6 JANUARI 1989. - Wet tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-01-1989 en tekstbijwerking tot 01-08-1996.)
HOOFDSTUK I. - De criteria voor evaluatie van het concurrentievermogen. (opgeheven) <W 1996-07-26/32, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art. 1-6
HOOFDSTUK II. - De gewone procedure voor evaluatie van het concurrentievermogen. (opgeheven) <W 1996-07-26/32, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art. 7-8
HOOFDSTUK III. - De procedure in geval van buitengewone omstandigheden.
Art. 9
HOOFDSTUK IV. - De instrumenten voor het vrijwaren of herstellen van het concurrentievermogen.
Art. 10-11
1993021424 1994012396 1994012451 1994035919 1994036337 1994042752 1994042854 1994051152 1994092254 1994801538 1994912746 1995012325 1995012327 1995012390 1995012565 1995022067 1995035306 2006200678
HOOFDSTUK I. - De criteria voor evaluatie van het concurrentievermogen. (opgeheven)
Artikel 1. (opgeheven) <W 1996-07-26/32, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.2. (opgeheven) <W 1996-07-26/32, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.3. (opgeheven) <W 1996-07-26/32, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.4. (opgeheven) <W 1996-07-26/32, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.5. (opgeheven) <W 1996-07-26/32, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.6. (opgeheven) <W 1996-07-26/32, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
HOOFDSTUK II. - De gewone procedure voor evaluatie van het concurrentievermogen. (opgeheven)
Art.7. (opgeheven) <W 1996-07-26/32, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.8. (opgeheven) <W 1996-07-26/32, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
HOOFDSTUK III. - De procedure in geval van buitengewone omstandigheden.
Art.9. § 1. Met buitengewone omstandigheden worden bedoeld de gebeurtenissen met een buitenlandse oorsprong, met inbegrip van een drastische wijziging van de wisselkoersen, die zo belangrijk zijn dat de verwachte invloed op onze concurrentiepositie in vergelijking met onze belangrijkste handelspartners zich snel en ingrijpend zal doen gevoelen.
(De Hoge Raad de Werkgelegenheid kan aanbevelingen formuleren over de passende maatregelen op het vlak van de loonkostenontwikkeling of de werkgelegenheid indien hij van oordeel is dat de buitengewone omstandigheden zich voordoen. <W 1996-07-26/32, art. 18, 002; ED 15-11-1996>
§ 2. Wanneer de Regering het bestaan van buitengewone omstandigheden als bedoeld in § 1 vaststelt, verzoekt zij de Centrale Raad voor het bedrijfsleven om een dringend advies en roept zij de sociale gesprekspartners op voor een dringend overleg, waarbij, in voorkomend geval, wordt uitgegaan van het advies dat door de Centrale Raad voor het bedrijfsleven dringend is uitgebracht.
§ 3. Te rekenen vanaf de dag waarop de Regering de sociale gesprekspartners heeft bijeengeroepen, beschikken deze over de termijn die de Regering in de bijeenroeping bepaalt en die niet langer mag zijn dan een maand, om, bij wege van een collectieve arbeidsovereenkomst maatregelen vast te stellen die het concurrentievermogen vrijwaren of herstellen, of om aan de Regering maatregelen te suggereren die tot haar bevoegdheid behoren.
§ 4. Wanneer de Regering, na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 3, van oordeel is dat het concurrentievermogen bedreigd blijft, kan zij een gemotiveerde verklaring in die zin aan de Wetgevende Kamers voorleggen.
§ 5. Wanneer, na de gemotiveerde verklaring bedoeld in § 4, de Wetgevende Kamers bij een stemming hebben vastgesteld dat het concurrentievermogen wordt bedreigd, kan de Koning, gedurende twee maanden volgend op de stemming, bij een in Ministerraad overlegd besluit, maatregelen nemen als bedoeld in artikel 10 die Hij voor het vrijwaren of het herstellen van het concurrentievermogen nodig acht.
