Details



Externe links:

Justel
Reflex



Titel:

23 DECEMBER 1955. - Wet betreffende de hulpofficieren van de Luchtmacht, piloten en navigatoren. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-06-1994 en tekstbijwerking tot 15-05-2018)



Inhoudstafel:


Art. 1-3, 3bis, 4, 4bis, 5, 5bis, 6-9, 9bis, 10, 10bis, 11, 11bis, 12-16, 16bis, 17-22



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1.De aanwerving van de kandidaat-hulpofficieren en van de hulpofficieren mag slechts geschieden voor de categorie van het [1 gebrevetteerd]1 varend personeel van de luchtmacht.
  ----------
  (1)<W 2013-07-31/04, art. 293, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.2. De hulpofficier mag slechts dienen in een eenheid waarvan het taalstelsel hetzelfde is als dit waarin hij het bij artikel 6, 3°, voorziene vakexamen heeft afgelegd.

Art.3. <W 2003-03-27/49, art. 68, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De kandidaat-hulpofficier verbindt zich in werkelijke dienst te blijven gedurende een periode van dertien jaar, volgens de regels die de Koning bepaalt.

Art. 3bis. (opgeheven) <W 2003-03-27/49, art. 69, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art.4. De opleiding van de kandidaat-hulpofficieren, de voor deze opeiding nodige cursussen, de graden waartoe zij kunnen opklimmen alsmede de beschikkingen die hun bevordering in die graden regelen, worden door de Koning bepaald.

Art. 4bis.[1 Volgens de nadere regels en de procedure die de Koning bepaalt voor elke van de betrokken categorieën, maken de kandidaat-hulpofficieren die deelnemen aan de luchtdienst deel uit van een van de categorieën van het varend personeel bedoeld in artikel 77/1, eerste lid, 1° en 3°, van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.]1
  De kandidaten worden geschrapt uit deze categorieën door de militaire overheid, aangewezen door de Minister van Landsverdediging, overeenkomstig het advies van een evaluatiecommissie of van een medische commissie, naargelang van het geval. De Koning bepaalt samenstelling van deze commissies alsmede de te volgen procedure.
  De verbreking van de dienstneming van een kandidaat-hulpofficier op eigen verzoek heeft van rechtswege zijn schrapping uit het varend personeel voor gevolg.
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.5. § 1. De Minister van Landsverdediging kan de dienstverbintenis van de kandidaat-hulpofficier hetzij om tuchtredenen, hetzij om morele ongeschiktheid of beroepsonbekwaamheid, (hetzij op aanvraag van betrokkene) verbreken. <W 2005-07-16/31, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
  Hij kan insgelijks de dienstverbintenis verbreken wegens lichamelijke ongeschiktheid, overeenkomstig het advies van een geneeskundige commissie.
  De Koning bepaalt de samenstelling van deze commissie, alsmede de te volgen procedure.
  § 2. De dienstverbintenis van de kandidaat-hulpofficier wordt van ambtswege verbroken in geval van mislukking in de onder artikel 6, 3°, voorziene vakproef.
  § 3. (opgeheven) <W 2005-07-16/31, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
  § 4. (opgeheven) <W 2005-07-16/31, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 10-08-2005>

Art. 5bis.
  <Opgeheven bij W 2009-04-26/31, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009>

Art.6. Niemand mag tot hulponderluitenant bij de luchtmacht benoemd worden :
  1° Indien hij de leeftijd van 19 jaar niet bereikt heeft;
  2° Indien hij geen kandidaat-hulpofficier is;
  3° Indien hij niet voldaan heeft aan een vakproef onder de voorwaarden die de Koning bepaalt;
  4° Indien hij de voorwaarden, die de Koning kan bepalen, niet vervult.

Art.7. De bevordering van de hulpofficieren is onderworpen aan dezelfde beschikkingen als die welke de bevordering van de officieren van het actief kader van de luchtmacht regelen.
  In vredestijd kunnen zij enkel tot een rang van lagere officier opklimmen.

