21 JUNI 1994. - Koninklijk besluit tot het instellen van een visvergunning en houdende tijdelijke maatregelen voor de uitvoering van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden. (NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR2005-12-16/48, art. 21; Inwerkingtreding : 02-02-2006) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-6-1994 en tekstbijwerking tot 02-02-2006)
A. Definities.
Art. 1
B. Visvergunning.
Art. 2-17
C. Bijkomende maatregelen.
Art. 18-19
D. Algemene maatregelen.
Art. 20-22
Bijlage.
Art. N1
1994016125 1994016140 1994016153 1994016166 1994016168 1994016196 1994016203 1994016207 1995016049 1995016097 1995016140 1995016148 1995016159 1995016160 1995016161 1995016205 1995016234 1995016237 1995016242 1995016243 1995016244 1995016248 1995016250 1995016273 1995016274 1995016275 1995016283 1996016025 1996016069 1996016088 1996016097 1996016133 1996016142 1996016143 1996016170 1996016180 1996016189 1996016223 1996016224 1996016225 1996016226 1996016227 1996016246 1996016260 1996016261 1996016266 1996916259 1997016042 1997016086 1997016117 1997016171 1997016179 1997016223 1997016225 1997016279 1997016280 1997016293 1997016295 1997016296 1997016297 1997016313 1997016338 1997916247 1998016034 1998016087 1998016099 1998016148 1998016171 1998016172 1998016187 1998016258 1998016263 1998016284 1998016285 1998016294 1998016302 1998016304 1998016320 1998016327 1998016361 1998112650 1999016032 1999016041 1999016096 1999016150 1999016228 1999016279 1999016280 1999016281 1999016293 1999016330 1999016339 1999016351 1999016362 1999016390 1999016391 1999016403 1999016414 2000016033 2000016050 2000016096 2000016143 2000016157 2000016184 2000016199 2000016224 2000016226 2000016253 2000016259 2000016301 2000016321 2000016351 2001016052 2001016062 2001016096 2001016144 2001016166 2001016190 2001016191 2001016215 2001016255 2001016262 2001016263 2001016289 2001016318 2001016351 2001016352 2001016354 2001016355 2001016362 2001016369 2001016379 2001016407 2002016014 2002016128 2002016129 2002016167 2002016175 2002016209 2002016210 2002035227 2002035463 2002035470 2002035500 2002035545 2002035546 2002035613 2002035720 2002035822 2002036157 2002036276 2002036359 2002036432 2002036555 2002036590 2002036592 2002036633 2003021172 2003035184 2003035264 2003035275 2003035330 2003035456 2003035499 2003035500 2003035575 2003035697 2003035817 2003035818 2003035819 2003035958 2003035986 2003036009 2003036021 2003036063 2003036100 2003036110 2003036162 2003036163 2003036164 2003036193 2003036247 2004035108 2004035230 2004035231 2004035402 2004035446 2004035662 2004035761 2004035772 2004035773 2004035819 2004036194 2004036195 2004036301 2004036302 2004036337 2004036413 2004036414 2004036674 2004036806 2004036807 2004036820 2004036824 2004036825 2004036880 2005035126 2005035283 2005035369 2005035525 2005035649 2005035789 2005035886 2005035887 2005036019 2005036184 2005036217 2005036347 2005036519 2005036577 2005036578 2005036658 2006035027 2006035179
A. Definities.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1. bestanden : de beschikbare en toegankelijk levende mariene aquatische soorten, met inbegrip van de anadrome en de katadrome soorten, tijdens hun mariene levensduur;
2. vissersvaartuig : elk vaartuig dat is uitgerust voor de commerciële exploitatie van bestanden;
3. zeevisserij : het vissen op bestanden;
4. communautaire viswateren : de wateren onder de soevereiniteit of juridictie van de lid-staten;
5. oriëntatieprogramma : het meerjarige oriëntatieprogramma vastgelegd bij beschikking van de Commissie van 22 november 1993, zoals eventueel later gewijzigd;
6. definitieve beëindiging van de activiteit : de beëindiging bedoeld bij artikel 8 van Verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van 21 december 1993;
7. kustwateren : de zeewateren die zich tot 12 zeemijl uitstrekken van de basislijnen vanaf dewelke de territoriale zee op het ogenblik van de totstandkoming van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, werd gemeten;
8. Dienst : de Dienst voor de Zeevisserij van het Ministerie van Landbouw, Vrijhavenstraat 5, 8400 Oostende;
9. Overlegcommissie : de Commissie samengeroepen door het Ministerie van Landbouw en waarvan de Minister van Landbouw de samenstelling bepaalt.
