18 DECEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de erkenning en subsidiëring van diensten voor beschermd wonen voor personen met een handicap. (NOTA 1: Opgeheven door BVR2010-05-21/17, art. 34, 004; En vigueur : 01-01-2014)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-02-1999 en tekstbijwerking tot 25-06-2015)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Organisatievorm en relaties met andere voorzieningen.
Art. 4-7
HOOFDSTUK III. - Programmatie.
Art. 8
HOOFDSTUK IV. - Erkenning.
Art. 9-11
HOOFDSTUK V. - Financiering.
Art. 12-14, 14/1, 14/2, 15, 15/1
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art. 16-18
ANNEXE.
Art. N
2001035558 2001036024 2003202008 2006036771 2008202466 2008204601 2010035469 2011201540 2014202325 2015035776 2016035425
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° de dienst : de diensten voor beschermd wonen voor personen met een handicap die de onder 2° gedefinieerde personen huisvesten in geïntegreerde woongelegenheden buiten een tehuis, er eventueel een aangepaste dagbesteding voor organiseren en hun begeleiding bieden in hun woonsituatie op psychosociaal en administratief vlak;
(2° de persoon met een handicap : de persoon die ten gevolge van zijn handicap beschikt over een zorgtoewijzing die toegang geeft tot beschermd wonen;) <BVR 2003-10-10/42, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
3° het Fonds : het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een handicap;
4° het bezigheidstehuis : een door het Fonds erkende voorziening voor permanente opvang en begeleiding van meerderjarige niet-werkende gehandicapten, als bedoeld in hoofdstuk IV, 1°, van de bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten;
5° het dagcentrum : het door het Fonds erkende semi-internaat voor meerderjarige niet-werkende personen met een handicap, als bedoeld in het koninklijk besluit van 2 juli 1973 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van dagcentra voor meerderjarige niet-werkende gehandicapten;
6° het tehuis voor werkenden : een door het Fonds erkende voorziening voor de opvang en begeleiding van meerderjarige werkende gehandicapten, als bedoeld in hoofdstuk IV, 2°, van de bijlage, gevoegd bij koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichting, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten.
Art.2. Het Fonds kan overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en binnen de grenzen van de hiervoor op zijn begroting ingeschreven kredieten, diensten voor beschermd wonen erkennen en subsidiëren.
Art.3. Bij de start van een dienst voor beschermd wonen worden bij voorrang de kandidaten opgenomen zoals bedoeld in artikel 1, 2°, a).
HOOFDSTUK II. - Organisatievorm en relaties met andere voorzieningen.
Art.4. § 1. De plaatsen die in het bezigheidstehuis met toepassing van artikel 3 vrijkomen, worden ingenomen door personen met een handicap met een grotere zorgbehoefte dan de in artikel 1, 2°, a) omschreven doelgroep.
Als die personen met een handicap met een grotere zorgbehoefte nursingbewoners zijn, zal het personeelskader van dergelijk tehuis dienovereenkomstig aangepast worden voor wat betreft het opvoedend personeel.
(§ 2. Zowel de dienst als de voorziening van waaruit de betrokkene eventueel is doorgestroomd zoeken actief mee naar alternatieven als ze vaststellen dat de dienst niet meer kan voldoen aan de behoeften van de gebruiker.) <BVR 2003-10-10/42, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art.5. <BVR 2003-10-10/42, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2003> De dienst kan opgericht worden door voorzieningen die door het Fonds erkend zijn voor de opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap, met uitzondering van de centra of diensten voor revalidatie.
Art.6. <BVR 2003-10-10/42, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2003> § 1. De dienst is samengesteld uit woonprojecten waarin één tot vijf personen per woonentiteit zijn opgenomen. De personen mogen niet verblijven bij personen die over hen in rechte of in feite de ouderlijke macht uitoefenen.
§ 2. De woongelegenheid moet voldoende autonoom zijn en de eigen identiteit van de huisvesting voor beschermd wonen waarborgen.
§ 3. Als de woongelegenheid ter beschikking gesteld wordt door de dienst, moet die tegen de kostprijs ter beschikking worden gesteld van de persoon met een handicap. De voorwaarden van de terbeschikkingstelling moeten duidelijk omschreven zijn in de verblijfsovereenkomst, opgemaakt ter uitvoering van artikel 9.
