20 JULI 1995. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de kwaliteitsnormen van de gemeenschappelijke woningen en kleine eengezinswoningen die als hoofdverblijf worden verhuurd of te huur geboden. (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-09-1995 en tekstbijwerking tot 31-01-1996)
HOOFDSTUK I.- Bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Kwaliteitsnormen van de woningen.
Art. 2-5
HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende de inspecteurs.
Art. 6-9
HOOFDSTUK IV. - Procedure voor het verkrijgen van een overeenstemmingsattest en de afgifte van een verhuurvergunning.
Art. 10-15
HOOFDSTUK V. - Controle en straffen.
Art. 16-22
HOOFDSTUK I.- Bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° decreet : het decreet van 6 april 1995 de kwaliteitsnormen van de gemeenschappelijke woningen en kleine eengezinswoningen die als worden verhuurd of te huur geboden;
2° Minister : de Minister van Huisvesting;
3° Bestuur : de "Direction générale de l'Aménagement du Territoire, du Logement et du Patrimoine" (Algemene Directie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium) van het Ministerie van het Waalse Gewest;
4° gemeente : de gemeente op het grondgebied waarvan de in dit decreet bedoelde woning is gelegen;
5° overeenstemmingsattest : het document waarbij bevestigd wordt dat aan alle bij het decreet of bij dit besluit vastgestelde kwaliteitsnormen wordt voldaan;
6° inspecteur : de persoon die krachtens dit besluit erkend is om het overeenstemmingsattest af te geven.
HOOFDSTUK II. - Kwaliteitsnormen van de woningen.
Art.2. De krachtens artikel 2, 1°, van het decreet bepaalde ongezondheidsoorzaken worden op grond van volgende criteria vastgelegd :
§ 1. Onstandvastigheid
De criteria inzake onstandvastigheid van de buitenmantel en van de draagstructuur van de woning worden bepaald als volgt :
a) de tekorten of gebreken wat de funderingen betreft;
b) de wankanten of welvingen naar buiten of binnen van verticale bouwwerken, waardoor de gebouwen dreigen in te storten;
c) de zichtbare constructiefouten, parasieten of gebreken die de vastheid van de draagstructuur van de vloeren verminderen;
d) de zijscheuren, parasieten of gebreken die de hoofdfunctie van de geraamten in gevaar brengen;
e) de spleten of diepe barsten, de uitgesproken bouwvalligheid, de constructiefouten of ieder ander gebrek van dien aard dat het de standvastigheid van het gebouw in gevaar brengt.
Beschouwd wordt als criterium inzake onstandvastigheid van de niet-structurele bestanddelen van de woning, zoals het dakwerk, de scheidingswanden en de plafonds, ieder gebrek dat tot hun val of instorting kan leiden.
§ 2. Vochtigheid
De vochtigheidscriteria zijn de volgende :
a) doorsijpelingen die voortvloeien uit een gebrek aan waterdichtheid van de dakbedekking, de muren of de buitenbetimmering;
b) opdrijvende vochtigheid in de muren of vloeren;
c) een sterke condensatie toegeschreven aan de technische kenmerken van de verschillende buitenwanden of aan de onmogelijkheid om voor een normale verluchting te zorgen.
§ 3. Huiszwam
Het ongezondheidscriterium met betrekking tot huiszwam is de aantasting door de zogenaamde zwam "Merulius serpula lacrimans" of door iedere zwam met gelijksoortige effecten.
§ 4. Structurele of conceptuele onaangepastheid van het gebouw
Het criterium "structurele of onaangepastheid" is de onvoldoende of onredelijke grootte m.b.t. het volume, de afmetingen, de inrichting of de gangen, met name:
- een onveranderlijke grondslagbreedte die minder dan 3 meter bedraagt;
- de breedte van de enige gevel die minder dan 4 meter bedraagt;
- de grootste gevelbreedte die minder dan 3 meter bedraagt.