B. Visvergunning.
Art.2. Een vissersvaartuig dat de Belgische vlag voert, mag de zeevisserij enkel bedrijven wanneer de eigenaar van dat vissersvaartuig beschikt over een visvergunning uitgereikt door de Dienst.
Die visvergunning is niet overdraagbaar en kan niet verhuurd worden.
De visvergunning moet zich steeds aan boord van het vissersvaartuig bevinden en op elk verzoek van de bevoegde overheden voorgelegd worden.
Art.3. Het model van de visvergunning wordt gevoegd in bijlage bij dit besluit.
Art.4. De machtiging afgeleverd in uitvoering van het koninklijk besluit van 28 januari 1988 houdende aanvullende nationale maatregelen inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden alsmede het koninklijk besluit van 18 december 1991 houdende tijdelijke maatregelen voor de uitvoering van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de visvergunning van dit besluit, voor zover het betrokken vissersvaartuig met uitzondering van de Scheldevissersvloot, binnen de 2 maanden na de publicatie van dit besluit, de inschrijvingsletter B, N, O of Z draagt.
(Bij een ontwikkeling van de vissersvloot in overeenstemming met het oriëntatieprogramma 1993-1996, kan de Minister van Landbouw, na advies van de Overlegcommissie en volgens nader door hem te bepalen criteria, bijkomende visvergunningen uitreiken overeenkomstig de doelstellingen van dit programma.) <KB 1994-12-15/41, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 10-01-1995>
Art.5. De visvergunning kan op ieder ogenblik, door de Minister van Landbouw, na advies van de Overlegcommissie, worden beperkt tot of in functie van een bepaald motorvermogen, brutotonnenmaat of lengte, een bepaald visbestand, een bepaalde visserijmethode, een bepaald geografisch gebied of een bepaald contingent gebaseerd op de vangst door de eigenaar tijdens een referentieperiode binnen de nationale quota voorzien bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot instelling van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur.
Art.6. De in artikel 5 voorziene beperkingen zijn afhankelijk van de evolutie van het visserijbeleid van de Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden.
Art.7. <KB 1999-05-13/31, art; 1, 008; Inwerkingtreding : 29-05-1999> § 1. Indien de eigenaar van een vissersvaartuig, waarvoor een visvergunning werd afgeleverd, dit vissersvaartuig vervangt door een nieuwgebouwd of door een bestaand vissersvaartuig zonder visvergunning dan bekomt hij van de Dienst voor het vervangende vissersvaartuig een visvergunning op voorwaarde dat de herinvestering gebeurt binnen de drie jaar vanaf de datum van doorhaling in de " Officiële lijst der Belgische vissersvaartuigen " van het te vervangen vissersvaartuig en voldaan wordt, al naargelang de aard van de vervanging, aan de voorwaarden voorzien in de §§ 4, 5, 6 en 7 van artikel 9.
De visvergunning van het te vervangen vissersvaartuig vervalt en dient door de eigenaar bij de Dienst ingeleverd te worden.
§ 2. Indien een nieuwe motor wordt geplaatst in een vissersvaartuig, waarvoor een visvergunning werd afgeleverd of wanneer het motorvermogen van een bestaande motor wordt gewijzigd, dan mag het motorvermogen van de nieuwe motor of het gewijzigde motorvermogen dat van de door de Dienst afgeleverde visvergunning, desgevallend inbegrepen het bijkomend motorvermogen, niet overschrijden.
§ 3. Wanneer een verlaging van het motorvermogen wordt opgelegd door de dienst Zeevaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur, wordt de opgelegde verlaging, uitgedrukt in kW, vermeld als bijkomend motorvermogen op de visvergunning.
§ 4. De eigenaar levert zijn visvergunning in en bekomt van de Dienst een aangepaste visvergunning op voorwaarde dat voldaan is aan de bepalingen van de §§ 2 en/of 3.
§ 5. De brutotonnenmaat van een vissersvaartuig kan gewijzigd worden indien een verplichting tot verhoging van de brutotonnenmaat wordt opgelegd door de dienst Zeevaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur. In dit geval, wordt een visvergunning afgeleverd door de Dienst overeenkomstig de brutotonnenmaat opgelegd door de verplichte verhoging. Het tekort aan brutotonnenmaat wordt toegekend door de Dienst.
