Details





Titel:

11 APRIL 1995. - Wet tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-09-1995 en tekstbijwerking tot 27-12-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Bepalingen en toepassingsgebied.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - (Verplichting van de instellingen van sociale zekerheid.) <W 1997-06-25/41, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art. 3-7
HOOFDSTUK III. - Toekenningsprocedure.
Afdeling 1. - Verzoeken.
Art. 8-9
Afdeling 2. - Beslissingen en onmiddellijke uitvoering.
Onderafdeling 1. - Termijnen.
Art. 10-11, 11bis, 12
Onderafdeling 2. - Motivering, vermeldingen en kennisgeving.
Art. 13-16
Onderafdeling 3. - Herziening.
Art. 17-18, 18bis, 19
Afdeling 3. - Interest.
Art. 20-21, 21bis
Afdeling 4. - Afstand.
Art. 22
Afdeling 5. - Voorzieningstermijnen.
Art. 23
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 24-25



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Bepalingen en toepassingsgebied.
Artikel 1. Deze wet is van toepassing op iedere persoon en op iedere instelling van sociale zekerheid.

Art.2.Voor de uitvoering en de toepassing van deze wet en v a n haar uitvoeringsmaatregelen wordt verstaan onder :
  1° "sociale zekerheid" :
  a) alle regelingen opgesomd in artikel 21 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, alsmede die van de sociale zekerheid voor de zeelieden ter koopvaardij en voor de mijnwerkers;
  (b) alle regelingen bedoeld onder a) waarvan de toepassing is uitgebreid tot de personen tewerkgesteld in de openbare sector, en de regelingen van de openbare sector die een gelijkwaardige functie vervullen als de regelingen bedoeld onder a);) <W 1997-06-25/41, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997 en 01-01-1999, zie W 1997-06-25/41, art. 29>
  c) alle regelingen opgesomd in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  d) alle regelingen opgesomd in artikel 12 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid of bedoeld door de wet van 16 juni 1960, die de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Rwanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst en die waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd;
  e) alle regelingen van het stelsel van sociale bijstand, bestaande uit de tegemoetkomingen aan gehandicapten, het recht op een bestaansminimum, (het maatschappelijk welzijn,) de gewaarborgde gezinsbijslag en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden; <W 2005-03-10/58, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 16-06-2005>
  f) alle voordelen ter aanvulling van de voorzieningen in het raam van de in littera a bedoelde sociale zekerheid, toegekend binnen de perken van hun statuten door de in 2°, littera c), bedoelde fondsen voor bestaanszekerheid;
  g) alle regels betreffende de heffing en de invordering van de bijdragen en andere inkomsten die tot de financiering van de voormelde takken en voordelen bijdragen;
  [1 h) alle rechten bedoeld in de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme;]1
  2° "instellingen van sociale zekerheid" :
  (a) de ministeries, de openbare instellingen van sociale zekerheid alsook elke instelling, overheid of elke rechtspersoon van publiek recht die prestaties van de sociale zekerheid toekent;) <W 1997-06-25/41, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  b) de meewerkende instellingen van sociale zekerheid, dat wil zeggen de instellingen van privaatrecht, andere dan de sociale secretariaten voor werkgevers (en de tariferingsdiensten van de apothekersverenigingen), die erkend zijn om mee te werken aan de toepassing van de sociale zekerheid; <W 1997-06-25/41, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  c) de fondsen voor bestaanszekerheid krachtens de wet van 7 januari 1958 opgericht door collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in de paritaire comités en door de Koning algemeen verbindend verklaard, in dé mate dat zij in 1°, littera f), bedoelde aanvullende voordelen toekennen;
  (d) de personen die door de in a), b) en c) bedoelde instellingen van sociale zekerheid worden belast met het bijhouden van een bijzonder repertorium van de personen bedoeld in artikel 6, tweede lid, 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.) <W 1997-06-25/41, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  3° "personen" : de natuurlijke personen, hun wettelijke vertegenwoordigers of gemachtigden, de verenigingen, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, en alle instellingen of openbare besturen;
  4° "sociale gegevens" : alle gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de sociale zekerheid;
  5° "sociale gegevens van persoonlijke aard" : alle sociale gegevens met betrekking tot een natuurlijke persoon die is of kan worden geïdentificeerd;
  6° "medische gegevens van persoonlijke aard" : alle sociale gegevens met betrekking tot een natuurlijke persoon die is of kan worden geïdentificeerd en waaruit informatie kan worden afgeleid omtrent diens vroegere, huidige of toekomstige fysieke of psychische gezondheidstoestand, met uitzondering van louter administratieve of boekhoudkundige gegevens betreffende de geneeskundige behandelingen of verzorging;
  (7° " sociaal verzekerden " : de natuurlijke personen die recht hebben op sociale prestaties, er aanspraak op maken of er aanspraak op kunnen maken, hun wettelijke vertegenwoordigers en hun gemachtigden;) <W 1997-06-25/41, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (8° " beslissing " : de eenzijdige rechtshandeling met individuele strekking die uitgaat van een instelling van sociale zekerheid en die beoogt rechtsgevolgen te hebben voor één of meer sociaal verzekerden.) <W 1997-06-25/41, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de volgende begrippen wijzigen :
  1° "sociale zekerheid";
  2° "instellingen van sociale zekerheid";
  3° "personen";
  4° "sociale gegevens";
  5° "sociale gegevens van persoonlijke aard";
  6° "medische gegevens van persoonlijke aard";
  (7° " sociaal verzekerden ";) <W 1997-06-25/41, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (8° " beslissing ".) <W 1997-06-25/41, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  ----------
  (1)<W 2023-12-19/05, art. 76, 005; Inwerkingtreding : 06-01-2024>