§ 5. Natuurlijke verlichting en verluchting
Beschouwd worden als ongezondheidscriteria inzake natuurlijke verlichting en verluchting :
a) de totale oppervlakte van de ramen van ieder woonvertrek is kleiner dan 1/12 van de vloeroppervlakte;
b) het feit dat een woonvertrek of een sanitair lokaal niet voorzien is van een raamopening, een rooster of een naar oppervlakte van de vrije ruimte in open stand voor de luchtingang meer buiten geopende luchtkoker waarvan de oppervlakte van de ruimte in open stand voor de luchtingang meer dan 0,08 % van de vloeroppervlakte bedraagt;
c) een vertrek met minder dan 4 m2 van zijn oppervlakte onder een vrije plafondhoogte van minimum 2,20 m in het dagvertrek en 2 meter in het nachtvertrek.
§ 6. Inrichting
De ongezondheidscriteria m.b.t. de inrichting berusten op het niet-naleven van volgende eisen :
1° voor iedere eengezinswoning of gemeenschappelijke woning :
a) minstens één permanent toegankelijk tappunt voor drinkwater;
b) een veilige elektrische installatie;
c) een afvoernet voor het afvalwater, dat aangesloten is op de openbare riolering of een ander gepast systeem waarvan de goede werking verzekerd is;
d) een WC die uitsluitend door de bewoners van de woning gebruikt wordt;
e) een systeem dat een vast verwarmingspunt in de woonvertrekken toelaat en absoluut veilig is;
f) in geval van gasinstallatie : een absoluut veilige installatie.
2° voor iedere gemeenschappelijke woning :
a) een tappunt voor drinkwater voor individueel gebruik;
b) een tappunt voor drinkwater in elke voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte die als keuken dient;
c) een WC zowel per groep of groepsgedeelte van 5 ruimten voor individueel gebruik als per groep of groepgedeelte van 7 bewoners,
d) een WC voor maximum twee woonverdiepingen.
Voor de toepassing van de bepalingen bedoeld onder de punten 1°, d) en 2°, c) en d) :
1° indien de WC op een gierput aangesloten is, moet hij langs buiten toegankelijk zijn;
2° indien de WC voor individueel gebruik is bestemd, kan hij niet rechtstreeks naar een woonkamer doorlopen tenzij :
a) de WC en de woonkamer deel uitmaken van dezelfde eengezinswoning;
b) de WC zich in een lokaal bevindt met een oppervlakte gelijk aan of groter dan 4 m2, voorzien van een ventilatieopening voor rechtstreekse ventilatie naar de buitenlucht;
3° de WC voor individueel gebruik kan slechts rechtstreeks naar een nachtvertrek doorlopen indien beide deel uitmaken van dezelfde eengezinswoning;
4° de WC voor gemeenschappelijk gebruik mag niet rechtstreeks naar een woonkamer doorlopen.
§ 7 Verkeer
De ongezondheidscriteria m.b.t. het verkeer berusten op het niet-naleven van volgende eisen :
a) om iedere val te voorkomen moeten de vloeren en houten vloeren effen en standvastig zijn;
b) de trap die naar de woonruimten leidt, moet vast en stabiel zijn en met horizontale treden en een stijve trapleuning uitgerust zijn; bovendien moet hij overeenstemmen met de formule : 2H + G > 50 cm, mits inachtneming van volgende voorwaarde H < G, waarin H de hoogte is en G de aantrede;
c) de verdiepingsopeningen betreffende hetzij een deur (D1), hetzij een venster waarvan de dorpel zich op minder dan 0,50 meter van de vloer bevindt, moeten voorzien zijn van een balustrade indien ze uitgerust zijn met een opengaand systeem.
Art.3. De in uitvoering van artikel 2, 2°, van het decreet vastgestelde oppervlaktenormen worden bepaald als volgt :
§ 1. Eengezinswoning
a) Bewoonbare oppervlakte van de woning
De bewoonbare oppervlakte van de woning moet minstens 20 m2 voor één persoon en 28 m2 voor twee personen bedragen.
Wanneer de drie functies - keuken - woonkamer - slaapkamer - echter binnen dezelfde ruimte plaatsvinden, kan de bewoonbare oppervlakte tot 15 m2 worden teruggebracht voor één persoon, 23 m2 voor twee personen en 28 m2 voor drie personen.
b) Bewoonbare oppervlakte van minstens één ruimte van de woning
Iedere moet minstens één vertrek bevatten met een minimumoppervlakte van 6,5 m2 voor een persoon en 9 m2 voor twee of meer personen.
