma, de cursussen en de examens die moeten worden afgelegd voor elk onderdeel van de vormingscyclus en de nadere regels en de organisatie van de vormingscyclus worden bepaald in een reglement vastgesteld door de Minister.
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.27.[1 De kandidaat-muzikant kan ertoe verplicht worden zijn vorming of een deel ervan te ontvangen in een vreemde of multinationale militaire instelling of in een burgerlijke instelling, in België of in het buitenland.
   De Koning wijst de overheid aan die zich uitspreekt over de gelijkwaardigheid van de vormingen bedoeld in het eerste lid en die bepaalt in welke mate de verschillende hoedanigheden van de kandidaat-muzikanten beoordeeld worden. Er wordt rekening gehouden met het regime van die instelling wat betreft het verlenen van een vrijstelling of een uitstel, de beoordeling van de professionele hoedanigheden, de organisatie en de werking van de deliberatiecommissie en de door deze commissie te nemen maatregelen. De beoordeling van de karakteriële hoedanigheden en van de fysieke hoedanigheden kan tot bepaalde periodes van de basisvorming beperkt worden. De kandidaat-muzikant volgt het programma en de cursussen die voorzien zijn in deze instelling en legt er de voorziene examens af. De kandidaat-muzikant wordt schriftelijk, voor de aanvang van de vormingscyclus of van het deel van de vormingscyclus en bij elke wijziging, geïnformeerd over dit regime, het programma, de cursussen en de examens en over de voorwaarden om te slagen.]1
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.28. De kandidaat-muzikant kan door de door de Koning aangewezen overheid vrijgesteld worden van vormingsgedeelten of cursussen, indien hij voordien met goed gevolg deze vormingsgedeelten, cursussen of gelijkwaardige vormingsgedeelten of cursussen heeft gevolgd, volgens de procedure vastgesteld voor de kandidaat-militairen van het actief kader.

Art.29. Zijn niet toepasselijk op de kandidaat-muzikant de bepalingen betreffende :
  1° de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking;
  2° de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek.

Art.30.De kandidaat-muzikant die, ingevolge een schorsing bij ordemaatregel, een voorlopige hechtenis of een tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel, om gezondheidsredenen, ingevolge een zwangerschap [1 , ingevolge een palliatief verlof of een verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant of ingevolge van het verlies van de hoedanigheid van kandidaat in toepassing van artikel 21/1, eerste lid, 9°, van de wet van 28 februari 2007]1, in de onmogelijkheid verkeert of verkeerde om zich voor te bereiden voor of deel te nemen aan bepaalde examens of proeven of om bepaalde vormingsgedeelten te volgen of te volbrengen kan van de door de Koning aangewezen overheid een uitstel verkrijgen voor het afleggen van bepaalde examens of proeven of voor het volgen of volbrengen van bepaalde vormingsgedeelten onder dezelfde voorwaarden, voor dezelfde duur, en volgens dezelfde procedure als de kandidaat-militairen van het actief kader.
  [1 ...]1
  [1 De wettelijke en reglementaire bepalingen toepasselijk op de beroepsmilitairen inzake tijdelijke ambtsontheffing wegens persoonlijke aangelegenheden, ouderschapsbescherming en tijdelijke ambtsontheffing om gezinsredenen zijn niet toepasselijk op de kandidaat-muzikant.]1
  De wettelijke en reglementaire bepalingen toepasselijk op de beroepsmilitairen inzake voorlopige hechtenis, schorsing bij ordemaatregel en tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel zijn toepasselijk op de kandidaat-muzikant [1 ...]1.
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 28, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.31. § 1. De kandidaat-muzikant is vanaf het verwerven van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant met de graad van soldaat muzikant bekleed.
  § 2. De kandidaat-muzikant kan volgens de hierna vermelde rangorde aangesteld worden in volgende graden, volgens de regels bepaald door de Koning :
  1° de kandidaat-officier kapelmeester;
  a) adjudant muzikant;
  b) onderluitenant kapelmeester;
  c) luitenant kapelmeester;
  2° de kandidaat-onderofficier muzikant :
  a) sergeant muzikant;
  b) eerste sergeant muzikant.
  § 3. De kandidaat-officier kapelmeester en de kandidaat-onderofficier muzikant die met goed gevolg de vormingscyclus bedoeld in artikel 26 hebben gevolgd, worden, op de datum bepaald door de Koning, benoemd respectievelijk in de graad van luitenant kapelmeester en eerste sergeant muzikant.

Art.32. De vorming in de hoedanigheid van kandidaat-muzikant is beëindigd in de volgende gevallen :
  1° door de opname van de kandidaat-muzikant in de hoedanigheid van muzikant;
  2° door het verlies van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant.

Art.33.De hoedanigheid van kandidaat-muzikant wordt van rechtswege ontnomen door de Koning of de overheid die Hij hiertoe aanwijst wanneer de kandidaat-muzikant :
  1° als definitief mislukt wordt beschouwd wegens een onvoldoende beoordeling van de professionele, karakteriële of fysieke hoedanigheden, op het vlak van de fysieke conditie;
  2° van rechtswege definitief mislukt wordt verklaard omdat hij zonder geldige reden zijn vorming niet meer verderzet;
  3° niet meer voldoet aan de eisen die gesteld worden inzake de fysieke hoedanigheden op het medisch vlak;
  4° de vereiste morele hoedanigheden niet meer bezit;
  5° wegens lichamelijke ongeschiktheid op pensioen wordt gesteld;
  6° een dienstneming ondertekent in een andere hoedanigheid of een andere hoedanigheid verwerft in het actief kader in om het even welk militair statuut;
  7° geen [1 onderdaan meer is van een lidstaat van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat,]1 of wanneer hij, in toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, het voorwerp uitmaakt van een beslissing tot verwijdering van het grondgebied, terugwijzing, of uitzetting. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 29, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.34. De hoedanigheid van kandidaat-muzikant wordt op verzoek van de kandidaat ontnomen door de Koning of de overheid die Hij hiertoe aanwijst, volgens de procedure voorzien voor de verbreking van de dienstneming op verzoek van de kandidaat-militair van het actief kader.

Art.35.De hoedanigheid van kandidaat-muzikant kan van ambtswege ontnomen worden door de Koning of de overheid die Hij hiertoe aanwijst, volgens de procedure voorzien voor de verbreking van de dienstneming van ambtswege van de [1 kandidaat-beroepsmilitair van het actief kader]1, indien de kandidaat-muzikant :
  1° deze hoedanigheid heeft verworven op grond van een valse verklaring;
  2° veroordeeld wordt, met of zonder uitstel, tot een militaire gevangenisstraf van ten minste één maand wegens een misdrijf dat volgens het militair strafwetboek strafbaar is;
  3° zich aan ernstige, met zijn staat van militair niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt of wanneer zijn gedrag of zijn wijze van dienen slecht is;
  [1 4° onwettig afwezig is meer dan eenentwintig opeenvolgende dagen.]1
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 30, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.36. De overheid bevoegd om het verlies van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant uit te spreken is, desgevallend, eveneens bevoegd om de verbreking van rechtswege van de dienstneming of wederdienstneming uit te spreken en om de graad waarin de kandidaat-muzikant is aangesteld van rechtswege te ontnemen, die hiervan het gevolg zijn.
  De kandidaat-muzikant die deze hoedanigheid verliest en die vóór het verwerven ervan geen deel uitmaakte van het reservekader of niet met onbepaald verlof was, wordt met definitief verlof gezonden.

HOOFDSTUK III. - De muzikant.
Afdeling 1. - De officier kapelmeester.
Art.37. De officier kapelmeester wordt gehecht aan een referentiepromotie, zoals bepaald voor de kandidaat-beroepsofficier van de bijzondere werving.

Art.38. De graden van de officieren kapelmeesters zijn gerangschikt in de volgende hiërarchische volgorde :
  1° luitenant kapelmeester;
  2° kapitein kapelmeester;
  3° kapitein-commandant kapelmeester.
  In uitzonderingsgevallen waarover verslag moet worden uitgebracht, kan de Koning, tot wederopzeggens, een officier kapelmeester evenwel aanstellen in de graad van majoor kapelmeester.

Art.39.De bevordering van de officier kapelmeester heeft plaats in [1 de vakrichting "Muzikanten"]1.
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 31, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.40.De officier kapelmeester kan niet op zijn verzoek worden overgeplaatst in [2 een andere vakrichting]2.
  [1 De officier kapelmeester die, zonder definitief medisch ongeschikt verklaard te zijn voor de dienst als militair, niet meer aan de medische geschiktheidscriteria noodzakelijk voor de uitoefening van zijn functie van kapelmeester voldoet en die aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria voor de uitoefening van een andere functie van officier van niveau A voldoet, kan evenwel op zijn aanvraag worden overgeplaatst naar een andere vakrichting voor de uitoefening van een functie in de hoedanigheid van officier van niveau A, overeenkomstig artikel 41 van de wet van 28 februari 2007.
   De officier kapelmeester die overgeplaatst wordt in de hoedanigheid van officier van niveau A, behoudt de graad en de anciënniteit in de graad waarin hij was benoemd.]1

  ----------
  (1)<W 2016-08-03/27, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2016>
  (2)<W 2016-11-21/20, art. 32, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.41. De minimumanciënniteit in de onmiddellijk lagere graad voor de bevordering in de graad van de officier kapelmeester is deze van de beroepsofficier van de landmacht.

Afdeling II. - De onderofficier muzikant.
Art.42. De onderofficier muzikant wordt gehecht aan een referentiepromotie, zoals bepaald voor de kandidaat-beroepsonderofficier van de bijzondere werving.