HOOFDSTUK II. - (Verplichting van de instellingen van sociale zekerheid.)
Art.3. (De instellingen van sociale zekerheid zijn verplicht aan de sociaal verzekerde die daar schriftelijk om verzoekt, alle dienstige inlichtingen betreffende zijn rechten en verplichtingen te verstrekken en uit eigen beweging de sociaal verzekerde alle bijkomende informatie te verschaffen die nodig is voor de behandeling van zijn verzoek of het behoud van zijn rechten, onverminderd het bepaalde in artikel 7.) De Koning bepaalt, na advies van het beheerscomité of het bevoegde adviesorgaan van de betrokken instelling, wat onder dienstige inlichtingen moet verstaan worden alsmede de toepassingsmodaliteiten van dit artikel. <W 1997-06-25/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  De inlichting bedoeld in het eerste lid moet duidelijk melding maken van het nummer van het behandelde dossier, alsmede van de dienst die dat dossier beheert.
  (Deze inlichting moet nauwkeurig en compleet zijn om de betrokken sociaal verzekerde toe te laten al zijn rechten en verplichtingen uit te oefenen.) <W 1997-06-25/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  Deze inlichting is kosteloos en moet binnen een termijn van (vijfenveertig dagen) worden verstrekt. <W 1997-06-25/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  De Koning bepaalt in welke gevallen informatieverstrekking wel aanleiding geeft tot inning van rechten en in welke sectoren die termijn van (vijfenveertig dagen) kan worden verlengd. <W 1997-06-25/41, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  Hij stelt vast hoeveel die rechten bedragen, onder welke voorwaarden en op welke wijze ze verschuldigd zijn.

Art.4. Onder dezelfde voorwaarden moeten de instellingen van sociale zekerheid inzake de materies die hun aanbelangen aan (ieder sociaal verzekerde) die erom verzoekt, raad geven in verband met de uitoefening van zijn rechten en het vervullen van zijn plichten en verplichtingen. <W 1997-06-25/41, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  De Koning kan, na advies van het beheerscomité of van het bevoegde adviesorgaan van de betrokken instelling, nadere toepassingsmodaliteiten van dit artikel vaststellen.

Art.5. De verzoeken om inlichtingen of raad, verkeerdelijk gericht tot een instelling van sociale zekerheid die voor de betrokken materie niet bevoegd is, dienen door deze instelling onverwijld doorgestuurd te worden aan de (bevoegde instelling van sociale zekerheid). De verzoeker wordt hiervan gelijktijdig op de hoogte gebracht. <W 1997-06-25/41, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

Art.6. <W 1997-06-25/41, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997> De instellingen van sociale zekerheid moeten zich in hun betrekkingen met de sociaal verzekerde, in welke vorm deze ook plaatsvinden, in een voor het publiek begrijpelijke taal uitdrukken.