De berekeningsbasis van de door de dienst ter beschikking gestelde woonfunctie moet duidelijk tot uiting komen in het in artikel 10, 2°, bedoelde financiële plan.
§ 4. Als de persoon of de personen met een handicap zelf de woning huren, zal de voorziening zich ten aanzien van huurder en verhuurder engageren om mee te zorgen voor de voortgangscontrole en de uitvoering van het huurcontract.
Art.7. De dienst voorziet in een aangepaste individuele dagbesteding voor de niet-werkende personen met een handicap. Deze kan georganiseerd worden binnen de eigen organisatie ofwel binnen een andere voorziening waarmee een samenwerkingsakkoord wordt afgesloten.
Voor cliënten die niet voltijds of gedurende het hele jaar tewerkgesteld zijn, dient voorzien te worden in een dagbesteding voor de periodes of de dagdelen waarop ze niet tewerkgesteld zijn.
HOOFDSTUK III. - Programmatie.
Art.8. Het Fonds bepaalt binnen de grenzen van de beschikbare kredieten op de begroting, de programmatie van de diensten voor beschermd wonen. Voor het jaar 1999 wordt de programmatie vastgesteld op 220 plaatsen.
HOOFDSTUK IV. - Erkenning.
Art.9.
<Opgeheven bij BVR 2011-02-04/18, art. 66, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art.10. Onverminderd de in artikel 9 bedoelde algemene erkenningsvoorwaarden moet de dienst, om erkend te worden, voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° de nodige overeenkomsten gesloten om te voldoen aan de bepalingen van artikel 4 en 7;
(2° een projectplan voorleggen dat het bewijs levert dat de voorwaarden van dit artikel vervuld zijn, en dat een organisatorisch en financieel plan omvat waaruit de financiële haalbaarheid van het project blijkt.) <BVR 2003-10-10/42, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
3° zich ertoe verbinden om op door het Fonds vastgestelde tijdstippen over hun werking te rapporteren;
4° over een continu bereikbare permanentie beschikken, eventueel in samenwerking met andere door het Fonds erkende voorzieningen;
5° voldoen aan de organisatorische voorwaarden, bepaald in artikel 6.
Art.11. Onverminderd de in artikel 9 bedoelde voorwaarden inzake het indienen van een aanvraag tot erkenning, dienen de diensten bij deze aanvraag, waarvan het model door het Fonds wordt vastgesteld, de stukken te voegen waaruit blijkt dat de in artikel 3 en 10 gestelde voorwaarden vervuld zijn of vervuld zullen worden.
HOOFDSTUK V. - Financiering.
Art.12.[1 § 1. Het aantal subsidiabele personeelseenheden wordt uitgedrukt in personeelspunten.
De tabel, die als bijlage bij dit besluit is gevoegd, geeft per functie de puntenwaarde aan per voltijdse equivalent.
§ 2. Het aantal personeelspunten wordt vastgesteld op basis van het maximale subsidieerbare kader van de erkenning beschermd wonen.
Als het effectieve aantal opgenomen personen met een handicap op jaarbasis minder bedraagt dan 90 procent van het aantal dat in de erkenning vermeld is, wordt het aantal subsidiabele personeelsleden bepaald in verhouding tot het effectieve aantal.
§ 3. De subsidiabele personeelsformatie voor de woonbegeleiding wordt vastgesteld op 173 punten per tien personen met een handicap die in de dienst zijn opgenomen.
§ 4. De subsidiabele personeelsformatie voor de begeleiding van de dagbezigheid wordt vastgesteld op 89 personeelspunten per tien niet-werkende personen met een handicap die in de dienst zijn opgenomen.
Voor personen die niet voltijds of niet gedurende het hele jaar werken, wordt de personeelsformatie toegekend in verhouding tot het aantal dagen of dagdelen dat ze niet werken.