Art.8. (Opgeheven) <W 1976-07-13/30, art. 111, 6°>

Art.9.§ 1. De Koning kan, door gemotiveerd besluit, de dienstverbintenis van de hulpofficier verbreken om tuchtredenen, morele ongeschiktheid of beroepsonbekwaamheid, na advies van een onderzoekscommissie, en wegens lichamelijke ongeschiktheid, overeenkomstig het advies van een geneeskundige commissie.
  De Koning bepaalt de samenstelling van deze commissies, alsmede de te volgen procedure.
  De dienstverbreking uitgesproken in toepassing van lid 1, brengt het verlies van de rang mede.
  § 2. [1 De hulpofficier kan op elk ogenblik schriftelijk de verbreking van zijn dienstverbintenis aanvragen. Deze verbreking heeft pas uitwerking wanneer de Koning of de overheid die Hij aanduidt, het heeft aanvaard.
   De verbreking van de dienstverbintenis [2 die aanvaard werd,]2 heeft uitwerking, naargelang het geval :
   1° ten laatste drie maanden na de datum van indienen van de aanvraag [3 , behalve indien de betrokken hulpofficier een latere uitwerking vraagt dan de drie voornoemde maanden]3;
   2° indien het dienstbelang het vereist teneinde de operationele capaciteiten van de Krijgsmacht te vrijwaren, op de datum bepaald door de Koning of de overheid die Hij aanduidt, maar ten laatste negen maanden na de datum van indienen van de aanvraag.]1
  § 2 bis. De Koning of de overheid die Hij aanduidt, kan de aanvraag weigeren indien Hij oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang.
  § 2 ter. De dienstverbreking is steeds strijdig met het dienstbelang in de volgende gevallen:
  1° wanneer de betrokken hulpofficier minder dan drie jaar in werkelijke dienst is gebleven tijdens de periode volgend op de vorming op basis waarvan de rendementsperiode bedoeld in artikel [3 179 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht]3;
  2° in geval van mobilisatie;
  3° in periode van oorlog [3 of in periode van crisis]3;
  4° indien de betrokken hulpofficier zijn aanvraag indient wanneer hij zich in periode van vrede in de deelstand "in operationele inzet" bevindt of [3 effectief deel uitmaakt van een detachement dat zich voorbereidt]3 met het oog op deze inzet.
  (5° wanneer, in periode van vrede, de crisistoestand afgekondigd wordt voor het reservekader.) <W 2005-07-16/31, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 10-08-2005>
  § 2 quater. Behoudens in de door de Koning of de overheid die Hij aanduidt, uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen, is de aanvraag bedoeld in § 2 bis, niet strijdig met het dienstbelang wanneer de betrokken hulpofficier in werkelijke dienst is gebleven gedurende de volledige rendementsperiode bedoeld in artikel [3 179 van voornoemde wet van 28 februari 2007]3.
  Zowel in het uitdrukkelijk gemotiveerde uitzonderingsgeval bedoeld in het eerste lid, als in het geval van een aanvraag tot ontslag dat uitwerking heeft na de periode bedoeld in § 2 ter, 1°, maar voor het einde van de rendementsperiode bedoeld in artikel [3 179 van voornoemde wet van 28 februari 2007]3 verkrijgt de betrokken hulpofficier, in zoverre hij zijn aanvraag niet formeel heeft ingetrokken, zijn dienstverbreking ten laatste vijf jaar na de beslissing tot weigering van de voornoemde ontslagaanvraag.) <W 2000-03-16/35, art. 10; Inwerkingtreding : 16-04-2000>
  ----------
  (1)<W 2009-04-26/31, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 04-06-2009>
  (2)<W 2013-07-31/04, art. 294, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
  (3)<W 2016-11-21/20, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art. 9bis.[1 Behalve indien de volgende veroordelingen worden uitgesproken met uitstel en voor zover dit uitstel niet wordt herroepen, wordt de hulpofficier van ambtswege uit zijn ambt ontzet zonder de tussenkomst van een onderzoeksraad indien hij veroordeeld wordt overeenkomstig artikel 19 van het Strafwetboek of artikel 5 van het Militair Strafwetboek of tot de, zelfs tijdelijke, ontzetting uit één van de rechten bedoeld in artikel 31, 1° en 6°, van het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.10. Indien de dienstverbintenis van de hulpofficier verbroken is wegens lichamelijke ongeschiktheid voor de vliegende dienst alleen of wegens beroepsonbekwaamheid, wordt de duur van de (werkelijke) dienst die de belanghebbende heeft volbracht, afgerekend van de dienstplichttermijn die hij verplicht is te volbrengen. <W 2001-03-22/36, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 19-03-2002>
  (Lid 2 impliciet opgeheven) <W 08-03-1962, art. 50>
  Indien de dienstverbintenis verbroken is wegens lichamelijke ongeschiktheid voor enige militaire dienst,wordt de belanghebbende geacht zijn militaire verplichtingen te hebben nagekomen.
  (De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing op de dienstplichtigen van de lichting 1993 en van de daaraan voorafgaande lichtingen.) <W 1994-05-20/31, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1998>