Art.7. De instellingen van sociale zekerheid en de diensten belast met de betaling van sociale prestaties zijn gehouden de belanghebbenden, uiterlijk op het moment van de uitvoering, in kennis te stellen van iedere hen betreffende gemotiveerde beslissing. De kennisgeving moet bovendien de bestaande tot beroep vermelden, alsmede de vormen en termijnen ter zake moeten worden nageleefd.
  De Koning bepaalt hoe en wanneer de kennisgeving gebeurt. Hij bepaalt de gevallen waarin de kennisgeving niet hoeft plaats te vinden of waarin ze op het ogenblik van de uitvoering gebeurt.

HOOFDSTUK III. - Toekenningsprocedure.
Afdeling 1. - Verzoeken.
Art.8. <W 1997-06-25/41, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997> De sociale prestaties worden toegekend, hetzij ambtshalve telkens wanneer dit materieel mogelijk is, hetzij op schriftelijk verzoek.
  De Koning bepaalt wat onder " materieel mogelijk " moet worden verstaan.

Art.9. (Onverminderd specifieke wettelijke of reglementaire bepalingen, wordt het verzoek ondertekend door de betrokkene ingediend bij de instelling van sociale zekerheid die tot taak heeft het te onderzoeken.) <W 1997-06-25/41, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  De instelling van sociale zekerheid die het schriftelijk verzoek ontvangt, zendt of overhandigt aan de sociaal verzekerde een ontvangstbewijs. Elk ontvangstbewijs moet de onderzoekstermijn van het verzoek vastgesteld in de betrokken regeling of sector alsook de toegepaste verjaringstermijn aanduiden. Een betaling of een verzoek om aanvullende inlichtingen geldt als ontvangbewijs. (De Koning kan bijkomende modaliteiten vaststellen of bepalen in welke gevallen geen ontvangstbewijs moet worden afgegeven.) <W 1997-06-25/41, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  De niet bevoegde instelling van sociale zekerheid waarbij het verzoek, ingediend wordt, zendt dit onverwijld door aan de (bevoegde instelling van sociale zekerheid). De verzoeker wordt daarvan verwittigd. <W 1997-06-25/41, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  Niettemin, in de gevallen bedoeld in het vorige lid, zal het verzoek, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgesteld door de Koning, gevalideerd worden wat de datum van de indiening betreft.
  (De Koning bepaalt welk verzoek ingediend met het oog op het verkrijgen van een voordeel dat onder een stelsel van sociale zekerheid ressorteert, geldt als een verzoek tot het verkrijgen van hetzelfde voordeel ten laste van een ander stelsel. Hij, stelt eveneens vast wat onder " stelsel van sociale zekerheid " moet worden verstaan.) <W 1997-06-25/41, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

Afdeling 2. - Beslissingen en onmiddellijke uitvoering.
Onderafdeling 1. - Termijnen.
Art.10. (Onverminderd de in specifieke wettelijke of reglementaire bepalingen vastgestelde kortere termijnen en onverminderd de wet van 25 juli 1994 tot wijziging van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten met het oog op een snellere afwerking van de dossiers, beslist de instelling van sociale zekerheid binnen vier maanden na de ontvangst van het verzoek of na het feit dat aanleiding geeft tot het ambtshalve onderzoek die in artikel 8 zijn beoogd.) <W 1997-06-25/41, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (Indien de termijn vier maanden is en de instelling binnen die termijn geen beslissing kan nemen deelt ze dit aan de verzoeker mede, met vermelding van de redenen.) <W 1997-06-25/41, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  Indien het verzoek de tussenkomst van een andere (instelling van sociale zekerheid) vereist, wordt deze laatste daarom verzocht door de instelling aan wie het verzoek gericht is. De verzoeker wordt daarvan op hoogte gebracht. <W 1997-06-25/41, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  De Koning kan de termijn tijdelijk tot ten hoogste (acht maanden) verlengen, in de gevallen die Hij bepaalt. <W 1997-06-25/41, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (De termijnen van vier of acht maanden worden geschorst zolang de betrokkene of een buitenlandse instelling geen volledig gevolg hebben gegeven aan door de instelling van sociale zekerheid gevraagde inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het nemen van een beslissing.
  De bepalingen van het tweede en derde lid verlengen de bovenvermelde termijn van vier of acht maanden niet.
  De Koning bepaalt voor welke regelingen van sociale zekerheid of gedeelten daarvan, een beslissing over dezelfde rechten genomen ingevolge een onderzoek op de wettelijkheid van de uitbetaalde prestaties niet als een beslissing wordt beschouwd voor de toepassing van het eerste lid.) <W 1997-06-25/41, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

