24 OKTOBER 1991. - Besluit van de Executieve houdende bepaling van de erkenningsvoorwaarden van de leercontracten en leerverbintenissen in de Permanente vorming voor de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen. (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie bij BESL 1998-07-17/37, art. 29; Inwerkingtreding : 01-09-1998) (NOTA : Opgeheven voor de Waalse Gewest bij BWG 1998-07-16/80, art. 29; Inwerkingtreding : 01-09-1998) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-09-1992 en tekstbijwerking tot 19-09-1998)
TITEL I. - Het leercontract.
HOOFDSTUK I. - Algemeenheden.
Art. 1-11
HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de partijen.
Art. 12-13
Art. 13 WAALS GEWEST
Art. 13 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 14
HOOFDSTUK III. - Schorsing van de uitvoering van het contract.
Art. 15-16
HOOFDSTUK IV. - Einde van het contract, verbreking, intrekking van de erkenning.
Art. 17-25
TITEL II. - De leerverbintenis.
HOOFDSTUK I. - Algemeenheden.
Art. 26-28
HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de leerverbintenis.
Art. 29-30
HOOFDSTUK III. - Schorsing en einde van de uitvoering van de leerverbintenis.
Art. 31-33
TITEL III. - Overgangsbepalingen.
Art. 34-36
TITEL I. - Het leercontract.
HOOFDSTUK I. - Algemeenheden.
Artikel 1.Om erkend te kunnen worden, dient het leercontract te beantwoorden aan de algemene voorwaarden bepaald bij dit besluit, onverminderd de bijzondere voorwaarden die de Executieve kan stellen voor de leertijd in een beroep of beroepengroep.
Art.2.Het contract moet het voorwerp hebben het aanleren van een zelfstandig beroep dat kan worden vertegenwoordigd in de Hoge Raad voor de Middenstand.
Het door het Instituut uitgewerkte opleidingsprogramma van het beroep moet bij het contract van leerling en ondernemingshoofd gevoegd worden om er een integrerend deel van uit te maken.
Art.3.Gelet op de specifieke opleidingsmogelijkheden in bepaalde beroepen mag worden overeengekomen dat aan de leerling een bijkomende opleiding over bepaalde programmapunten zal verstrekt worden door een tweede ondernemingshoofd.
Art.4.§ 1. Het contracterend ondernemingshoofd moet :
1. van onberispelijk gedrag zijn;
2. ten volle 25 jaar oud zijn en het bewijs leveren van een opleiding of een werkzaamheid van ten minste zes jaar in het beroep.
Voor ondernemingshoofden die in het bezit zijn van een diploma van opleiding tot ondernemingshoofd wordt die leeftijd op 23 jaar gebracht.
Het besluit kan, op met redenen omkleed advies van de leersecretaris, afwijken van het bepaalde bij 2 supra als het ondernemingshoofd, o.m. door diploma's, brevetten of getuigschriften, van bijzondere bevoegdheid doet blijken.
§ 2. Indien het ondernemingshoofd niet persoonlijk de praktijkopleiding van de leerling kan waarnemen of indien hij niet voldoet aan de voorwaarden gesteld onder § 1, 2, moet hij onder de personeelsleden een monitor aanwijzen die de voorwaarden vermeld onder § 1 vervult en die hij onder zijn verantwoordelijkheid met de praktijkopleiding van de leerling belast.
§ 3. Indien de onderneming een rechtspersoon is, moet het contract in haar naam worden gesloten door de natuurlijke persoon die met de werkelijke leiding van de onderneming is belast en gemachtigd is de onderneming te verbinden. De bepaling van de §§ 1 en 2 van dit artikel zijn op die natuurlijke persoon toepasselijk.
§ 4. Onverminderd de bepalingen van artikel 3 dient de onderneming alle waarborgen te bieden inzake organisatie en technische uitrusting om de praktijkopleiding van de leerling mogelijk te maken, overeenkomstig het bij het leercontract gevoegde opleidingsprogramma.
Art.5.De contracterende leerling moet beantwoorden aan de volgende voorwaarden :
1. 15 jaar oud zijn;
2. ten minste de eerste twee jaren van het secundair onderwijs gevolgd hebben.
Nochtans moeten de contracterende leerlingen die uit het secundair beroepsonderwijs komen, houder zijn van het basisgetuigschrift bepaald bij artikel 6 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de schoolplicht en geslaagd zijn voor het tweede jaar van dit onderwijs of, bij mislukking in het tweede jaar van het secundair beroepsonderwijs, voldaan hebben aan een door het Instituut ingerichte proef;
3. fysisch geschikt worden verklaard voor de uitoefening van het beroep bedoeld in de overeenkomst na, op kosten van het ondernemingshoofd, een geneeskundig onderzoek te hebben ondergaan, door een geneesheer van een erkende geneeskundige dienst of, bij ontstentenis, door de huisarts van de leerling.