§ 2. (Gemeenschappelijke woning
a) Bewoonbare oppervlakte van de ruimten voor individueel gebruik
Per gezin moet de bewoonbare oppervlakte van de voor individueel gebruik bestemde ruimten minstens 10 m2 voor één persoon en 12 m2 voor twee personen bedragen.
Voor een gezin van meer dan twee personen moet deze oppervlakte van 12 m2 verhoogd worden met 5 m2 per bijkomende persoon.
Wanneer een gezin voor eigen gebruik over meerdere ruimten beschikt, moet minstens één ervan een minimumoppervlakte hebben van 6,5 m2 voor één persoon en van 9 m2 voor twee of meer personen.
b) Bewoonbare oppervlakte van de ruimten voor gemeenschappelijk gebruik
De bewoonbare oppervlakte van de ruimten voor gemeenschappelijk gebruik hangt af zowel van het totaal aantal ruimten voor individueel gebruik als van het aantal bewoners ervan. Voor die oppervlakte moeten volgende voorwaarden worden vervuld :
- voor minder dan 6 woonruimten voor individueel gebruik moet de oppervlakte van de ruimten voor gemeenschappelijk gebruik minstens 5 m2 bedragen; boven 5 woonruimten voor individueel gebruik moet die minimale oppervlakte vergroot worden met 5 m2 per gehele groep of gedeelte van groep van 3 bijkomende woonruimten voor individueel gebruik;
- voor een groep van minder dan 8 bewoners bedraagt de minimale bewoonbare oppervlakte van de ruimten voor gemeenschappelijk gebruik 5 m2; boven 7 bewoners wordt deze minimale oppervlakte vergroot met 5 m2 per gehele groep of gedeelte van groep van 7 bijkomende bewoners.
c) Individuele en gemeenschappelijke bewoonbare oppervlakte per gezin
Per gezin moet de som van de oppervlakten van de voor eigen gebruik bestemde woonruimten en van de oppervlakten van de voor gezamenlijk gebruik bestemde ruimten minstens 20 m2 voor één persoon en 28 m2 voor twee personen bedragen.
Voor een gezin van meer dan twee personen moet de oppervlakte van 28 m2 verhoogd worden met 5 m2 per bijkomende persoon.
Om na te gaan of deze voorwaarde vervuld is, komen de bewoonbare oppervlakten van de ruimten voor gemeenschappelijk gebruik slechts in aanmerking indien die ruimten gelegen zijn hetzij op dezelfde verdieping, hetzij op de verdiepingen onmiddellijk boven of beneden die van de betrokken ruimten voor individueel gebruik.
In afwijking van punt b) hierboven worden de bewoonbare oppervlakten voor individueel gebruik, wanneer een gezin in de voor eigen gebruik bestemde ruimte(n) over de drie functies - keuken, woonkamer, slaapkamer - beschikt, aan de voorschriften van de eengezinswoning onderworpen, zoals bepaald in § 1, a), en moet voor het betrokken gezin niet voorzien worden in een bewoonbare oppervlakte van voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimten. Bovendien komen noch het aantal voor individueel gebruik bestemde ruimten van dat gezin noch het aantal bewoners van die ruimten in aanmerking om de bewoonbare oppervlakte van eventueel voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimten te bepalen.) <ARW 1996-01-18/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1995>
Art.4. <BWG 1996-01-18/36, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1995> De normen m.b.t. het aantal voor individueel gebruik bestemde woonruimten per gezin worden krachtens artikel 2, 2°, van het decreet bepaald als volgt :
a) één ruimte per paar;
b) één ruimte per persoon of voor twee personen van hetzelfde geslacht of voor twee kinderen van beiderlei kunne die jonger zijn dan 8 jaar;
c) één ruimte voor een paar en een kind dat jonger is dan 8 jaar;
d) één ruimte voor een volwassene en twee kinderen die jonger zijn dan 8 jaar;
e) één ruimte voor drie kinderen van hetzelfde geslacht of drie kinderen van beiderlei kunne die jonger zijn dan 8 jaar.
