22 MAART 1989. - Koninklijk besluit houdende de erkenningscriteria in hoofde van de laboratoria voor klinische biologie, bedoeld in artikel 153, § 6, 3°, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art. 1-10
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan :
a) onder " Minister ", de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheden heeft;
b) onder " Dienst ", de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;
Art.2. Voor de verstrekkingen inzake klinische biologie bedoeld in de artikelen 3, § 1, A, II en C, I, 18, § 2, B, e en 24 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, die worden verleend aan niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden in laboratoria erkend overeenkomstig artikel 153, § 6, 2° van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, is de tegemoetkoming van de verzekering afhankelijk van de voorwaarde dat die verstrekkingen worden verricht in laboratoria voor klinische biologie die, op grond van de in artikel 3 bedoelde criteria, de erkenning hebben verkregen van de Minister.
Art.3. De erkenningscriteria waaraan de laboratoria voor klinische biologie moeten voldoen zijn de volgende :
1° de Dienst, voor elke kalendermaand, het bedrag meedelen voor de in vorig artikel bedoelde verstrekkingen inzake klinische biologie dat overeenkomstig de reglementering inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering werd gefactureerd.
De Minister bepaalt de nadere modaliteiten volgens welke dat bedrag wordt meegedeeld alsmede de periodiciteit van die mededelingen.
2° aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering de bedragen betalen die in hunnen hoofde zijn vastgesteld bij toepassing van artikel 34undecies van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;
3° in geval van uitbating van één of meer erkende laboratoria door een nieuwe uitbater, alle rechten en plichten overnemen die voor dat laboratorium of die laboratoria voortvloeien uit de toepassing van dit besluit en van het koninklijk besluit van 22 maart 1989 tot uitvoering van artikel 34undecies van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art.4. Alle wijzigingen die betrekking hebben of kunnen hebben op de uitbating van een erkend laboratorium dienen ter kennis van de Dienst te worden gebracht binnen dertig dagen.
Art.5. De aanvraag tot erkenning wordt met een ter post aangetekend schrijven aan de Dienst gericht. Daarin moet vermeld staan dat het laboratorium zich ertoe verbindt de in artikel 3 vastgestelde criteria na te leven. Zij moet worden ingediend aan de hand van een behoorlijk ingevuld formulier waarvan het model is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
Art.6. De Minister verleent de erkenning indien de aanvraag van het laboratorium die hem door de Dienst is bezorgd, beantwoordt aan de in artikel 5 bedoelde voorwaarden.
In de beslissing tot erkenning staat de datum vermeld waarop de erkenning ingaat, dit is de eerste dag van een maand en op zijn vroegst de eerste dag van de tweede maand na die waarin het laboratorium zij aanvraag aan vorengenoemde Dienst heeft gezonden, waarbij de poststempel als bewijs dient.
De beslissing wordt aan het aanvragend laboratorium meegedeeld zodra de Minister de Dienst daarvan kennis heeft gegeven.
Art.7. De Minister kan, voor een laboratorium dat niet voldoet aan de in artikel 3 respectievelijk de artikelen 4 en 5 vastgestelde voorwaarden, de erkenning weigeren, schorsen of intrekken.
Alvorens de erkenning wordt geweigerd, geschorst of ingetrokken, verwittigt de Dienst het laboratorium daarvan met een ter post aangetekend schrijven waarin de redenen worden uiteengezet waarom de Minister voorstelt de erkenning te weigeren, te schorsen of in te trekken. De uitbater van het laboratorium heeft vijftien werkdagen tijd vanaf de dag waarop de hiervoren bedoelde brief is toegezonden, om zijn opmerkingen met een ter post aangetekende brief aan de Dienst te bezorgen.
Alvorens een definitieve beslissing te nemen, legt de Minister het dossier ter advies voor aan het Beheerscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering dat zijn advies uitbrengt binnen vijftien dagen.
De definitieve beslissing wordt aan het laboratorium medegedeeld zodra de Minister de Dienst daarvan kennis heeft gegeven.
De erkenning wordt steeds geschorst op zijn minst voor één kalendermaand en maximaal voor drie belopen kalendermaanden. In geval van recidive zal de schorsing op zijn minst drie kalendermaanden en maximum zes kalendermaanden.
Na afloop van de schorsingstermijn wordt de erkenning hervat op voorwaarde dat het laboratorium ondertussen voldoet aan de verplichtingen die het had nagelaten te eerbiedigen.
Vanaf de tweede recidive kan de erkenning worden ingetrokken.
Art.8. De laboratoria voor klinische biologie die, overeenkomstig artikel 153, § 6, 2° van vorenbedoelde wet van 9 augustus 1963, op 1 april 1989 zijn erkend, beschikken vanaf deze datum over vier maanden om hun erkenningsaanvraag bij de Dienst in te dienen. In afwachting krijgen die laboratoria, tot de datum van hun definitieve erkenning en uiterlijk tot 30 september 1989, een voorlopige erkenning.
Art.9. Dit besluit treedt in werking op 1 april 1989.
Art. 10. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.