Het geneeskundig onderzoek moet plaatshebben binnen de veertien dagen die volgen op het begin van het leercontract;
4. aanvaarden een onderzoek te ondergaan in een psycho-medisch-sociaal centrum binnen de zes maanden die volgen op het sluiten van het leercontract.
Art.6.Een ondernemingshoofd of zijn monitor mag niet meer dan twee leerlingen gelijktijdig opleiden. Het Instituut kan op beredeneerd advies van de leersecretaris van deze voorwaarden afwijken.
Art.7.Het leercontract moet gelijkvormig zijn aan de door het Instituut uitgewerkte modelovereenkomst.
Art.8.De duur van het leercontract moet gelijk zijn aan de duur van de opleiding voor het beroep dat het contract als voorwerp heeft. De vermindering of de verlenging van de opleidingsduur moet gebeuren op met redenen omkleed advies van de leersecretaris.
Wanneer er contractbreuk is, moet de duur van het latere contract gelijk zijn aan de duur van de nog te verwerven opleiding.
Art.9.Elk leercontract omvat een proefperiode van drie maanden.
Art.10.§ 1. De aanvraag om erkenning van het leercontract dient aan het Instituut te worden gericht door de leersecretaris, die advies uitbrengt betreffende het voorgestelde leercontract.
Aan de hand van de aanvraag moet inzonderheid kunnen worden nagegaan :
1. of het contract in de voorgeschreven vorm is gesloten;
2. of het gekozen beroep het voorwerp kan zijn van een contract in het raam van de Permanente Vorming voor de Middenstand en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen;
3. of het ondernemingshoofd en de leerling voldoen aan de hun opgelegde voorwaarden;
4. of de onderneming alle waarborgen biedt inzake organisatie en technische uitrusting om de praktijkopleiding van de leerling mogelijk te maken overeenkomstig het bij het leercontract gevoegde opleidingsprogramma.
§ 2. De leersecretaris legt het aanvraagdossier om erkenning over aan het Instituut binnen twee maanden na het sluiten van het leercontract. Indien het dossier binnen deze termijn niet kon vervolledigd worden, dient de secretaris de reden hiervan aan het Instituut mede te delen.
Art.11.Onverminderd de gewone rechtsmiddelen dienen de contracterende partijen zich ertoe te verbinden onmiddellijk al de moeilijkheden die tijdens de uitvoering van het contract onstaan, aan de leersecretaris voor te leggen.
Deze tracht de partijen te verzoenen.
Indien hij hierin niet slaagt of indien de partijen of één ervan aan de oproep geen gevolg geven, stuurt hij een verslag, vergezeld van de notulen van verhoor der partijen, binnen veertien dagen aan het Instituut.
Het Instituut neemt de eindbeslissing na kennis te hebben genomen van het advies van de leercommissie wanneer het geschil bij laatstgenoemde aanhangig is gemaakt.
HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de partijen.
Art.12.Ondernemingshoofd en leerling zijn elkander eerbied en achting verschuldigd. Gedurende de uitvoering van de overeenkomst moeten zij de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht nemen en waarborgen.
Art.13.Het ondernemingshoofd is verplicht :
1. te zorgen dat de leerling de door het programma bepaalde opleiding krijgt, zodat hij wordt voorbereid op de examens en op de uitoefening van het beroep dat hij op het oog heeft, inzonderheid door hem de nodige hulp, gereedschap, grondstoffen, werk- en veiligheidskledij te verschaffen;
2. de nodige zorg en aandacht te besteden aan de integratie van de leerling in zijn beroepskring en het leercontract zonder gewichtige reden niet eenzijdig te verbreken;
3. door de leerling geen taken te doen verrichten die :
- vreemd zijn aan het beroep waarvoor hij werd aangeworven;
- geen opleidend karakter hebben;
- gevaar kunnen opleveren voor zijn gezondheid en zijn veiligheid;
- krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen op de arbeid verboden zijn;
4. de leersecretaris en de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling op de hoogte te houden van het verloop van de opleiding in de onderneming;
5. in samenwerking met de leersecretaris, ervoor te waken dat de leerling regelmatig de aanvullende leergangen van bij de aanvang van zijn leertijd bijwoont;
6. aan de leerling toe te staan afwezig te blijven in de onderneming om zich naar de leergangen en de examens te begeven; wanneer deze niet op een arbeidsdag vallen, binnen zes dagen hieropvolgend aan de leerling een gehele of halve compensatiedag toe te kennen naargelang de leergangen of de examens een hele of een halve dag hebben geduurd;
7. ervoor te waken dat de leerling aan de overgangsexamens en aan het eindexamen van de leertijd deelneemt;
8. de leerling niet te doen werken op dagen met leergangen in de voor- en de namiddag, noch op examendagen, en hem daags vóór een examen ten laatste om 16 uur vrij te maken;
9. de nodige grondstoffen te leveren voor de evaluatie van de praktische opleiding in de werkplaats;
10. de leerling gedurende de leertijd en op de kosten van het ondernemingshoofd aan een medisch onderzoek te onderwerpen, dat eenmaal per jaar zal plaatshebben indien de leerling ten minste 18 jaar oud is en tweemaal per jaar indien de leerling jonger is, dan 18 jaar;
11. de leerling behoorlijk te huisvesten en hem gezond en voldoende voedsel te verstrekken ingeval het ondernemingshoofd de verbintenis heeft aangegaan de leerling kost en inwoon te verschaffen;
12. aan de leerling de nodige tijd te geven om zijn geloofsplichten, alsmede zijn burgerlijke verplichtingen die uit de wet voortvloeien, te vervullen;
13. zich te schikken naar alle wettelijke en verordenende verplichtingen, onder meer inzake verzekeringen, opgelegd aan een ondernemingshoofd dat een erkend leercontract heeft ondertekend;
14. zich te schikken naar het dagelijks en wekelijks werkuurrooster bepaald door het arbeidsreglement en dat de maximumgrens vastgelegd door de collectieve arbeidsovereenkomst niet overschrijdt, die in het bevoegd paritair comité gesloten werd of, bij gebrek aan zulke overeenkomst, de maximumgrens vastgelegd door de arbeidswetgeving, met inbegrip - in elk geval - van de tijd gewijd aan het volgen van de leergangen door de leerling.