Art.43. De graden van de onderofficieren muzikanten zijn gerangschikt in de volgende hiërarchische volgorde :
  1° lagere onderofficieren muzikanten :
  a) eerste sergeant muzikant;
  b) eerste sergeant-chef muzikant;
  2° keuronderofficieren muzikant :
  a) eerste sergeant-majoor muzikant;
  b) adjudant muzikant;
  3° (hoofdonderofficieren) muzikanten : <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>
  (a) adjudant-chef lessenaaraanvoerder;
  b) adjudant-majoor onderkapelmeester.) <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>

Art.44.De bevordering van de onderofficier muzikant heeft plaats in [1 de vakrichting "Muzikanten"]1.
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 33, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.45.De onderofficier muzikant kan niet op zijn verzoek worden overgeplaatst in [2 een andere vakrichting]2.
  [1 De onderofficier muzikant die, zonder definitief medisch ongeschikt verklaard te zijn voor de dienst als militair, niet meer aan de medische geschiktheidscriteria noodzakelijk voor de uitoefening van zijn functie van onderofficier muzikant voldoet en die aan de fysieke geschiktheidscriteria en aan de medische geschiktheidscriteria voldoet voor de uitoefening van een functie van onderofficier van niveau C, kan evenwel op zijn aanvraag worden overgeplaatst naar een andere vakrichting voor de uitoefening van een functie in de hoedanigheid van onderofficiervan niveau C, overeenkomstig artikel 41 van de wet van 28 februari 2007.
   De benoeming en de referentiepromotie van de overgeplaatste onderofficier worden bepaald overeenkomstig artikel 70, derde en vierde lid, van de wet van 28 februari 2007.]1

  ----------
  (1)<W 2016-08-03/27, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2016>
  (2)<W 2016-11-21/20, art. 34, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.46.[1 De benoemingen in de graden bedoeld in artikel 43 gebeuren naar anciënniteit, onder de onderofficieren muzikanten die de bij deze wet gestelde voorwaarden vervullen, behalve de benoeming in de graad van adjudant-majoor onderkapelmeester en adjudant-chef lessenaaraanvoerder.
   De onderofficier muzikant van wie de wijze van dienen onbevredigend geacht wordt, mag evenwel bij de bevordering voorbijgegaan worden. Hetzelfde geldt voor de onderofficier muzikant die niet geschikt geoordeeld wordt om de functies van de hogere graad uit te oefenen, wanneer deze functies verschillend zijn van deze van de graad waarmee hij bekleed is.
   De geschiktheid en de wijze van dienen worden beoordeeld volgens de regels en in de vorm van toepassing op de beroepsonderofficieren.
   Indien de beoordeling van de geschiktheid of de wijze van dienen bedoeld in het derde lid, tot gevolg heeft dat de betrokken militair muzikant definitief voorbij gegaan wordt bij de bevordering kan hij een beroep indienen bij de beroepsinstantie bedoeld in artikel 178/2 van de wet van 28 februari 2007, volgens de regels van toepassing op de beroepsmilitairen.]1
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 35, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.47. De minimumanciënniteit in de onmiddellijk lagere graad voor de bevordering in de graad van de onderofficier muzikant, met uitzondering van de adjudant-majoor onderkapelmeester, is deze van de beroepsonderofficier.

Art.48. Niemand kan in de graad van eerste sergeant-majoor muzikant worden benoemd ten zij, hij slaagt voor een examen.

Art.49.[1 De onderofficier muzikant die nog niet geslaagd is voor het examen bedoeld in artikel 48, wordt benoemd in de graad van eerste sergeant-chef muzikant, indien hij de anciënniteit heeft in de graad van eerste sergeant muzikant zoals vereist van een eerste sergeant beroepsonderofficier.
   De onderofficier muzikant die geslaagd is voor dit examen en die de anciënniteit heeft in de graad van eerste sergeant muzikant zoals vereist van een eerste sergeant beroepsonderofficier om in de graad van eerste sergeant-majoor te worden benoemd, wordt tot de graad van eerste sergeant-majoor muzikant benoemd en, desgevallend, voorafgaandelijk aan zijn benoeming in deze graad niet in de graad van eerste sergeant-chef muzikant benoemd.]1
  ----------
  (1)<W 2022-06-02/06, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 26-08-2022>

Art.50. Niemand kan in de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder worden benoemd indien hij niet tenminste tien jaar anciënniteit als onderofficier muzikant heeft, en indien hij niet slaagt voor een examen.

Art.51. De Koning bepaalt de proeven van de examens bedoeld in de artikelen 48 en 50, de voorwaarden om te slagen, evenals de voorwaarden die dienen vervuld om eraan te mogen deelnemen en de nadere regels inzake de organisatie ervan.

Art.52.[1 Onverminderd de toepassing van artikel 50 wordt de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder verleend naar de keuze van de Koning of de overheid die Hij aanwijst, ingevolge een beoordeling van de verdiensten van de kandidaten volgens de regels en de elementen van beoordeling die van toepassing zijn op de beroepsonderofficieren zoals bedoeld in artikel 139, tweede en derde lid, van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.]1
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 36, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.53.De graad van adjudant-majoor onderkapelmeester wordt verleend aan de kandidaten die batig gerangschikt zijn bij een vergelijkend examen.
  De Minister stelt, vóór de opening van elk vergelijkend examen, het aantal te begeven ambten vast naargelang de behoeften van [1 de vakrichting "Muzikanten"]1. Dit aantal wordt aan betrokkenen medegedeeld.
  De Koning bepaalt de proeven van dit vergelijkend examen, hun belangrijkheidcoëfficiënten en de nadere regels inzake de organisatie ervan.
  Om eraan te mogen deelnemen moet de muzikant geslaagd zijn in het examen bedoeld in artikel 48, moet zijn wijze van dienen bevredigend geacht worden en moet hij geschikt geoordeeld worden om de functies van deze graad uit te oefenen.
  De Minister oordeelt over de geschiktheid en over de wijze van dienen. De hiërarchische meerderen verstrekken hun advies over betrokkene volgens de regels en in de vorm van toepassing op de beroepsonderofficieren.
  De adviezen worden ter kennis gebracht van betrokkene. Aan de Minister mag geen ongunstig advies worden overgemaakt zonder dat betrokkene zijn verweer heeft kunnen doen gelden.
  Bij de beoordeling wordt rekening gehouden :
  1° met de kennis waarover betrokkene beschikt, verworven na gevolgde vormingen en opgedane ervaringen;
  2° met de kwaliteiten van betrokkene op het professionele, karakteriële en fysieke vlak;
  3° met de attitudes van betrokkene ten aanzien van het geheel van de dienstverplichtingen verbonden met de functies van de hogere graad.
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 37, 011; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen.
Afdeling I. - Overgangsbepalingen betreffende de militaire muzikanten beroepsvrijwilligers.
Art.54. De Minister organiseert een overgangsproef voor de militaire muzikanten beroepsvrijwilligers die in werkelijke dienst zijn bij de inwerkingtreding van deze bepaling.
  De militaire muzikant beroepsvrijwilliger die slaagt in de overgangsproef bedoeld in het eerste lid wordt sergeant muzikant benoemd en wordt als onderofficier muzikant opgenomen de eerste dag van de maand die volgt op het slagen ervan.
  Hij verkrijgt de weddeschaal die toegekend wordt aan de onderofficieren niet-muzikanten van dezelfde graad behorend tot het niveau 2.
  De militaire muzikant beroepsvrijwilliger die slaagt in de overgangsproef bedoeld in het eerste lid kan slechts tot de graden van de lagere onderofficieren muzikanten worden bevorderd.
  Onverminderd de toepassing van artikel 46, kan de sergeant muzikant in de graad van eerste sergeant muzikant benoemd worden van zodra hij een anciënniteit in de graad van sergeant muzikant heeft van 4 jaar.
  De Koning bepaalt de uitvoeringsmaatregelen die voor de toepassing van deze bepaling vereist zijn.

Art.55. De muzikant-chef van vierde klasse, die definitief mislukt is in de overgangsproef bedoeld in artikel 54, eerste lid, wordt de eerste van de maand die volgt op deze mislukking, benoemd in de graad van korporaal-chef met de anciënniteit die hij heeft in de graad van muzikant-chef van vierde klasse. Indien hij evenwel minstens 8 jaar anciënniteit heeft als muzikant-chef van vierde klasse, kan hij met terugwerkende kracht tot 17 april 2001, benoemd worden in de graad van eerste korporaal-chef.

Afdeling II. - Overgangsbepalingen betreffende de militaire muzikanten beroepsonderofficieren.
Art.56. De Minister organiseert een examen voor de overgang naar niveau B voor de militaire muzikanten beroepsonderofficieren die in dienst zijn bij de inwerkingtreding van deze bepaling.
  Wordt vrijgesteld van het examen bedoeld in het eerste lid, de militaire muzikant beroepsonderofficier in het bezit van een van de volgende diploma's :
  1° een diploma of certificaat van eerste prijs;
  2° een diploma van meester in muziek;
  3° een hoger diploma in een muziekdiscipline;
  4° een diploma in een muziekdiscipline dat minstens gelijkwaardig is met het diploma van het hoger onderwijs van het korte type;
  5° een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn, bilateraal akkoord of internationale overeenkomst, als minstens gelijkwaardig is erkend aan het document bedoeld in 1°, 2°, 3° of 4°.
  De militaire muzikant beroepsonderofficier die slaagt in het examen bedoeld in het eerste lid of die ervan is vrijgesteld in toepassing van het tweede lid, verkrijgt, op de datum bepaald door de Koning, de respectievelijke weddeschalen die toegekend worden aan de onderofficier niet muzikant van dezelfde graad behorend tot het niveau B.