HOOFDSTUK IV. - De instrumenten voor het vrijwaren of herstellen van het concurrentievermogen.
Art.10. § 1. De tijdelijke maatregelen die de Koning krachtens (artikel 9, § 5), kan nemen wanneer de Wetgevende Kamers hebben vastgesteld dat het concurrentievermogen van de Belgische ondernemingen is bedreigd, zijn : <W 1996-07-26/32, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 15-11-1996>
1° het beperken van het in aanmerking nemen van de factoren die de nominale inkomensgroei van de loontrekkenden bepalen, gepaard gaande met een gelijkwaardige matiging van de inkomens van de vrije beroepen en de zelfstandigen, de sociale uitkeringen, de huurprijzen, de dividenden, de tantièmes en de inkomens uit alle andere beroepsactiviteiten;
2° het vaststellen van het kader voor de akkoorden over de evolutie van de inkomens der loontrekkenden, waarover wordt onderhandeld gedurende de periode die eindigt één jaar na het verstrijken van de termijn van twee maanden bepaald in (artikel 9, § 5), gepaard gaande met gelijkwaardige maatregelen voor de andere sociaal-professionele categorieën, ook die waarvan de inkomensevolutie niet wordt beïnvloed door akkoorden; <W 1996-07-26/32, art. 20; Inwerkingtreding : 15-11-1996>
3° het vaststellen van de maatregelen die nuttig zijn om de financiële koten te verminderen;
4° het beperkt verminderen van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid (....); <W 1996-07-26/32, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 15-11-1996>
5° het verhogen van de belastingaftrek voor investeringen, doch tot niet meer dan het dubbele van de op het ogenblik van de stemming, bedoeld in (artikel 9, § 5), geldende bedragen; <W 1996-07-26/32, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 15-11-1996>
6° het verhogen van de belastingaftrek voor investeringen in onderzoek en ontwikkeling, tot maximaal tien punten meer dan het specifiek tarief dat op het ogenblik van de stemming, bedoeld in (artikel 9, § 5), van toepassing is. <W 1996-07-26/32, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 15-11-1996>
De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, komen, in voorkomend geval en voor de tijd van hun gelding, in de plaats van ter zake bestaande wetsregelingen.
§ 2. De maatregelen, bedoeld in § 1, 1° en 2°, kunnen voorzien in een gedifferentieerde regeling al naargelang het inkomensniveau. De maatregelen bedoeld in § 1, 3°, 4°, 5° en 6° kunnen gedifferentieerd worden volgens de sectoren.
Art. 11. § 1. De besluiten, bij uitsluiting vastgesteld met toepassing van het bepaalde in (artikel 9, § 5), houden op uitwerking te hebben, onverminderd het bepaalde in § 3, op het einde van de zevende maand volgend op die waarin de stemming, bedoeld in (artikel 9, § 5), heeft plaatsgehad, tenzij zij vóór die dag bij wet zijn bekrachtigd. <W 1996-07-26/32, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 15-11-1996>
§ 2. De besluiten die bij de wet zijn bekrachtigd zoals bedoeld in § 1 kunnen niet dan bij een wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven, met dien verstande enerzijds dat onderhavige wet vervolgens van toepassing blijft, en anderzijds dat de Koning het recht behoudt om de bepalingen, die betrekking hebben op de aangelegenheden die krachtens de Grondwet of een andere dan onderhavige wet tot Zijn bevoegdheid behoren, te wijzigen, aan te vullen, te vervangen of op te heffen.
§ 3. In afwijking van het bepaalde in § 1, zijn de besluiten, vastgesteld met toepassing van het bepaalde in (artikel 9, § 5), en betrekking hebbende op de aangelegenheden bedoeld in artikel 10, § 1, 5° en 6°, van toepassing op de geheelheid van het belastbaar tijdperk dat de Koning aanwijst. <W 1996-07-26/32, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 15-11-1996>