De leerling moet over het jaar gemiddeld 28 uren per week in de onderneming werken;
15. aan de leerling een progressieve maandelijkse minimumtoelage te betalen, die bedraagt :
a) F 4 450 tijdens het eerste jaar van de leertijd;
b) F 6 900 tijdens het tweede jaar van de leertijd;
c) F 8 780 tijdens het derde jaar van de leertijd.
Als het bevoegd paritair comité hogere bedragen vastgesteld heeft, moet het ondernemingshoofd deze betalen.
Wanneer de overeenkomst voor een verminderde duur gesloten wordt, moet, bij het berekenen van de aan de leerling te betalen toelage, rekening gehouden worden met de vooropleiding die de vermindering van de duur van de overeenkomst heeft mogelijk gemaakt.
In deze toelage zijn begrepen de voordelen in natura, door het ondernemingshoofd aan de leerling toegekend overeenkomstig de toegestane bedragen vastgesteld bij de reglementering die het bedrag van de toelage bepaalt waarboven de leerling ophoudt aanspraak te maken op de kinderbijslag. Ze is verschuldigd zowel voor de arbeid van de leerling in de onderneming als voor de leergangen die hij bijwoont en de examens die hij aflegt krachtens het contract.
De Executieve past de bedragen jaarlijks op 1 januari aan, rekening houdend met het indexcijfer der consumptieprijzen van december van het voorafgaande jaar.
Het ondernemingshoofd stelt de minderjarige op geldige wijze zijn maandelijkse toelage ter hand, behoudens verzet door de vader, de moeder of de voogd van de minderjarige indien deze geen achttien jaar oud is;
16. overeenkomstig de vigerende wettelijke bepalingen bij te dragen in de vervoerkosten van de leerling;
17. de leersecretaris en iedere persoon aangewezen door het Instituut te machtien, daar waar nodig, na te gaan of hij de omschreven verplichtingen naleeft;
18. zittingen van aanvullende pedagogische volmaking bij te wonen, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald door het Instituut;
19. op zijn vraag de leerling een verklaring te geven waarin de begin- en einddatum van het contract alsook de aard van de ontvangen opleiding worden vermeld.
Art. 13_WAALS_GEWEST. Het ondernemingshoofd is verplicht : 1. te zorgen dat de leerling de door het programma bepaalde opleiding krijgt, zodat hij wordt voorbereid op de examens en op de uitoefening van het beroep dat hij op het oog heeft, inzonderheid door hem de nodige hulp, gereedschap, grondstoffen, werk- en veiligheidskledij te verschaffen; 2. de nodige zorg en aandacht te besteden aan de integratie van de leerling in zijn beroepskring en het leercontract zonder gewichtige reden niet eenzijdig te verbreken; 3. door de leerling geen taken te doen verrichten die : - vreemd zijn aan het beroep waarvoor hij werd aangeworven; - geen opleidend karakter hebben; - gevaar kunnen opleveren voor zijn gezondheid en zijn veiligheid; - krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen op de arbeid verboden zijn; 4. de leersecretaris en de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling op de hoogte te houden van het verloop van de opleiding in de onderneming; 5. in samenwerking met de leersecretaris, ervoor te waken dat de leerling regelmatig de aanvullende leergangen van bij de aanvang van zijn leertijd bijwoont; 6. aan de leerling toe te staan afwezig te blijven in de onderneming om zich naar de leergangen en de examens te begeven; wanneer deze niet op een arbeidsdag vallen, binnen zes dagen hieropvolgend aan de leerling een gehele of halve compensatiedag toe te kennen naargelang de leergangen of de examens een hele of een halve dag hebben geduurd; 7. ervoor te waken dat de leerling aan de overgangsexamens en aan het eindexamen van de leertijd deelneemt; 8. de leerling niet te doen werken op dagen met leergangen in de voor- en de namiddag, noch op examendagen, en hem daags vóór een examen ten laatste om 16 uur vrij te maken; 9. de nodige grondstoffen te leveren voor de evaluatie van de praktische