Art.11. (De instelling van sociale zekerheid die een verzoek moet behandelen, verzamelt uit eigen beweging alle ontbrekende inlichtingen om de rechten van de sociaal verzekerde te kunnen beoordelen.) <W 1997-06-25/41, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  Indien de verzoeker, ondanks het hem toegezonden rappel, gedurende meer dan een maand nalaat de aanvullende inlichtingen te verschaffen die hem gevraagd worden door de instelling van sociale zekerheid, mag die instelling, na alle voor het inwinnen van die inlichtingen dienstige stappen te hebben gedaan, beslissen op grond van de inlichtingen waarover zij beschikt, behalve indien de verzoeker een reden opgeeft die een langere antwoordtermijn rechtvaardigt.

Art. 11bis. <Ingevoegd bij W 1997-06-25/41, art. 13, Inwerkingtreding : 01-01-1997> De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, afwijking verlenen van de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 12 indien de in bepaalde takken van de sociale zekerheid geldende procedures ten minste gelijkwaardige waarborgen bieden voor de sociaal verzekerde.

Art.12. <W 1997-06-25/41, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997> Onverminderd de in specifieke wettelijke of reglementaire bepalingen vastgestelde kortere termijnen en onverminderd de wet van 25 juli 1994 tot wijziging van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten met het oog op een snellere afwerking van de dossiers, worden de prestaties uitgekeerd uiterlijk binnen vier maanden na de kennisgeving van de beslissing tot toekenning en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden vervuld zijn.
  In de gevallen waarin een regeling bepaalt dat de toegekende prestatie slechts éénmaal per jaar wordt uitbetaald, wordt deze betaling geacht gedaan te zijn in overeenstemming met het voorgaand lid, zo ze werd verricht in de loop van het jaar waarop ze betrekking heeft of ten laatste eind februari van het daaropvolgende jaar.
  Geschiedt de betaling niet binnen de termijn bepaalde in het eerste lid of in de loop van het jaar zoals bepaald in het tweede lid, dan brengt de instelling van sociale zekerheid belast met de uitbetaling van de prestaties de verzoeker hiervan op de hoogte, met vermelding van de redenen van de vertraging, zulks onverminderd het recht van de verzoeker om zijn zaak voor het bevoegde rechtscollege te brengen.
  Zolang de betaling niet is gedaan, wordt de verzoeker om de vier maanden van de redenen van de vertraging in kennis gesteld.
  De Koning kan de termijn van vier maanden bepaalde in het eerste lid tijdelijk verlengen tot ten hoogste acht maanden.

Onderafdeling 2. - Motivering, vermeldingen en kennisgeving.
Art.13. De beslissingen tot toekenning van een recht, van een aanvullend recht, van de regularisatie van een recht of tot weigering van sociale prestaties bedoeld in de (artikelen 10 en 11) moeten met redenen worden omkleed. Als de beslissingen betrekking hebben op geldsommen, moeten ze de wijze vermelden waarop die berekend zijn. De mededeling van de berekeningswijze geldt als motivering en kennisgeving. De Koning bepaalt de verplichte vermeldingen die op de betalingsformulieren moeten voorkomen. <W 1997-06-25/41, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (Onverminderd de eventuele verplichting de sociaal verzekerde in kennis te stellen van een gemotiveerde beslissing in een voor het publiek begrijpelijke taal, kan de Koning bepalen onder welke voorwaarden categorieën van beslissingen die door of met behulp van informaticaprogramma's worden genomen, bij het ontbreken van akte, geacht kunnen worden intern uitdrukkelijk gemotiveerd te zijn.) <W 1997-06-25/41, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