Art.5. Voor elk gebouw met minstens één woning zoals bedoeld in het decreet, worden de normen m.b.t. de bescherming van het private leven krachtens artikel 2, 3°, van het decreet bepaald als volgt :
1° de toegang tot het gebouw alsmede tot iedere woning die onder toepassing van het decreet valt, moet voorzien zijn van deuren die op slot kunnen worden gedaan. De huurder moet in het bezit zijn van twee exemplaren van de nodige sleutels voor toegang tot het gebouw en de gedeelten die hij individueel bewoont;
2° hetzelfde gezin moet toegang hebben tot iedere woonruimte voor eigen gebruik zonder door een woonruimte voor eigen gebruik van een ander gezin te moeten komen;
3° alle wc's, wasruimten, badkamers moeten op slot kunnen worden gedaan, behalve voor een eengezinswoning en voor een gebouw met meerdere woningen waarvan de betrokken lokalen slechts toegankelijk zijn voor het gezin dat deze woning bewoont;
4° de hoofdingang van het gebouw moet voorzien zijn van individuele bellen zodat ieder gezin rechtstreeks kan worden opgezocht;
5° ieder gezin moet beschikken over een brievenbus die op slot kan worden gedaan.
HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende de inspecteurs.
Art.6. De volgende personen mogen de functie van inspecteur vervullen :
1° gemeenteambtenaren van niveau 1, 2+ en 2 die over de technische kennissen m.b.t. het bouwwezen beschikken,
2° personen die geen gemeenteambtenaar zijn maar houder zijn van één van de volgende diploma' s :
- architect;
- burgerlijk ingenieur-architect;
- burgerlijk bouwkundig ingenieur;
- industrieel ingenieur bouwkunde;
- technisch bouwkundig ingenieur;
- landmeter-expert onroerende goederen.
Art.7. § 1. Volgende personen worden door de Minister als inspecteur erkend :
1° de door de burgemeester aangewezen gemeenteambtenaren die opgenomen zijn op een door de gemeente aan het bestuur doorgezonden lijst;
2° de architecten die geen gemeenteambtenaar zijn, de functie van inspecteur wensen te vervullen en opgenomen zijn op de door de Orde van architecten aan het bestuur doorgezonden lijst.
3° de andere in artikel 6, 2°, bedoelde personen die het bestuur rechtstreeks laten weten dat zij de functie van inspecteur wensen te vervullen.
§ 2. Alvorens erkend te worden moet de inspecteur zich ertoe verbinden geen opdracht te vervullen indien hij, hetzij persoonlijk, hetzij via tussenpersonen, enig belang heeft dat zijn opdracht zou kunnen beïnvloeden.
Het bestaan van belangen is reëel :
1° in geval van bloedverwantschap of aanverwantschap tot in de vierde graad, inclusief tussen de inspecteur en de verhuurder of diens echtgenoot;
2° wanneer er een gezagsverhouding bestaat tussen de inspecteur en de huurder of diens echtgenoot;
3° indien de verhuurder een privaatrechtelijk rechtspersoon is, in geval van bloedverwantschap of aanverwantschap in de vierde graad, inclusief tussen de inspecteur en iedere andere persoon die in opdracht van de verhuurder een leidings- of beheersmacht uitoefent;
4° wanneer de inspecteur, persoonlijk of via een tussenpersoon, eigenaar, medeëigenaar of actieve vennoot van een privaatrechtelijk rechtspersoon is die als verhuurder handelt, of zelf of via een tussenpersoon van rechtswege of feitelijk een leidings- of beheersbevoegdheid uitoefent;
5° wanneer de inspecteur, persoonlijk of via een tussenpersoon één of meerdere aandelen bezit die gelijk zijn aan minstens 5 van het maatschappelijk kapitaal van een privaatrechtelijk rechtspersoon die als verhuurder handelt.
Art.8. Voor het vervullen van de in artikel 12, eerste lid, bedoelde opdrachten mag de gemeente noch de krachtens artikel 7, § 1, 2° en 3°, erkende inspecteur van de verhuurder een bezoldiging eisen die, excl. B.T.W., hoger is dan :
1° 5 000 F in geval van eengezinswoning;
2° 5 000 F, te verhogen met 1 000 F per woonruimte voor individueel gebruik, in geval van gemeenschappelijke woning.