Art.57. Op de dag van de inwerkingtreding van deze bepaling wordt de benaming van de graad, met behoud van anciënniteit, gewijzigd :
  1° in " sergeant muzikant " voor de militair bekleed met de graad van " muzikant van derde klasse ";
  2° in " eerste sergeant muzikant " voor de militair bekleed met de graad van " muzikant van tweede klasse ";
  3° in " eerste sergeant-majoor muzikant " voor de militair bekleed met de graad van " muzikant van eerste klasse ";
  4° in " adjudant muzikant " voor de militair bekleed met de graad van " onderkapelmeester ".

Art.58. Onverminderd de toepassing van artikel 46, kan de sergeant muzikant in de graad van eerste sergeant muzikant benoemd worden van zodra hij een anciënniteit in de graad van sergeant muzikant heeft van 3 jaar.

Art.59. Onverminderd de toepassing van artikel 46, indien de eerste sergeant muzikant, op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, minstens 8 jaar anciënniteit heeft in de graad van eerste sergeant kan hij, met terugwerkende kracht tot 17 april 2001, worden benoemd in de graad van eerste sergeant-chef muzikant.
  De eerste sergeanten muzikanten en de eerste sergeanten-chefs muzikanten bedoeld in het eerste lid, die de examens van muziekuitvoering om tot muzikant van eerste klasse te worden benoemd nog geen tweemaal hebben afgelegd, mogen, indien ze niet definitief hebben verzaakt en indien ze nog niet of slechts éénmaal hebben deelgenomen aan bovenvermelde examens, respectievelijk nog tweemaal of éénmaal deelnemen aan het examen bedoeld in artikel 48.
  Onverminderd de toepassing van artikel 46, kan de eerste sergeant muzikant, die slaagt in het examen bedoeld in artikel 48, benoemd worden in de graad van eerste sergeant-majoor muzikant, op de eerste dag van de maand volgend op deze waarin hij een minimumanciënniteit van zes jaar heeft bereikt in de graad van eerste sergeant maar ten vroegste op de eerste dag van de maand volgend op het slagen van dit examen.
  Onverminderd de toepassing van artikel 46, kan de eerste sergeant-chef muzikant, die slaagt in het examen bedoeld in artikel 48, benoemd worden in de graad van eerste sergeant-majoor muzikant, op de eerste dag van de maand volgend op het slagen van dit examen.

Art.60. De wedde van de adjudant muzikant, die op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze bepaling de weddeschaal geniet van respectievelijk onderkapelmeester, tweede of eerste solist van de muzikanten van het Orkest van de Koninklijke muziekkapel van de Gidsen mag op geen enkel ogenblik lager zijn dan deze die hij zou genoten hebben in de graad van onderkapelmeester, tweede of eerste solist van de muzikanten van het Orkest van de Koninklijke Muziekkapel van de Gidsen.

Art.61. De hoofdonderkapelmeester wordt op de dag van de inwerkingtreding van deze bepaling benoemd in de graad van adjudant-majoor onderkapelmeester.

Art.62. De wedde van de adjudant-majoor onderkapelmeester die op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze bepaling de weddeschaal geniet van hoofdonderkapelmeester van de muzikanten van het Orkest van de Koninklijk Muziekkapel van de Gidsen mag op geen enkel ogenblik lager zijn dan deze die hij zou genoten hebben in de graad van hoofdonderkapelmeester van de muzikanten van het Orkest van de Koninklijke Muziekkapel van de Gidsen.

TITEL III. - Wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School.
Art.63. In artikel 1ter, vierde lid, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001, wordt het woord " verbeterings- " vervangen door het woord " vervolmakings- ".

Art.64. In artikel 7 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 25 augustus 1920 en gewijzigd bij de wetten van 16 maart 1994 en 22 maart 2001, worden de bepalingen onder 1°, 2° en 3° van de rubriek " Onderwijs " vervangen als volgt :
  " Het onderwijs wordt toevertrouwd aan het onderwijzend personeel waarvan het statuut bij wet wordt bepaald. "

Art.65. In artikel 10 van dezelfde wet worden het tweede, derde, vierde en vijfde lid opgeheven.

Art.66. Artikel 20 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
  " Art. 20. Er worden in de School een vervolmakings- en opleidingsraad, een academische raad en faculteitsraden ingesteld waarvan de samenstelling, de bevoegdheden en de werking door de Koning worden bepaald. ".

HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
Art.67. In artikel 11 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, vervangen bij de wet van 28 december 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " studiedirecteur, lid van het onderwijzend personeel of studie-inspecteur " vervangen door de woorden " directeur van het academisch onderwijs, lid van het onderwijzend personeel of directeur van de militaire en sportieve vorming ";
  2° in het tweede lid worden de woorden " De burgerlijke studiedirecteur en de burgerlijke leden van het onderwijzend personeel " vervangen door de woorden " De burgerlijke directeur van het academisch onderwijs en het onderwijzend burgerpersoneel ".

HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 23 december 1955 betreffende het statuut van de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren
Art.68. Artikel 3 van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren wordt vervangen als volgt :
  " Art. 3. De kandidaat-hulpofficier verbindt zich in werkelijke dienst te blijven gedurende een periode van dertien jaar, volgens de regels die de Koning bepaalt. ".

Art.69. Artikel 3bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001, wordt opgeheven.

Art.70. In dezelfde wet wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 9bis. De hulpofficier wordt van ambtswege uit zijn ambt ontzet zonder de tussenkomst van een onderzoeksraad indien hij zonder uitstel veroordeeld wordt tot de, zelfs tijdelijke, ontzetting uit één van de rechten bedoeld in artikel 31, 1° en 6°, van het Strafwetboek. ".

HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren en de reserveofficieren van de krijgsmacht.
Art.71. Het opschrift van hoofdstuk I van titel I van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren en de reserveofficieren van de krijgsmacht, wordt vervangen als volgt :
  " Hoofdstuk I. - Algemene bepalingen ".

Art.72. In artikel 1, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1990 en 22 maart 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de bepalingen in 1° en 2° worden opgeheven;
  2° in 5° worden de woorden " van artikelen 2 en 5 " vervangen door de woorden " van artikel 2 ".

Art.73. In artikel 2, 2°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juli 1976, worden de woorden " of van doctor in de veeartsenijkunde " vervangen door de woorden ", doctor in de veeartsenijkunde, arts, dierenarts of tandarts ".

Art.74. Artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 december 1990, wordt opgeheven.

Art.75. In artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 27 december 1973, 13 juli 1976 en 22 maart 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste lid, 1°, vervallen de woorden " en het korps van de muzikanten ";
  2° paragraaf 2, eerste lid, 2°, wordt vervangen als volgt :
  " 2° chef defensie. ".

Art.76. In artikel 11, § 1, 1°, van dezelfde wet, worden de woorden " het verlies van de Belgische nationaliteit " vervangen door de woorden " het verlies van de nationaliteit dat voor gevolg heeft dat de militair geen burger meer is van een (lidstaat) van de Europese Unie, of de beslissing tot verwijdering van het grondgebied, tot terugwijziging of tot uitzetting, in toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen ". <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>

Art.77. In artikel 12bis, § 2, tweede lid, 2°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994, vervallen de woorden " of een sociale promotie naar een hogere (personeelscategorie) ". <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>

Art.78. Artikel 12ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994 en gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 12ter. De door de Ministerraad voorgestelde opperofficier om het ambt van chef defensie uit te oefenen wordt door de Koning voor dit ambt aangewezen.
  De duur van dit mandaat is vier jaar. ".

Art.79. Artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1990 en 25 mei 2000, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 14. Tijdelijke ambtsontheffing heeft alleen plaats in de volgende gevallen :
  1° op aanvraag van de officier :
  a) wegens persoonlijke aangelegenheden;
  b) wegens loopbaanonderbreking;
  c) om gezinsredenen;
  2° door de overheid opgelegd :
  a) om gezondheidsredenen;
  b) bij tuchtmaatregel;
  c) door schorsing bij ordemaatregel.

Art.80. In artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1990, 20 mei 1994 en 25 mei 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het derde lid worden de woorden " op eigen aanvraag " vervangen door de woorden " wegens persoonlijke aangelegenheden ";
  2° het vierde, het vijfde en het zesde lid worden artikel 14bis van dezelfde wet.

Art.81. In artikel 15bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 mei 2000, wordt § 3 opgeheven.

Art.82. In dezelfde wet wordt een artikel 23bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 23bis. De officier wordt van ambtswege uit zijn ambt ontzet zonder de tussenkomst van een onderzoeksraad indien hij zonder uitstel veroordeeld wordt tot de ontzetting, zelfs tijdelijke, uit één van de rechten bedoeld in artikel 31, 1° en 6°, van het Strafwetboek. ".

HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht
Art.83. In artikel 14, § 1, 1°, van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, worden de woorden " Het verlies van de Belgische nationaliteit " vervangen door de woorden " Het verlies van de nationaliteit dat voor gevolg heeft dat de militair geen burger meer is van een (lidstaat) van de Europese Unie, of de beslissing tot verwijdering van het grondgebied, tot terugwijziging of tot uitzetting, in toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen ". <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>

Art.84. Artikel 16 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1990 en 25 mei 2000, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 16. Tijdelijke ambtsontheffing heeft alleen plaats in de volgende gevallen :
  1° op aanvraag van de onderofficier :
  a) wegens persoonlijke aangelegenheden;
  b) wegens loopbaanonderbreking;
  c) om gezinsredenen;
  2° door de overheid opgelegd;
  a) om gezondheidsredenen;
  b) bij tuchtmaatregel;
  c) door schorsing bij ordemaatregel. ".