opleiding in de werkplaats; 10. de leerling gedurende de leertijd en op de kosten van het ondernemingshoofd aan een medisch onderzoek te onderwerpen, dat eenmaal per jaar zal plaatshebben indien de leerling ten minste 18 jaar oud is en tweemaal per jaar indien de leerling jonger is, dan 18 jaar; 11. de leerling behoorlijk te huisvesten en hem gezond en voldoende voedsel te verstrekken ingeval het ondernemingshoofd de verbintenis heeft aangegaan de leerling kost en inwoon te verschaffen; 12. aan de leerling de nodige tijd te geven om zijn geloofsplichten, alsmede zijn burgerlijke verplichtingen die uit de wet voortvloeien, te vervullen; 13. zich te schikken naar alle wettelijke en verordenende verplichtingen, onder meer inzake verzekeringen, opgelegd aan een ondernemingshoofd dat een erkend leercontract heeft ondertekend; 14. zich te schikken naar het dagelijks en wekelijks werkuurrooster bepaald door het arbeidsreglement en dat de maximumgrens vastgelegd door de collectieve arbeidsovereenkomst niet overschrijdt, die in het bevoegd paritair comité gesloten werd of, bij gebrek aan zulke overeenkomst, de maximumgrens vastgelegd door de arbeidswetgeving, met inbegrip - in elk geval - van de tijd gewijd aan het volgen van de leergangen door de leerling. De leerling moet over het jaar gemiddeld 28 uren per week in de onderneming werken; 15. [1 aan de leerling een progressieve maandelijkse toelage te betalen van : a) F 7 500 voor het eerste leerjaar; b) F 10 000 voor het tweede leerjaar; c) F 13 000 voor het derde leerjaar. Als de bevoegde paritaire commissie hogere bedragen heeft vastgesteld, moet het bedrijfshoofd deze betalen. Wanneer het contract voor een kortere duur gesloten wordt, moet bij de berekening van de toelage rekening worden gehouden met de vorige opleiding waardoor de leertijd kon worden ingekort. Deze toelage bevat de voordelen in natura verleend door het bedrijfshoofd op grond van de percentages die vastgesteld zijn krachtens de reglementering waarin bepaald wordt boven welk toelagebedrag de leerling geen recht meer heeft op kinderbijslag. Ze is verschuldigd zowel voor de verrichtingen van de leerling binnen het bedrijf als voor de leergangen die hij volgt en de examens die hij aflegt overeenkomstig het contract. Het bedrijfshoofd stelt de leerling zijn maandelijkse toelage op geldige wijze ter hand, behalve verzet van de vader, moeder of voogd indien de leerling jonger is dan 18 jaar. De in het eerste lid bedoelde bedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast op basis van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december van het voorgaande jaar. Het geïndexeerde bedrag van de progressieve maandelijkse basistoelage, met inbegrip van de voordelen in natura, mag evenwel niet hoger zijn dan het bedrag waarboven de leerling geen recht meer heeft op kinderbijslag. Het Instituut stelt de partijen schriftelijk in kennis van de geïndexeerde bedragen van de maandelijkse leertoelage. Voor de leercontracten die na 1 januari 1998 worden gesloten, wordt de in het eerste lid bedoelde maandelijkse basistoelage verhoogd op 1 augustus voorafgaand aan de overgang naar het hogere jaar. Voor de leercontracten die vóór 1 januari 1998 zijn gesloten, wordt de in het eerste lid bedoelde maandelijkse basistoelage verhoogd op de verjaardag van de sluiting van het contract.]1 16. overeenkomstig de vigerende wettelijke bepalingen bij te dragen in de vervoerkosten van de leerling; 17. de leersecretaris en iedere persoon aangewezen door het Instituut te machtien, daar waar nodig, na te gaan of hij de omschreven verplichtingen naleeft; 18. zittingen van aanvullende pedagogische volmaking bij te wonen, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald door het Instituut; 19. op zijn vraag de leerling een verklaring te geven waarin de begin- en einddatum van het contract alsook de aard van de ontvangen opleiding worden vermeld.