Art.8. <KB 1999-05-13/31, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 29-05-1999> Vissersvaartuigen moeten, volgens door de Minister nader te bepalen criteria een geïnstalleerd en in werking zijnde satellietvolgapparatuur aan boord hebben, die voldoet aan de Europese en de nationale reglementering terzake, zoniet wordt de visvergunning ingetrokken.
Art.9. (Opgeheven) <KB 1998-09-13/36, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 02-10-1998> § 1. De eigenaar van een vissersvaartuig waarvoor een visvergunning is afgeleverd en die dit vissersvaartuig aan de vloot onttrekt, kan een aanvraag richten tot de Dienst om het motorvermogen vermeld op de visvergunning geheel of gedeeltelijk samen te voegen met het motorvermogen van één of meer bestaande vissersvaartuigen waarvoor een visvergunning werd afgeleverd. Ingevolge samenvoeging van motorvermogens kan het bestaande vissersvaartuig waarop wordt samengevoegd niet veranderen van segment.
Er zijn twee segmenten :
klein vlootsegment : alle vissersvaartuigen die volgens de " Officiële lijst der Belgische vissersvaartuigen " een motorvermogen hebben van 221 kW of minder;
groot vlootsegment : alle vissersvaartuigen die volgens de " Officiële lijst der Belgische vissersvaartuigen " een motorvermogen hebben van meer dan 221 kW.
Wanneer het gehele of een gedeelte van het motorvermogen vermeld op de visvergunning niet kan benut worden om technische redenen of zonder belangrijke investeringen aan de motor of aan het vissersvaartuig, kan de eigenaar bedoeld in het eerste lid een aanvraag richten tot de Dienst om dit motorvermogen als bijkomend motorvermogen te behouden.
De aanvraag bedoeld in het eerste en tweede lid moet bij aangetekend schrijven gericht worden aan de Dienst op een formulier dat ter beschikking is bij de Dienst en moet ondertekend zijn door alle partijen die betrokken zijn bij de samenvoeging.
De Dienst beslist over de aanvraag binnen een periode van 30 dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van een volledig juist ingevuld formulier. De verhoging van het motorvermogen moet uitgevoerd worden binnen de 60 dagen vanaf de mededeling van de beslissing van de Dienst zoniet komt het samen te voegen motorvermogen ter beschikking van de Dienst.
Onverminderd de bepalingen van de §§ 2 en 3 voegt de Dienst, na voorlegging van de nieuwe zeebrief, het motorvermogen samen met het bestaande motorvermogen op de visvergunning van de betrokken eigenaar en kent het bijkomend motorvermogen, dat om de redenen bedoeld in het tweede lid niet kan benut worden, toe aan de betrokken eigenaar en schrijft dit bijkomend motorvermogen in op de visvergunning naast het motorvermogen als " + aantal kW bijkomend motorvermogen ".
§ 2. Het motorvermogen vermeerderd met het samengevoegde motorvermogen en met het bijkomend motorvermogen mag niet hoger zijn dan 957 kW voor vissersvaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW. Het gedeelte boven de 957 kW komt ter beschikking van de Dienst.
Het motorvermogen vermeerderd met het samengevoegde motorvermogen en met het bijkomend motorvermogen mag niet hoger zijn dan 221 kW voor vissersvaartuigen met een motorvermogen van 221 kW of minder. Het gedeelte boven de 221 kW komt ter beschikking van de Dienst.
§ 3. Het gedeelte van het motorvermogen van een vissersvaartuig waarvan de visvergunning komt te vervallen, dat door de Dienst niet kan samengevoegd worden met het motorvermogen van een bestaand vissersvaartuig of dat door de Dienst niet kan toegekend worden als bijkomend motorvermogen komt ter beschikking van de Dienst en vervalt voor de betrokken eigenaar.
§ 4. Het motorvermogen van het vervangende vissersvaartuig mag niet hoger zijn dan het totaal onttrokken motorvermogen, desgevallend inbegrepen het bijkomend onttrokken motorvermogen, uitgedrukt in kW. Daarenboven mag de brutotonnenmaat van het vervangend vissersvaartuig, (...), niet groter zijn dan (0,30) vermenigvuldigd met het totaal onttrokken motorvermogen, desgevallend inbegrepen het bijkomend onttrokken motorvermogen, uitgedrukt in kW. Het eventueel tekort aan brutotonnenmaat wordt toegekend door de Dienst. <KB 1999-12-20/38, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 31-12-1999>
§ 5. In geen geval mag in het groot vlootsegment het vervangende vissersvaartuig een brutotonnenmaat hebben die hoger is dan 385 BT, een motorvermogen dat hoger is dan 957 kW en een lengte over alles die groter is dan 38 meter. Een vissersvaartuig kan enkel als vervangend vissersvaartuig in aanmerking komen als het in het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen nooit eerder werd opgenomen met een motorvermogen van meer dan 1200 kW.