Art.14. De beslissingen tot toekenning of weigering van de prestaties moeten de volgende vermeldingen bevatten :
  1° de mogelijkheid om voor de bevoegde rechtbank een voorziening in te stellen;
  (2° het adres van de bevoegde rechtscolleges;) <W 1997-06-25/41, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  3° de termijn om een voorziening in te stellen en de wijze waarop dit moet gebeuren;
  4° (de inhoud) van de artikelen 728 en 1017 van het Gerechtelijk Wetboek; <W 1997-06-25/41, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  5° de refertes van het dossier en van de dienst die het beheert;
  6° de mogelijkheid om opheldering te verkrijgen omtrent de beslissing bij de dienst die het dossier beheert of bij een aangewezen voorlichtingsdienst.
  Indien de beslissing de in het eerste lid genoemde vermeldingen niet bevat, gaat de termijn om een voorziening in te stellen niet in.
  De Koning kan bepalen dat het eerste lid niet van toepassing is op de prestaties die Hij bepaalt.

Art.15. De beslissingen tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen moeten, naast de vermeldingen omschreven in artikel 14, de volgende aanduidingen bevatten :
  1° de vaststelling dat er onverschuldigde bedragen zijn betaald;
  2° het totale bedrag van wat onverschuldigd is betaald, alsmede de berekeningswijze ervan;
  3° (de inhoud) en de refertes van de bepalingen in strijd waarmee de betalingen zijn gedaan; <W 1997-06-25/41, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  4° de in aanmerking genomen verjaringstermijn;
  5° (in voorkomend geval, de mogelijkheid) voor de instelling van sociale zekerheid om van de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen af te zien en de procedure die hiervoor moet worden gevolgd; <W 1997-06-25/41, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  6° de mogelijkheid om een met redenen omkleed voorstel tot terugbetaling in schijven voor te leggen.
  Indien de beslissing de in het eerste lid genoemde vermeldingen niet bevat, gaat de termijn om een voorziening in te stellen niet in.

Art.16. <W 1997-06-25/41, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997> Onverminderd specifieke wettelijke of reglementaire bepalingen geschiedt de kennisgeving van een beslissing bij gewone brief of bij de overhandiging van een geschrift aan de belanghebbende.
  De Koning kan de gevallen bepalen waarin de kennisgeving bij een ter post aangetekende brief moet geschieden, evenals de toepassingsmodaliteiten van deze kennisgeving.

Onderafdeling 3. - Herziening.
Art.17. (Wanneer vastgesteld wordt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergissing, neemt de instelling van sociale zekerheid op eigen initiatief een nieuwe beslissing die uitwerking heeft op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan, onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaring.) <W 1997-06-25/41, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  Onverminderd de toepassing van artikel 18, heeft de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de instelling van sociale zekerheid te wijten is, uitwerking op de eerste dag van de maand na de kennisgeving ervan, als het recht op de prestatie kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht.
  (Het vorige lid is niet van toepassing indien de sociaal verzekerde weet of moest weten, in de zin van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, dat hij geen recht heeft of meer heeft op het gehele bedrag van een prestatie.) <W 1997-06-25/41, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

Art.18. <W 1997-06-25/41, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997> Onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaring, kan de instelling van sociale zekerheid haar beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn voor het instellen van een voorziening bij het bevoegde rechtscollege of, indien de voorziening reeds is ingesteld, tot aan de sluiting van de debatten, wanneer :
  1° op de datum waarop de prestatie is ingegaan, het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;
  2° een nieuw feit of nieuw bewijsmateriaal dat een terugslag heeft op de rechten van de verzoeker, tijdens het geding wordt ingeroepen;
  3° vastgesteld wordt dat de administratieve beslissing aangetast is door een onregelmatigheid of een materiële vergissing.

Art. 18bis. <Ingevoegd bij W 1997-06-25/41, art. 21, Inwerkingtreding : 01-01-1997> De Koning bepaalt voor welke regelingen van sociale zekerheid of gedeelten daarvan, een beslissing over dezelfde rechten genomen ingevolge een onderzoek op de wettelijkheid van de uitbetaalde prestaties, niet als een nieuwe beslissing wordt beschouwd voor de toepassing van de artikelen 17 en 18.