Art.9. De Minister trekt de erkenning van de inspecteur in als hij :
1° niet langer voldoet aan één van de erkenningsvoorwaarden;
2° de in artikel 7, § 2, bedoelde verbintenis niet is nagekomen;
3° een grove beroepsfout heeft begaan.
De intrekking van de erkenning wordt per aangetekend schrijven aan de inspecteur betekend.
HOOFDSTUK IV. - Procedure voor het verkrijgen van een overeenstemmingsattest en de afgifte van een verhuurvergunning.
Art.10. De verhuurder verzoekt de gemeente om het formulier voor het verkrijgen van het overeenstemmingsattest.
Het formulier waarvan het model door de Minister is vastgesteld, wordt binnen acht dagen na ontvangst van de aanvraag in tweevoud aan de verhuurder afgegeven.
Art.11. Voor ieder exemplaar van het in artikel 10 bedoelde formulier vult de verhuurder de rubrieken in m.b.t. zijn personalia alsmede de identificatie van het betrokken gebouw en de te bezichtigen woning.
De verhuurder neemt contact op hetzij met de gemeente, indien hij kiest voor een inspecteur die gemeenteambtenaar is, hetzij met een krachtens artikel 7. § 1, 2° en 3°, erkende inspecteur. In onderlinge overeenstemming tussen de inspecteur, de verhuurder en de huurder wordt een datum vastgesteld voor de bezichtiging van de woning.
Art.12. Na bezichtiging van de woning vult de inspecteur het in artikel 10 bedoelde formulier in tweevoud in.
Indien uit de bezichtig van de woning blijkt dat aan de in de artikelen 2 tot 5 bedoelde normen wordt voldaan, maakt de inspecteur het overeenstemmingsattest in tweevoud op volgens het door de Minister vastgestelde model.
Indien de in de artikelen 2 tot 5 bedoelde normen niet volledig worden nageleefd, maakt de inspecteur, in de daarvoor bestemde rubriek van het formulier, een lijst op van de uit te voeren werken.
Art.13. De inspecteur bewaart een exemplaar van de door hem ingevulde en opgemaakte documenten en overhandigt het andere exemplaar aan de verhuurder.
Wanneer de inspecteur de bepaling van artikel 12, derde lid, heeft moeten toepassen, brengt hij de gemeente en het bestuur onmiddellijk op de hoogte en bezorgt hij hen een kopie van het door hem ingevulde formulier.
Wanneer een overeenstemmingsattest wordt afgegeven, zendt de verhuurder zijn aangifte voor een verhuurde of te huur geboden woning, d.m.v. het door de Minister vastgestelde model, samen met, het originele formulier en het originele overeenstemmingsattest per aangetekend schrijven aan de gemeente. De gemeente moet deze documenten bewaren en er een kopie van aan het bestuur zenden.
Art.14. Zodra de gemeentelijke diensten in het bezit zijn van de behoorlijk ingevulde documenten, bedoeld in artikel 13, derde lid, vullen ze de verhuurvergunning van de betrokken woning in vier exemplaren in, d.m.v. het door de Minister opgemaakte model, zodat het college van burgemeester en schepenen de verhuurvergunning kan afgeven overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, tweede lid, van het decreet.
Twee exemplaren van de verhuurvergunning worden aan de verhuurder overhandigd; één exemplaar wordt naar het bestuur gezonden en één exemplaar wordt bij het gemeentebestuur bewaard.
Art.15. Wanneer de verhuurder krachtens artikel 4 van het decreet om een voorlopige verhuurvergunning verzoekt, zendt hij het door de inspecteur ingevulde originele formulier per aangetekende brief aan de gemeente, samen met een voor eensluidend verklaard afschrift van de behoorlijk geregistreerde originele renovatiehuurovereenkomst.