In geen geval mag in het klein vlootsegment het vervangende vissersvaartuig een brutotonnenmaat hebben die hoger is dan 98 BT en een motorvermogen dat hoger is dan 221 kW.
De bepalingen in het eerste lid met betrekking tot de brutotonnenmaat en de lengte over alles en de bepaling in het tweede lid met betrekking tot de brutotonnenmaat gelden niet voor een Belgisch vissersvaartuig zonder visvergunning waarvoor in het verleden reeds een visvergunning werd afgeleverd.
(De Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft kan een afwijking toestaan met betrekking tot de maximale brutotonnenmaat, zoals bepaald in lid 1, voor vissersvaartuigen die in aanbouw zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit en die aan de bepalingen moeten voldoen van het koninklijk besluit van 13 juli 1998 houdende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het werk aan boord van vissersvaartuigen en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement.
Voor de vissersvaartuigen bedoeld in lid 2 en die in de vaart zijn gekomen vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, kan de Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft een afwijking toestaan met betrekking tot de maximale brutotonnenmaat ingeval deze vissersvaartuigen moeten hermeten worden ingevolge de bepalingen van het koninklijk besluit van 13 juli 1998 houdende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het werk aan boord van vissersvaartuigen en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement.) <KB 2000-08-20/30, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 30-08-2000>
§ 6. Het gedeelte van het motorvermogen en/of de brutotonnenmaat dat niet kan benut worden bij vervanging bedoeld in de §§ 4 en 5 komt ter beschikking van de Dienst.
§ 7. Het vervangende vissersvaartuig moet behoren tot hetzelfde vlootsegment als het te vervangen vissersvaartuig.
Art.10. <KB 1994-12-15/41, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 10-01-1995> Het motorvermogen en/of de brutotonnenmaat die ingevolge artikel 7 (...) ter beschikking komen van de Dienst kunnen binnen de doelstellingen van het meerjarig oriëntatieprogramma 1993-1996 door de Minister van Landbouw toegekend worden aan de aanvragen ingediend volgens de procedure van artikel 11, na advies gevraagd te hebben aan de Overlegcommissie en volgens door de Minister van Landbouw nader te bepalen criteria. <KB 1999-02-03/32, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 12-02-1999>
De Minister van Landbouw beslist tweemaal per jaar over de aanvragen bedoeld in artikel 11 die ingediend werden gedurende het eerste of respectievelijk tweede semester van elk jaar. Het eerste semester neemt een aanvang op 1 januari 1995. De Minister van Landbouw kan echter beslissen om op basis van een balans met betrekking tot de beschikbare capaciteiten en na advies van de Overlegcommissie, het motorvermogen en/of de brutotonnenmaat die ter beschikking zijn van de Dienst niet of slechts gedeeltelijk toe te kennen en geheel of gedeeltelijk over te dragen naar het volgende semester of de volgende semesters.
Art.11. Aanvragen, voor een gedeelte of geheel het motorvermogen en/of de brutotonnenmaat die beschikbaar zijn bij de Dienst, moeten per aangetekend schrijven aan de Dienst gericht worden.
Art.12. Bij verandering van eigenaar van het vissersvaartuig waarvoor een visvergunning werd afgeleverd, vervalt de visvergunning en dient de verkoper de visvergunning bij de Dienst in te leveren. De koper kan aldaar een nieuwe visvergunning bekomen onverminderd het bepaalde bij artikel 7 (...) van dit besluit. <KB 1999-02-03/32, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 12-02-1999>
Art.13. Bij de definitieve beëindiging van de activiteit van een vissersvaartuig waarvoor een visvergunning werd afgeleverd, vervalt de visvergunning en dient ze bij de Dienst te worden ingeleverd.
Art.14. De visvergunning kan, door de Minister van Landbouw, op advies van de Overlegcommissie, worden ingetrokken wanneer er niet voldaan is aan de bepalingen van dit besluit of aan de beperkingen aangebracht aan de visvergunning.