Art. 10bis.<Ingevoegd bij W 13-07-1976, art. 59> Zijn toepasselijk op de hulpofficieren, behalve indien ze onverenigbaar zijn met de bepalingen van deze wet, alle wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het statuut van de beroepsofficieren.
  [2 Voor zover deze bepalingen niet onverenigbaar zijn met de bepalingen van deze wet of genomen in uitvoering van deze wet en voor zover de reglementaire bepalingen niet onverenigbaar zijn met de reglementaire bepalingen genomen in uitvoering van deze wet, zijn alle volgende wettelijke en reglementaire bepalingen, die van toepassing zijn op de kandidaat-beroepsmilitairen, toepasselijk op de kandidaat-hulpofficier :
   1° de artikelen 21/1, eerste lid, 9°, en derde lid, 81, § 1, vierde en vijfde lid, 81/3, tweede lid, 3°, 102, eerste lid, 107, derde lid, en 108, tweede lid, van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en de kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht, die van toepassing zijn op de kandidaat-militair die geen achttien jaar oud is wanneer een periode van oorlog wordt afgekondigd;
   2° de bepalingen die gelden bij de beoordeling van de professionele hoedanigheden, de karakteriële hoedanigheden, de morele hoedanigheden en de fysieke hoedanigheden vereist op het vlak van de fysieke conditie en op medisch gebied bedoeld in de artikelen 96, 97, 97/1, 97/2, 98, 98/1, 99, 100, 101, 101/1, 101/2, en 101/3 van de voornoemde wet van 28 februari 2007;
   3° de bepalingen betreffende de inhouding op de wedde en de verbreking van de dienstneming en de wederdienstneming ten gevolge van een afwezigheid van meer dan eenentwintig opeenvolgende dagen bedoeld in de artikelen 54, 55, 59, en 156/4 van de voornoemde wet van 28 februari 2007.]2
  ----------
  (1)<W 2013-07-31/04, art. 295, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
  (2)<W 2016-11-21/20, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.11. <W 15-05-1984, art. 93> De bepalingen van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen zijn toepasselijk op de hulpofficieren.

Art. 11bis. <Ingevoegd bij W 2001-03-22/36, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 19-03-2002> De minister van Landsverdediging kan de dienstneming van de hulpofficier die hierom vraagt een of meerdere malen met één jaar verlengen zonder dat de som van de verlengingen meer dan drie jaar bedraagt.
  De Koning bepaalt de procedure en de nadere regels betreffende de verlenging van de dienstneming van de hulpofficier.

Art.12. <W 2001-03-22/36, art. 31, 004; Inwerkingtreding : 19-03-2002> De hulpofficier wiens dienstneming eindigt indien hij minstens dertien jaar werkelijke dienst volbracht heeft sedert zijn aanvaarding als kandidaat-hulpofficier heeft recht op een vertrekgeld gelijk aan twintig maal zijn laatste volle bruto maandwedde.
  Indien hij minstens veertien, vijftien of zestien jaar werkelijke dienst volbracht heeft sedert zijn aanvaarding als kandidaat-hulpofficier, heeft hij recht op een vertrekgeld gelijk aan respectievelijk tweeëntwintig, vierentwintig of zesentwintig maal zijn laatste volle bruto maandwedde.