§ 5. Voor de toepassing van paragraaf 3 en 4 moet het subsidiabele personeel voldoen aan de kwalificatievereisten voor begeleidend personeel of administratief personeel, klasse 2 of 3 of logistiek personeel, klasse 2, 3 of 4 van bijlage I van het ministerieel besluit van 24 april 1973 tot bepaling, wat betreft het ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud en de behandeling van de gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen.
De personeelssubsidie wordt toegekend op basis van de salarisschalen en anciënniteitsregels, vastgesteld overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 houdende subsidiëring van de personeelskosten in bepaalde voorzieningen van de welzijnssector.]1
----------
(1)<BVR 2010-05-21/17, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.13.§ 1. Bovenop de in artikel 12, § 2, vastgestelde personeelssubsidie wordt aan de dienst per opgenomen persoon met een handicap een werkingssubsidie van [1 631,95 euro]1 en een forfaitaire subsidie voor dagbesteding van [1 778,29 euro]1 op jaarbasis toegekend.
§ 2. [1 De bedragen, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks op 1 januari aangepast, rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen, vermeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, volgens de formule:
(basisbedrag x index december 20../index maand voor inwerkingtreding).]1
----------
(1)<BVR 2014-03-21/47, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.14.De voorziening die instaat voor de dagbesteding mag aan de persoon met een handicap een bijdrage vragen, die ten hoogste [1 7,83 euro]1 per dag mag bedragen als een warme maaltijd wordt ter beschikking gesteld, en [1 3,71 euro]1 per dag als geen warme maaltijd wordt ter beschikking gesteld.
[1 De bedragen, vermeld in het eerste lid, worden jaarlijks op 1 januari aangepast, rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen, vermeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, volgens de formule:
(basisbedrag x index december 20../index maand voor inwerkingtreding).]1
----------
(1)<BVR 2014-03-21/47, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.14/1. [1 Als de exploiterende voorziening van de erkende dienst, ook een erkende dienst Inclusieve Ondersteuning, met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010 betreffende de vergunning, erkenning en subsidiëring van een pilootproject diensten Inclusieve Ondersteuning door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap of een erkend geïntegreerd woonproject, met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 betreffende de goedkeuring en subsidiëring van geïntegreerde woonprojecten voor personen met een handicap, exploiteert, worden de personeelspunten en de werkingssubsidies van die diensten samengeteld.
Vijf procent van de personeelspunten kan worden omgezet in een bedrag per punt. Dat bedrag kan onder meer worden aangewend voor de vergoeding van vrijwilligers die een structureel engagement opnemen in de ondersteuning van personen met een handicap in begeleiding. De vergoedingen kunnen worden toegekend conform artikel 10 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers. Het bedrag kan niet worden aangewend om eigen personeel aan te werven.
Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap bepaalt jaarlijks het bedrag per punt, vermeld in het tweede lid, door de totale gesubsidieerde personeelskosten van de voorzieningen te delen door het totale aantal gesubsidieerde personeelspunten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-03-21/47, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.14/2. [1 De personeelspunten, verkregen met toepassing van artikel 12, en de werkingssubsidies, verkregen met toepassing van artikel 13, worden verminderd met 1,07 %.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2015-05-29/20, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.15.De in dit hoofdstuk bepaalde subsidie wordt per [1 maand]1 aan de erkende dienst uitgekeerd voor een bedrag van [1 8]1 procent van het vermoedelijke jaarbedrag; het saldo wordt uitgekeerd na het indienen van een financieel verslag overeenkomstig het door het Fonds vastgestelde model.
Het Fonds kan deze subsidie verminderen als blijkt dat niet aan de werkingsregels wordt voldaan en schorsen als blijkt dat niet aan de erkenningsvoorwaarden wordt voldaan, zoals vastgesteld in de hoofdstukken II en IV.
----------
(1)<BVR 2014-03-21/47, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.15/1. [1 De voorziening registreert de geleverde ondersteuning. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap bepaalt de wijze van registratie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2014-03-21/47, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art.16. Het besluit van de Vlaamse regering van 18 maart 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van diensten voor beschermd wonen voor personen met een handicap wordt opgeheven.
Art.17. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.
Art.18. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
ANNEXE.
Art. N.[1 Bijlage. Tabel.
Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 20-07-2010, Ed. 2, p. 47061.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2010-05-21/17, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>