Art.15. (§ 1.) De visvergunning vervalt wanneer het betrokken vissersvaartuig niet minstens 3 maal in de 6 maanden in een Belgische haven aanloopt en er dan minstens 24 uur verblijft. Tussen 3 al dan niet opeenvolgende aanlopen moet er een periode van minimaal 10 dagen zijn. <KB 1999-02-03/32, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 12-02-1999>
Deze bepaling geldt niet voor de Scheldevissersvloot.
De eerste periode van 6 maanden begint op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
(§ 2. Voor elk afgelopen kalenderjaar moet de eigenaar van een vissersvaartuig waarvoor een visvergunning werd afgeleverd, aantonen dat het vissersvaartuig een daadwerkelijke economische band met de Belgische kuststreek heeft, voor zover die band slechts de relatie tussen de visserij-activiteiten van dat vissersvaartuig en de van de visserij afhankelijke bevolkingsgroepen en de aanverwante industrieën betreft.
Deze daadwerkelijke economische band wordt inzonderheid verzekerd wanneer in het afgelopen kalenderjaar ten minste 50 % van de bemanning aangemonsterd werd uit personen die in de regio langs de Belgische kust wonen en er effectief verblijven of wanneer ten minste 50 % van de jaarlijkse visvangst van het afgelopen kalenderjaar door het vissersvaartuig in de havens langs de Belgische kust aangeland werd en een substantieel deel van deze aanlandingen in de lokale visafslagen te koop werden aangeboden of voor elke combinatie van de in dit lid genoemde criteria op voorwaarde dat de rekenkundige som van de afzonderlijke percentages ten minste 50 % bedraagt.
Wanneer de eigenaar van een vissersvaartuig een beroep wil doen op andere criteria dan deze vermeld in vorig lid, dan kan hij de door hem aangevoerde criteria ten laatste vóór 1 november voor het komende kalenderjaar bij aangetekend schrijven richten aan de Dienst. De Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, beoordeelt vóór 31 december voor het komende kalenderjaar of de voorgestelde criteria van aard zijn om een daadwerkelijke economische band te verzekeren tussen de visserij-activiteiten van dat vissersvaartuig en van de visserij afhankelijke bevolkingsgroepen en de aanverwante industrieën van de lidstaat België.
Wanneer de eigenaar van een vissersvaartuig geen door hem aangevoerde criteria vóór 1 november voor het komende kalenderjaar aanmeldt bij aangetekend schrijven of wanneer hij vóór 1 november criteria voor het komende kalenderjaar heeft aangemeld bij aangetekend schrijven, kan de eigenaar van het vissersvaartuig na het afgelopen kalenderjaar nog tot 1 maart criteria aanmelden en bewijsstukken indienen bij aangetekend schrijven. In deze gevallen beoordeelt de Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de criteria en de bewijsstukken gelijktijdig na het afgelopen kalenderjaar.
Wanneer de eigenaar van een vissersvaartuig wil beroep doen op andere criteria dan deze vermeld in lid 2 of op een combinatie van andere criteria, al dan niet gecombineerd met de criteria vermeld in lid 2, kan de Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de rekenkundige som van de afzonderlijke percentages van de criteria verhogen boven de 50 % en dit onder meer naarmate het aantal criteria toeneemt, teneinde de daadwerkelijke economische band te verwezenlijken.
Het vervullen van de wettelijke sociale en fiscale verplichtingen door de eigenaar van een vissersvaartuig wordt echter niet beschouwd als een criterium voor het verzekeren van een daadwerkelijke economische band.
§ 3. De Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, beslist vóór 1 mei van het jaar dat volgt op het afgelopen kalenderjaar of de aangebrachte bewijsstukken de bedoelde daadwerkelijke economische band verzekeren en schorst de visvergunning van het betrokken vissersvaartuig wanneer deze band niet of slechts gedeeltelijk kan aangetoond worden. De duur van deze schorsing is proportioneel met het ontbrekende gedeelte van de daadwerkelijke economische band, zijnde het relatieve niet bewezen gedeelte van de te bewijzen doelstelling in termen van de rekenkundige som van de percentages bedoeld in § 2, lid 2 en 5, en is gelijk aan het aantal vaartdagen dat gepresteerd werd gedurende het afgelopen kalenderjaar vermenigvuldigd met het relatieve niet bewezen gedeelte. Het maximum aantal toegelaten vaartdagen van het lopende kalenderjaar wordt verminderd met de duur van de schorsing.