Art.85. In artikel 17 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1990, 20 mei 1994 en 25 mei 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het derde lid worden de woorden " op eigen aanvraag " vervangen door de woorden " wegens persoonlijke aangelegenheden ";
  2° het vierde en het vijfde lid worden artikel 16bis van dezelfde wet.

Art.86. In artikel 17bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 mei 2000, wordt § 3 opgeheven.

Art.87. In dezelfde wet wordt een artikel 25bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 25bis. De onderofficier wordt van ambtswege uit zijn ambt ontzet zonder de tussenkomst van een onderzoeksraad indien hij zonder uitstel veroordeeld wordt tot de, zelfs tijdelijke, ontzetting uit één van de rechten bedoeld in artikel 31, 1° en 6°, van het Strafwetboek. ".

Art.88. In dezelfde wet wordt opgeheven het hoofdstuk VII in titel II omvattende volgende artikelen :
  1° artikel 41, vervangen bij de wet van 20 mei 1994;
  2° artikel 42, vervangen bij de wet van 22 maart 2001;
  3° de artikelen 43, 45 en 46, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994;
  4° artikel 44, vervangen bij de wet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001.

HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van luchtvaartongeval in vredestijd
Art.89. Artikel 4, eerste lid, 1°, van de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van luchtvaartongeval in vredestijd, wordt vervangen als volgt :
  " 1° de echtgeno(o)t(e) indien de betrokkene gehuwd en niet van tafel en bed gescheiden is, of de persoon met wie de betrokkene samenwoont overeenkomstig de artikelen 1475 tot 1479 van het Burgerlijk Wetboek; ".

HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht.
Art.90. In artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht, worden de woorden " het verlies van de Belgische nationaliteit " vervangen door de woorden " het verlies van de nationaliteit dat voor gevolg heeft dat de militair geen burger meer is van een (lidstaat) van de Europese Unie, of de beslissing tot verwijdering van het grondgebied, tot terugwijzing of tot uitzetting, in toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen ". <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>

Art.91. Artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1990 en 25 mei 2000, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 10. Tijdelijke ambtsontheffing heeft alleen plaats in de volgende gevallen :
  1° op aanvraag van de vrijwilliger;
  a) wegens persoonlijke aangelegenheden;
  b) wegens loopbaanonderbreking;
  c) om gezinsredenen;
  2° door de overheid opgelegd :
  a) om gezondheidsredenen;
  b) bij tuchtmaatregel;
  c) door schorsing bij ordemaatregel. ".

Art.92. In artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1990, 20 mei 1994 en 25 mei 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het derde lid worden de woorden " op eigen aanvraag " vervangen door de woorden " wegens persoonlijke aangelegenheden ";
  2° het vierde en het vijfde lid worden artikel 10bis van dezelfde wet.

Art.93. In artikel 11bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 mei 2000, wordt § 3 opgeheven.

Art.94. In dezelfde wet wordt een artikel 18quinquies ingevoegd, luidende :
  " Art. 18quinquies . De vrijwilliger wordt van ambtswege uit zijn ambt ontzet zonder de tussenkomst van een onderzoeksraad indien hij zonder uitstel veroordeeld wordt tot de, zelfs tijdelijke, ontzetting uit één van de rechten bedoeld in artikel 31, 1° en 6°, van het Strafwetboek. ".

Art.95. In dezelfde wet wordt opgeheven het hoofdstuk VII omvattende volgende artikelen :
  1° artikel 21, vervangen bij de wet van 22 maart 2001;
  2° artikel 21bis, ingevoegd bij de wet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994;
  3° artikel 22, vervangen bij de wet van 20 mei 1994.

Art.96. In artikel 22bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994, vervallen de woorden ", met inbegrip van de vrijwilligersmuzikanten, ".

HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht.
Art.97. In artikel 5, § 2, eerste lid, van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994, vervallen de woorden " van de luchtmacht, die op zijn beurt gezag heeft over de militair van het tijdelijk kader ".

HOOFDSTUK IX. - Wijziging van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht
Art.98. Artikel 53ter van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht, ingevoegd bij de wet van 28 december 1990, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 53ter. § 1. Een opvangverlof wordt op aanvraag toegekend aan de militair van het actief kader in werkelijke dienst, met uitzondering van de militair die hetzij prestaties verricht in de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap hetzij zich in vrijwillige of automatische disponibiliteit bevindt, die een minderjarig kind adopteert.
  Het opvangverlof kan genomen worden vanaf het ogenblik dat de militair een officieel attest aflevert ofwel van adoptie of plaatsing door een rechter ofwel van indiening van een adoptieprocedure alsmede een attest dat bevestigt dat het kind in het bevolkingsregister van een gemeente ingeschreven is. Dit verlof dient genomen te worden binnen het jaar dat volgt op de opneming van het kind.
  Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken of ten hoogste vier weken, naargelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet bereikt of reeds bereikt heeft.
  De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is en voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de kinderbijslagen met toepassing van artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslagen voor loonarbeiders of van artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.
  In geval van adoptie van meerdere kinderen wordt het verlof toegekend voor elk kind.
  Voor de toepassing van dit artikel worden pleegvoogdij en adoptie gelijkgesteld.
  Het opvangverlof wordt bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van werkelijke dienst.
  § 2. In geval van mobilisatie of in periode van oorlog kunnen de militairen geen opvangverlof bekomen.
  De toegekende opvangverloven eindigen automatisch, zonder opzegging, in periode van oorlog of in geval van mobilisatie. ".

Art.99. In afdeling 2bis van hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt een artikel 53quinquies ingevoegd, luidende :
  " Art 53quinquies. § 1. De Minister van Landsverdediging kan, voor zover het belang van de dienst dit niet in de weg staat, een verlof voor ouderschapsbescherming toestaan aan de militair die erom vraagt, teneinde hem toe te laten om zich aan zijn gezin te wijden op het ogenblik van de geboorte of de adoptie van een kind.
  § 2. Per geboorte of adoptie, van een (éénling) of een meerling, kan er één enkel verlof voor ouderschapsbescherming (toegestaan) worden, van maximum drie maanden. Deze duur wordt, op aanvraag van de militair, verminderd tot één of twee maanden. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>
  In geval van geboorte dient het verlof te beginnen vooraleer het betrokken kind de leeftijd van 4 jaar bereikt.
  Evenwel, wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, dient het verlof te beginnen vooraleer het betrokken kind de leeftijd van 8 jaar bereikt.
  In geval van adoptie dient het verlof te beginnen binnen de periode van 4 jaar die loopt vanaf de inschrijving van het kind als gezinslid in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de militair zijn verblijfplaats heeft, en vooraleer het betrokken kind de leeftijd van 8 jaar bereikt.
  § 3. De betrokken militair heeft geen recht op wedde. Hij ontvangt niettemin een onderbrekingstoelage tegen de tarieven en onder de voorwaarden vastgesteld voor het personeel van de federale overheidsdiensten.
  § 4. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de aanvraag- en toekenningsprocedures van het verlof voor ouderschapsbescherming. ".

Art.100. In artikel 54 van dezelfde wet wordt het vijfde lid opgeheven.

Art.101. Het opschrift van afdeling 4 van hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : " en het verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant ".

Art.102. In afdeling 4 van hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt een artikel 54bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 54bis. § 1. De Minister van Landsverdediging kan, (voor zover) het belang van de dienst dit niet in de weg staat, een verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant toestaan aan de militair die erom vraagt, teneinde hem toe te laten om verzorging te verlenen aan een verwant die aan een zware ziekte lijdt. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>
  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
  1° " verwant " :
  a) een gezinslid van de militair, (dat) wil zeggen elke persoon die samenwoont met deze; <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>
  b) een familielid van de militair of van zijn of haar echtgeno(o)t(e) of samenwonende, zowel de ascendenten en de descendenten als de collateralen, tot de tweede graad;
  2° " zware ziekte " : elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd, met uitzondering van een ongeneeslijke ziekte in terminale fase, en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van verzorging of van sociale, familiale of morele bijstand noodzakelijk is voor het herstel.
  § 2. Het bewijs van de reden van het verlof voor verzorging wordt geleverd door de betrokken militair bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de verwant die aan een zware ziekte lijdt, waaruit blijkt dat de betrokken militair bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan deze verwant.
  § 3. Het verlof kan worden opgenomen per periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, en hernieuwbaar tot twaalf maanden per verwant lijdend aan een zware ziekte en tot zesendertig maanden tijdens de loopbaan van de militair.
  Op aanvraag van de militair wordt het verlof vóór zijn afloop beëindigd.
  § 4. De betrokken militair heeft geen recht op wedde. Hij ontvangt niettemin een onderbrekingstoelage tegen de tarieven en onder de voorwaarden vastgesteld voor het personeel van de federale overheidsdiensten.
  § 5. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de aanvraag- en toekenningsprocedures van het verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant. ".

HOOFDSTUK X. - Wijziging van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst.
Art.103. In artikel 1, § 1, eerste lid, van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het militair personeel van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, vervangen bij de wet van 24 maart 1999, worden de woorden " die behoren tot het beroeps- of aanvullingskader of die dienstprestaties verrichten door middel van dienstnemingen of wederdienstnemingen " vervangen door de woorden " van het actief kader ".

Art.104. In artikel 15, § 3, vijfde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 augustus 2002, worden de woorden " de kandidaat militaire muzikanten, " ingevoegd tussen de woorden " de kandidaat-militairen van het actief kader, " en de woorden " de kandidaat-hulpofficieren ".