Art.19. Na een administratieve beslissing of een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing over een verzoek tot toekenning van een sociale prestatie, kan in de voor het oorspronkelijke verzoek bepaalde vormen een nieuw verzoek worden ingediend. Een nieuw verzoek kan slechts gegrond worden verklaard op voorlegging van nieuw bewijsmateriaal dat niet eerder aan de administratieve overheid of aan het bevoegde (rechtscollege) is voorgelegd, of ten gevolge van een wijziging in een wettelijke of (reglementaire) bepaling. <W 1997-06-25/41, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (Onverminderd specifieke wettelijke of reglementaire bepalingen), gaat de nieuwe beslissing in op de eerste dag van de maand, volgend op die tijdens welke het nieuwe verzoek is ingediend. <W 1997-06-25/41, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, bepalen dat dit artikel niet van toepassing is op de regelingen van sociale zekerheid die een specifieke herzieningsprocedure kennen.) <W 1997-06-25/41, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

Afdeling 3. - Interest.
Art.20. Onverminderd (gunstiger wettelijke of reglementaire vepalingen en) de bepalingen van de wet van 25 juli 1994 tot wijziging van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten met het oog op een snellere afwerking van de dossiers, brengen de prestaties, enkel voor de rechthebbenden-sociaal verzekerden, van rechtswege interest op vanaf hun opeisbaarheid en ten vroegste vanaf de datum voortvloeiend uit artikel 12. Indien de beslissing tot toekenning genomen werd met een vertraging die te wijten is aan (een instelling) van sociale zekerheid is de interest evenwel verschuldigd vanaf het verstrijken van de in artikel 10 bedoelde termijn en ten vroegste vanaf de datum waarop de prestatie ingaat. <W 1997-06-25/41, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (Indien de Koning, in toepassing van artikel 11bis een bijzondere procedure erkent, bepaalt Hij de voorwaarden waaronder de interesten worden toegekend, de schuldenaar van de interesten en het tijdstip waarop de interest ingaat.) <W 1997-06-25/41, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (De interesten van rechtswege bedoeld in het eerste lid, zijn niet verschuldigd op het verschil tussen enerzijds het bedrag van de voorschotten betaald omdat de instelling niet over de noodzakelijke informatie beschikt om een definitieve beslissing te nemen en anderzijds het bedrag dat voortvloeit uit de definitieve beslissing, indien deze voorschotten negentig procent of meer bedragen van het bedrag dat verschuldigd is op basis van de definitieve beslissing.) <W 1997-06-25/41, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (De interesten bedoeld in het eerste lid, zijn in ieder geval niet verschuldigd indien er voorschotten worden uitbetaald en indien :
  - de definitieve beslissing afhankelijk is van inlichtingen die door de aanvrager zelf of door een niet in artikel 2 van deze wet bedoelde instelling moeten worden verstrekt;
  - de definitieve beslissing afhangt van de beslissing van twee of meer pensioeninstellingen en voor zover de pensioenaanvragen werden ingediend binnen de acht maanden die voorafgaan aan de ingangsdatum van het pensioen;
  - slechts bij de definitieve beslissing kan worden vastgesteld dat de sociaal verzekerde voldoet aan de voorwaarden om recht te hebben op een minimumuitkering.) <W 1998-02-22/43, art. 243, 003; Inwerkingtreding : 13-03-1998>

Art.21. De onverschuldigd betaalde prestaties brengen van rechtswege (interest) op vanaf de betaling, indien de onverschuldigde betaling het gevolg is van arglist, bedrog of bedrieglijke handelingen van de belanghebbende persoon. <W 1997-06-25/41, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

Art. 21bis. <Ingevoegd bij W 1997-06-25/41, art. 25, Inwerkingtreding : 01-01-1997> De Koning kan, voor de toepassing van de artikelen 20 en 21, de modaliteiten inzake de berekening van de interest bepalen. Hij kan tevens het interesttarief bepalen zonder dat deze lager mag zijn dan het gewoon tarief der voorschotten boven plafond vastgesteld door de Nationale Bank.
  De Koning kan, voor de toepassing van artikel 21, bij een in Ministerraad olegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, het niet afleggen door de schuldenaar van een verklaring die is voorgeschreven door een bepaling die aan de sociaal verzekerde werd medegedeeld, gelijkstellen met arglist, bedrog of bedrieglijke handelingen. Deze verklaring kan door een wets- of reglementaire bepaling voorgeschreven worden of voortvloeien uit een vroeger aangegane verbintenis.

