11 OKTOBER 1997. - Koninklijk besluit betreffende de bijzondere modaliteiten van het overleg voor de bepaling van de plaatsing en de gebruiksomstandigheden van vaste automatisch werkende toestellen in afwezigheid van een bevoegd persoon bestemd om op de openbare weg toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-10-1997 en tekstbijwerking tot 25-12-2002).
Art. 1-7
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "Wet", de wet betreffende de politie over het wegverkeer gecoördineerd op 16 maart 1968.
2° "Vaste uitrusting", het geheel der middelen dat op de openbare weg op duurzame wijze wordt aangebracht, om met automatisch werkende toestellen, in afwezigheid van een bevoegd persoon, de overtredingen vast te stellen, vermeld in het koninklijk besluit tot aanwijzing van de overtredingen waarvan de vaststelling, gesteund op materiële bewijsmiddelen die door onbemande automatisch werkende toestellen worden opgeleverd, bewijskracht heeft zolang het tegendeel niet bewezen is, zoals bedoeld in artikel 62, derde lid van de wet.
3° "Bestuur", elke overheid die de bedoeling heeft een vaste uitrusting te installeren en in werking te laten treden, of haar gemachtigde.
4° "Bevoegde overheden", de partijen vermeld in artikel 3 die, binnen het kader van hun bevoegdheden op het gebied van de vaststelling en vervolging van verkeersovertredingen evenals op het gebied van de veiligheid, territoriaal verantwoordelijk zijn voor de plaats of plaatsen waar het de bedoeling is de vaste uitrusting of uitrustingen te installeren en in werking te laten treden.
5° "Overleg", de bespreking door de bevoegde overheden, van de plaatsing en de gebruiksomstandigheden van één of meerdere vaste uitrustingen.
Art.2. Het overleg heeft tot voorwerp :
1° de toelichting over de bedoeling van het bestuur;
2° de opmerkingen van de bevoegde overheden;
3° een geïntegreerd bestuurlijk, strafrechtelijk en politioneel beleid op het gebied van de opsporing, de vaststelling en de vervolging van verkeersovertredingen met het oog op de bepaling van de plaatsing en de gebruiksomstandigheden van de vaste uitrusting of uitrustingen;
4° de maatregelen teneinde de samenwerking tussen de bevoegde overheden inzake voornoemd beleid te realiseren.
Art.3. De partijen van het overleg zijn :
1° Voor de gerechtelijke overheden : de procureur(s) des Konings.
2° (Voor de politionele overheden :
- de directeur(s)-coördinatoren van de bestuurlijke politie;
- de korpschef(s) van de lokale politie en/of een afgevaardigde van de directie van de verbindingswegen van de federale politie;
- de voorzitter van het politiecollege in een meergemeentenpolitiezone;
- de personen die verantwoordelijkheid dragen ten aanzien van de bevoegde personen bepaald in artikel 3, 4°, 5°, 6° en 12° van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer wanneer de vaste uitrusting of uitrustingen hen aanbelangen en/of zij belast zijn met het operationeel beheer van voornoemde uitrustingen.) <KB 2000-12-18/37, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 25-12-2002>
3° Voor de bestuurlijke overheden :
- de burgemeester(s);
- de wegbeheerder(s), te weten :
- de Minister aangeduid door de Gewestregering ingeval het om een gewestweg gaat;
- de provinciegouverneur ingeval het om een provincieweg gaat;
- de burgemeester ingeval het om een gemeenteweg gaat;
- de verantwoordelijke van de maatschappijen voor gemeenschappelijk vervoer indien het om een overweg gaat.
Elk van de partijen kan zich laten vertegenwoordigen door één of meerdere gemachtigden.
Art.4. § 1. Het bestuur roept de bevoegde overheden voor het overleg bijeen.
Het bestuur staat in voor de organisatie, voor het voorzitterschap en voor het secretariaat van het overleg.
§ 2. De afwezigheid van één of meerdere uitgenodigde bevoegde overheden kan niet leiden tot ongeldigheid van het overleg. Dit wordt uitdrukkelijk op de uitnodiging vermeld.
Art.5. § 1. Het verloop van het overleg wordt beschreven in een verslag.
De afspraken over de plaatsing en de gebruiksomstandigheden van de vaste uitrusting of uitrustingen worden vastgelegd in een protocol. (Dit protocol vermeldt uitdrukkelijk :
- het akkoord van de wegbeheerder voor de plaatsing op de openbare weg waarover hij het beheer heeft, van de vaste uitrusting(en) voor automatisch werkende toestellen in afwezigheid van een bevoegd persoon, zoals bedoeld in artikel 62, zevende lid, laatste zin, van de wet;
- de nadere regels voor het verslag betreffende de uitrusting(en) dat de in artikel 3, eerste lid, 2°, bedoelde overheid die het operationeel beheer over de werking van de vaste uitrusting verzekert, doet toekomen aan het bestuur bedoeld in artikel 1, 3°.) <KB 2000-12-18/37, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-12-2002>
§ 2. Op gemotiveerd verzoek van één van de bevoegde overheden om een wijziging aan de afspraken door te voeren, roept het bestuur een nieuw overleg samen.
Art.6. Het verslag en het protocol worden binnen de dertig dagen overgemaakt aan de bevoegde overheden en aan de dienst Wegveiligheid van het Bestuur van de Verkeersreglementering en van de Infrastructuur van het federaal Ministerie van Verkeer en Infrastructuur.
Art. 7. Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Justitie en de Staatssecretaris voor Veiligheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 oktober 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
J. VANDE LANOTTE
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK
De Staatssecretaris voor Veiligheid,
J. PEETERS