HOOFDSTUK XI. - Wijziging van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader.
Art.105. In de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader worden opgeheven :
  1° artikel 9, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994;
  2° artikel 9bis, derde lid, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001;
  3° de artikelen 10, § 1, eerste lid, 1° en 4°, en § 2, 11, 12 en 13, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994;
  4° artikel 13bis, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001;
  5° artikel 14;
  6° artikel 15, tweede lid, vervangen bij de wet van 20 mei 1994;
  7° de artikelen 16 en 19, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994.

Art.106. In artikel 2 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid, 1°, worden de woorden " de Belgen " vervangen door het woord " degenen ";
  2° het tweede lid, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994, wordt aangevuld als volgt :
  ", voor zoveer hij een akte ondertekent waarbij hij zich ertoe verbindt in dienst te blijven voor een periode, in volle jaren uitgedrukt, die overeenstemt met de duur van zijn vorming zoals bepaald door de Koning, desnoods naar boven afgerond. De kandidaat ontvangt een exemplaar van de dienstnemingsakte die hij heeft onderschreven. ".

Art.107. Artikel 5bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994 en gewijzigd bij de wet van 25 mei 2000, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 5bis. Onder voorbehoud van de toekenning van een uitstel wegens persoonlijke aangelegenheden, zijn de wettelijke en reglementaire bepalingen toepasselijk op de beroepsmilitairen inzake tijdelijke ambtsontheffing wegens persoonlijke aangelegenheden, ouderschapsbescherming, tijdelijke ambtsontheffing om gezinsredenen, verlof voor verzorging van een zwaar zieke verwant en palliatief verlof niet toepasselijk op de kandidaten.
  De wettelijke en reglementaire bepalingen toepasselijk op de beroepsmilitairen inzake voorlopige hechtenis, schorsing bij ordemaatregel en tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel zijn toepasselijk op de kandidaten (voor zover) hierdoor de maximumduur van het uitstel niet wordt (overschreden). ". <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>

Art.108. In artikel 17 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid, worden de woorden " bedoeld in artikel 2, tweede lid, " ingevoegd tussen het woord " dienstneming " en het woord " of ";
  2° in het tweede lid, worden de woorden " de dienstnemingen en " vervangen door de woorden " de dienstneming bedoeld in artikel 2, tweede lid, en van de ".

Art.109. Artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994, wordt vervangen als volgt :
  " Art. 18. § 1. De dienstneming bedoeld in artikel 2, tweede lid, gaat in door de ondertekening van de akte de dag waarop de kandidaat zijn vorming begint.
  Deze akte doet elke vroegere dienstneming of wederdienstneming van rechtswege en op zijn datum eindigen.
  § 2. De wederdienstneming gaat in bij het verstrijken van de dienstneming. ".

Art.110. In artikel 21, § 5, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden " in de artikelen 11, tweede lid, 12, tweede lid, 1°, en derde lid, en 13, tweede lid " vervangen door de woorden " in artikel 2, eerste lid, 1° ".

Art.111. Artikel 24, § 6, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 augustus 2002, wordt vervangen als volgt :
  " § 6. Onder de voorwaarden, voor de duur en volgens de procedure die de Koning bepaalt, kan de kandidaat, die, ingevolge een schorsing bij (ordemaatregel), een voorlopige hechtenis of een tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel of om gezondheidsredenen, ingevolge een zwangerschap of wegens persoonlijke aangelegenheden, in de onmogelijkheid verkeert of verkeerde om zich voor te bereiden voor of deel te nemen aan bepaalde examens of proeven of om bepaalde vormingsgedeelten te volgen of te volbrengen van de door de Koning aangewezen overheid een uitstel verkrijgen voor het afleggen van bepaalde examens of proeven of voor het volgen of volbrengen van bepaalde vormingsgedeelten. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>
  Een uitstel wegens persoonlijke aangelegenheden wordt beschouwd als een tijdelijke ambtsontheffing wegens persoonlijke aangelegenheden. ".

Art.112. In artikel 25 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  3° in het eerste lid, 5°, worden de woorden " generale staf " vervangen door het woord " defensiestaf ";
  4° in het eerste lid, 7°, worden de woorden " de Belgische nationaliteit verliest " vervangen door de woorden " geen burger meer is van een (lidstaat) van de Europese Unie, of wanneer hij, in toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, het voorwerp uitmaakt van een beslissing tot verwijdering van het grondgebied, terugwijzing, of uitzetting ". <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>HOOFDSTUK XII. - Wijziging van de wet van 16 maart 1994 betreffende het statuut en de bezoldiging van het onderwijzend burgerpersoneel van de Koninklijke Militaire School

Art.113. Het opschrift van de wet van 16 maart 1994 betreffende het statuut en de bezoldiging van het onderwijzend burgerpersoneel van de Koninklijke Militaire School, wordt vervangen door het volgend opschrift :   " Wet betreffende het statuut en de bezoldiging van het onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School ".
Art.114. Artikel 1 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
  " Artikel 1. § 1. Het onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School is samengesteld uit onderwijzend militair personeel en onderwijzend burgerpersoneel.
  Het onderwijzend militair personeel omvat militaire repetitoren, militaire taalleraren, militaire docenten en militaire hoogleraren.
  Het onderwijzend burgerpersoneel omvat repetitoren, taalleraren, eerstaanwezend taalleraren, docenten, hoogleraren en gewone hoogleraren.
  Het onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School geniet van de academische vrijheid.
  Het onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School wordt benoemd en ontslagen door de Koning.
  § 2. De docenten, militaire docenten, hoogleraren, militaire hoogleraren en gewone hoogleraren geven onderwijs op universitair niveau.
  De gewone hoogleraren leiden een samenhangend geheel van onderwijs en onderzoek in een bepaalde discipline, staan in voor de ontwikkeling van het onderzoek en zijn verantwoordelijk voor de wetenschappelijke activiteiten van dit geheel.
  De docenten, militaire docenten, hoogleraren en militaire hoogleraren zijn belast met een onderwijs- en onderzoeksopdracht in een bepaalde discipline.
  De taalleraren, militaire taalleraren en de eerstaanwezend taalleraren geven de lessen betreffende de talen die in het programma van de Koninklijke Militaire School zijn ingeschreven.
  De repetitoren en de militaire repetitoren staan de overige leden van het onderwijzend personeel bij in hun onderwijsopdracht.
  § 3. Het totaal aantal docenten, militaire docenten, hoogleraren, militaire hoogleraren en gewone hoogleraren bedraagt 59.
  Binnen het onderwijzend burgerpersoneel bedraagt het aantal docenten, hoogleraren en gewone hoogleraren ten minste 39 en ten hoogste 59. Het aantal hoogleraren en gewone hoogleraren bedraagt ten hoogste 26.
  Het totaal aantal taalleraren, militaire taalleraren en eerstaanwezend taalleraren bedraagt ten hoogste 7. ".

Art.115. Artikel 2 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
  " Art. 2. De hoogleraren, militaire hoogleraren en de gewone hoogleraren bij de Koninklijke Militaire School oefenen er een voltijdse opdracht uit.
  Een voltijdse opdracht omvat onderwijs- en onderzoeksactiviteiten. Zij kan eveneens activiteiten van dienstverlening aan de gemeenschap omvatten. De onderwijsactiviteit kan cursussen, praktische werkzaamheden, oefeningen, seminaries, de leiding van afstudeeropdrachten alsook de deelname aan de examens, aan de examencommissies en aan de beraadslagingen omvatten.
  De Koning kan buitenlanders benoemen als docent, militaire docent, hoogleraar, militaire hoogleraar of gewoon hoogleraar, wanneer het belang van het onderwijs dit vereist.
  De academische raad van de Koninklijke Militaire School bepaalt de opdracht (...) van elke docent, militaire docent, hoogleraar, militaire hoogleraar of gewoon hoogleraar, alsook het voltijds of deeltijds karakter van de opdracht van elke docent en militaire docent. Hij deelt zijn beslissing mee aan de Minister van Landsverdediging. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36014>
  De docenten, hoogleraren en gewone hoogleraren die een voltijdse opdracht uitoefenen mogen geen andere bezoldigde activiteit uitoefenen tenzij met toelating van de Minister van Landsverdediging. Deze toelating kan worden ingetrokken wanneer het algemeen belang van de dienst in het gedrang wordt gebracht, volgens de procedure bepaald door de Koning. Deze bezoldigde activiteit mag niet meer dan twee halve dagen per week worden uitgeoefend.
  Elk voorstel tot intrekking van deze toelating wordt ter kennis gebracht van de begunstigde, die over een termijn van dertig dagen beschikt om schriftelijk zijn opmerkingen te laten gelden.
  Indien een docent of militaire docent een deeltijdse opdracht uitoefent die zich niet uitsluitend tot onderwijsactiviteiten beperkt, bepaalt de academische raad van de Koninklijke Militaire School het procentueel aandeel ten aanzien van de voltijdse opdracht. Hij deelt zijn beslissing mee aan de Minister van Landsverdediging. ".