Afdeling 4. - Afstand.
Art.22. § 1. (Onverminderd de wettelijke of reglementaire bepalingen) eigen aan de verschillende sectoren van de sociale zekerheid, zijn de bepalingen van de §§ 2 tot 4 van toepassing op de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. <W 1997-06-25/41, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  § 2. De bevoegde instelling van sociale zekerheid kan, binnen de voorwaarden bepaald door zijn beheerscomité en goedgekeurd door de bevoegde minister, afzien van de terugvordering van het onverschuldigde :
  a) in behartigenswaardige gevallen of categorieën van gevallen en mits de schuldenaar te goeder trouw is;
  b) wanneer het terug te vorderen bedrag gering is;
  c) wanneer blijkt dat de terugvordering onzeker of te duur is vergeleken met het bedrag dat teruggevorderd moet worden.
  § 3. Behoudens in het geval van bedrog of arglist, wordt ambtshalve afgezien van de terugvordering van onverschuldigd betaalde prestaties, bij het overlijden van degene aan wie ze betaald zijn, indien hem op dat ogenblik nog geen kennis was gegeven van de terugvordering.
  § 4. Onverminderd de toepassing van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek verhindert deze bepaling nochtans niet de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen wanneer het gaat om prestaties die, het ogenblik van het overlijden van de belanghebbende, vervallen waren doch hem nog niet waren uitbetaald of niet waren uitbetaald aan één van de volgende personen :
  1° de echtgenoot met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
  2° de kinderen met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
  3° de persoon met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;
  4° de persoon die een deel betaald heeft in de ziekenhuiskosten en zulks tot beloop van het door hem betaalde bedrag;
  5° de persoon die de begrafeniskosten betaald heeft en zulks tot beloop van het bedrag van die kosten.
  (§ 5. De Koning kan, bij een in ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, bepalen dat de §§ 1 tot 4 van dit artikel niet van toepassing zijn op bepaalde regelingen van sociale zekerheid.) <W 1997-06-25/41, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>

Afdeling 5. - Voorzieningstermijnen.
Art.23. <W 1997-06-25/41, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997> Onverminderd gunstiger termijnen voortvloeiend uit specifieke wetgevingen moet tegen de beslissingen van de instellingen van sociale zekerheid die bevoegd zijn voor de toekenning, betaling of de terugvordering van prestaties, op straffe van verval, beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de kennisgeving van die beslissingen of na de kennisneming van de beslissing door de sociaal verzekerde indien geen kennisgeving plaats had.
  Onverminderd gunstiger termijnen voortvloeiend uit specifieke wetgevingen moet elk beroep tot erkenning van een recht tegen een instelling van sociale zekerheid ook worden ingesteld op straffe van verval, binnen drie maand na de vaststelling van het in gebreke blijven van de instelling.

HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.24. De Koning kan in de desbetreffende wetten en verordeningen de nodige wijzigingen aanbrengen en opheffingen verrichten ten einde de bepalingen ervan in overeenstemming te brengen met deze wet.
  De Koning kan, ter gelegenheid van een eventuele codificatie van het geheel of een deel van de sociale zekerheid, bij in ministerraad overlegd besluit, de bepalingen van deze wet integreren in de codificatie, door de terminologie van deze wet in overeenstemming te brengen met de terminologie van de codificatie, maar zonder de inhoud van deze wet te wijzigen of aan de daarin vervatte beginselen te raken.
  Het ontwerp van koninklijk besluit bedoeld in het tweede lid zal voor advies worden voorgelegd aan de Nationale Arbeidsraad of, in voorkomend geval, aan de Hoge Raad voor de Middenstand; het zal het voorwerp uitmaken van een wetsontwerp tot bekrachtiging voor te leggen aan de wetgevende Kamers, na advies van de Raad van State.
  De codificatie heeft uitwerking nadat zij bij de wet is bekrachtigd, met ingang van de dag welke in die wet wordt bepaald.

Art. 25. Deze wet treedt in werking op de door de Koning bepaalde datum en uiterlijk op 1 januari 1997.
  Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands Zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
  Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 11 april 1995.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Sociale Zaken,
  Mevr. M. DE GALAN
  Met 's Lands zegel gezegeld :
  De Minister van Justitie,
  M. WATHELET