De duur van de schorsing van de visvergunning bestaat uit een aantal opeenvolgende dagen en treedt in werking dertig dagen volgend op de dag van de mededeling bij aangetekend schrijven van de beslissing aan de eigenaar van het vissersvaartuig.
§ 4. Voor het kalenderjaar 1999 moet een daadwerkelijke economische band worden verzekerd in de periode van 1 juli tot en met 31 december 1999
De bepalingen van § 2 zijn van toepassing, met dien verstande dat 1 november wordt vervangen door 1 april 1999 en dat 31 december wordt vervangen door 30 juni 1999.
Vóór 1 maart 2000 moeten de eigenaars bij aangetekend schrijven de nodige stukken zenden aan de Dienst waaruit blijkt dat in de periode van 1 juli tot en met 31 december 1999 voldaan is aan het vereiste van de daadwerkelijke economische band.
De Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, beslist vóór 1 mei 2000 of de aangebrachte bewijsstukken de bedoelde daadwerkelijke economische band verzekeren en schorst de visvergunning van het betrokken vissersvaartuig wanneer deze band niet of slechts gedeeltelijk kan aangetoond worden. De duur van deze schorsing is proportioneel met het ontbrekende gedeelte van de daadwerkelijke economische band, zijnde het relatieve niet bewezen gedeelte van de te bewijzen doelstelling in termen van de rekenkundige som van de percentages bedoeld in § 2, lid 2 en 5, en is gelijk aan het aantal vaartdagen dat gepresteerd werd gedurende de periode van 1 juli tot en met 31 december 1999 vermenigvuldigd met het relatieve niet bewezen gedeelte. Het maximum aantal toegelaten vaartdagen van het lopende kalenderjaar wordt verminderd met de duur van de schorsing.
De duur van de schorsing van de visvergunning bestaat uit een aantal opeenvolgende dagen en treedt in werking dertig dagen volgend op de dag van de mededeling bij aangetekend schrijven van de beslissing aan de eigenaar van het vissersvaartuig.
§ 5. Met ingang van het kalenderjaar 2000 moeten de eigenaars, vóór 1 maart van het jaar dat volgt op het afgelopen kalenderjaar, bij aangetekend schrijven de nodige stukken zenden aan de Dienst waaruit blijkt dat in het afgelopen kalenderjaar voldaan is aan het vereiste van de daadwerkelijke economische band.) <KB 1999-02-03/32, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 12-02-1999>
Art.16. Een ingetrokken of vervallen visvergunning moet binnen 24 uren bij de Dienst worden ingeleverd.
Art.17. <KB 1999-05-13/31, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 29-05-1999> Een verzoek tot heroverweging van de beslissingen bedoeld in de artikelen 5, 10, 11, 14, 15, §§ 2, 3 en 4 en een verhaal tegen de beslissing bedoeld in de artikelen 7 en 9, § 1, kunnen bij de Minister worden ingediend bij aangetekend schrijven binnen de dertig dagen vanaf de mededeling van de beslissing.
C. Bijkomende maatregelen.
Art.18. De Minister van Landbouw kan alle aanvullende tijdelijke maatregelen nemen voor de uitvoering van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden. Inzonderheid kan hij de zeevisserij op één of meer visbestanden beperken of verbieden, de vaartdagen beperken, de visserijmethoden beperken en de vangst per vissersvaartuig of per categorie van vissersvaartuigen beperken.
Art.19. Binnen de kustwateren is de zeevisserij voorbehouden aan vissersvaartuigen die de Belgische vlag voeren.
De vissersvaartuigen die binnen de kustwateren vissen, blijven onderworpen aan de EEG-verordeningen.
(De bijzondere visserijrechten van onderdanen van andere lid-staten binnen de Belgische kustwateren worden bepaald door de rechtstreekse toepasbaarheid van de bepalingen van artikel 6, lid 2 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 in binding met de bijlage I van deze verordening.) <KB 1998-09-13/36, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 02-10-1998>
D. Algemene maatregelen.
Art.20. Overtreding van de bepalingen van dit besluit en van de beperkingen aangebracht aan de visvergunningen wordt opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 april 1957 waarbij de Koning ertoe gemachtigd wordt maatregelen voor te schrijven ter bescherming van de biologische hulpbronnen van de zee en van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijprodukten.
Art.21. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1994 (...). <KB 1999-02-03/32, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 12-02-1999>
Art.22. Onze Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 juni 1994.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Landbouw,
A. BOURGEOIS
Bijlage.
Art. N1. Bijlage 1. VISVERGUNNING. <Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 29/06/1994, p. 17463>