Art.116. In dezelfde wet wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 2bis. § 1. Kan tot militaire docent worden benoemd, de militaire repetitor die geslaagd is in de beroepsproeven voor bevordering tot de graad van majoor, houder van een diploma van doctor of geaggregeerde voor het hoger onderwijs, van het brevet van militair administrateur, van het hoger brevet van militair administrateur, van het hoger stafbrevet of van het brevet van ingenieur van het militair materieel, en die daarenboven de grondige kennis van het Nederlands en van het Frans bezit, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
  Vóór elke benoeming tot militaire docent brengt de academische raad van de Koninklijke Militaire School een met redenen omkleed advies uit, na de betrokken faculteitsraden hebben geraadpleegd.
  Er wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke waarde en activiteit van de gegadigde, de kwaliteit van zijn deelneming in het onderwijs en zijn anciënniteit als militaire repetitor.
  (Vrijstelling van diploma kan door de Koning worden verleend aan personen die blijk hebben gegeven van buitengewone wetenschappelijk verdienste.) <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>
  § 2. Kan tot militaire hoogleraar worden benoemd, op voorstel van de academische raad van de Koninklijke Militaire School, na raadpleging van de betrokken faculteitsraden, de militaire docent die deze voltijdse opdracht sinds ten minste zeven jaar uitoefent.
  Er wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke waarde en activiteit van de gegadigde, de kwaliteit van zijn deelneming in het onderwijs en zijn anciënniteit als militaire docent.
  § 3. Kan tot militaire taalleraar benoemd worden de houder van een diploma van doctor of licentiaat en geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de specialiteit vereist voor het ambt.
  Vrijstelling van aggregatie kan door de Koning verleend worden aan personen die blijk hebben gegeven van bijzondere bekwaamheid.
  § 4. Kan tot militaire repetitor worden benoemd de houder van het diploma van ingenieur of licentiaat. ".

Art.117. Artikel 3 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
  " Art. 3. § 1. Tot docent kan worden benoemd, de houder van het diploma van doctor of geaggregeerde voor het hoger onderwijs.
  Voor elke benoeming tot docent brengt de academische raad van de Koninklijke Militaire School een met redenen omkleed advies uit, na de betrokken faculteitsraden te hebben geraadpleegd.
  § 2. Tot hoogleraar kan worden benoemd, op voorstel van de academische raad van de Koninklijke Militaire School, na raadpleging van de betrokken faculteitsraden, de docent die sinds ten minste zeven jaar een voltijdse opdracht uitoefent in een van de in het leerplan van de Koninklijke Militaire School vastgelegde leerstoffen, in een universitaire faculteit of als docent of militaire docent bij de Koninklijke Militaire School.
  Tot gewoon hoogleraar kan worden benoemd, op voorstel van de academische raad van de Koninklijke Militaire School, na raadpleging van de betrokken faculteitsraden, de hoogleraar die sinds ten minste drie jaar een voltijdse opdracht uitoefent in een van de in het leerplan van de Koninklijke Militaire School vastgelegde leerstoffen, in een universitaire faculteit of als lid van het onderwijzend burgerpersoneel bij de Koninklijke Militaire School.
  Er wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke waarde en activiteit van de gegadigde, de kwaliteit van zijn deelneming in het onderwijs en zijn anciënniteit respectievelijk als docent of militair docent, of als hoogleraar.
  § 3. Kan tot taalleraar worden benoemd, de houder van het diploma van doctor of licentiaat en geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs.
  Vrijstelling aggregatie kan door de Koning worden verleend aan personen die blijk hebben gegeven van bijzondere bekwaamheid.
  Kan tot eerstaanwezend taalleraar worden benoemd, op advies van de Commandant van de Koninklijke Militaire School, de taalleraar die ten (minste) vier jaar, gedurende ten minsten acht uur per week, met inbegrip van de praktische oefeningen, als taalleraar van de Koninklijke Militaire School onderricht heeft gegeven. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>
  Er wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke waarde en activiteit van de kandidaat, de kwaliteit van zijn deelneming in het onderwijs en zijn anciënniteit als taalleraar.
  De Koning bepaalt het administratief statuut van de taalleraren en eerstaanwezend taalleraren.
  § 4. Kan tot repetitor worden benoemd de houder van het diploma van ingenieur of licentiaat.
  De Koning bepaalt het administratief statuut van de repetitoren.
  § 5. De Koning bepaalt het tuchtreglement van het onderwijzend burgerpersoneel van de Koninklijke Militaire School. ".

Art.118. In dezelfde wet wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 3bis. Naast het onderwijzend personeel van het organiek kader, kan de Koninklijke Militaire School een beroep doen op tijdelijke medewerkers die belast worden met en leer-, studie- of informatieopdracht, wanneer het belang van het onderwijs dit vereist.
  Deze medewerkers kunnen de hoedanigheid hebben van docent, militaire docent, hoogleraar, militaire hoogleraar of gewoon hoogleraar. Ze moeten voldoen aan dezelfde diplomavoorwaarden als het onderwijzend personeel van het organiek kader.
  Wanneer het militairen betreft, cumuleren ze de opdracht bedoeld in het eerste lid met hun hoofdopdracht. ".

Art.119. In artikel 5 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het woord " studiedirecteur " wordt vervangen door de woorden " directeur van het academisch onderwijs ";
  2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
  " De directeur van het academisch onderwijs wordt door de Koning benoemd en ontslagen. ".

Art.120. In dezelfde wet wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 6bis. De leden van het onderwijzend personeel in dienst bij de Koninklijke Militaire School voor de datum waarop dit artikel in werking treedt, worden geacht aan de bij deze wet gestelde benoemingsvereisten te hebben voldaan. ".

HOOFDSTUK XIII. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel.

Art.121. In artikel 97 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel, worden de volgende wijzigingen aangebracht :   1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :   " § 1. De militair wordt in periode van vrede vergoed, volgens de procedure en de nadere regels die de Koning bepaalt, voor de schade die hij lijdt in het kader van de uitoefening van zijn functies, door het feit van uitzonderlijke en onvoorzienbare gebeurtenissen.   De Koning wijst de bevoegde (overheid) aan om het bedrag van de vergoeding te bepalen.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder schade verstaan onder meer de beroving, de vernietiging of de beschadiging toegebracht aan roerende goederen, aan onroerende goederen en aan speciën waarvan de militair eigenaar of houder is en die onontbeerlijk zijn voor de uitoefening van zijn functies. De vergoeding van de morele schade is evenwel niet bedoeld. ";   2° in § 2, eerste lid, wordt het woord " zaakschade " vervangen door het woord " schade ";   3° in § 2, tweede lid, wordt het woord " zaakschade " vervangen door het woord " schade ".
HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen.

Art.122. In artikel 2 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :   1° in § 1, wordt het tweede lid (vervangen) als volgt :   " De Koning stelt de weddeschalen vast binnen de hierna bepaalde grenzen :   1° de opperofficieren :   minimumbedrag : het minimumbedrag van de weddeschalen van toepassing op de management- en staffuncties van de federale overheidsdiensten;   maximumbedrag : het maximumbedrag van de weddeschalen van toepassing op de management- en staffuncties van de federale overheidsdiensten;   2° de andere officieren :   minimumbedrag : het minimumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau B;   maximumbedrag : het maximumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau A;   3° de onderofficieren :   minimumbedrag : het minimumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau C;   maximumbedrag : het maximumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau B;   4° de vrijwilligers, met uitzondering van diegenen bedoeld in artikel 17 :   minimumbedrag : het minimumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau D;   maximumbedrag : het maximumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau D. ";   2° paragraaf 2 wordt opgeheven.
Art.123. In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 3bis, ingevoegd bij de wet van 25 mei 2000, worden de woorden " Deze militair kan niettemin aanspraak maken op een onderbrekingstoelage waarvan het bedrag en de toekenningsvoorwaarden door de Koning worden bepaald. " vervangen door de woorden " Hij ontvangt niettemin een onderbrekingstoelage tegen de tarieven en onder de voorwaarden vastgesteld voor het personeel van de federale overheidsdiensten. ";
  2° in § 3ter, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001, worden de woorden " Deze militair kan niettemin aanspraak maken op een onderbrekingstoelage waarvan het bedrag en de toekenningsvoorwaarden identiek zijn aan deze voorzien voor de militair in non-activiteit ingevolge een tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking. " vervangen door de woorden " Hij ontvangt niettemin een onderbrekingstoelage tegen de tarieven en onder de voorwaarden vastgesteld voor het personeel van de federale overheidsdiensten. ";
  3° paragraaf 4, eerste lid, wordt aangevuld als volgt :
  ", zonder dat het bedrag minder mag bedragen dan het bestaansminimum zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum. ";
  4° paragraaf 4, tweede lid, 1°, wordt vervangen als volgt :
  " 1° heeft de militair die zijn straf ondergaat onder het stelsel van de beperkte hechtenis, het weekendarrest, de halve vrijheid of het elektronisch toezicht, recht op volle wedde; ";
  5° in § 5, eerste lid, worden de woorden ", en zonder dat het bedrag minder mag bedragen dan het bestaansminimum zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, " ingevoegd tussen de woorden " vereffening van zijn rechten " en de woorden " ontvangt de militair : ".

Art.124. Artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt aangevuld als volgt :
  " De Koning past de in het eerste lid bepaalde bedragen aan, overeenkomstig de intersectorale programmaties die van toepassing zijn op geheel het Openbaar Ambt. ".

Art.125. Het opschrift van hoofdstuk IV van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt :
  " Hoofdstuk IV. - De toelagen, vergoedingen, premies, voordelen van alle aard en sociale voordelen ".