----------
(1)<BWG 1998-03-19/34, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
Art. 13_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. Het ondernemingshoofd is verplicht : 1. te zorgen dat de leerling de door het programma bepaalde opleiding krijgt, zodat hij wordt voorbereid op de examens en op de uitoefening van het beroep dat hij op het oog heeft, inzonderheid door hem de nodige hulp, gereedschap, grondstoffen, werk- en veiligheidskledij te verschaffen; 2. de nodige zorg en aandacht te besteden aan de integratie van de leerling in zijn beroepskring en het leercontract zonder gewichtige reden niet eenzijdig te verbreken; 3. door de leerling geen taken te doen verrichten die : - vreemd zijn aan het beroep waarvoor hij werd aangeworven; - geen opleidend karakter hebben; - gevaar kunnen opleveren voor zijn gezondheid en zijn veiligheid; - krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen op de arbeid verboden zijn; 4. de leersecretaris en de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling op de hoogte te houden van het verloop van de opleiding in de onderneming; 5. in samenwerking met de leersecretaris, ervoor te waken dat de leerling regelmatig de aanvullende leergangen van bij de aanvang van zijn leertijd bijwoont; 6. aan de leerling toe te staan afwezig te blijven in de onderneming om zich naar de leergangen en de examens te begeven; wanneer deze niet op een arbeidsdag vallen, binnen zes dagen hieropvolgend aan de leerling een gehele of halve compensatiedag toe te kennen naargelang de leergangen of de examens een hele of een halve dag hebben geduurd; 7. ervoor te waken dat de leerling aan de overgangsexamens en aan het eindexamen van de leertijd deelneemt; 8. de leerling niet te doen werken op dagen met leergangen in de voor- en de namiddag, noch op examendagen, en hem daags vóór een examen ten laatste om 16 uur vrij te maken; 9. de nodige grondstoffen te leveren voor de evaluatie van de praktische opleiding in de werkplaats; 10. de leerling gedurende de leertijd en op de kosten van het ondernemingshoofd aan een medisch onderzoek te onderwerpen, dat eenmaal per jaar zal plaatshebben indien de leerling ten minste 18 jaar oud is en tweemaal per jaar indien de leerling jonger is, dan 18 jaar; 11. de leerling behoorlijk te huisvesten en hem gezond en voldoende voedsel te verstrekken ingeval het ondernemingshoofd de verbintenis heeft aangegaan de leerling kost en inwoon te verschaffen; 12. aan de leerling de nodige tijd te geven om zijn geloofsplichten, alsmede zijn burgerlijke verplichtingen die uit de wet voortvloeien, te vervullen; 13. zich te schikken naar alle wettelijke en verordenende verplichtingen, onder meer inzake verzekeringen, opgelegd aan een ondernemingshoofd dat een erkend leercontract heeft ondertekend; 14. zich te schikken naar het dagelijks en wekelijks werkuurrooster bepaald door het arbeidsreglement en dat de maximumgrens vastgelegd door de collectieve arbeidsovereenkomst niet overschrijdt, die in het bevoegd paritair comité gesloten werd of, bij gebrek aan zulke overeenkomst, de maximumgrens vastgelegd door de arbeidswetgeving, met inbegrip - in elk geval - van de tijd gewijd aan het volgen van de leergangen door de leerling. De leerling moet over het jaar gemiddeld 28 uren per week in de onderneming werken; 15. [1 § 1. aan de leerling een progressieve maandelijkse minimumtoelage te betalen, die bedraagt : a) 7.500 frank voor het eerste jaar van de leertijd; b) 10.000 frank voor het tweede jaar van de leertijd; c) 13.000 frank voor het derde jaar van de leertijd. Als het bevoegde paritair comité hogere toelagebedragen heeft vastgesteld, moet het ondernemingshoofd deze betalen. Wanneer het contract voor een verminderde duur gesloten wordt, moet bij het berekenen van de aan de leerling te betalen toelage rekening worden gehouden met de vooropleiding die de vermindering van de duur van de overeenkomst heeft mogelijk gemaakt. In deze toelage zijn begrepen de voordelen in natura, door het ondernemingshoofd aan de leerling toegekend overeenkomstig de toegestane bedragen vastgesteld bij de reglementering die het bedrag van de toelage bepaalt waarboven de leerling ophoudt aanspraak te maken op de kinderbijslag. Ze is verschuldigd zowel voor de arbeid van de leerling in de onderneming als voor de leergangen die hij bijwoont en de examens die hij aflegt krachtens het contract. Het ondernemingshoofd stelt de leerling jonger dan 18 jaar op geldige wijze zijn maandelijkse toelage ter hand behalve in geval van verzet door de vader, moeder of voogd. § 2. De bedragen zoals bedoeld in § 1, eerste lid, worden jaarlijks op 1 januari aangepast op basis van het indexcijfer van de consumptieprijzen van december van het vorige jaar. Het geïndexeerd bedrag van de progressieve maandelijkse minimumtoelage, met inbegrip van de voordelen in natura, mag evenwel niet hoger zijn dan het bedrag waarboven de leerling ophoudt aanspraak te maken op kinderbijslag. Het Instituut deelt de partijen schriftelijk de nieuwe geïndexeerde bedragen van de maandelijkse leertoelage mee. § 3. Voor de leercontracten die gesloten worden vanaf 1 januari 1998 neemt de progressie van de maandelijkse minimumleertoelage zoals voorzien in § 1, 1e lid, een aanvang op 1 augustus voorafgaand aan de overgang naar het hogere jaar. Voor de leercontracten die zijn gesloten voor 1 januari 1998 wordt de progressie van de maandelijkse minimumleertoelage zoals voorzien in § 1, 1ste lid, behouden op de verjaardagsdatum van de sluiting van het contract.]1 16. overeenkomstig de vigerende wettelijke bepalingen bij te dragen in de vervoerkosten van de leerling; 17. de leersecretaris en iedere persoon aangewezen door het Instituut te machtien, daar waar nodig, na te gaan of hij de omschreven verplichtingen naleeft; 18. zittingen van aanvullende pedagogische volmaking bij te wonen, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald door het Instituut; 19. op zijn vraag de leerling een verklaring te geven waarin de begin- en einddatum van het contract alsook de aard van de ontvangen opleiding worden vermeld.