Indien het college van burgemeester en schepenen beslist een voorlopige verhuurvergunning te verlenen, vullen de gemeentelijke diensten deze vergunning in vier exemplaren in volgens het door de Minister vastgestelde model. Twee exemplaren ervan worden door de gemeentelijke diensten binnen veertien dagen na de beslissing van het college van burgemeester en schepenen aan de verhuurder afgegeven; één exemplaar wordt aan het bestuur gezonden en één door de gemeente bewaard.
Indien het college van burgemeester en schepenen weigert de voorlopige verhuurvergunning te verlenen, betekenen de gemeentelijke diensten de beslissing aan de verhuurder binnen veertien dagen na de beslissing en zenden ze een afschrift van de betekening aan het bestuur.
HOOFDSTUK V. - Controle en straffen.
Art.16. De personen die bevoegd zijn om op eigen initiatief of op grond van klachten controlebezichtigingen uit te voeren, worden door de Minister onder de inspecteurs die gemeenteambtenaar zijn en onder de ambtenaren van het bestuur aangewezen.
Iedere klacht m.b.t. eventuele overtredingen van bepalingen van het decreet of van dit besluit kan bij de gemeente of bij het bestuur worden ingediend.
Art.17. Binnen veertig dagen na ontvangst van een klacht wordt een controlebezichtigingen door de daartoe aangewezen gemeenteambtenaren uitgevoerd de klacht bij de gemeente is ingediend en door de binnen het bestuur aangewezen personen als ze bij het bestuur is ingediend.
De gemeente kan de bij haar ingediende klacht binnen acht dagen na ontvangst ervan naar het bestuur doorzenden.
Wanneer een bij de gemeente ingediende klacht betrekking heeft op een woning waarvoor het overeenstemmingsattest is opgemaakt door een inspecteur die gemeenteambtenaar is, moet de klacht automatisch naar het bestuur worden doorgezonden.
Art.18. Over de in artikel 17 bedoelde controlebezichtiging wordt een verslag in drie exemplaren uitgebracht volgens het door de Minister vastgestelde model.
Eén exemplaar is voor de gemeente bestemd.
Eén exemplaar is voor het bestuur bestemd.
Eén exemplaar is voor de verhuurder bestemd en wordt hem, naargelang het geval, door de gemeente of door het bestuur toegezonden.
De verhuurder van de bij de controlebezichtiging betrokken woning wordt, naargelang het geval, door de gemeente of door het bestuur ingelicht over de inhoud van het verslag omtrent de bezichtiging van de lokalen die hij individueel bewoont en van de lokalen voor gemeenschappelijk gebruik waarover hij mag beschikken.
Art.19. § 1. Indien overtredingen van het decreet of van dit besluit worden vastgesteld, wordt, d.m.v. het door de Minister vastgestelde formulier, proces-verbaal opgemaakt door de personen die de controlebezichtiging hebben uitgevoerd.
Het proces-verbaal wordt naar het openbaar ministerie verstuurd en, naargelang het geval, wordt binnen tien dagen een kopie ervan aan de gemeente of aan het bestuur gezonden.
§ 2. Wanneer het college van burgemeester en schepenen krachtens artikel 6 van het decreet handelt, wordt binnen één maand een afschrift van de aanmaning alsmede van de eventuele beslissing om de verhuurvergunning in te trekken, aan het bestuur gezonden.
§ 3. Indien het college van burgemeester en schepenen verzuimt op te treden, wordt een afschrift van de beslissing van de Regering overeenkomstig artikel 6 van het decreet binnen één maand aan de gemeente gezonden.
Art.20. De gemeentelijke diensten of, bij gebreke hiervan, het bestuur vullen het formulier m.b.t. de intrekking van de verhuurvergunning in vier exemplaren in d.m.v. het door de Minister vastgestelde formulier.
Eén exemplaar wordt aan de verhuurder overhandigd.
Eén exemplaar wordt aan de huurders overhandigd.
Eén exemplaar is voor de gemeente bestemd.
Eén exemplaar is voor het bestuur bestemd.
Art.21. Het decreet en dit besluit treden in werking op 1 oktober 1995.
Art. 22. De Minister van Sociale Actie, Huisvesting en Gezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 20 juli 1995.
De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium,
R. COLLIGNON
De Minister van Sociale Actie, Huisvesting en Gezondheid,
W. TAMINIAUX