Art.126. In dezelfde wet wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 9bis. § 1. Naast de wedde ontvangt de militair in (werkelijke) dienst in periode van vrede, in de deelstanden " in intensieve dienst ", " in hulpverlening " en " in operationele inzet " een toelage waarvan het bedrag per dag overeenstemt met een breuk van de bruto jaarwedde met in de noemer het getal 1 850 en in de teller het getal bepaald door de Koning. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>
  § 2. Het vervullen van bijzondere prestaties en het bezit van bijzondere kwalificaties die niet als normaal en inherent aan het ambt van militair kunnen worden beschouwd, kunnen eveneens aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.
  Onder bijzondere prestaties worden verstaan :
  1° de prestaties die buiten de normale regeling van de dienstprestaties geleverd worden;
  2° de prestaties die geen verband houden met de normale functie van de betrokken militair;
  3° de prestaties die, alhoewel zij verband houden met de functie van betrokken militair, bijzonder hoge eisen stellen.
  Een toelage voor bijzondere kwalificaties kan slechts verleend worden op basis van diploma's, van getuigschriften of van door de minister van Landsverdediging of door de Chef Defensie verleende brevetten.
  De Koning bepaalt de bedragen en regelt de toekenning van de in het eerste lid bedoelde voordelen.
  Hij mag evenwel de Minister van Landsverdediging belasten met het bepalen van de aanvullende maatregelen nodig voor de uitvoering van een door Hem vastgestelde regeling.
  § 3. Toelagen op grond van kwalificaties, waarvan de toekenning of het behoud ervan bijkomend afhankelijk zijn van het uitvoeren van een minimum aantal specifieke prestaties binnen een welbepaalde periode, kunnen, wanneer de betrokkene de vereiste prestaties niet tijdig heeft kunnen uitvoeren wegens gerechtvaardigde dienstredenen, of omwille van een tijdelijke lichamelijke ongeschiktheid tot het uitvoeren van de beoogde prestaties die te wijten is aan de uitvoering van de militaire dienst, blijven toegekend worden door de autoriteit die de Koning aanduidt en volgens de nadere regels die Hij bepaalt. ".

Art.127. In artikel 10 van dezelfde wet wordt het eerste lid, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, opgeheven.

Art.128. In dezelfde wet wordt een artikel 10bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 10bis. § 1. Een vergoeding wordt eveneens toegekend aan de militair, die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet als normaal en inherent aan het ambt van militair kunnen worden beschouwd.
  Wanneer de situatie, die aanleiding geeft tot het toekennen van een vergoeding, onderhevig is aan herhaling, kan het bedrag (forfaitair) worden vastgesteld. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>
  § 2. De Koning bepaalt de bedragen en regelt de toekenning van de in § 1 bedoelde voordelen.
  Hij mag evenwel de Minister van Landsverdediging belasten met het bepalen van de aanvullende maatregelen nodig voor de uitvoering van een door Hem vastgestelde regeling.
  § 3. De militair bekomt op zijn verzoek een voorschot op vergoedingen, in de volgende gevallen :
  1° naar aanleiding van een dienstverplaatsing;
  2° bij het vertrek naar het buitenland om er een dienstperiode uit te voeren;
  3° bij de terugkeer uit het buitenland na afloop van een dienstperiode aldaar;
  4° bij de terugkeer uit het buitenland om dringende en ernstige redenen;
  5° voor kosten gebonden aan het onderwijs van de kinderen, die voortvloeien uit de affectaties van de militair.
  De Minister van Landsverdediging regelt de modaliteiten volgens dewelke de militair dit voorschot kan bekomen, alsook de grootte ervan. ".

Art.129. In dezelfde wet wordt een artikel 10ter ingevoegd, luidende :
  " Art. 10ter. § 1. De Koning kan de Minister van Landsverdediging toelaten buitengewone kosten die de militair oploopt naar aanleiding van een dienstreis, een dienstperiode in het buitenland en een mutatie terug te betalen volgens de nadere regels die Hij bepaalt.
  § 2. Hij kan de Minister van Landsverdediging eveneens toelaten, om de in § 1 bedoelde bevoegdheid op herroepelijke wijze en onder diens verantwoordelijkheid en toezicht, ten belope van een door de Koning te bepalen bedrag, over te dragen aan de militaire en burgerlijke overheden die Hij bepaalt.
  De militaire en burgerlijke overheden bedoeld in het eerste lid moeten bekleed zijn met de bevoegdheden van :
  1° hetzij korpscommandant van een militaire eenheid;
  2° hetzij sectie- of divisiechef binnen een algemene directie of een stafdepartement;
  3° hetzij onderstafchef of directeur-generaal;
  4° hetzij chef defensie of vice-chef defensie.
  § 3. Onder buitengewone kosten worden onafwendbare kosten verstaan, die de militair oploopt bij de uitvoering van zijn opdracht, waarvoor géén specifieke vergoedingsregeling bestaat, en die betrekking hebben op :
  1° hetzij, logement tijdens een dienstperiode in het buitenland;
  2° hetzij, onderwijs voor de kinderen naar aanleiding van een dienstperiode in het buitenland;
  3° hetzij, logement of transport tijdens een dienstverplaatsing;
  4° hetzij, een terugroeping wegens dringende familiale of sociale redenen;
  5° hetzij, representatieve opdrachten.
  § 4. Het bedrag dat de Koning bepaalt in toepassing van § 2, eerste lid, mag niet hoger zijn dan 1.500 euro, tenzij in het specifieke geval van de buitengewone kosten voor onderwijs van de kinderen tijdens een dienstperiode in het buitenland, waar het niet hoger mag zijn dan 4.000 euro.
  De in het eerste lid bepaalde bedragen worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Ze worden gekoppeld aan het (spilindexcijfer) 138,01 ". <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>

Art.130. In artikel 11 van dezelfde wet, worden § 2, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, en § 3, opgeheven.

Art.131. In dezelfde wet wordt een artikel 11bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 11bis. De Koning kan daarenboven het recht openen op voordelen van alle aard en sociale voordelen.
  Hij mag evenwel de Minister van Landsverdediging belasten met het bepalen van de aanvullende maatregelen nodig voor de uitvoering van een door Hem vastgestelde regeling. ".

Art.132. In artikel 12 van dezelfde wet, worden de woorden " de artikelen 9, 10 en 11 " vervangen door de woorden " dit hoofdstuk ".

Art.133. In artikel 14bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001, wordt het tweede lid opgeheven.

Art.134. In hoofdstuk VII van dezelfde wet wordt een artikel 16bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 16bis. Het hoofdstuk IV van deze wet is tevens van toepassing op de dienstplichtigen, alsook op de personen die niet behoren tot het leger en wier aanwezigheid bij de militairen noodzakelijk is. ".

Art.135. Artikel (17), tweede lid, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>
  " De Koning bepaalt de weddeschalen van de vrijwilligers en van de kandidaat-vrijwilligers die niet geslaagd zijn voor het examen tot overgang naar niveau 3 binnen de hierna bepaalde grenzen : minimumbedrag : 12.112,78 euro maximumbedrag : 17.798,86 euro. ".

HOOFDSTUK XV. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden.

Art.136. In artikel 3 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden, worden de volgende wijzigingen aangebracht :   1° paragraaf 1, 2°, b) wordt vervangen als volgt :   " b) wanneer zij deelnemen, met het oog op het leningen van de noden van de bevolking, aan (een) opdracht van hulpverlening, door de krijgsmacht in internationaal verband vervuld, ingevolge een beslissing van de regering, of in nationaal verband vervuld, ingevolge een beslissing van de minister van Landsverdediging of van de tot opeising bevoegde overheden. ";   2° in § 2, 2°, worden de woorden " chef van de generale staf " vervangen door de woorden " chef defensie ".
Art.137. Artikel 6 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
  " 7° die geïnterneerd is, indien deze internering gevolgd wordt door zijn ontslag van ambtswege. ".

Art.138. Artikel 10, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
  " 3° de kandidaat militaire muzikant die nog niet in zijn eenheid van definitieve aanwijzing is aangekomen. ".

HOOFDSTUK XVI. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn.

Art.139. In de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn worden opgeheven :   1° artikel 6;   2° artikel 7bis, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2001;   3° artikel 8, § 1, en artikel 9.
Art.140. Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
  De Koning bepaalt :
  1° de regels betreffende de beoordeling van de morele, karakteriële en fysieke hoedanigheden tijdens de vorming alsmede na afloop ervan;
  2° de voorwaarden om een wederdienstneming te kunnen aangaan;
  3° de militaire overheid ten minste van het niveau van korpscommandant die gemachtigd is om de wederdienstnemingen te aanvaarden of te weigeren. ".

Art.141. In artikel 16 van dezelfde wet vervallen de woorden " 5° om gezinsredenen ".

Art.142. In artikel 17, § 1, eerste lid, 2°, van dezelfde wet, worden de woorden " stafchef van het krijgsmachtdeel " vervangen door de woorden " directeur-generaal human resources ".

Art.143. In artikel 19, eerste lid, 4°, van dezelfde wet, worden de woorden " verlies van de Belgische nationaliteit " vervangen door de woorden " verlies van de nationaliteit dat voor gevolg heeft dat de militair geen burger meer is van een (lidstaat) van de Europese Unie, of beslissing tot verwijdering van het grondgebied, tot terugwijzing of tot uitzetting, in toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; ". <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>

HOOFDSTUK XVII. - Wijziging van de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en de terugvordering door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden.

Art.144. In de reeks (5) van de tabel A van de bijlage aan de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en de terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden, worden de volgende wijzigingen aangebracht :   1° in de kolom " Vormingsduur " wordt het cijfer " 5 " vervangen door het cijfer " 4 ";   2° in de kolom " Duur van de rendementsperiode " wordt het cijfer " 7,5 " vervangen door het cijfer " 6 ".
HOOFDSTUK XVIII. - Wijziging van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke (ambtsontheffing) wegens loopbaanonderbreking. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>

Art.145. Artikel 21, § 5, vierde lid, van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking wordt vervangen als volgt :   " De bepalingen van deze paragraaf zijn slechts van toepassing op de militair, of bij ontstentenis zijn rechthebbenden, die een aanvraag tot validering hebben ingediend. ".
HOOFDSTUK XIX. - Wijziging van de wet van 25 mei 2000 betreffende de personeelsenveloppe van militairen.