----------
(1)<BESL 1997-12-11/42, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
Art.14.De leerling is verplicht :
1. het leercontract aan te gaan met de vaste wil om zijn opleiding te voleindigen en het zonder gewichtige reden niet eenzijdig te verbreken;
2. te handelen volgens de bevelen en de onderrichtingen die hem worden gegeven door het ondernemingshoofd, zijn lasthebbers of zijn aangestelden, met het oog op de uitvoering van het contract;
3. regelmatig de leergangen bij te wonen;
4. deel te nemen aan de evaluatie van de praktische opleiding en aan de examens;
5. het geheim te bewaren inzake al de bedrijfsaangelegenheden;
6. zich te onthouden van al wat schade kan berokkenen hetzij aan zijn eigen veiligheid, hetzij aan die van zijn werkmakkers, van het ondernemingshoofd of van derden;
7. het hem toevertrouwde gereedschap en de werkkledij in goede staat aan het ondernemingshoofd terug te geven.
HOOFDSTUK III. - Schorsing van de uitvoering van het contract.
Art.15.De uitvoering van het leercontract wordt geschorst inzonderheid in geval van zwangerschapsverlof, gedwongen werkloosheid, arbeidsongeschiktheid door ziekte of ongeval, alsmede ingevolge de gebeurtenissen, bedoeld bij artikel 29 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de leercontracten.
Indien de uitvoering van het erkende leercontract meer dan zes maanden wordt geschorst, wordt de duur ervan verlengd tot 31 juli van het jaar waarin het contract een einde moest nemen.
Art.16.Ieder geval van schorsing van een leercontract dient onmiddellijk en uiterlijk binnen een termijn van tien dagen door het ondernemingshoofd aan de leersecretaris te worden medegedeeld.
HOOFDSTUK IV. - Einde van het contract, verbreking, intrekking van de erkenning.
Art.17. § 1. Onverminderd de wijzen waarop de verbintenissen in het algemeen tenietgaan, komt aan het leercontract een einde :
1. door het verstrijken van de termijn vastgesteld op 31 juli van het jaar waarin de opleiding ten einde loopt, behalve voor contracten van verminderde duur, waarvan de afloop verdaagd moet worden om de minimale opleiding van één jaar in acht te nemen;
2. door wilsuiting van één der beide partijen gedurende de proeftijd met schriftelijke mededeling van een opzeggingstermijn van één week;
3. wanneer een ernstige reden van verbreking bestaat, zoals bepaald in de artikelen 18 en 19;
4. wanneer een schorsing van uitvoering van het contract meer dan zes maanden aanhoudt en één der partijen de wens uitdrukt het niet verder te zetten, uitgezonderd in geval van oproeping onder de wapens;
5. door het overlijden van een der partijen;
6. door heirkracht, die tot gevolg heeft de uitvoering van de overeenkomst voorgoed onmogelijk te maken.
§ 2. Bij contractbreuk moeten de partijen het stagesecretariaat hiervan onverwijld op de hoogte brengen.
Art.18.Het ondernemingshoofd kan het bestaan inroepen van een ernstige reden van verbreking die de ontbinding van rechtswege van het leercontract wettigt in geval van wangedrag vanwege de leerling en inzonderheid :
1. wanneer hij zich schuldig maakt aan een daad van oneerlijkheid, aan handtastelijkheden of zware beledigingen tegenover het hoofd of het personeel van de onderneming;
2. wanneer hij hun opzettelijk stoffelijke of morele schade veroorzaakt tijdens of naar aanleiding van de uitvoering van het contract;
3. wanneer hij beroepsgeheimen meedeelt of wanneer hij een ernstige onbescheidenheid begaat in een beroepsaangelegenheid;
4. in het algemeen, wanneer hij ernstig tekortkomt aan zijn verplichtingen inzake de goede orde, de veiligheid en de tucht van de onderneming of de uitvoering van het contract.