Art.13. § 1. In geval van dienstverbreking wegens lichamelijke ongeschiktheid, heeft de hulpofficier recht op een vertrekgeld, op voorwaarde dat de lichamelijke ongeschiktheid voortvloeit uit hetzij een ongeval overkomen in regelmatig uitgevoerde bevolen vliegdienst, hetzij uit een beroepsziekte waarvan de oorzaak of de verergering te wijten is aan de vliegdienst.
  § 2. (Wanneer de invaliditeitsgraad waarvoor het vergoedingspensioen wordt toegekend hoger is dan 50 %, is het bedrag van het vertrekgeld gelijk aan zesentwintig maal de laatste volle bruto maandwedde van de betrokken hulpofficier.
  Wanneer de invaliditeitsgraad waarvoor het vergoedingspensioen wordt toegekend, gelijk is aan 50 %, is het bedrag van het vertrekgeld gelijk aan twintig maal de laatste volle bruto maandwedde van de betrokken hulpofficier indien hij minder dan dertien jaar werkelijke dienst volbracht heeft sedert zijn aanvaarding als kandidaat-hulpofficier. Indien hij minstens dertien, veertien of vijftien jaar werkelijke dienst volbracht heeft sedert zijn aanvaarding als kandidaat-hulpofficier is het bedrag van het vertrekgeld respectievelijk gelijk aan tweeëntwintig, vierentwintig of zesentwintig maal zijn laatste volle bruto maandwedde.
  Wanneer de invaliditeitsgraad waarvoor het vergoedingspensioen wordt toegekend lager is dan 50 %, is het bedrag van het vertrekgeld gelijk aan twintig maal de laatste volle bruto maandwedde van de betrokken hulpofficier vermenigvuldigd met de verhouding tussen de invaliditeitsgraad en 50 %, of twintig maal zijn laatste volle bruto maandwedde, verhoogd met de som gelijk aan zes maal de laatste volle bruto maandwedde vermenigvuldigd met de verhouding tussen de invaliditeitsgraad en 50 %, volgens hij minder dan of minstens dertien jaar werkelijke dienst volbracht heeft sedert zijn aanvaarding als kandidaat-hulpofficier.) <W 2001-03-22/36, art. 32, 004; Inwerkingtreding : 19-03-2002>
  § 3. De beschikkingen van §§ 1 en 2 van onderhavig artikel zijn toepasselijk op de kandidaat-hulpofficier.

Art.14. De rechthebbenden van een in dienst overleden kandidaat-hulpofficier of hulpofficier hebben geen recht op het vertrekgeld.

Art.15.§ 1. Voor de duur van hun dienstverbintenis zijn de hulpofficier en de kandidaat-hulpofficier onderworpen aan de wetgeving betreffende de weduwen- en wezenpensioenen van het leger [1 ...]1.
  (§ 2 opgeheven) <W 28-06-1960, art. 8, 2°>
  ----------
  (1)<W 2016-11-21/20, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art.16.<W 13-07-1976, art. 61> Kan, op zijn aanvraag, worden opgenomen [1 als beroepsofficier van niveau A in de vakrichting waartoe hij behoort]1, de hulpofficier die de volgende voorwaarden vervult :
  "1° Voldaan hebben bij het examen over de grondige kennis van de Nederlandse of Franse taal zoals bepaald in artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger [2 ...]2;
  "2° Voldaan hebben bij het examen over de wezenlijke kennis van de andere taal, overeenkomstig artikel 3 van dezelfde wet;
  "3° Nuttig gerangschikt zijn, met het oog op het begeven van het aantal plaatsen dat overeenkomstig artikel 17 wordt vastgesteld, volgens de regels die de Koning bepaalt;
  "4° De bijkomende voorwaarden vervullen welke de Koning kan vaststellen.
  ----------
  (1)<W 2013-07-31/04, art. 296, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
  (2)<W 2016-11-21/20, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 02-01-2017>

Art. 16bis.<Ingevoegd bij W 13-07-1976, art. 61> Kan, op zijn aanvraag, worden opgenomen [1 als beroepsofficier van niveau B in de vakrichting waartoe hij behoort]1, de hulpofficier die de volgende voorwaarden vervult :
  "1° Aanvaard worden door [2 de door de Koning aangewezen overheid]2 na gunstig te zijn voorgesteld door zijn hiëarchische chefs;
  "2° Voldaan hebben bij de examens vermeld in artikel 16, 2° en 3°;
  "3° Volgens de regels die de Koning vaststelt nuttig gerangschikt zijn met het oog op het begeven van het aantal plaatsen dat overeenkomstig artikel 17 wordt vastgesteld.
  ----------
  (1)<W 2013-07-31/04, art. 297, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
  (2)<W 2018-04-30/07, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 27-08-2018>