Art.146. Artikel 1, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 25 mei 2000 betreffende de personeelsenveloppe van militairen wordt vervangen als volgt :   " 4° militairen van het actief kader :   - de beroepsmilitairen;   - de aanvullingsmilitairen;   - de hulpofficieren;   - de militairen korte termijn;   - de kandidaat-officieren en de kandidaat-onderofficieren van het actief kader, aangesteld in de graad van onderluitenant, respectievelijk sergeant, die zich reeds bevinden in hun eenheid van definitieve eerste aanwijzing;   - de kandidaat-vrijwilligers van het actief kader;   - de militaire muzikanten;   - de kandidaat-officieren kapelmeesters en de kandidaat-onderofficieren muzikanten aangesteld in de graad van onderluitenant, respectievelijk sergeant, die zich reeds bevinden in hun eenheid van definitieve eerste aanwijzing. ".
Art.147. Artikel 3 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
  " 7° de militaire docenten en de militaire hoogleraren van de Koninklijke Militaire School. ".

HOOFDSTUK XX. - Wijziging van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht.

Art.148. Artikel 3, 2°, van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht wordt opgeheven.
Art.149. In artikel 4, 1°, van dezelfde wet worden de woorden " de Belg " vervangen door de woorden " de persoon ".

Art.150. Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
  " Art. 7. Om als kandidaat-reservemilitair te worden aanvaard moet men voldoen aan de vereisten bepaald in artikel 8 van de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging. ".

Art.151. Artikel 8, eerste en tweede lid, en artikel 9 van dezelfde wet, worden opgeheven.

Art.152. Artikel 10, eerste lid, 2°, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
  " d) de officieren kapelmeesters van wie het ontslag uit het ambt is aangenomen. ".

Art.153. Artikel 11, eerste lid, 2°, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
  " c) de onderofficieren muzikanten van wie het ontslag uit het ambt is aangenomen. ".

Art.154. Artikel 13, eerste lid, van dezelfde wet, wordt opgeheven.

Art.155. In artikel 19, § 1, eerste lid, van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° onderdeel 2° wordt vervangen als volgt :
  " 2° het verwerven van een hoedanigheid van kandidaat, in het actief kader, ";
  2° onderdeel 3° wordt vervangen als volgt :
  " 3° het verlies van de nationaliteit dat voor gevolg heeft dat de militair geen burger meer is van een (lidstaat) van de Europese Unie, of de beslissing tot verwijdering van het grondgebied, tot uitzetting of tot terugwijzing, in toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. ". <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>

Art.156. In artikel 23 van dezelfde wet vervallen de woorden " en per krijgsmachtdeel ".

Art.157. In artikel 26 van dezelfde wet worden de woorden " stafchef van het krijgsmachtdeel " vervangen door de woorden " directeur-generaal human resources ".

Art.158. In dezelfde wet wordt een artikel 32bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 32bis. De reservemilitair wordt van ambtswege uit zijn ambt ontzet zonder de tussenkomst van een onderzoeksraad indien hij zonder uitstel veroordeeld wordt tot de, zelfs tijdelijke, ontzetting uit één van de rechten bedoeld in artikel 31, 1° en 6°, van het Strafwetboek. ".

Art.159. In artikel 33 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden " omdat hij een dienstneming aangegaan heeft als kandidaat-officier of kandidaat-onderofficier van het actief kader, wordt, wanneer hij niet benoemd wordt in dit kader " vervangen door de woorden " wordt, in het geval van mislukking in zijn vorming als kandidaat, ";
  2° paragraaf 3, eerste lid, wordt aangevuld als volgt :
  " 3° kandidaat-onderofficier muzikant. ".

Art.160. In artikel 44, eerste lid, van dezelfde wet wordt het woord " krijgsmachtdelen " vervangen door het woord " krijgsmacht ".

Art.161. In artikel 69 van dezelfde wet worden de woorden " chef van de generale staf " vervangen door de woorden " chef defensie ".

Art.162. In hoofdstuk XIV van dezelfde wet wordt een artikel 77bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 77bis. De wet van 26 maart 1937 waarbij de onderscheidene besturen van den Staat, van de provinciën, gemeenten en verenigingen van gemeenten verplicht worden aan hun beambten, reserve-officieren, faciliteiten toe te staan om hun de gelegenheid te geven de prestaties te volbrengen welke hun, als reserve-officier, worden opgelegd, wordt opgeheven. ".

Art.163. In hoofdstuk XIV van dezelfde wet wordt een artikel 86bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 86bis. Artikel 1, eerste lid, 4°, van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, wordt vervangen als volgt :
  " 4° die behoren tot het reservekader van de krijgsmacht en die een periode van vorming, een wederoproeping, een vrijwillige prestatie of een bijkomende prestatie bedoeld in artikel 38 van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, verrichten. ". ".

Art.164. In hoofdstuk XIV van dezelfde wet wordt een artikel 86ter ingevoegd, luidende :
  " Art. 86ter. In artikel 3 van dezelfde wet wordt een § 1bis ingevoegd, luidende :
  " § 1bis. De militair van het reservekader van de krijgsmacht die een periode van vorming, een wederoproeping, een vrijwillige prestatie of een bijkomende prestatie bedoeld in artikel 38 van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, verricht, heeft recht op een wedde ten laste van de begroting van (Landsverdediging) op grond van zijn graad en stand. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>
  Wanneer hij een statutair agent is wiens bezoldiging, krachtens zijn statuut, door de rechtspersoon van publiek recht die zijn werkgever is, niet of slechts na verkoop van tijd mag geschorst worden, kan evenwel deze agent, wanneer hij een periode van vorming, wederoproeping, vrijwillige prestatie of een bijkomende prestatie bedoeld in artikel 38 van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, uitvoert en zijn normale bezoldiging van statutair agent geniet, enkel aanspraak maken op een weddecomplement ten laste van de begroting van Landsverdediging. Dit complement is, in voorkomend geval, gelijk aan het verschil tussen de wedde van militair waarop hij op grond van zijn graad en stand recht heeft enerzijds, en zijn wedde als statutair agent anderzijds, op voorwaarde dat de wedde van militair hoger is. ". ".

HOOFDSTUK XXI. - De burgerdienst/burgerschapsdienst/vrijwillige gemeenschapsdienst. (opgeheven) <W 2007-04-25/65, art. 240, 003; Inwerkingtreding : 11-06-2007>

Art.165. (opgeheven)
Art.166. (opgeheven) <W 2007-04-25/65, art. 240, 003; Inwerkingtreding : 11-06-2007>

Art.167. (opgeheven) <W 2007-04-25/65, art. 240, 003; Inwerkingtreding : 11-06-2007>

Art.168. (opgeheven) <W 2007-04-25/65, art. 240, 003; Inwerkingtreding : 11-06-2007>

HOOFDSTUK XXII. - Wijziging van de programmawet voor het begrotingsjaar 2001 van 19 juli 2001.

Art.169. In artikel 48, eerste lid, van de programmawet voor het begrotingsjaar 2001 van 19 juli 2001, worden de woorden " van het departement van Landsverdediging en ten voordele van de gezinsleden van de personeelsleden van het departement van Landsverdediging " vervangen door de woorden " die behoren tot, gehecht zijn aan, ressorteren onder of tewerkgesteld worden krachtens een Belgische arbeidsovereenkomst door het departement van Landsverdediging of door een daaronder ressorterende instelling van openbaar nut, alsook ten voordele van de gezinsleden van deze personeelsleden ".
TITEL IV. - Eindbepaling.

Art. 170. Elke bepaling van deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.   De artikelen 162 tot 164 zullen evenwel door de Koning in werking worden gesteld op dezelfde datum als de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht.   (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 63, 64, 65, 66, 67, 70, 73, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 84, 85, 86, 87, 89, 91, 92, 93, 94, 97, 98, 100, 101, 103, 107, 111, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 120, 122, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 141, 144, 145, 146 en 147 vastgesteld op 14-07-2003 door KB 2003-05-15/84, art. 1)   (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 152, 153, 155,1°, 156, 158 en 159 vastgesteld op 01-11-2003 door KB 2003-05-15/84, art. 1)   (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 162 tot 164 vastgesteld op 01-11-2003 door KB 2003-05-03/60, art. 133)   (NOTA : Inwerkingtreding van artikel 169 vastgesteld op 15-09-2003 door KB 2003-07-19/38, art. 8)   (NOTA : Inwerkingtreding van titel I bevattende de artikelen 2 tot 20 vastgesteld op 01-01-2004 door KB 2003-09-11/34, art. 88)   (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 68, 69, 71, 72, 75, 2°, 76, 83, 90, 105, 106, 108, 109, 110, 112, 139, 140, 142, 143, 148, 149, 150, 151, 154, 155, 2°, 157, 160 et 161 vastgesteld op 01-01-2004 door KB 2003-09-11/34, art. 88)   (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 99 en 102 vastgesteld op 03-06-2004 door KB 2004-04-25/64, art. 3)   (NOTA : Inwerkingtreding van artikel 121 vastgesteld op 22-05-2003 door KB 2004-06-17/34, art. 1)   (NOTA : Inwerkingtreding van art. 38 en 75, 1° vastgesteld op 19-11-2004 door KB 2004-10-14/44, art. 1)   (NOTA : Inwerkingtreding van art. 21 tot 37, 39 tot 54, 56 tot 58, 59, lid 2 tot 4, 60 tot 62, 74, 88, 95, 96, 104 en 138 vastgesteld op 13-02-2006 door KB 2005-12-21/49, art. 40)   (NOTA : Inwerkingtreding van art. 55 en 59, lid 1 vastgesteld op 17-04-2001 door KB 2005-12-21/49, art. 41)