Art.19.De leerling of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan het bestaan inroepen van een ernstige reden van verbreking die de ontbinding van rechtswege van het leercontract wettigt :
1. wanneer het ondernemingshoofd of de monitor zich tegenover de leerling schuldig maakt aan een oneerlijke daad, aan handtastelijkheden of aan zware beledigingen;
2. wanneer het ondernemingshoofd of de monitor vanwege derden dergelijke handelwijze tegenover de leerling toestaat;
3. wanneer de zedelijkheid van de leerling tijdens het contract in gevaar gebracht wordt;
4. wanneer, tijdens het contract, zijn gezondheid of zijn veiligheid worden blootgesteld aan gevaren die hij niet kon voorzien op het ogenblik van het sluiten van het contract;
5. in het algemeen, wanneer het ondernemingshoofd ernstig tekort komt aan zijn verplichtingen inzake de uitvoering van het contract.
Art.20.§ 1. De leerling of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan het bestaan inroepen van een reden van verbreking die de ontbinding van rechtswege van het leercontract wettigt, wanneer de leerling, op grond van ernstige motieven en na advies van de diensten voor studie- en beroepsoriëntering, wenst van beroep te veranderen.
§ 2. Hij kan eveneens een einde maken aan het contract in geval van vertrek of van overlijden van de monitor belast met zijn praktijkopleiding.
Art.21.De leerling die huisvesting krijgt bij het ondernemingshoofd heeft het recht het contract te verbreken wanneer de echtgenote van het ondernemingshoofd of elke andere vrouw die het huis bestuurde op het ogenblik van het sluiten van het contract overlijdt of zich terugtrekt.
Art.22.Het Instituut kan de erkenning van een contract intrekken hetzij op eigen initiatief, hetzij op voorstel van elke belanghebbende persoon of instelling :
1. wanneer, bij het sluiten van het contract, een van de partijen valse of vervalste stukken heeft voorgelegd;
2. wanneer de voorwaarden van erkenning niet meer aanwezig zijn;
3. wanneer een der partijen haar verplichtingen niet meer naleeft;
4. wanneer blijkt dat de leerling niet de intellectuele of beroepsgeschiktheid bezit om de kennis bepaald bij het erkende opleidingsprogramma te verwerven, inzonderheid naar aanleiding van de evaluatie tijdens de leertijd.
Art.23.Vooraleer de erkenning van een leercontract ambtshalve in te trekken, verzoekt het Instituut om het advies van de leersecretaris.
Behalve wanneer de intrekking voorgesteld wordt door de toezichtscommissie, bedoeld in artikel 26 van het besluit van de Executieve van 24 oktober 1991 betreffende de examens en de evaluatie van de opleiding, moet de leersecretaris de contracterende partijen erom verzoeken hun eventuele opmerkingen schriftelijk mee te delen; desgevallend roept hij ze op om ze te horen en stelt hij een verslag op, dat hij voorlegt aan het Instituut.
Art.24.Het intrekken of de weigering van de erkenning van een contract dat reeds een begin van uitvoering kent is, in hoofde van elk der partijen, een ernstige reden van verbreking in de zin van de artikelen 17 en 18. Behalve het ontzeggen van het recht op de premies kan het intrekken van de erkenning de tijdelijke of definitieve uitsluiting van het voordeel van erkenning van latere leercontracten met zich meebrengen.
Art.25.Wanneer de erkenning van het contract wordt ingetrokken zonder dat de leerling uitgesloten is van het voordeel van de erkenning van een later leercontract, heeft de leerling het recht de leertijd bij een ander ondernemingshoofd verder te zetten.
TITEL II. - De leerverbintenis.
HOOFDSTUK I. - Algemeenheden.
Art.26.De bepalingen van de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 20, 23, 24, tweede lid, en 25 zijn toepasselijk op de leerverbintenis.
Art.27.De duur van de verbintenis moet gelijk zijn aan die van de opleiding voor het beroep.
De verbintenis verstrijkt evenwel uiterlijk op de datum waarop de leerling meerderjarig wordt.
Wanneer de verbintenis verbroken wordt of een einde neemt omdat de leerling meerderjarig is geworden, moet de duur van het leercontract gelijk zijn aan die van de nog te verwerven opleiding.
Art.28.<BFG 1992-07-31/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992> De leerverbintenis moet in overeenstemming zijn met de door het Instituut opgemaakte typeverbintenis.
HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de leerverbintenis.
