12 FEBRUARI 1993. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 114 van de programmawet van 30 december 1988.
Art. 1-3, 3bis, 4-5
Artikel 1. Voor de nieuw in dienst genomen werknemers, bedoeld in artikel 118, § 1, 7° van de programmawet van 30 december 1988, wordt het voordeel van de tijdelijke vermindering van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, bedoeld in Hoofdstuk VII van deze wet, beperkt tot de volgende werkgevers :
1° de werkgevers die minder dan 20 werknemers tewerkstellen;
2° de werkgevers die een erkend rusthuis uitbaten;
3° de ondernemingen of de sectoren waarvoor de Minister heeft vastgesteld dat :
- zij voor de jaren 1993 en 1994 een collectieve arbeidsovereenkomst ter concretisering van de inspanning van minstens 0,20 %, betreffende de inschakeling van de risicogroepen en de werklozen die het begeleidingsplan hebben gevolgd bedoeld in het interprofessioneel akkoord van 9 december 1992, naleven;
- zij samenwerkingsakkoorden hebben met de Gewestelijke tewerkstellingsdiensten inzake de tewerkstelling van risicogroepen en de werklozen die het begeleidingsplan hebben gevolgd.
Art.2. De toepassing van Hoofdstuk VII van de programmawet van 30 december 1988 wordt slechts uitgebreid tot de werknemers van de openbare sector bedoeld in artikel 1, 2°.
Art.3. Het voordeel van de tijdelijke vermindering van de bijdragen bij aanwerving van werklozen bedoeld in artikel 118, § 1, 7° van de programmawet van 30 december 1988 is niet van toepassing :
- voor de nieuw in dienst genomen werknemers, bedoeld in artikel 121 van dezelfde wet;
- voor de werknemers tewerkgesteld in de rusthuizen die in aanmerking komen voor de tussenkomst van de ziekte- en invaliditeitsverzekering overeenkomstig artikel 23, 13° van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art. 3bis. <Ingevoegd bij KB 1993-03-26/32, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken bepalen wat moet verstaan worden onder de werkgevers en de werknemers, als bedoeld in artikel 1, alsmede onder de werknemers, als bedoeld in artikel 3.
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1993.
Art. 5. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.