29 APRIL 1993. - Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 3bis van het koninklijk besluit van 12 februari 1993 tot uitvoering van artikel 114 van de programmawet van 30 december 1988.
Art. 1-7
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
1° de programmawet : het hoofdstuk VII - Tijdelijke vermindering van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid ter bevordering van de tewerkstelling - van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
2° het koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 12 februari 1993 tot uitvoering van artikel 114 van de programmawet van 30 december 1988, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 maart 1993;
3° het samenwerkingsakkoord : het samenwerkingsakkoord van 22 september 1992 tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende het begeleidingsplan.
Art.2. § 1. Onder nieuw in dienst genomen werknemers, bedoeld in artikel 118, § 1, 7°, van de programmawet van 30 december 1988, moet worden verstaan de werklozen die binnen de (acht maanden) nadat zij met de Gewestelijke Tewerkstellingsdiensten een begeleidingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3, § 3, van het samenwerkingsakkoord hebben afgesloten, in dienst genomen worden door een werkgever als bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1° tot 3°, van het koninklijk besluit. <MB 1994-01-24/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
§ 2. Wanneer de begeleidingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3, § 3, van het samenwerkingsakkoord voor de werkloze de verplichting inhoudt een opleiding te volgen, wordt de in de eerste paragraaf van dit artikel bedoelde termijn van (acht maanden) verlengd met het aantal dagen dat begrepen is in die periode van opleiding. <MB 1994-01-24/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.3. § 1. Onder werkgevers die minder dan 20 werknemers tewerkstellen in de zin van artikel 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit, moet worden verstaan de werkgever die tijdens het jaar voorafgaand aan de indienstneming van de werknemers, bedoeld in artikel 118, § 1, 7° van de programmawet, ofwel geen ofwel gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkstelde.
§ 2. Om het gemiddelde van het tijdens een jaar tewerkgestelde aantal werknemers te bepalen, wordt het totaal van de op de laatste dag van elk kalenderkwartaal in dienst zijnde werknemers gedeeld door het aantal kwartalen waarvoor een aangifte werd ingediend bij de instellingen belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen.
§ 3. Om het gemiddeld werknemersaantal bedoeld in de eerste paragraaf van dit artikel te bepalen, moeten alle werknemers in aanmerking genomen worden die op de laatste dag van het desbetreffende kalenderkwartaal met de werkgever verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst of met deze werknemers gelijkgesteld worden omdat ze werken onder het gezag van de werkgever of hun prestaties verrichten in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst, of verbonden zijn door een leerovereenkomst, een gecontroleerde leerverbintenis of een stage-overeenkomst erkend overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij de reglementering betreffende de voortdurende vorming van de middenstand of door een leerovereenkomst die valt onder de bepalingen van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingenwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst.
Er moet nochtans geen rekening gehouden worden met de werknemers wier arbeidsprestaties geschorst zijn wegens oproeping onder de wapens, wegens het vervullen van een dienst als gewetensbezwaarde, wegens onderbreking van de beroepsloopbaan overeenkomstig artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen of wegens ziekte of ongeval sedert meer dan twaalf maanden.
Art.4. Onder de werkgevers die een erkend rusthuis uitbaten in de zin van artikel 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit, moet worden verstaan de natuurlijke personen en de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen die een door de bevoegde Gemeenschapsminister erkend rusthuis uitbaten als bedoeld in artikel 23, 12° en 13° van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering en die werknemers als bedoeld in artikel 118, § 1, 7°, van de programmawet in dienst nemen om ze uitsluitend tewerk te stellen in het rusthuis, zonder dat deze nieuw in dienst genomen werknemers in aanmerking komen voor de tussenkomst van de ziekte- en invaliditeitsverzekering overeenkomstig artikel 23, 12° en 13°, van de hiervoor vernoemde wet van 9 augustus 1963.
Art.5. De Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid stelt ten behoeve van de instellingen belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen de lijst op van de ondernemingen en sectoren waarvoor de Minister van Tewerkstelling en Arbeid heeft vastgesteld dat zij een collectieve arbeidsovereenkomst naleven en een samenwerkingsakkoord hebben in de zin van artikel 1, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit.
Art.6. Om de voordelen van de tijdelijke vermindering van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid voorzien bij de programmawet te genieten, moet de werkgever voor de werknemers bedoeld in artikel 118, § 1, 7°, van de programmawet, bij de bevoegde Gewestelijke Tewerkstellingsdienst een getuigschrift verkrijgen waaruit blijkt dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden vereist voor de toepassing van de bepalingen van de programmawet.
Art. 7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1993.