Art.29.Het ondernemingshoofd moet zich verbinden tegenover de leersecretaris tot het naleven van de volgende verplichtingen :
1. aan de leerling een algemene en technische opleiding geven of doen geven, die voorbereidt op de opleiding tot ondernemingshoofd, overeenkomstig het door het Instituut erkende programma, waarvan een exemplaar aan het ondernemingshoofd door de leersecretaris wordt overhandigd. De leerling moet over het jaar gemiddeld 28 uren per week in de onderneming werken;
2. door de leerling geen taken doen verrichten die :
- vreemd zijn aan het beroep waarvoor hij wordt opgeleid;
- geen opleidend karakter hebben;
- gevaar kunnen opleveren voor zijn gezondheid en zijn veiligheid;
- krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen op de arbeid verboden zijn;
3. de leersecretaris op de hoogte houden van het verloop van de opleiding in de onderneming;
4. in samenwerking met de leersecretaris, ervoor te waken dat de leerling regelmatig de leergangen van bij de aanvang van zijn leertijd bijwoont;
5. aan de leerling toestaan van het werk afwezig te blijven om zich naar de leergangen en naar de examens te begeven;
6. ervoor te waken dat de leerling aan de praktische evaluatie in de werkplaats en aan de examens deelneemt;
7. de grondstoffen leveren, vereist voor de evaluatie van de praktische opleiding in de werkplaats;
8. de leerling gedurende de leertijd aan een medisch onderzoek onderwerpen dat eenmaal per jaar zal plaatshebben indien de leerling ten minste 18 jaar oud is, en tweemaal per jaar indien hij die leeftijd niet heeft bereikt;
9. de leersecretaris en iedere persoon, aangewezen door het Instituut alsmede door het Ministerie, machtigen daar waar nodig na te gaan of hij de onderschreven verplichtingen naleeft;
10. zittingen van aanvullende pedagogische volmaking bijwonen, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald door het Instituut;
11. op zijn vraag de leerling een verklaring geven met vermelding van begin- en einddatum van het contract, alsmede de aard van de ontvangen opleiding;
12. als de verbintenis een einde neemt omdat de leerling meerderjarig wordt, met de leerling, indien deze zulks wenst, een leercontract voor hetzelfde beroep sluiten, voor de duur van de nog te verwerven opleiding.
Art.30.Het Instituut kan de erkenning van een leerverbintenis intrekken hetzij op eigen initiatief, hetzij op voorstel van elke belanghebbende persoon of organisme :
1. wanneer bij de ondertekening van de verbintenis het ondernemingshoofd valse of vervalste documenten heeft voorgelegd;
2. wanneer de voorwaarden van de erkenning niet meer aanwezig zijn;
3. wanneer het ondernemingshoofd zijn verplichtingen niet meer naleeft;
4. wanneer blijkt dat de leerling niet de intellectuele of beroepsgeschiktheid bezit om de kennis bepaald bij het erkend opleidingsprogramma te verwerven, inzonderheid naar aanleiding van de examens;
5. wanneer de leerling :
- niet het beroep aanleert met de vaste wil om zijn opleiding te voleindigen;
- zich niet met vlijt aan het verwerven van kennis wijdt die het ondernemingshoofd hem mededeelt;
- niet volgens de bevelen en onderrichtingen handelt die hem worden gegeven door het ondernemingshoofd, zijn lasthebbers of zijn aangestelden;
- niet regelmatig de leergangen algemene en beroepsopleiding volgt;
- niet aan de examens deelneemt;
- niet het geheim bewaart inzake al de bedrijfsaangelegenheden;
- zodanig handelt dat hij schade hetzij aan zijn eigen veiligheid, hetzij aan die van zijn werkmakkers, van het ondernemingshoofd of van derden zou kunnen berokkenen.
HOOFDSTUK III. - Schorsing en einde van de uitvoering van de leerverbintenis.
Art.31.De uitvoering van de leerverbintenis wordt geschorst inzonderheid in geval van zwangerschapsverlof, van gedwongen werkloosheid, van arbeidsonbekwaamheid door ziekte of ongeval, alsmede ingevolge de gebeurtenissen bedoeld bij artikel 29 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de leercontracten.
Indien om welke oorzaak ook de uitvoering van de erkende leerverbintenis meer dan zes maanden wordt geschorst, wordt de duur ervan verlengd tot 31 juli van het jaar volgend op dat waarin een einde moest nemen.
Art.32.Ieder geval van schorsing dient onmiddellijk, en uiterlijk binnen een termijn van tien dagen, door het ondernemingshoofd aan de leersecretaris te worden medegedeeld.
Art.33.De leerverbintenis neemt een einde door het verstrijken van de termijn, vastgesteld op 31 juli van het jaar waarin de opleiding ten einde loopt, behalve voor contracten van verminderde duur, waarvan het verstrijken wordt verdaagd om de minimumduur van één jaar in acht te nemen.
Ze neemt een einde vóór het verstrijken van de termijn :
1. door de wilsuiting van het ondernemingshoofd hetzij gedurende de proeftijd, hetzij in geval van schorsing die meer dan zes maanden duurt, behalve in geval van oproeping onder de wapens, hetzij wanneer de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van de leerling vastgesteld is;
2. door het overlijden van het ondernemingshoofd of van de leerling;
3. door heirkracht, die tot gevolg heeft, de uitvoering van de verbintenis voorgoed onmogelijk te maken.
TITEL III. - Overgangsbepalingen.
Art.34.<Opheffingsbepaling van het BFG 1978-10-27/02>
Art.35.De Minister tot wiens bevoegdheid de Permanente Vorming voor de Middenstand en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 36.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1992.