Art.17.<W 13-07-1976, art. 61> Het aantal hulpofficieren die [1 als beroepsofficier van niveau A of beroepsofficier van niveau B]1 kunnen worden opgenomen, wordt jaarlijks door de Koning bepaald.
  ----------
  (1)<W 2013-07-31/04, art. 298, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.18.<W 13-07-1976, art. 61> De Koning stelt de bepalingen vast tot regeling van de anciënniteit van de hulpofficier die opgenomen wordt [1 als beroepsofficier van niveau A of beroepsofficier van niveau B]1.
  ----------
  (1)<W 2013-07-31/04, art. 299, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.19.<W 18-02-1987, art. 68> Onverminderd de toepassing voor het vrouwelijk personeel, van de bepalingen van artikel 55 van de wet van 13 juli 1976, wordt de hulpofficier die niet [1 als beroepsofficier van niveau A of beroepsofficier van niveau B]1 werd opgenomen, op het einde van zijn dienstverbintenis, overgeplaatst naar het reservekader, met zijn graad en zijn anciënniteit in die graad.
  ----------
  (1)<W 2013-07-31/04, art. 300, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art.20. (Impliciet opgeheven) <W 01-03-1958, art. 98, 11°>

Art.21.<W 2001-03-22/36, art. 33, 004; Inwerkingtreding : 19-03-2002> § 1. Zo hij hiertoe een aanvraag indient binnen de twaalf maanden die volgen op de inwerkingtreding van dit artikel, bekomt de hulpofficier of de kandidaat-hulpofficier, aanvaard vóór de datum bepaald door de Koning, vanwege de Minister van Landsverdediging de verlenging van zijn dienstneming of van zijn bijkomende dienstneming die hem toelaat in werkelijke dienst te blijven gedurende een periode die gelijk is aan die welke vastgesteld is in [1 artikel 3]1. Ingeval hij die aanvraag niet indient, zijn de bepalingen van artikel 11bis op hem niet van toepassing.
  De Koning bepaalt de procedure en de nadere regels betreffende de verlengingen bedoeld in het eerste lid.
  § 2. In afwijking van artikel 12, wordt het bedrag van het vertrekgeld van de hulpofficier en kandidaat-hulpofficier die vóór de door de Koning bepaalde datum, bedoeld in § 1, eerste lid, aanvaard werd, als volgt berekend :
  1° hetzij vijfentwintig maal zijn laatste volle bruto maandwedde indien hij negen jaar werkelijke dienst volbracht heeft sedert zijn aanvaarding als kandidaat-hulpofficier;
  2° hetzij vijftig maal zijn laatste volle bruto maandwedde indien hij twaalf jaar werkelijke dienst volbracht heeft sedert zijn aanvaarding als kandidaat-hulpofficier;
  3° hetzij tweeënvijftig, vierenvijftig, zesenvijftig of achtenvijftig maal zijn laatste volle bruto maandwedde indien hij dertien, veertien, vijftien of zestien jaar werkelijke dienst volbracht heeft sedert zijn aanvaarding als kandidaat-hulpofficier.
  De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de kandidaat-hulpofficier.
  § 3. In afwijking van artikel 13, § 2, wordt het bedrag van het vertrekgeld, bedoeld in artikel 13, § 1, voor de hulpofficier en de kandidaat-hulpofficier die vóór de door de Koning bepaalde datum, bedoeld in § 1, eerste lid, aanvaard werd, als volgt bepaald :
  1° wanneer de invaliditeitsgraad waarvoor het vergoedingspensioen wordt toegekend hoger is dan 50 %, is het vertrekgeld gelijk aan vijftig maal de laatste volle bruto maandwedde;
  2° wanneer de invaliditeitsgraad waarvoor het vergoedingspensioen wordt toegekend, gelijk is aan 50 %, is het vertrekgeld gelijk aan vijftig maal of vijfentwintig maal de laatste volle bruto maandwedde, naargelang de duur van die volbrachte werkelijke dienst vanaf de aanvaarding als kandidaat-hulpofficier al dan niet negen jaar bereikt;
  3° wanneer de invaliditeitsgraad waarvoor het vergoedingspensioen wordt toegekend kleiner is dan 50 %, is het vertrekgeld gelijk aan vijfentwintig maal de laatste volle bruto maandwedde verhoogd met de som, bekomen door de laatste volle bruto maandwedde vijfentwintig maal te vermenigvuldigen, met de verhouding tussen de invaliditeitsgraad en 50 %, of de laatste volle bruto maandwedde vijfentwintig maal te vermenigvuldigen met de verhouding tussen de invaliditeitsgraad en 50 %, naargelang de duur van die volbrachte werkelijke dienst vanaf de aanvaarding als kandidaat-hulpofficier al dan niet negen jaar bereikt.
  ----------
  (1)<W 2013-07-31/04, art. 301, 008; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>

Art. 22. Onderhavige wet treedt in werking de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
  Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel bekleed en door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt worde.